ADVIES. [schoolbestuur], gevestigd te [vestigingsplaats], het bevoegd gezag van [school], verweerder gemachtigde: mevrouw mr. M.P.

Transcriptie

1 Geschil over voorgenomen verwijdering gegrond. De school had een actueel ontwikkelingsperspectief moeten opstellen en onderzoek moeten doen naar de resterende ondersteuningsmogelijkheden. ADVIES in het geding tussen: [verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster, gemachtigde: de heer mr. drs. R.F. Bakker en [schoolbestuur], gevestigd te [vestigingsplaats], het bevoegd gezag van [school], verweerder gemachtigde: mevrouw mr. M.P. van Leerdam 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Op 11 maart 2019 heeft verzoekster aan de Commissie een geschil voorgelegd over de beslissing van [school] van 14 februari 2019 waarin het meedeelt voornemens te zijn [leerling] van school te verwijderen. Verweerder heeft op 4 april 2019 een verweerschrift ingediend. Verzoekster heeft op 15 april 2019 een schriftelijke reactie op het verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van het geschil vond plaats op 18 april 2019 te Utrecht. Verzoekster was ter zitting aanwezig en werd vergezeld door [leerling], haar zoon en [de vader van leerling]. Zij werd bijgestaan door de gemachtigde. Namens verweerder waren aanwezig ter zitting [schoolleider bovenbouw], [decaan, coach en docent], daartoe bijgestaan door de gemachtigde. [Het samenwerkingsverband] was als informant ter zitting aanwezig en werd vertegenwoordigd door [onderwijsadviseur]. Het oordeel van de Commissie is bij brieven van 20 mei 2019 aan partijen meegedeeld / advies d.d. 27 mei 2019 pagina 1 van 6

2 2. DE FEITEN 1. Verzoekster is de moeder van [leerling]. [leerling] is geboren op [geboortedatum] Het schooljaar is [leerling] gestart op [school] in leerjaar 1 van het vmbo-t. Het tweede leerjaar volgde [leerling] vmbo-k. De derde klas heeft [leerling] gedoubleerd. Het schooljaar zit [leerling] in het vierde leerjaar van het vmbo-b. 3. Op 7 september 2015 heeft de school voor [leerling] een ontwikkelingsperspectief (opp) opgesteld. Dit opp is geëvalueerd op 22 en 29 november Aan het eind van het derde leerjaar adviseerde het samenwerkingsverband aan ouders en school om [leerling] te plaatsen in het voortgezet speciaal onderwijs (vso). Ouders wilden dit niet. 5. Van januari 2017 tot medio mei 2017 volgde [leerling] onderwijs op [bovenschoolse voorziening]. Voor plaatsing op [bovenschoolse voorziening] is begin januari 2017 een opp voor [leerling] opgesteld. Dit opp is geëvalueerd op 8 maart en 6 april In september 2017 is [leerling] besproken in het Zorgadviesteam. 7. In april 2018 plaatste de school [leerling] in een intern [bovenschoolse voorziening]- traject. 8. Op 15 januari 2019 wees het samenwerkingsverband een verzoek van de school tot plaatsing van [leerling] op een extern [bovenschoolse voorziening]-traject af. Dit omdat de plaatsing niet gericht was op terugkeer naar regulier onderwijs en [leerling] in zijn examenjaar zat. Het samenwerkingsverband adviseerde een bovenschools overbruggingstraject en het behalen van een startkwalificatie bij ROC [locatie 1] niveau 1 of ROC [locatie 2]. 9. Op 17 januari 2019 deelde de school aan de ouders van [leerling] mee dat zij het advies van het samenwerkingsverband opvolgt. 10. Op 14 februari 2019 deelde verweerder aan de ouders van [leerling] mee voornemens te zijn [leerling] van school te verwijderen omdat de school niet langer kan voorzien in de zorgbehoefte van [leerling]. In afwachting van de verwijdering is [leerling] (extern) geschorst. Hij zit sinds 18 januari 2019 thuis. 3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN Standpunt verzoekster Door het voorgenomen verwijderingsbesluit is [leerling] de kans ontnomen om zijn examen te halen. Tijdens een gesprek in november 2018 met de directeur van de school is aan verzoekster en de vader van [leerling] bevestigd dat [leerling] het schooljaar examen kon doen. Dat zou mogelijk zijn via het [bovenschoolse voorziening] traject. In januari 2019 bleek [leerling] opeens geen examen meer te kunnen doen en ging verweerder over tot de voorgenomen verwijdering. Dat besluit is onvoldoende zorgvuldig genomen en onvoldoende gemotiveerd. Met verzoekster is niet besproken wat de uitkomst is van concreet ingezette substantiële extra ondersteuning. Verzoekster vraagt de Commissie dan ook te adviseren dat via onafhankelijk onderzoek wordt vastgesteld wat de extra ondersteuningsbehoefte van [leerling] is en in hoeverre die ondersteuning kan worden geboden, door de school of het samenwerkingsverband. Verzoekster betwist niet dat [leerling] zich niet altijd goed gedroeg, maar hij werd wel altijd in de gaten gehouden / advies d.d. 27 mei 2019 pagina 2 van 6

3 Als er iets speelde in de klas, waar meerdere leerlingen bij betrokken waren, dan werd [leerling] er steevast uitgepikt. Dit verschilde overigens per leerkracht; er waren er ook die wel in staat waren structuur te bieden. Verzoekster is onvoldoende op de hoogte gesteld van de schorsingen van [leerling] en dat drie schorsingen een verwijdering tot gevolg heeft. Er is geen recent of geactualiseerd opp. Dat zou er wel moeten zijn, gezien de stelling van verweerder dat niet meer in de ondersteuningsbehoefte van [leerling] kan worden voorzien. Verzoekster en de vader van [leerling] hebben altijd meegewerkt met de school. Zij hebben nooit toestemming aan onderzoek onthouden. Zij hebben juist een rapport van [jeugd en opvoedhulp] aan school ter beschikking gesteld. Verweerder heeft geen initiatief genomen om een gesprek aan te gaan over start op het ROC en overbrugging bij bovenschoolse voorzieningen. Zelf hebben verzoekster en de vader van [leerling] gebeld met ROC [locatie 1], maar dat gaf aan dat het te laat was en [leerling] niet meer kon instromen. [leerling] heeft wel toegang tot magister voor huiswerk, maar kan alleen bij oude leerstof komen. Hij krijgt geen begeleiding van school. Standpunt verweerder In maart 2015 heeft verweerder al met de ouders van [leerling] besproken dat het onderwijsconcept van de school niet aansloot bij zijn onderwijsbehoeften. Op de school is sprake van thematisch (digitaal) samenwerken op leerpleinen zonder vaste lesmethodes. Een onderwijsconcept met minder zelfstandigheid zou beter aansluiten bij [leerling]. Verzoekster en de vader van [leerling] wilden echter dat [leerling] op school bleef. [leerling] had in de klassensetting veel moeite om aan het werk te gaan, het ontbrak hem aan een leerhouding. [leerling] ging voortdurend in discussie en werd boos hetgeen het werken in de klas ernstig belemmerde. De school heeft veel begeleiding en ondersteuning ingezet waarover steeds overleg met de ouders van [leerling] is geweest en afspraken zijn gemaakt. [leerling] heeft begeleiding gekregen van zijn mentor en van de begeleider. Daarnaast is een ouder-kind-adviseur aangeboden maar hiervan wilde [leerling] geen gebruik maken. Voorts heeft [leerling] een extern en intern [bovenschoolse voorziening]-traject doorlopen. De school heeft voorgesteld om door [kinder- en jeugdpsychiatrie] onderzoek te laten uitvoeren op onder meer cognitie en gedrag, maar ouders gaven hiervoor geen toestemming. De ondersteuningsmogelijkheden voor de school waren op en hadden onvoldoende geleid tot een positieve gedragsverandering waardoor de resultaten van [leerling] achterbleven. Zijn resultaten waren zodanig dat hij niet meer kon slagen. Hij had veel hiaten in zijn PTA die slechts waren te dichten met één-op-één-begeleiding en examentraining bij [bovenschoolse voorziening]. Vandaar dat die mogelijkheid is verkend. In het voorbereidend gesprek heeft het samenwerkingsverband gezegd dat de school een aanvraag kon doen. Daarom heeft de school het tweede extern [bovenschoolse voorziening] traject aangevraagd, maar dit werd door het samenwerkingsverband afgewezen. De school had weliswaar in het derde leerjaar een pilot voor een intern [bovenschoolse voorziening] traject, maar de school kon de kosten van dit traject niet dragen. Daarom is deze mogelijkheid nu niet meer aanwezig. Dit traject was echter wel succesvol voor [leerling], zowel voor zijn gedrag als resultaten. Personeelstekort bij de school leidt ertoe dat er niet een medewerker vrij kan worden gemaakt om [leerling] meer individueel te begeleiden. De coach is enige tijd afwezig geweest waardoor er ook geen nieuw opp meer is opgesteld / advies d.d. 27 mei 2019 pagina 3 van 6

4 Uit evaluaties, observaties van docenten en conclusies van het [bovenschoolse voorziening] team blijkt dat [leerling] behoefte heeft aan een ander, minder vrij, schoolsysteem. [leerling] heeft baat bij het werken in kleinere groepen en heeft intensieve één-op-één-sturing nodig over wat van hem onderwijsinhoudelijk en in gedrag wordt verwacht. De school kan [leerling] dit niet bieden. Gelet hierop, de drie schorsingen die normaliter leiden tot een verwijdering van een leerling, heeft de school besloten tot de voorgenomen verwijdering over te gaan. [leerling] heeft zijn PTA niet afgerond en kan de toetsen niet meer inhalen. Hij kan dit schooljaar dus niet meer slagen. Daarom hoeft [leerling] niet op school te worden gehandhaafd. Verweerder meent dat een niveau 1 opleiding bij het ROC het meest passend is. Er wordt gewerkt in kleine groepen en leerlingen krijgen les van een vast team docenten. Leerlingen leren plannen en er wordt samen met studieloopbaanbegeleider bekeken welke vervolgopleiding passend zou zijn. De school heeft in februari 2019 geprobeerd om [leerling] meteen te laten instromen bij het ROC. Daartoe was een aantal intakegesprekken gepland, maar [leerling] is daar niet heen gegaan. 4. INBRENG SAMENWERKINGSVERBAND Tijdens het gesprek tussen het samenwerkingsverband en de orthopedagoog van de school is gesproken over de mogelijkheid voor [leerling] om in zijn examenjaar een [bovenschoolse voorziening] traject te volgen. In het [bovenschoolse voorziening] traject worden echter geen leerlingen aangenomen die in hun examenjaar zitten. Dit houdt verband met de opzet van [bovenschoolse voorziening] waarbij twee scholen leerstof aanleveren voor de leerling en er door de leerling aan persoonlijke leerdoelen wordt gewerkt. Dat is niet passend in een examenjaar. Het samenwerkingsverband heeft eerder twee uitzonderingen gemaakt voor examenleerlingen, maar dit heeft niet goed uitgepakt. Daarom is in het bewuste gesprek ook aangegeven dat de school moet bekijken of alle mogelijkheden binnen de school zijn onderzocht, zoals bijvoorbeeld een intern [bovenschoolse voorziening] traject. De school ontvangt de middelen voor de extra ondersteuning. Mochten deze middelen op zijn, maar de school acht inzet van extra ondersteuning nodig voor een leerling, bijvoorbeeld de inzet van een onderwijsassistent, dan kan nog bekeken worden of er vanuit het frictiefonds van het samenwerkingsverband middelen kunnen worden ingezet. 5. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE Bevoegdheid en ontvankelijkheid bij verwijdering Op grond van artikel 27c lid 2 sub b van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) kunnen aan de Commissie geschillen worden voorgelegd die verband houden met de verwijdering van een leerling. Voor wat de beoordeling van de bevoegdheid van de Commissie betreft, stelt zij een voornemen tot verwijderen hieraan gelijk. Het geschil heeft hierop betrekking. Nu verder het verzoek tijdig is ingediend, is de Commissie bevoegd en is het verzoek ontvankelijk. Formeel is nog geen sprake van definitieve verwijdering zodat slechts tot dit moment kan worden beoordeeld of verweerder overeenkomstig de regels van heeft / advies d.d. 27 mei 2019 pagina 4 van 6

5 gehandeld. Inhoudelijke beoordeling van het (voorgenomen) verwijderingsbesluit Een leerling mag vanwege onvoldoende vorderingen niet in de loop van een schooljaar worden verwijderd. Alhoewel [leerling s] resultaten kennelijk onvoldoende zijn om nog te kunnen slagen, is niet dat, maar handelingsverlegenheid van de school, de reden van de voorgenomen verwijdering. Aldus is het voorgenomen besluit niet in strijd is met artikel 14 lid 1 van het Inrichtingsbesluit WVO. De school heeft vanwege de uit het gedrag van [leerling] voortkomende extra ondersteuningsbehoefte, voor hem in 2015 een opp opgesteld. In 2017 is opnieuw een opp opgesteld ten behoeve van de plaatsing van [leerling] in het [bovenschoolse voorziening] traject. In deze opp-en is vastgelegd welke begeleiding en ondersteuning voor [leerling] is ingezet. Deze begeleiding had positieve resultaten. [leerling] haalde zijn resultaten op en er was sprake van een positieve gedragsverandering. Na het [bovenschoolse voorziening] traject in 2017 is [leerling] weer teruggekeerd naar de school en de school kreeg handelingsadviezen mee van [bovenschoolse voorziening]. Uit de stukken blijkt dat na verloop van tijd het gedrag van [leerling] weer inzakte. Uiteindelijk is [leerling] van het niveau vmbo-t, via kader, op vmbo-basis geraakt. Hij liet opnieuw grensoverschrijdend gedrag zien dat moeilijk corrigeerbaar was. Naar het oordeel van de Commissie heeft de school na het [bovenschoolse voorziening]-begeleidingstraject ten onrechte voor [leerling] geen nieuw opp opgesteld. Gezien de voortdurende begeleidingsvraag van [leerling] hadden in dat (inmiddels derde) opp de handelingsadviezen van het [bovenschoolse voorziening] opgenomen moeten worden. Weliswaar heeft de school in april 2018 een intern [bovenschoolse voorziening] traject ingezet, dat wederom positief uitpakte, maar dat traject is niet verlopen aan de hand van een gewaarborgd opp. Ook na afronding van dat interne [bovenschoolse voorziening] traject is voor [leerling] geen opp opgesteld. In het opp had de noodzaak voor nader onderzoek naar het gedrag van [leerling] door [kinder- en jeugdpsychiatrie] - zoals gesteld door verweerder - een plek kunnen krijgen. Thans blijkt niet uit de stukken dat de school dergelijk onderzoek noodzakelijk achtte en verzoekster betwist dat zij toestemming aan onderzoek heeft onthouden. Het opp had houvast geboden om met de ouders van [leerling] het gesprek over nader onderzoek aan te gaan en over de ondersteuningsmogelijkheden. Ook had dit opp de consequenties kunnen benoemen wanneer de ingezette interventies niet zouden leiden tot een voldoende positieve gedragsverandering bij [leerling] en wanneer de grenzen van de ondersteuning zouden zijn bereikt. De school heeft [leerling] de nodige passende ondersteuning geboden, maar het is de Commissie onvoldoende gebleken dat verweerder in het examenjaar afdoende heeft onderzocht wat - nu het extern [bovenschoolse voorziening] traject geen doorgang kon vinden - de resterende ondersteuningsmogelijkheden waren. Te meer er, zoals het samenwerkingsverband heeft verklaard, nog mogelijkheden resteerden voor extra individuele ondersteuning, bekostigd via het frictiefonds. De Commissie zal wegens het ontbreken van het opp en het ontbreken van voldoende inzicht in het door verweerder gedane onderzoek naar de nog resterende ondersteuningsmogelijkheden van de school, het verzoek gegrond verklaren. De Commissie zal verweerder adviseren om, gezien de ontstane situatie waarin [leerling] dit schooljaar zijn vmbo-b diploma niet zal behalen en / advies d.d. 27 mei 2019 pagina 5 van 6

6 inmiddels bijna 18 jaar is, in samenspraak met de ouders van [leerling] op zoek te gaan naar de meest passende onderwijsplek voor [leerling]. 6. OORDEEL Op grond van bovenstaande overwegingen oordeelt de Commissie het verzoek gegrond. 7. AANBEVELINGEN De Commissie adviseert verweerder om met inachtneming van de ondersteuningsbehoefte van [leerling] in overleg met de ouders van [leerling], [leerling] zelf en het samenwerkingsverband de meest passende onderwijsplek voor [leerling] in kaart te brengen en hem bij het vinden van die plek te ondersteunen. Aldus gedaan te Utrecht op 27 mei 2019 door mr. D. Ghidei, voorzitter, drs. O. Meulenbeek en drs. W.A.J.J. Willems, leden, in aanwezigheid van mr. O.A.B. Luiken, secretaris. mr. D. Ghidei voorzitter mr. O.A.B. Luiken secretaris Het oordeel van de Commissie is bij brieven van 20 mei 2019 aan partijen meegedeeld / advies d.d. 27 mei 2019 pagina 6 van 6