Instrumenten en opdrachten bij de projectweek: Leren in bijbaantjes Stap 1: Introductie Startbijeenkomst Leren doen we allemaal. Veel op school, maar ook zeker daarbuiten. Als je een bijbaantje hebt, je doet iets bij een vereniging of als vrijwilliger, leer je ontzettend veel zaken op het gebied van kennis, vaardigheden en persoonlijke kwaliteiten. Je ontwikkelt competenties die je binnen school niet of niet zo snel leert. Je komt op tijd op je bijbaantje, weet hoe je met mensen om moet gaan in een professionele omgeving, je leert je huiswerk, je werk en je vrije tijd plannen, kortom: van een bijbaantje leer je ontzettend veel. Het zou mooi zijn als je voor jezelf inzichtelijk kunt maken wat je nu precies leert van je bijbaantje of vrijwilligerswerk, en hoe dat gebeurt. Want als je dat weet kun je dit misschien ook gebruiken om beter te leren op school. Het zou mooi zijn als je de buitenschoolse ervaringen die je opdoet, binnenschools kunt gebruiken en zo jezelf optimaal ontwikkelt. Daarom doen we dit project, bestaande uit de volgende stappen: STAP 1: INTRODUCTIE STAP 2: DE OPDRACHT STAP 3: PRESENTATIEDAG STAP 4: BRAINSTORMSESSIE: VOOR LEERLINGEN EN LERAREN Instrumenten Introductieopdracht: stellingen Startvragenlijst
Introductieopdracht: stellingen 1. Ik heb een betaald bijbaantje: 2. Ik doe aan vrijwilligerswerk (op de vereniging of ergens anders): (Vanaf de volgende vragen valt vrijwilligerswerk ook onder de term bijbaantje.) 3. Ik vind mijn bijbaantje leuk: Soms Ik heb geen baantje 4. Waarom heb je een bijbaantje? Voor het geld Omdat ik het leuk vind Omdat het moet van mijn ouders Ik heb geen baantje 5. In de vakanties werk ik meer dan normaal: Ik werk alleen maar in de vakanties Ik heb geen baantje 6. Mijn bijbaantje heeft iets te maken met wat voor werk ik later wil doen: Weet ik niet Ik heb geen baantje
Startvragenlijst 1. Naam: 2. Ik ben jaar 3. Ik ben een: Jongen Meisje 4. Ik heb een betaald bijbaantje:, als bij 5. Ik doe aan vrijwilligerswerk (op de vereniging of ergens anders):, als bij (Vanaf de volgende vragen valt vrijwilligerswerk ook onder de term bijbaantje.) 6. Ik vind mijn bijbaantje leuk: Soms Ik heb geen baantje 7. Wat is de belangrijkste reden dat je een bijbaantje hebt?
8. Noem nu alle redenen waarom je een bijbaantje hebt. 9. Hoe ben je aan je bijbaantje gekomen? 10. In de vakanties werk ik meer dan normaal: Ik werk alleen maar in de vakanties Ik heb geen baantje 11. Mijn bijbaantje heeft iets te maken met wat voor werk ik later wil doen: Weet ik niet Ik heb geen baantje 12. Ik verdien euro per uur. 13. Ik werk gemiddeld per week. 14. Ik werk over het algemeen op de volgende momenten: Maandagmiddag Maandagavond Dinsdagmiddag Dinsdagavond Woensdagmiddag Woensdagavond Donderdagmiddag Donderdagavond
Vrijdagmiddag Vrijdagavond Zaterdagochtend Zaterdagmiddag Zaterdagavond Zondagochtend Zondagmiddag Zondagavond Anders: 15. Ik vind dat ik genoeg verdien voor het werk dat ik doe: 16. Mijn schoolwerk lijdt onder het feit dat ik werk: 17. Hoelang doe je je huidige bijbaantje al? 18. Hoelang ben je van plan om hier nog mee door te gaan? 19. Beschrijf de bijbaantjes die je eerder hebt gehad. Wat voor een functie had je, in welke organisatie werkte je en hoelang heb je dat gedaan?
20. Als je geen bijbaantje hebt: waarom niet? 21. Als je geen bijbaantje hebt: zou je een baantje willen?, als, omdat Misschien later
Stap 2: De opdracht Maak een reportage van je bijbaantje of vrijwilligerswerk waarin je aan de hand van beelden laat zien wat je werkzaamheden precies zijn. Vraag bijvoorbeeld iemand anders om jou te filmen tijdens je werk. Gebruik hiervoor een camera, liever geen telefoon. Het filmpje mag niet langer zijn dan 7 minuten. Beantwoord daarnaast de volgende vraag voor jezelf en schrijf het antwoord op: Zou je kunnen benoemen wat je leert in je bijbaantje aan kennis, vaardigheden en welke kwaliteiten je nodig hebt? (Hulp)instrumenten: reflectievragen over het product én over het proces
Reflectievragen over het product Voor Wat ga ik doen? Snap ik de opdracht? Wat heb ik nodig? Hoe moet het eruitzien? Hoe ga ik het doen? Wat weet ik er al van? Tijdens Snap ik nog steeds waar ik mee bezig ben? Waar gaat dit precies over? Wat heeft dit met te maken? Ben ik nog wel met de opdracht bezig? Na Ik heb geleerd dat Ik weet nu Wat was de opdracht? Voldoet mijn product aan de gestelde criteria? Wat doe ik de volgende keer anders?
Reflectievragen over het proces Voor Waarom ga ik dit leren? Waar heb ik het voor nodig? Hoe ga ik het aanpakken? Wanneer doe ik wat? Tijdens Moet ik de opdracht niet in delen splitsen? Wat kan ik het beste doen om hieruit te komen? Kan het ook anders? Heb ik nu even hulp nodig? Kost het me niet te veel tijd? Helpt deze aanpak? Na Door de leerling zelf: Heb ik een goede werkvolgorde bedacht? Hoe heb ik dit probleem nu opgelost? Is dat een goede oplossing? Samen met de leraar: Wat had je je voorgenomen? Had je een strategie in je hoofd? Wat lukte goed? Hoe weet je dat? Wat lukte niet zo goed? Wat doe je de volgende keer anders?
Stap 3: Presentatiedag Jullie gaan nu de reportages van elkaar bekijken. Het doel hiervan is dat je concreet kunt maken welke kennis, vaardigheden en kwaliteiten je nodig hebt in dit bijbaantje. Jullie gaan dit doen aan de hand van een kijkopdracht. Kies minimaal drie kwaliteiten uit de lijst kernkwaliteiten en minimaal vijf vaardigheden. Instrumenten: Kernkwaliteiten Persoonlijke vaardigheden De kijkopdracht Kritische beroepssituaties
Kernkwaliteiten 1. Verbeeldingskracht 2. Standvastigheid 3. Doelgerichtheid 4. Daadkracht 5. Moed 6. Doorzettingsvermogen 7. Vasthoudendheid 8. Discipline 9. Zorgvuldigheid 10. Zorgzaamheid 11. Openheid 12. Sensitiviteit 13. Geduld 14. Bedachtzaamheid 15. Ontvankelijkheid 16. Beschouwend vermogen 17. Nieuwsgierigheid 18. Aanpassingsvermogen 19. Empathie 20. Leergierigheid 21. Veerkracht Persoonlijke vaardigheden Bron: Handleiding Vaardighedenspel, Peter Gerrickens 1. Actief luisteren 2. Non-verbale signalen opmerken 3. Feiten van meningen of gevoelens onderscheiden 4. Duidelijk verstaanbaar spreken 5. Helder formuleren 6. Samenvatten 7. Duidelijk uitleggen 8. Veelpraters correct afkappen 9. Gerichte vragen stellen 10. Open vragen stellen 11. Non-verbale communicatie effectief gebruiken 12. Eigen gevoelens verwoorden 13. Een gesprek op gang houden 14. Logisch redeneren 15. Nieuwe contacten leggen 16. Bestaande contacten onderhouden 17. In grote lijnen denken 18. Details opmerken 19. Gesprekken voorbereiden 20. De lijn van een gesprek vasthouden 21. Telefoongesprekken voeren 22. Schriftelijk communiceren 23. Interesse tonen voor meningen of ideeën van anderen 24. Een discussie leiden 25. Doelen stellen 26. Anderen beïnvloeden 27. Een eigen mening of standpunt onderbouwen 28. Afspraken maken 29. Capaciteiten van anderen inschatten 30. Geloofwaardig gedrag vertonen 31. Omgaan met verschillen tussen mensen 32. Een bijdrage leveren in een groep 33. Weerstand opmerken 34. Omgaan met weerstand 35. Omgaan met emoties van anderen 36. Bij de kern van de zaak blijven 37. Een vergadering voorzitten 38. Evalueren 39. Samenwerken met andere disciplines 40. Steun geven aan anderen
41. Deskundigheid van anderen benutten 42. Een ontspannen sfeer scheppen 43. Anderen aanmoedigen 44. Leiding accepteren 45. Anderen stimuleren open te zijn 46. Eigen kwaliteiten inzetten 47. Omgaan met eigen zwakke kanten 48. Omgaan met eigen energie 49. Mezelf motiveren 50. Eigen fouten toegeven 51. Eigen werk organiseren 52. Intuïtie gebruiken 53. Omgaan met eigen emoties 54. Leren van fouten 55. Zelfstandig werken 56. Teleurstellingen verwerken 57. Eigen gedrag analyseren 58. Eigen gedrag bijsturen 59. Mezelf concentreren 60. Evenwicht scheppen tussen werk en privé 61. Anderen motiveren 62. Een visie uitdragen 63. Werk van anderen organiseren 64. Beoordelen 65. Delegeren 66. Manier van leidinggeven afstemmen op situatie 67. Slecht nieuws overbrengen 68. Het goede voorbeeld geven 69. Toezicht houden 70. Omgaan met macht 71. Controleren 72. Instructies geven 73. Gedrag van anderen analyseren 74. Interesse tonen in gevoelens van anderen 75. Problemen bespreekbaar maken 76. Gevoelens van anderen verwoorden 77. Confronteren 78. Stiltes in een gesprek hanteren 79. Advies geven 80. Begeleiden of coachen 81. Een positieve eerste indruk achterlaten 82. Vertrouwen opbouwen 83. Inspelen op wensen of behoeften van anderen 84. Anderen helpen 85. De juiste argumenten gebruiken 86. Omgaan met bezwaren 87. Verkopen 88. Omgaan met klagers en klachten 89. Kritiek accepteren 90. Opbouwende kritiek geven 91. Complimenten ontvangen 92. Complimenten geven 93. Vragen om hulp, advies of feedback 94. Eigen wensen naar voren brengen 95. Nee zeggen 96. Aangeven wat ik van anderen verwacht 97. Anderen aanspreken op hun verantwoordelijkheden 98. Grenzen aan eigen mogelijkheden aangeven 99. Conflicten tijdig aangaan 100. Bemiddelen bij conflicten of tegenstellingen 101. Conflicten op een passende manier hanteren 102. Compromissen sluiten 103. Prioriteiten stellen 104. Tijd efficiënt gebruiken 105. Planmatig werken 106. Afspraken en beloftes nakomen 107. Omgaan met hectische situaties 108. Schakelen tussen verschillende activiteiten 109. Overzicht houden 110. Omgaan met werkdruk
111. Problemen of conflicten zien aankomen 112. Problemen analyseren 113. Tot de kern van een probleem doordringen 114. Creatieve oplossingen aandragen 115. Een mening vormen 116. Voor- en nadelen tegen elkaar afwegen 117. Anderen betrekken bij beslissingen 118. Beslissingen nemen 119. Risico s nemen 120. Een mondelinge presentatie houden 121. Ingaan op vragen van anderen 122. Aandacht van anderen vasthouden 123. (Audio)visuele middelen effectief gebruiken 124. Informatie van anderen ordenen 125. Informatie verzamelen 126. Hoofdzaken van bijzaken onderscheiden 127. Anderen informeren 128. Omgaan met onzekerheid 129. Verbeteringen aanbrengen 130. Anderen stimuleren tot verandering 131. Omgaan met verandering 132. Inspelen op onverwachte situaties 133. Ideeën ontwikkelen 134. Ideeën vormgeven 135. Nieuwe kansen of mogelijkheden zoeken 136. Omgaan met beperkingen 137. Nieuwe kennis toepassen 138. Nieuwe vaardigheden aanleren
De kijkopdracht Jullie gaan straks kijken naar elkaars videoreportage. De bedoeling is dat jullie per reportage een aantal vragen beantwoorden. Het gaat om de volgende vragen: 1. Om welk bijbaantje/vrijwilligerswerk gaat het? 2. Wat is er in het filmpje te zien? Welke werkzaamheden/activiteiten worden uitgevoerd? 3. Welke kennis heb je nodig/wat moet je weten om de werkzaamheden/ activiteiten in het filmpje uit te kunnen voeren? 4. Welke vaardigheden heb je nodig/wat moet je kunnen om de werkzaamheden/ activiteiten in het filmpje uit te kunnen voeren? 5. Welke kwaliteiten heb je nodig om de werkzaamheden/activiteiten in het filmpje uit te kunnen voeren?
Kritische beroepssituaties Soms kom je in je bijbaantje lastige situaties tegen. Het reflectie-instrument STARRT kan je helpen om van dergelijke situaties te leren. STARRT INTERVIEWMETHODE Situatie Vragen Wat was de situatie? Beschrijf die eens. Wie waren de betrokkenen? Waar speelde het zich af? Waarover ging het precies? Wat was de aanleiding? Taak Vragen Wat was je taak in die situatie? Wat was je rol, functie? Wat moest je doen? Wat werd er van je verwacht? Wat was je doel? Wat waren je doelen? Wat was je voornemen? Actieplan? Actie Vragen Wat heb je werkelijk gedaan? Hoe heb je het aangepakt? Welke afwegingen hebben daarin op dat moment een rol gespeeld? Wat dacht je? Wat zei je? Wat voelde je? Wat zag je voor je? Wat was precies jouw aandeel of inbreng? Resultaat Vragen Wat was het gevolg van de actie bij jou en bij de andere betrokkenen? Wat was het gevolg op de sfeer in de groep, op het proces? Wat was het resultaat, effect van jouw aandeel in die situatie (m.b.t. product en proces, gevoel; positief en negatief)?
Reflectie Vragen Hoe kijk je erop terug? Welke conclusies trek je hieruit? Wat heb je ervan geleerd? Wat ga je ermee doen? Wat zegt dit over jouw competentie in die situatie? Transfer Vragen Stel je voor (alternatieve situatie). Wat zou je dan doen? In hoeverre zie je jezelf dit doen in een situatie waarin?
Stap 4: Brainstormsessie: voor leerlingen en leraren 1. Hoe zouden de vaardigheden en kwaliteiten van leerlingen meer benut kunnen worden in de les? Reflectievragen voor de leraren: Nu je ontdekt hebt over welke kwaliteiten leerlingen beschikken, hoe zou je ze kunnen benutten in jouw eigen lespraktijk? Wat zou dat betekenen voor jouw manier van lesgeven? Wat zou dat betekenen voor de vormgeving van leertaken? Wat zou dat betekenen voor de leerling? 2. Hoe zou het mentoraat aandacht kunnen besteden aan bijbaantjes? 3. Wat kun je doen als school? Maak voor iedere vraag een top 5.