Samenvatting Economie Module 1: hoofdstuk 1 t/m 3 Samenvatting door een scholier 1645 woorden 7 oktober 2004 7,1 20 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Hoofdstuk 1 1 Economie gaat over de behoeften van mensen Behoeften; Iets nodig hebben Basisbehoeften; Noodzakelijke levensbehoeften. Voeding Kleding Beschutting Preference drift; Mensen willen altijd meer. Nadat ze op een bepaald niveau van behoefte bevrediging weg doordat ze hun streefniveau opwaarts bijstellen Reference drift: Van de andere helft verdampt een groot deel doordat we ons vergelijken met anderen die het beter hebben 2 middelen: vrije en geproduceerde goederen Goederen zijn stoffelijk, je kunt ze vastpakken. Moet geproduceerd worden. Diensten zijn onstoffelijk je kunt ze niet vastpakken. Vrije goederen: hier voor hoeven we geen middelen voor op te offeren om over deze goederen te beschikken. Bijvoorbeeld: Zonlicht Drinkwater uit een bergbeekje Produceren: het maken van goederen en diensten Voorbeelden: Schoenen worden geproduceerd door een schoenenfabriek Winkeljuffrouw die schoenen verkoopt Tandarts die kies vult Pagina 1 van 8
Fietsenmaker die een band plakt Een sopraan die klanken voortbrengt die in het niets verdwijnen Consumptiegoederen: die worden door consumenten gebruikt om in hun behoeften te voorzien Kapitaalgoederen / Productiegoederen: worden gebruikt om goederen en diensten te produceren, zoals machines Productiefactoren: Er zijn er vier: natuur Arbeid Kapitaal ondernemerschap Natuur / Natuurlijke hulpbronnen zoals: lucht, zonlicht, aarde, water Maar ook in ruimere zin zoals: olie, gas en kolen Niet alleen de hoeveelheid natuurlijke hulpbronnen, ook de kwaliteit ervan is van betekenis. Het maakt namelijk een groot verschil of je verbouwt op vruchtbare grond of op los zand Arbeid: Alle geestelijke en lichamelijke inspanning van mensen ten dienste van de productie Vaste kapitaalgoederen Deze goederen gaan langer mee dan 1 productieproces, hij slijt en hij moet gerepareerd worden en uiteindelijk worden vervangen zoals: gereedschap, oven drukpers, en smeerbrug Hulpstoffen Wordt tijdens het productieproces helemaal verbruikt. Kan je niet terug vinden in het eindproduct Zoals: brandstof voor de oven, Grondstoffen Zijn wel in het eindproduct terug te vinden. Zoals: meel in brood. Vlottende kapitaalgoederen: Ze gaan op in het product; vlottend omdat alle gekochte goederen die voor de productie en niet voor consumptie zijn bestemd. Kapitaal: Bij deze productie factor bedoelen we dus de vaste en de vlottende kapitaal goederen Vermogen Geldkapitaal machines en de grondstoffen en hulpstoffen noemen we dan reëel kapitaal Ondernemerschap: Een ondernemer combineert de productiefactoren arbeid, kapitaal en natuur met als resultaat dat er producten ontstaan. Voor ondernemer is winst de beloning voor zijn of haar ondernemerschap 3 schaarste, kiezen en welvaart Schaarste: Spanning tussen de onbegrensde behoeften en de beperkte middelen Alternatief aanwendbare middelen: Producten die verschillende gebruiksmogelijkheden hebben Prioriteiten stellen: Afwegen wat we het belangrijkste vinden Economie: Het keuzegedrag van mensen die hun behoeften willen bevredigen met behulp van schaarse, alternatief aanwendbare middelen Welvaart: De mate waarin mensen in staat zijn om in hun behoeften te voorzien Pagina 2 van 8
Welstand: Wat je kunt kopen Welzijn: Hoe je je voelt Hoofdstuk 2 consumeren 1 hoe consumenten in hun behoeften voorzien Consumeren: Gebruiken of verbruiken van goederen om in hun behoeften te voorzien Duurzame consumptiegoederen: Deze producten slijten wel door het gebruik, maar je kunt er meerdere keren plezier van hebben. Zoals een fiets Niet- duurzame consumptiegoederen: Deze goederen die in 1 keer worden verbruikt 2 het huishoudbudget Begroting: Overzicht van de te verwachte uitgaven en ontvangsten in een komende periode Je kunt de uitgaven die je doet in drie groepen indelen: - Vaste lasten: Betalingen die steeds opnieuw terugkomen omdat je bepaalde verplichtingen hebt. Zoals: de huur, de hypotheekrente, de afbetaling op de auto of tv. - Incidentele grote uitgaven: zoals het kopen van een tv, of iets anders duurzaams. Deze uitgaven komen niet vaak voor, en gaan vaak langer mee. - Dagelijkse uitgaven: de uitgaven die je dagelijks doet, om bijvoorbeeld te kunnen eten. Dus boodschappen doen is een dagelijkse uitgave, maar ook de benzine die je moet tanken om te kunnen rijden. Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD) Het NIBUD in den haag geeft allerlei brochures uit. Deze gaan over; het enigszins de ontvangsten en uitgaven met elkaar in de pas te laten lopen. 3 het koopgedrag van jonge consumenten Consumptiepatroon De drie factoren die voor mensen van belang zijn bij het consumptie patroon: 1. Economische factoren De voorkeuren van de consumenten De prijzen van de goederen en diensten De hoogte, de stabiliteit en de vooruitzichten van het inkomen Het bezit van spaargeld en ander vermogen De mogelijkheden om geld te lenen De beschikking over vrije tijd 2. Sociale factoren Het beroep dat de man of vrouw uitoefent De levensgewoonten De verschillende groepen waartoe men behoort (buurt, vriendenkring, clubs, kerk, enz) 3. Demografische factoren Leeftijd Gezinssamenstelling Pagina 3 van 8
Burgerlijke staat 4 reclame Reclame; Het overbrengen van een boodschap door een adverteerder met de bedoeling zijn afzet te beïnvloeden. Het heeft dus een commerciële doelstelling Accentueert de positieve eigenschappen van een product. Daarbij wordt vaak overdreven. Promotie; Niet- commerciële doelstelling. Proberen alleen een boodschap over te brengen Demonstratie- effect; Als je iets in bezit hebt wil je het ook graag laten zien. Keeping up with the Joneses; De consumptie van de één wordt nauwlettend door de ander gevolgd Consumentisme; Macht van de consument vergroten. Verenigingen die de consument verdedigt 5 de overheid en de consumptie Consumentenbeleid; Helpt de individuele consumenten en beschermt Consumptiebeleid; Het onder ogen brengen van de nadelen bij de consument Duurzame ontwikkeling: Daarbij wil men de huidige productie en consumptie zo inrichten dat de behoeften bevrediging Hoofdstuk 3 de vraag van consumenten 1 de vraag en de vraaglijn Ceteris paribus: Vertaald uit het Latijn: onder gelijkblijvende overige omstandigheden. Andere factoren moeten gelijk blijven. Vraaglijn: Laat zien wat een consument bij uiteenlopende prijzen van plan is te kopen De wiskundige formule voor de vraaglijn qv = ap + b Qv = gevraagde hoeveelheid P =prijs van het goed B= de gevraagde hoeveelheid als p= 0 A= de richtingscoëfficiënt Individuele vraaglijn; Dit is bij de vraaglijn bij 1 persoon Collectieve vraaglijn; De totale vraag naar een product 2 verschuiving langs en van de vraaglijn Inferieure goederen: Hierin neemt de vraag af bij een stijging van het inkomen Substitutiegoederen: Goederen die elkaar kunnen vervangen. Bijvoorbeeld: koffie en thee, auto en openbaarvervoer Complementaire goederen: Goederen die tezamen worden gebruikt bijvoorbeeld: koffie en koffiemelk, auto en benzine 3 de prijselasticiteit van de vraag Prijselasticiteit: Is een verhoudingsgetal dat de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid Pagina 4 van 8
weergeeft in verhouding tot de procentuele prijsverandering Inelastische vraag: Als de prijs van brood of melk stijgt zal de gevraagde hoeveelheid nauwelijks dalen Elastische vraag: Als de prijs van sportfietsen stijgt, zal het gevraagde aantal sportfietsen sterk dalen. De vraag naar sportfietsen is blijkbaar erg gevoelig voor prijswijzigingen Volkomen Inelastische vraag: Blijft de gevraagde hoeveelheid gelijk bij een prijsverandering. De afzet constant REKENVAARDIGHEDEN: I Stel: Je leent 55.000, - Je betaalt dit over 155 maanden (ongeveer 13 jaar) terug. Per maand moet je 550, - betalen In totaal betaal je dus uiteindelijk: 155 maanden 550 = 85.250, - De rente (voor ongeveer 13 jaar) bedraagt: 85.250, - - 55.000, - = 30.000, - (afgerond) Rente per jaar is dan: 30.000, - -------------- = 2300, - (afgerond) 13 Het gemiddelde geleende bedrag: 55.000, - + 0, - ------------------------ = 27.500, - 2 Het rentepercentage bedraagt: 2.300, - -------------- 100% = 8% (afgerond) per jaar. 27.500, - REKENVAARDIGHEDEN: II Pagina 5 van 8
- qv = (a p) + b - qv = gevraagde hoeveelheid - p = prijs van het goed - b = de gevraagde hoeveelheid als p= 0 - a = de richtingscoëfficiënt ( a < 0 en b > 0) vb1: Een ondernemer is van plan het product Ahmed op de markt te brengen. De vergelijking van de vraaglijn luidt: qv = -4p + 400 Wanneer het product gratis zou zijn is de gevraagde hoeveelheid 400. Dit is daarom het snijpunt van de vraaglijn met de horizontale as. Om dit snijpunt te vinden vul je in de vergelijking p = 0 in: - qv = -4. 0 + 400 = 400 Er is ook een prijsniveau waarop het product zo duur is, dat niemand het meer koopt. De gevraagde hoeveelheid is dan 0. Deze prijs bereken je door in de vergelijking qv = 0 in te vullen: - qv = -4p + 400-0 = -4p + 400-4p = 400 (beiden delen door de factor: 4) p = 100 RESULTAAT (de lijn kan getekend worden door de 2 gegeven punten te verbinden met een rechte lijn) REKENVAARDIGHEDEN: III GEGEVEN: Een groentehandelaar streeft naar maximale omzet. Daarom verhoogt hij appels van 2.50 naar 2.75. Het gevolg hiervan is dat de gevraagde hoeveelheid daalt van 2000 netjes, naar 1500 netjes. Hij vraagt zich af of hij wel de juiste keuze heeft gemaakt door zijn prijs te verhogen. A hoeveel is de Ev van mijn product? B is de omzet gestegen of gedaald als gevolg van de prijsverhoging? C met hoeveel procent zou de gevraagde hoeveelheid zijn gedaald bij een prijsstijging van één procent? D welke conclusie kan ik trekken uit de berekende Ev? Pagina 6 van 8
UITWERKING: A Percentage van de hoeveelheidverandering -25% Ev = --------------------------------------------------------------- = ------- = -2,5 Percentage van de prijsverandering +10% B de oude omzet = 2000 stuks 2,50 per stuk = 5000 - de nieuwe omzet = 1500 stuks 2,75 per stuk = 4.125 daling van de omzet - 875 C in het geval van 1% prijsstijging en een Ev van 2,5 kan de formule worden ingevuld Ev = x% = -2,5x = -2,5% +1% D Conclusie: Bij elke procent prijsstijging daalt de gevraagde hoeveelheid met 2,5%. Bij elk procent prijsdaling, stijgt de gevraagde hoeveelheid met 2,5% REKENVAARDIGHEDEN: IV ELASTISCHE EN INELASTISCHE VRAAG - Bij een elastische vraag geldt: Ev < -1 Het percentage van de hoeveelheidverandering (HvhV) is groter dan het percentage van de prijsverandering. (PV) Vb: De HvhV = + 20% De PV = - 10% % HvhV +20% Ev = -------------- = ----------- = -2 % PV -10% Ev is hierbij kleiner dan 1. Notatie: Ev < 1 Pagina 7 van 8
Bij een inelastische vraag geldt: Ev ligt tussen 1 en 0 (-1 < Ev < 0) Het percentage van de HvhV is kleiner dan het percentage van de PV Vb: De HvhV = + 2% De PV = - 8% % HvhV +2% Ev = ------------- = --------- = -0,25 % PV -8% EV ligt hierbij tussen 1 en 0. Notatie: (-1 < Ev < 0 Pagina 8 van 8