Taalverwerving bij kinderen met autisme



Vergelijkbare documenten
Late fouten in het taalbegrip van kinderen

Welkom. DGM en Autisme. Esther van Efferen-Wiersma. Presentatie door

Deel VI Verstandelijke beperking en autisme

Welkom. DGM en Autisme. Esther van Efferen-Wiersma. Presentatie door

Nieuwsbrief leren. leren en studeren op de basisschool. nummer 7 maart Lieven Coppens

Op naar de DSM 5! Autismespectrumstoornis. J. Wolthaus, GZ-psycholoog en C. Schoenmakers, GZ-psycholoog

Lezing voor de NVA. Door Harmke Nygard-Smith Klinisch psycholoog. Ontwikkelingsstoornissen Dimence

Bijlage 25: Autismespectrumstoornis in DSM-5 (voorlopige Nederlandse vertaling) 1

Het stimuleren van sociaalcommunicatieve vaardigheden bij jonge kinderen met een autismespectrumstoornis


Vroege spraak- en taalontwikkeling

Van Nul tot Taal. Doelgericht stimuleren van taal en communicatie

The development of ToM and the ToM storybooks: Els Blijd-Hoogewys

Autismespectrumstoornis. SPV REGIOBIJEENKOMST MIDDEN NEDERLAND Mandy Bekkers

Verstandelijke beperkingen

Het syndroom van Down en autisme duel of dual? Yvette Dijkxhoorn

DSM IV interview. Semi-gestructureerd anamnestisch interview ter beoordeling of er sprake is van een autismespectrumstoornis.

Vroege Signalen en Herkenning van Autisme Spectrum Stoornissen

Autisme en de DSM-5 symposium autismenetwerk Zuid- Holland Zuid Autismeweek

Cure + Care Solutions

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo

Het onderzoek. Taalontwikkeling. Inhoud. Lezing Kannercyclus 10 december Autismespectrumstoornissen. Jarymke Maljaars

Handboek taalontwikkeling, taalpathologie en taaltherapie

Thema avond Lezen. Basisschool Oostenwind te Raalte Donderdag 16 januari 2014 Hanneke Berenpas, Logopedist

Vroegdetectie van een autismespectrumstoornis bij jonge kinderen. Dr. Jo Wellens, kinder- en jeugdpsychiater TheA

GEWOON ANDERS ASS BIJ JONGE KINDEREN. AutismeTeam Noord-Nederland, Jonx Lentis

Autisme, wat weten we?

Syntheseproef kerst 2013 Theoretische richtingen

Vorming AUTISMESPECTRUM- STOORNIS

Diagnostiek en onderzoek naar autisme bij dubbele diagnose. Annette Bonebakker, PhD, klinisch neuropsycholoog CENTRUM DUBBELE PROBLEMATIEK DEN HAAG

Audiologisch centrum, spraaktaalteam

Eigen vaardigheid Taal

De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn Duitse woordenschat.

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo, vmbo

In: Vroeg, vakblad vroegtijdige onderkenning en integrale vroeghulp bij ontwikkelingsstoornissen. Jaargang 29 maart 2012, p

A1 A2 B1 B2 C1. betrekking op concrete betrekking op abstracte, complexe, onbekende vertrouwde

DSM IV interview. Semi-gestructureerd anamnestisch interview ter beoordeling of er sprake is van een autismespectrumstoornis.

Aspecten van de non verbale communicatie in Spraak taalproblemen bij een dysfatische ontwikkeling (S TOS / SLI):

Programma deel 1. Wat is autisme? Gedrag Modellen Visualiseren

Taalstimulering voor kinderen en volwassenen. Taal en taalbeleid 3 februari 2014

23 oktober Wat betekent autisme voor jou? Waaraan denk je spontaan? Vroeger hoorde je daar toch niet zoveel over?

Visuele Leerlijn Taal

Seksualiteit en ASS. Presentatie symposium pleegzorg 19 juni presentatie symposium pleegzorg

Transfer en toegang tot Universele Grammatica in tweedetaalverwerving door volwassenen

Hoofdstuk Een Ontwikkelingsniveau 1 Leerdoelen en inhoud

Jong geleerd. Beatrijs Brand en Saskia Snikkers

6,3. Samenvatting door een scholier 1700 woorden 18 december keer beoordeeld. Zorg en welzijn

Deel 1 Gebruik van het computerprogramma Behandeldoelen tos. 2 Stappen bij het opstellen van een behandelplan 29

Formuleren. Doelgroep Formuleren. Omschrijving Formuleren

Autisme Spectrum Stoornissen Van DSM IV naar DSM 5

Hersenstichting Nederland. Autismespectrumstoornissen


Tussendoelen ontwikkeling van de geletterdheid

Studiewijzer TaalCompetent

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

De Afname, Indexen en Subtests

Autisme en de gevolgen Els Ronsse / MDR

KIJK! Lijst van: Schooljaar: Groep: Leraar: Datum gesprek 1e rapport: Datum gesprek 2e rapport: KIJK! 1-2 Bazalt Educatieve Uitgaven

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Asperger en werk. Een dynamisch duo

Tussendoelen Taal: Spraak- Taalontwikkeling

Nederlands voor Arabisch taligen A0 A1/A2

Formuleren voor gevorderden

geschilderd staat. Joep rent overstuur naar huis en zegt: De muur kwam naar me toe!

Het enige middel dat je in het werken met mensen hebt, is jezelf.

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Communicatieve vaardigheden bij jongens met Klinefelter. Dorothy De Maesschalck Logopediste COS Brussel

Formuleren voor gevorderden

Overleg van tevoren altijd met de ouders over de aanpak voor het kind en tips voor de omgang.

Rapport Lotje H. Naam Lotje H. Geboortedatum School/Locatie Boogschutter 0-7. Schooljaar Aanmaakdatum

Transparency in Language: A Typological Study S.C. Leufkens

Registratieblad aanbod doelen SLO groep 1 en 2

ZEG HET MAAR HET PRATEN VAN UW KIND. Leeftijd vanaf 4 jaar

Autisme en een verstandelijke beperking 20 september 2016

ASS in de verzekeringsgeneeskundige praktijk

* Mijn vader vindt dat je aan make-up niet te veel geld aan moet uitgeven.

1. Gedrag. Au3sme. UMCG Publiekslezing Au3sme. Els M.A. Blijd- Hoogewys. Overzicht presenta3e. Wat is au3sme? Drie probleemgebieden

Formuleren voor gevorderden

INFO VOOR PATIËNTEN AUTISME

Een hele eenvoudige benadering van de oplossing van dit probleem die men wel voorgesteld heeft, is de volgende regel:

Ontdek de stem van het kind

Autisme (ASS) begeleiding of aansturing? Platformdag Passend Onderwijs 3 december 2015 Chul Joo Ro

Yvette Dijkxhoorn, Autisme en Bewegen

Autisme bij het sterke geslacht. dr. Els M.A. Blijd-Hoogewys Klinisch Psycholoog / Psychotherapeut Manager Behandelzaken INTER-PSY

Autisme begeleiding of aansturing? Workshop Platformdag gehandicapten 9 april 2015 Chul Joo Ro

Problemen in de spraak- en taalontwikkeling consensus, signalering & follow-up

Reader. Autisme Spectrum Stoornissen

Wat te doen met zwakke begrijpend lezers?

Van Hé, hier ben ik tot Ha, daar ben jij

i n h o u d Inhoud Inleiding

Uitgegeven: 3 februari , no. 10 PROVINCIAAL BLAD VAN FRYSLAN

Taal in context. Autisme. Autisme. Overzicht Neurobiological insights into language comprehension in autism: Context matters

Autisme spectrum conditie

2 Правописание Spelling 11 Hoofdletters en kleine letters 11 Klinkers na de sisklanken ж, ч, ш, щ / г, к, х / ц 12 Interpunctie 12

VERSLAG CHC- INTELLIGENTIEONDERZOEK 6 16 jaar

Taalacquisitie bij dove kinderen

SRS-A. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen. HTS Report. Elizabeth Smit ID Datum Zelfrapportageversie

Naam leerlingen. Groep BBL 1 Nederlands. Verdiepend arrangement. Basisarrange ment. Leertijd; 5 keer per week 45 minuten werken aan de basisdoelen.

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Transcriptie:

Taalverwerving bij kinderen met autisme De ontwikkeling van syntaxis en semantiek bij kinderen met autisme en een normale intelligentie Student: Maaike de Kleijn Studentnummer: 3209849

Inhoud 1. Inleiding...3 1.1. Aanleiding...3 1.2. Onderzoeksopzet...3 1.2.1. Doelstelling en onderzoeksvraag...3 1.2.2. Hypothese...4 1.2.3. Methode...4 2. Taalverwerving bij kinderen...5 2.1. Componenten van de taalverwerving...5 2.1.1 Fonologie...5 2.1.2. Semantiek...5 2.1.3. Syntaxis...5 2.1.4. Morfologie...6 2.1.5. Pragmatiek...6 2.2. De vroeglinguale fase (1;0 2;6 jaar)...6 2.3. De differentiatie fase (2;6 5;0 jaar)...7 3. Autisme Spectrum Stoornissen...9 3.1. Verschillende autisme spectrum stoornissen...9 3.1.1. Autistische stoornissen...9 3.1.2. PDD-NOS... 10 3.1.3. Stoornis van Asperger... 10 3.1.4. Stoornis van Rett... 10 3.1.5. Desintegratiestoonis van de kinderleeftijd... 11 4. Semantiek en syntaxis bij kinderen met autisme... 12 4.1. Semantiek en syntaxis tijdens de vroeglinguale fase bij kinderen met autisme 12 4.1.1 Proto-woorden... 12 4.2. Semantiek en syntaxis tijdens de differentiatie fase bij kinderen met autisme 12 4.2.1 Persoonlijk voornaamwoorden... 12 4.2.2. Vragen... 13 4.2.3. Woordgebruik... 13 4.2.4. Abstract woord en taalgebruik... 13 4.2.5. Echolalie... 14 5. Conclusie & discussie... 15 5.1. Algemeen... 15 5.2. Toetsen hypothesen... 15 5.3. Tot slot... 15 Literatuuropgave... 16 Pagina 2

1. Inleiding 1.1. Aanleiding Dit literatuuronderzoek is verricht naar aanleiding van de cursus Van taal naar theorie welke gegeven wordt aan de universiteit van Utrecht. De keuze voor het onderwerp Taalverwerving bij kinderen met autisme is tot stand gekomen vanuit persoonlijke en beroepsmatige interesse in dit onderwerp. Uit onderzoek is gebleken dat autisme bij ruim 1 op de 1000 kinderen voorkomt. Daarnaast zijn er circa 2 kinderen op elke 1000 kinderen die lijden aan een andere vorm van een autisme spectrum stoornis. Recentelijk onderzoek spreekt zelfs van 6 kinderen met een autisme en 6 kinderen met een autisme spectrum stoornis op elke 1000 kinderen. Een van de criteria voor het stellen van de diagnose autisme is een beperking in de communicatie. Een van de symptomen van deze beperking is een vertraagde spraak- en taalontwikkeling of het uitblijven van gesproken taal. Het is van belang om te weten hoe de taalverwerving bij deze kinderen verloopt om zo de stoornis al vroeg te kunnen onderkennen en al op jonge leeftijd met interventie te beginnen. Kennis over het verwerven van taal bij kinderen met autisme maakt het mogelijk om de behandeling en adviezen aan te passen op de wijze waarop het kind taal verwerft. Deze literatuurstudie richt zich op twee aspecten van de taalontwikkeling, namelijk de semantiek en de syntaxis. Deze twee begrippen worden in hoofdstuk 2 nader toegelicht. 1.2. Onderzoeksopzet In deze paragraaf wordt de opzet van deze literatuurstudie besproken. De onderzoeksvraag en daaruit voortvloeiende hoofdvragen zullen besproken worden en de gestelde hypothese zal kort toegelicht worden. 1.2.1. Doelstelling en onderzoeksvraag De doelstelling van dit onderzoek is een compleet overzicht te geven van de semantische en syntactische ontwikkeling bij kinderen met autisme met een normale tot hoge intelligentie. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: Verloopt de ontwikkeling van de semantiek en de syntaxis bij kinderen met autisme volgens dezelfde stadia als bij normaal ontwikkelende kinderen? Pagina 3

1.2.2. Hypothese Er zijn een aantal hypotheses geformuleerd. In de conclusie worden deze hypothesen getoetst aan de bevindingen van het literatuuronderzoek. Hypothese 1: De verwerving van de semantiek en syntaxis wordt door kinderen met autisme op een andere wijze verworven dan bij normaal ontwikkelende kinderen. Hypothese 2: Kinderen met autisme verwerven semantiek en syntaxis vertraagd maar ook onvolledig. 1.2.3. Methode Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden en de hypothese te kunnen toetsen wordt er een literatuurstudie gedaan. Bronnen die daarbij geraadpleegd worden zijn verzameld door literatuur te verzamelen in de bibliotheek van Universiteit Utrecht. Daarnaast is Omega geraadpleegd en zijn relevantie artikelen geselecteerd en gebruikt. Tot slot is er nog gebruik gemaakt van het internet om verder informatie te vergaren. Pagina 4

2. Taalverwerving bij kinderen In dit hoofdstuk worden de belangrijkste componenten van de taalverwerving besproken. Daarnaast worden er twee fasen uit de taalverwerving nader uitgelegd, namelijk de vroeglinguale fase en de differentiatiefase. De pre-linguale fase en de voltooiingsfase worden niet besproken omdat deze minder relevant zijn voor het onderwerp. Binnen de algemene beschrijving van de taalverwerving, zullen de semantiek en syntaxis uitgebreider besproken worden. 2.1. Componenten van de taalverwerving Er zijn een aantal belangrijke aspecten binnen de taalverwerving, namelijk de fonologie, de semantiek, de syntaxis, de morfologie en de pragmatiek. De laatste component, de metalinguïstiek, wordt in dit hoofdstuk niet besproken. 2.1.1 Fonologie De fonologie beschrijft de prosodie en het klanksysteem van een taal. Het betreft een beschrijving van de klanken die er gebruikt worden in een taal en de wijze waarop deze gevormd worden. Meer specifiek wordt er gekeken welke klanken een betekenisonderscheidende functie hebben in een taal. Taalgebruikers dienen te beschikken over een aantal fonologische vaardigheden zoals articulatorische motoriek en auditieve discriminatie. 2.1.2. Semantiek De semantiek is het onderdeel van de taalkunde dat de betekenisorganisatie beschrijft. Het beschrijft de betekenis van woorden, woordgroepen en zinnen. Daarnaast wordt er ook gekeken naar betekenis restricties. Taalgebruikers ontwikkelen een aantal semantische vaardigheden, namelijk het begrijpen en interpreteren van woorden, benoemingsflexibiliteit en het hanteren van relaties tussen begrippen. 2.1.3. Syntaxis De syntaxis beschrijft de zinsopbouw. Woorden worden samengevoegd tot zindelen die vervolgens worden samengevoegd tot een zin. Syntactische regels geven aan hoe woorden grammaticaal juist worden samengevoegd tot zinnen. De taalgebruiker heeft kennis nodig van woordvolgorde, begrip van woordvorming en begrip van zinsopbouw om tot correcte zinnen te komen. Pagina 5

2.1.4. Morfologie Morfologie bestudeert de vormveranderingen die woorden ondergaan als ze in verschillende syntactische contexten gebruikt worden of op een andere manier een betekenisverandering ondergaan. 2.1.5. Pragmatiek De pragmatiek richt zich op de manier waarop taal gebruikt wordt in het dagelijks leven. Wat kan men in de praktijk met taalkennis en taalbeheersing aanvangen. Hierbij speelt het soepel inschatten van linguïstische en niet linguïstische context een grote rol. Voor de taalgebruiker bestaan de pragmatische vaardigheden onder meer uit het begrijpen van het verband tussen non-verbale en verbale informatie en het begrijpen van de sociale context waarbinnen de taal wordt gebruikt. 2.2. De vroeglinguale fase (1;0 2;6 jaar) In deze fase maken kinderen de overgang van brabbelen naar betekenisvol wordgebruik, dit is een overgang van pre-symbolische naar de symbolische fase. De eerste woordjes worden geproduceerd tussen de 9 en 18 maanden. In de overgang van brabbelen naar woorden komen ook zogenaamde proto-woorden voor. Dit zijn woorden met een communicatieve functie, maar hebben geen betekenis zoals stoel. Ook uitingen als brrrrrr (auto) zijn proto-woorden. Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen proto-imperatieven en proto-declaratieven. De ontwikkeling van het herkennen van individuele voorwerpen naar het verzamelen van voorwerpen in een categorie is een belangrijke ontwikkeling in het woordgebruik. Tijdens het eenwoordstadium leert het kind steeds meer woorden. Veel woorden worden in eerste instantie gebruikt als holofrasen, uitingen die voor een zin staan waarbij de betekenis afhangt van de context afhangt. Bijvoorbeeld drinken kan verwijzen naar ik wil drinken, ik heb drinken, jij hebt drinken. Al snel beheersen kinderen in dit stadium verschillende uitingen om een groot aantal functies mee uit te drukken, de instrumentele functie, de regulatieve functie, de interactionele functie, de persoonlijke functie, de heuristische functie, de verbeeldingsfunctie, de informatieve functie. De eerste tweewoorduiting verschijnt gemiddeld rond de 18 maanden. Het kind spreekt over dingen die het kent of ziet gebeuren en drukt deze relaties talig uit. Het kind kan een groot aantal semantische relaties uitdrukken, zoals het benoemen van een eigenschap, bezitsrelaties aanduiden, meervoud benoemen en plaatsaanduidingen weergeven. Pagina 6

Veel kinderen gaan al snel van de tweewoorduiting verder naar de meerwoordzin. Kinderen maken veel gebruik van de gesproken symbolen, maar meestal ontbreken er nog een aantal woordklassen zoals lidwoorden, voegwoorden, voornaamwoorden, bijwoorden en voorzetsels die tijd en hoeveelheid aanduiden. Dit wordt ook wel verwoord als de relatieve afwezigheid van functiewoorden ten overstaan van inhoudswoorden. Het aantal woorden wat het kind leert herkennen en gebruiken neemt nog steeds in grote mate toe al wordt het hierin nog steeds beperkt door wat het wel en niet kan uitspreken. Kinderen spelen met woorden, klanken en intonaties. Dit verbale spel kan zich uiten in parafraseren, rijmen, neologismen en nonsenswoorden. 2.3. De differentiatie fase (2;6 5;0 jaar) In deze fase gaat het kind de reeds verworven basisvaardigheden verder differentiëren. Het gaat de fonologie verfijnen en afwerken, de woordenschat verder uitbreiden en ook het aantal woordklassen neemt toe en er woorden meer en langere zinnen gevormd, bovendien wordt de morfologie meer en meer toegepast. Het woordgebruik kent op de leeftijd van 2;6 jaar tot 3;6 jaar een grote kwalitatieve en kwantitatieve groei. Deze groei hangt nauw samen met de zich uitbreidende emotionele en cognitieve ontwikkeling en het vergroten van de leefwereld. Echter, vaak is de woordenschat nog ontoereikend om alles uit te kunnen drukken, daarom maakt het kind nog regelmatig gebruik van neologismen. Het zelfstandig naamwoord is in deze fase niet meer de overheersende woordklasse, deze worden steeds meer gebruikt om zinnen te construeren in plaats van het enkel benoemen in het hier en nu. Bij de werkwoorden levert met name het voltooid deelwoord problemen op en ook de hulpwoorden worden nog niet altijd in het juiste verband gebruikt. Bijwoorden en bijvoeglijk naamwoorden nemen niet alleen in aantal toe maar worden ook rijker en genuanceerder. Kinderen kunnen hiermee uiting geven aan wat er in de wereld om hen heen gebeurt, ze kunnen dit omschrijven en geven er een waardeoordeel over. Ook gaat het kind lidwoorden gebruiken vaak beginnend met het onbepaalde lidwoord, maar ook de onbepaalde lidwoorden verschijnen in deze fase. Voorzetsels worden nog generaliserend toegepast door bijvoorbeeld alle ruimtelijke plaatsen aan te duiden met slechts een voorzetsel. Het aantal voorzetsel en tijdsaanduidingen neemt in de loop van de fase wel toe. Naast de aanwijzende voornaamwoorden gaan kinderen ook de persoonlijk voornaamwoorden toepassen. In het begin is dit vaak erg verwarrend wat te verklaren is vanuit de wisselende sprekersrol. Pagina 7

De lengte van de zinnen neemt toe. Deze lengte kan zeker na de leeftijd van 4;0 jaar ontzettend variëren. De ontwikkeling bestaat niet alleen uit het toenemen van de zinslengte. Er is ook toename te zien in de complexiteit van de zinnen en het gebruik van verschillende zinstypen neemt toe. Vragende zinnen worden in eerste instantie aangegeven door een vragende intonatie toe te voegen, daarna wordt pas een inversie gedaan om duidelijk te maken dat het een vraag betreft. Wie, wat en waar-vragen kan het kind aan het einde van het derde levensjaar correct formuleren. Ontkennende zinnen worden aanvankelijk gevormd door het woord niet voor of achter een zin te plaatsen. In het derde levensjaar leren kinderen om de ontkenning in te bedden in de zin. Opvallend is dat kinderen nog moeite hebben met de woordvolgorde. Vaak wordt het voor hen belangrijkste woord vooraan in de zin geplaatst en worden de overige woorden daarachter geplaatst. Tussen de drie en vijf jaar leren kinderen woorden steeds beter op de juiste plek te plaatsen binnen een zin. Tot slot komen kinderen in deze fase tot samengestelde zinnen. In het begin wordt enkel het voegwoord en gebruikt om zinnen samen te stellen. Later in deze fase worden ook andere voegwoorden gebruikt om bijzinnen te vormen. Pagina 8

3. Autisme Spectrum Stoornissen Autisme wordt gezien als een neurologische stoornis in de ontwikkeling van de sensorische informatieverwerking. De waarnemingen van kinderen met autisme bestaan veelal uit losse fragmenten zonder coherente samenhang. Zoals al eerder genoemd is het een stoornis die volgens verschillende onderzoeken steeds vaker gediagnosticeerd wordt. De afgelopen decennia zijn deze getallen opvallend toegenomen. Waarschijnlijk is dit te wijten aan de verruiming van de definities die gebruikt worden om autisme en autisme spectrum stoornissen te diagnosticeren. Daarnaast worden er meer kinderen gediagnosticeerd omdat er meer bekend is over de stoornis en deze kinderen dus eerder doorverwezen worden. In dit hoofdstuk wordt in het kort uitgelegd wat er verstaan wordt onder autisme spectrum stoornissen. 3.1. Verschillende autisme spectrum stoornissen Autisme spectrum stoornissen is een verzameling van ontwikkelingsstoornissen die gekenmerkt worden door een verminderd vermogen tot sociaal contact, een verminderd vermogen tot communiceren, een verminderd gebruik van de fantasie en een star patroon van steeds terugkerende stereotype bezigheden. Binnen de DSM-IV 1 worden er vijf verschillende autismespectrum stoornissen onderscheiden. 3.1.1. Autistische stoornissen De autistische stoornis is de meest bekende stoornis die onder de pervasieve ontwikkelingsstoornissen genoemd worden. De autistische stoornis komt zowel voor bij mensen met een verstandelijke handicap als bij mensen met een normale of hoge intelligentie. Kenmerken waaraan iemand volgens de DSM-IV minimaal aan dient te voldoen zijn: - Kwalitatieve beperkingen in de sociale interacties - Kwalitatieve beperkingen in de communicatie - Beperkte, zich herhalende stereotiepe patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten - Achterstand in of abnormaal functioneren op tenminste één van de volgende gebieden met een begin voor het derde levensjaar: sociale interacties, taal zoals te gebruiken in de sociale communicatie of symbolisch of fantasiespel. 1 DSM-IV: De DSM is een classificatiesysteem voor psychiatrische aandoeningen. De DSM doet vooral uitspraak over de belemmering in het dagelijks functioneren. Pagina 9

3.1.2. PDD-NOS PDD-NOS (pervasieve ontwikkelingsstoornis, niet anderszins omschreven) is een aparte diagnose voor mensen die net niet voldoen aan de criteria van een van de andere autisme spectrum stoornissen, maar wel autistische kenmerken hebben. Bij deze stoornis is sprake van een duidelijke tekortkoming in de ontwikkeling van de sociale interactie of verbale en non-verbale communicatieve vaardigheden of als stereotiep gedrag, interesses of activiteiten aanwezig zijn. 3.1.3. Stoornis van Asperger De stoornis van Asperger komt op zeer veel gebieden overeen met de autistische stoornis. Bij de stoornis van Asperger is er echter geen sprake van een ontwikkelingsachterstand en ook de taalontwikkeling in de kinderjaren verloopt normaal verloopt. Kenmerken waaraan iemand minimaal dient te voldoen wil om de diagnose stoornis van Asperger krijgen zijn: - Kwalitatieve beperkingen in de sociale interactie - Beperkte, zich herhalende stereotype patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten - De stoornis veroorzaakt significante beperkingen in het sociaal of beroepsmatig functioneren of het functioneren op andere belangrijke terreinen - Er is geen significante algemene achterstand in de taalontwikkeling - Er is geen significante vertraging in de cognitieve ontwikkeling of in de ontwikkeling van bij leeftijd passende vaardigheden om zichzelf te helpen, gedragsmatig aan te passen en nieuwsgierig te zijn over de omgeving. 3.1.4. Stoornis van Rett De stoornis van Rett komt zelden voor, en alleen bij meisjes. De verschijnselen beginnen pas na 5 maanden oud of later. Voor deze leeftijd ontwikkelen de meisjes zich normaal. Daarna hebben meisjes met de stoornis van Rett de volgende verschijnselen: - De schedel groeit minder tussen de 5 maanden en 4 jaar oud. De schedel was wel normaal bij de geboorte. - Bepaalde dingen die het kind al kon doen met zijn handen, gaan verloren. Hierna krijgt het kind typische handbewegingen. - Al snel nadat de stoornis begonnen is, verliest het kind sociale betrokkenheid. - Het lopen, of het bewegen van de romp wordt minder gecoördineerd. - Bepaalde taalvaardigheden ontwikkelen zich minder goed. De meeste meisjes met deze stoornis komen niet tot gesproken taal. Pagina 10

3.1.5. Desintegratiestoonis van de kinderleeftijd Deze stoornis wordt ook wel het syndroom van Heller genoemd. Bij kinderen met de desintegratiestoornis van de kinderleeftijd komen de (autistische) verschijnselen pas na het 2e jaar. Kenmerken waaraan iemand minimaal moet voldoen om gediagnosticeerd te worden zijn: - Flink verlies van dingen die het kind eerder al had aangeleerd, zoals taalvaardigheden, sociale vaardigheden, zindelijkheid, spel en bewegingsvaardigheden. - Afwijkingen op tenminste 2 van de volgende terreinen: sociale interacties, communicatie en herhaling van typisch gedrag, beperkte belangstelling en activiteiten. Pagina 11

4. Semantiek en syntaxis bij kinderen met autisme De kwalitatieve beperking in de communicatie is een van de kernsymptomen van de verschillende autisme spectrum stoornissen. Het is echter opvallend hoe de communicatie en het communicatieniveau per individu verschilt. Er zijn kinderen en volwassenen met deze stoornis die een zeer uitgebreid vocabulaire hebben en veel kennis van grammaticale regels. Er zijn echter ook personen die geen betekenisvolle taal spreken of zelfs helemaal niet spreken. In dit hoofdstuk wordt voor zowel de syntaxis als de semantiek besproken wat er bekend over is met betrekking tot kinderen met autisme. 4.1. Semantiek en syntaxis tijdens de vroeglinguale fase bij kinderen met autisme 4.1.1 Proto-woorden Gedurende de vroeglinguale periode doen de meeste kinderen met ASS 2 veel minder communicatieve pogingen in vergelijking met normaal ontwikkelende kinderen. In veel gevallen blijven deze pogingen beperkt tot proto-imperatieve uitingen en gebaren, waarbij het kind dus iets van de volwassenen gedaan wil krijgen, en blijven de proto-declaratieve uitingen en gebaren, waarbij het kind de aandacht van de volwassene op iets wil richten, uit. Ook verder in de taalverwerving blijven veel kinderen taal alleen gebruiken om iets te verkrijgen of om een antwoord te geven. Een van de weinige uitzonderingen op dit gegeven is de mogelijkheid van sommige autistische kinderen om ongelimiteerd te spreken over iets waar zij ontzettend in geïnteresseerd zijn. Hierbij houden zij echter onvoldoende rekening met de gesprekspartner, waardoor deze uitingen meestal uitmonden in lange monologen (Tager-Flusberg, 1994). 4.2. Semantiek en syntaxis tijdens de differentiatie fase bij kinderen met autisme 4.2.1 Persoonlijk voornaamwoorden Een veelvoorkomende fout bij kinderen met ASS komt tot uiting in het gebruik van de persoonlijk voornaamwoorden. Ze maken veelal fouten in het correct gebruiken van jij en ik. Vaak gebruiken ze jij om naar de gesprekspartner te verwijzen in plaats van ik. 2 Voor de leesbaarheid wordt er in de rest van de tekst gesproken van ASS, de afkorting van autisme spectrum stoornissen. Pagina 12

Normale ontwikkelende kinderen en kinderen met een vertraagde ontwikkeling (Downsyndroom) maken geen fouten in het gebruik van persoonlijk voornaamwoorden wat betreft de persoon naar wie het verwijst (zichzelf of anderen). Autistische kinderen maken deze fout significant vaker. (Tager-Flusberg, 1990). Dit wijst erop dat zij meer moeite hebben met de wisselende sprekersrol. 4.2.2. Vragen Er is veel onderzoek verricht naar de ontwikkeling van het formuleren van vragen bij normaal ontwikkelende kinderen. De vragen zijn in een aantal categorieën te verdelen: vragen om informatie, vragen om te converseren, declaratieve vragen. Kinderen in de differentiatiefase gebruiken met name vragen om informatie te vergaren en soms om te converseren. Ze gebruiken daarbij met name wie, wat en waar-vragen. Kinderen met autisme gebruiken significant minder wie, wat en waar-vragen. Dit duidt erop dat de vragen van deze kinderen een ander doel hebben dan bij normaal ontwikkelende kinderen. 4.2.3. Woordgebruik Er is een onderzoek geweest naar het woordgebruik van kinderen met ASS in vergelijking met kinderen met een vertraagde taalontwikkeling (Down-Syndroom). Daarbij is een 100 uitingen sample gebruikt om te analyseren welke woorden de kinderen gebruiken. De uitingen zijn daarbij gescheiden in verschillende categorieën: zelfstandig naamwoorden, werkwoorden, bepalingen en diverse functiewoorden. Hierbij zijn op verschillende leeftijden het woordgebruik vergeleken tussen de twee genoemde groepen. Bij beide groepen neemt het aantal zelfstandig naamwoorden af naarmate de zinnen langer worden. Er is wel een significant verschil bij kinderen met een MLU van 1.0 2.5. In die categorieën gebruiken kinderen met ASS meer zelfstandig naamwoorden terwijl de kinderen met een vertraagde ontwikkeling meer diverse functiewoorden gebruiken. 4.2.4. Abstract woord en taalgebruik In veel literatuur wordt gesproken van de problemen die kinderen met ASS hebben met abstract woord- en taalgebruik. Bij normaal ontwikkelende kinderen gaan problemen met beeldspraak, homoniemen en idiomatische uitdrukkingen vanzelf voorbij. Bij kinderen met ASS is dit echter een blijvend probleem. Zij hebben problemen met metaforen, ironie en woordgrappen. Zo vroeg iemand een kind of hij zijn tong verloren was en begon dit kind zijn tong wanhopig te zoeken. Er is veelal een overextensie van inherente kenmerken van een woord. Dit uit zich met name bij tijdsaanduidingen en plaatsaanduidingen. Ze begrijpen niet dat de betekenis van het woord verandert in een andere situatie. Het generaliseren van betekenissen is moeilijk en er is een bepaalde mate van rigiditeit in het verlenen van betekenis aan een woord. Pagina 13

4.2.5. Echolalie Zoals al eerder is genoemd komt echolalie voor bij normaal ontwikkelende kinderen, maar niet meer als het kind ouder is dan 2;6 jaar. Bij kinderen met ASS blijft dit fenomeen veel langer zo niet gedurende hun hele leven bestaan. Er zijn twee soorten echolalie, namelijk directe echolalie en uitgestelde echolalie. Meestal is dit een letterlijke herhaling van een gehoord woord, zin of verhaal. Opvallend is dat niet alleen de uiting wordt overgenomen, maar in veel gevallen ook kenmerken als intonatie en dialect. Normaal ontwikkelende kinderen kunnen in het algemeen geen zinnen nazeggen die ze qua zinstructuren en taalbegrip nog niet beheersen. Kinderen met ASS kunnen dit in veel gevallen wel. Veel kinderen met autisme zeggen dan ook meer dan ze begrijpen aan taal. Pagina 14

5. Conclusie & discussie 5.1. Algemeen In de bestudeerde literatuur wordt gekeken naar veel aspecten van zowel de semantiek en syntaxis bij kinderen met een autistische spectrum stoornissen. De afgelopen vijftig jaar is er met name onderzoek gedaan naar de unieke en karakteriserende kenmerken van taal bij kinderen met ASS (Tager-Flusberg, 2004). Bij deze onderzoeken is voornamelijk gekeken naar specifieke onderdelen van de taalontwikkeling en is deze vergeleken tussen twee groepen, kinderen met ASS en een afwijkende groep zoals kinderen met een vertraagde ontwikkeling. De meeste onderzoeken hadden te maken met veel methodologische problemen, zoals een zeer heterogene onderzoekspopulatie, veranderingen in kenmerken gedurende de ontwikkeling van het kind en een te kleine onderzoekspopulatie. 5.2. Toetsen hypothesen Aan het begin van deze studie zijn er een tweetal hypothesen geformuleerd. Dit waren: Hypothese 1: De verwerving van de semantiek en syntaxis wordt door kinderen met autisme op een andere wijze verworven dan bij normaal ontwikkelende kinderen. Hypothese 2: Kinderen met autisme verwerven semantiek en syntaxis vertraagd maar ook onvolledig. De geraadpleegde literatuur biedt onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen zeggen of deze hypothesen juist of onjuist zijn. Wel is het mogelijk om vast te stellen dat er significante verschillen zijn op het niveau van vaardigheden met betrekking tot de semantiek en pragmatiek. 5.3. Tot slot Er is nog weinig bekend over de ontwikkeling van de taal bij kinderen met autisme (Tager-Flusberg, 2004). Het is belangrijk dat er in de toekomst meer longitudinaal onderzoek naar de taalverwerving bij kinderen met autisme gedaan wordt. Daarmee kunnen we mogelijk de communicatie bij kinderen met ASS beter begrijpen en uiteindelijk zal dit leiden tot het ontwikkelen van nieuwe behandelmethodes waarmee we beter kunnen aansluiten op de ontwikkeling van deze specifieke groep kinderen. Pagina 15

Literatuuropgave Boucher, J. (2003) Language development in autism. International Congress Series 1254, 247-253 Burack, J.A. e.a. (2001) The development of autism: perspectives from theory and research. New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates Inc. Publishers Goorhuis, S.M. & Schaerlaekens, A.M. (1994) Handboek taalontwikkeling, taalpathologie en taaltherapie bij Nederlandssprekende kinderen. Utrecht, De tijdstroom Lichter, G. (2004) Speuren naar ontluikende intentionele communicatie.tielt: Uitgeverij Lannoo Macaulay, M. (2006). Surviving Linguistics: A guide for graduate students. Somerville, MA: Cascadilla Press Ricks, D.M. & Wing, L. (1975) Language, communication and the use of symbols in normal and autistic children. Journal of autism and childhood schizophrenia, vol.5, no. 3. Schaerlaekens, A.M. & Gillis, S. (1987) De taalverwerving van het kind. Groningen, Wolters-Noordhoff Tager-Flusberg, H. e.a. (1990) A longitudinal study of language acquisition in autistic and down syndrome children. Journal of autism and developmental disorders, vol.20, no 1. Tager-Flusberg, H. (1990) Brief report: current theory and research on language and communication in Autism. Journal of autism and developmental disorders, vol.26, no 2. Tager-Flusberg, H. (1994) Constraints on language acquisition, studies of atypical children. New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates Inc. Publishers Pagina 16