ijf oefenopgaven bij de voorbereiding op toets 1, h5 ec12. 1 van 5 Opgave 1 Gegevens: q a = 0,6p ; q a : aanbod tarwe van boeren in de EU q v = -0,1p + 40; q v : vraag naar tarwe binnen de EU (q: hoeveelheid in duizenden tonnen); (p: prijs in euro's per ton) p w = 1 (euro per ton) p w : de prijs op de wereldmarkt waartegen de EU tarwe zou kunnen importeren of exporteren 1 Ga uit van een situatie van vrijhandel (= vrije import en export, geen overheidsbemoeienis met de prijzen). Bereken de hoeveelheid tarwe die de EU importeert en bereken het importbedrag. 2 Geef het importbedrag weer in het bovenste diagram van de bijlage. 3 Stel dat de EU een invoertarief t per ton tarwe vaststelt dat juist voldoende is om alle import te blokkeren. Geef in de figuur aan hoe groot t moet zijn. Stel de EU garandeert de boeren in de EU een (minimale) tarweprijs van 175 per ton tarwe. De EU heeft geen productiebeperkende maatregelen genomen. Neem aan dat een eventueel aanbodoverschot met een prijssubsidie op de wereldmarkt wordt gedumpt tegen prijs p w. 5 Bereken het aanbodoverschot. 6 Bereken totale exportsubsidie waardoor het aanbodoverschot op de wereldmarkt wordt verkocht. 7 Geef dit bedrag aan in het middelste diagram op de bijlage. Stel: buiten de EU valt de tarweoogst erg tegen, waardoor p w toeneemt tot p w = per ton. De garantieprijs voor tarwe in de EU is nog steeds 175 euro per ton. 8 Bereken de productie in de EU. 9 Dat de EU tarwe exporteert voor een bedrag 3,78 miljoen euro kan in het diagram worden uitgebeeld. Doe dit in het onderste diagram. (Zou je het ook kunnen berekenen?) Opgave 2 ergelijk 3 personele inkomensverdelingen in de landen, B en C. er land is uit een representatieve steekproef van personen het volgende gekomen: erdeling.000,- erdeling B 30 10.000,- erdeling C 10 30.000,- 1 Maak voor verdeling een tabel waaruit de Lorenzcurve gemaakt kan worden. De tabel heeft twee kolommen: Bevolking, cumulatief percentage en Inkomen, cumulatief percentage. Laat de berekeningen zien. 2 Geef de bijbehorende Lorenzcurve weer, een schets is voldoende, zet er de letter bij. 3 De ligging van Lorenzcurve C ten opzichte van lijn kun je nu inschatten. oeg schetsmatig curven C aan je diagram toe. Geef een toelichting voor lijn C. 4 ls in land C het prijspeil 10% hoger is dan in land, hoeveel procent is de koopkracht per hoofd in land C dan groter dan in land? Geef de berekening.
ijf oefenopgaven bij de voorbereiding op toets 1, h5 ec12. 2 van 5 Opgave 3 fkortingen: TO : totale opbrengst; : prijs; Q (v) : (gevraagde) hoeveelheid; E v : prijselasticiteit van de vraag; g z : groeifactor van z Beoordeel de volgende beweringen met juist of onjuist, en licht je keuze toe. 1 ls de totale opbrengst toeneemt door prijsverhoging dan is sprake van een prijselastische vraag. 2 De groeifactor van TO is gelijk aan de groeifactor van maal de groeifactor van Q 3 ls de TO afneemt met 7,1% vanwege een prijsstijging van 4,1% dan is de gevraagde hoeveelheid afgenomen met 11,3%. 4 ls Q v = -0,1 + 40 dan is de prijselasticiteit van de vraag, vanuit een startwaarde voor de prijs van = 300 gelijk aan E v = -3. 5 ls E v = -3 dan geeft een prijsdaling van 4% een toename van TO tussen 7% en 8% Opgave 4 Gegevens met betrekking tot kleine aanbieder, firma Klein, op een grote markt: TO = Q TK = 6Q + Q max = 5.000 eenheden (productiecapaciteit onder normale omstandigheden) Huur en pacht bedragen samen 00 euro. Omdat ze door Klein aan bedrijven worden betaald, zijn het vergoedingen voor diensten van derden. De variabele kosten per eenheid product bestaan voor 40% uit bij andere bedrijven ingekochte goederen en diensten. De constante kosten bestaan voor 30% uit afschrijvingskosten. De overige constante kosten betreffen huur en pacht en de vaste loonkosten. Klein wil, omdat zijn zoon op de havo dat wil, de bijdrage van zijn firma aan het nationaal inkomen weten. 1 ls door een productieprobleem bij een toeleverancier de productiecapaciteit van firma Klein tijdelijk gelijk is aan het break-even punt, bereken dan de daarbij behorende bruto en netto toegevoegde waarde. 2 erklaar dat de netto toegevoegde waarde in dit geval geheel bestaat uit loon- en interestkosten. 3 Waarom zal Klein onder normale omstandigheden de afzet opvoeren tot Q max? 4 Geef in een diagram voor TO en TK de winst aan, via een ingetekend lijnstukje, die behoort bij Q = 5.000 eenheden. Opgave 5 Hieronder staan drie beweringen met betrekking tot vraaglijnen (normaal gesproken is dat een dalende lijn met Q horizontaal en verticaal in het diagram). Beoordeel ze met juist of onjuist. 1 Bij een recessie verschuift een vraaglijn voor een inferieur goed naar links. ( J O ) 2 Een prijsstijging van koffie leidt tot een verschuiving van de vraaglijn voor koffiemelk naar links en van de vraaglijn voor koffie naar links. ( J O ). Ceteris paribus is een door economen gebruikte Latijnse term die letterlijk vertaald betekent: het overige (blijft) gelijk. 3 ls gezegd wordt dat er door een prijsstijging ceteris paribus minder wordt gevraagd van een bepaald goed, dan wordt verondersteld dat de vraag niet reageert op andere factoren zoals het inkomen van de consumenten. ( J O )
ijf oefenopgaven bij de voorbereiding op toets 1, h5 ec12. 3 van 5 Naam: 0 1 1 40 0 0 10 30 40 50 0 1 1 0 10 30 40 50 0 1 1 40 0 0 10 30 40 50
Uitwerking 1.1 Bij p w =1 is er evenwicht wereldwijd tussen aanbod en vraag. Sommige landen zijn exporteurs andere importeurs. oor de EU: qa (bij p=1) = 0,6 1 =12; qv= -0,1 1 + 40 =52; dus import is qv qa = 52 12 = 40 ( 0 ton); importbedrag= 40.000 1 = 4.0.000 1.2 Rechthoek met als horizontale zijde het verschil tussen qv en qa; en als verticale zijde de prijs van 1. 1.3 De binnenlandse prijs zou dan bij het snijpunt van qa-eu en qv-eu liggen, dus bij een prijs die komt uit: 0,6p = -0,1p + 40 p= / 0,7 143 euro per ton De invoerheffing (t) moet dan meer dan 143 1 = 23 euro bedragen. 1.4 Ontbreekt. 1.5 Bij p = 175 geldt: qa-eu = 45, qv-eu= 22,5 dus aanbodoverschot = 45-22,5=22,5 (000 ton). 1.6 Subsidie per ton: 175 1 = 55 euro. Totaal: 22.500 ton 55 euro = 1.237.500 1.7 Zie aantekeningen laatste les. 1.8 In de EU wordt de prijs nu ook euro per ton, omdat EU producenten via export een prijs kunnen maken van (dat is meer dan de garantie van 175). Qa= 0,6 = 48 1.9 Rechthoek met aanbodoverschot van 48 als horizontale zijde en p = als verticale zijde. 2.1 groepsinkomen gr 1, gr 2 en gr 3: 0000, 400000, 0000, totaal 00 inkomen per groep in procenten v/h totaal: 16⅔%, 33⅓%, 50%, totaal % bevolkingsaandeel per groep: 33⅓, 33⅓, 33⅓ cumulatieve percentages (bevolking;inkomen) : (0;0) (33⅓; 16⅔) (66⅔; 50) (; ) 2.2 De getallenparen (0;0) (33⅓; 16⅔) (66⅔; 50) (; ) in een diagram plaatsen 2.3 In verdeling C zijn er meer mensen met een identiek inkomen dan in verdeling. Groep 3 bestaat namelijk uit 30 mensen. Daardoor zullen de inkomens in verdeling C minder gespreid zijn dan in verdeling. De Lorenzcurve van groep C zal dichter bij de gelijke inkomenslijn liggen. 2.4 Totaal inkomen land : 1.0.000 ; Totaal inkomen land C: (10 00 + 000 + 30 30000)=1.400.000 Stel de index van het inkomen en van het prijspeil in land op ; De indexen voor land C zijn dan: inkomen 116⅔ en prijspeil 110 Dus het reëel inkomen in land C is groter dan in land (inkomensverschil > prijsverschil) 3.1 Juist. De % toename van Q (met positieve invloed op TO) is dan groter dan de % afname van (met negatieve invloed op TO). 3.2 Juist. 3.3 g TO = 0,929; g = 1,041 dus g Q die daarbij hoort is (0,929 / 1,041) = 0,892 dus daling Q met 10,8%. Conclusie: de bewering is onjuist. 3.4 Startwaarden: =300 ; Q = 10 ndere willekeurige ;Q combinatie: (150; 25) % : -50%; % Q=+150%; dus Ev = -3 Conclusie: bewering is juist. 3.5 % Q= -3-4% = +12%. g =0,96; g Q = 1,12 dus g TO zou moeten zijn: 0,96 1,12= 1,0752 Dus % TO = 7,52%. Dus bewering is juist. 4.1 Break even punt komt uit TO = TK; daaruit volgt Q BE = 714 eenheden (afgerond) Dan: TO = 714 = 14.2 Ingekocht bij andere bedrijven 00, - + 714 40% 6,- = 3.714,- (afgerond) Bruto toegevoegde waarde: 14.2 3714 = 10.566,- fschrijvingen = 30% 10.000 = 3.000,- Netto toegevoegde waarde: 10566 3000 = 7.566,- 4.2 lgemeen: Netto t.w. = loon + intrest + huur + pacht + winst ; huur en pacht doen nu niet mee; winst = 0; dus netto t.w. = interest + loon 4.3 Omdat elke extra eenheid de TO met euro en de TK met slechts 6 euro doet stijgen. 4.4 zelf doen 5.1 Onjuist (minder inkomen zorgt nu juist voor toenemende vraag naar dit product) 5.2 Onjuist. ( de koffielijn blijft op z n plaats) 5.3 Onjuist ( er wordt verondersteld dat het inkomen niet is veranderd, dat is toch iets anders)
Uitwerking ##