Het college van burgemeester en wethouders, in haar vergadering van 24 oktober 2006,



Vergelijkbare documenten
Beschikking Wet milieubeheer

Beleidsregels binnenplans afwijken van het bestemmingsplan (artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1 Wabo)

Uw kenmerk Ons kenmerk Datum verzoek 2 april 2010

Inhoudsopgave. Bijlagen bij de toelichting. Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Toelichting op de Staat van Horeca-activiteiten

Voorstel Het Integraal beleidskader bio-ethanol en vergistingsinstallaties vaststellen

Beleidsregel Lichthinder gemeente Westvoorne

Oplegnotitie Toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten'

Biogasbeleid Toepassing artikel 19 lid 1 WRO in geval van biogasinstallaties bij agrarische bedrijven

Ruimtelijke onderbouwing verzoek tot bouwen loods Rijksstraatweg 3 te Bruinisse

Beleidsregel Plattelandswoningen 2014

Toelichting behorende bij de binnenplanse wijziging van het. bestemmingsplan ex. Artikel 3.6 Wro. Weverwijk 7 rood te Meerkerk

BELEIDSNOTITIE MET BETREKKING TOT (AGRARISCH) KINDERDAGVERBLIJF EN BUITENSCHOOLSE OPVANG

Eenheid Klant - Bouwen, Wonen & Ondernemen. Vormvrije Mer beoordeling

Omgevingsvergunning Ruimtelijke onderbouwing Duifhuizerweg perceel Uden, P, 983 te Uden. concept

Kadastrale ligging: Mestbassins: Gem. Coevorden, Dalen Sectie H nr. 485

Nota van zienswijze bestemmingsplan Buitengebied Noord, deelplan Stuifzandseweg 59a

CONCEPT regels Verordening ruimte 2014 naar aanleiding van de dialoog Brabants mestbeleid

NOTITIE REIKWIJDTE EN DETAILNIVEAU PLANMER (MESTVERGISTINGSINSTALLATIE BOTNIAWEG 6 TE MARRUM)

'Beleidsregel omgekeerde werking: woon- en leefklimaat, tweede herziening'

Beleidsregel omgekeerde werking: woon- en leefklimaat

Nr Casenr Harderwijkerweg 138. Ruimtelijke onderbouwing. gemeente Ermelo Harderwijkerweg 138

4. Toetsingskader kleinschalige windturbines

N o t i t i e t. b. v. A r e n a d e b a t b e s t e m m i n g s p l a n b u i t e n g e b i e d M o e r d i j k

LOG Montfort - Maria Hoop

De Marke III te Hengevelde

Integraal beleidskader voor bio-ethanol en vergistingsinstallaties GEMEENTE NOORDENVELD

Ruimtelijke onderbouwing. Wijziging gebruik van loods voor opslag op het perceel Rinkesfort 13 te Maasbree

BELEIDSNOTITIE PLAATSEN KLEINE WINDTURBINES.

Onderstaand is uitsluitend de voor het onderhavige plan relevante regelgeving weergegeven.

Ruimtelijke Onderbouwing voor de herbouw van een schuur ten behoeve van bouwbedrijf Been, Kommisjewei 28 te Opeinde. Bestaande situatie

Aan Burgemeester en Wethouders van de gemeente: Naam drijver van de inrichting Adres en telefoonnummer Postcode en plaats

G. Akkerman-Wielinga Ruimtelijke Ontwikkeling en Economische Zaken

Memo. In afbeelding 1 is de herontwikkelingslocatie globaal aangegeven. EGD RM000888

Biowkk in de glastuinbouw Praktijkvoorbeeld BioEnergieBergerden. 10 september 2009 Zevenhuizen Presentatie; Jan Willemsen

Achterstraat 13a en 15, Randwijk

Omgevingsvergunning Oude Broekstraat 12a, Klarenbeek Planfase vastgesteld

Toelichting 'Wijzigingsplan Eerste Weg 4' te Nieuw- en Sint Joosland

Omgevingsvergunning OV

BIJLAGE 2: VERANTWOORDING UITBREIDING BOOMSWEG

Beleidskader. Vrijkomende Agrarische Bebouwing

3. Toekomstige situatie Milieuaspecten Planbeschrijving Inspraak Voorschriften 7

Relevante artikelen Verordening ruimte Noord-Brabant

Westvoorne. Vogelwerende voorziening Trafostation Ommeloopweg Tinte. Ruimtelijke onderbouwing definitief

Beleidsnotitie vergroting of vormverandering agrarische bouwvlakken voor intensieve veehouderij

Mestvergisting Botniaweg 6, Marrum

Planregels. Wijzigingsplan Buitengebied Noord 1e wijziging. augustus 2016

Oude Tempel Soesterberg Milieukundige onderzoeken luchtkwaliteit en bedrijven en milieuzonering

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING REALISERING HONDENPENSION DEN DOGDREEF 13 BREDA

BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED PLANTLOON BEANTWOORDING ZIENSWIJZEN

GEMEENTE MILL EN ST. HUBERT. TOELICHTING op het bestemmingsplan "BEDRIJF DENNENDIJK - LANGENBOOM" VIGEREND BESTEMMINGSPLAN

Notitie. Beleid ten behoeve van. Ontheffingen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening

Gemeente. Schijndel. Beleidsnotitie indieningsvereisten. Voor aanvragen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, onder a.

In eerste plaats willen wij ons verontschuldigen voor het feit dat wij niet eerder op uw vraag hebben gereageerd.

Biobased economy in het Groene Hart

E N S T O M G EVI N G S D I. FLEVOLAND & GOOf EN VECHTSTREEK. Beschikking. Milieuneutraal veranderen. Maatschap Peters, Oosterringwe9 39 Luttel9eest

*Z073B5B20C6* Ruimtelijke onderbouwing. ten behoeve van het bouwen van het wijzigen van het bouwvlak op het perceel Oudelandsedijk 4b te Dirksland

Beleidskader Vrijkomende Agrarische Bebouwing

Criteria. voor het. aanwijzen van. sterlocaties

Wijzigingsplan BUITENGEBIED MIDDEN 1 E WIJZIGING. toelichting. Juni 2016

Beleidsnotitie. Kleine Windturbines in de Gemeente Oude IJsselstreek

Toelichting op het bestemmingsplan Geluidzone industrieterrein Werkendam

geodesie landschapsarchitectuur civiele techniek

Ruimtelijke onderbouwing speelterrein Netersel

Bestemmingsplan Buitengebied Zundert, vormverandering agrarisch bouwblok Hazeldonksestraat 2B, Rijsbergen. Toelichting/ ruimtelijke onderbouwing

Toelichting Beleidsnotie voor bedrijvigheid aan huis Pekela 2013

BIJLAGE 1. Toelichting op lijst van bedrijfsactiviteiten

ADVIESMEMO. Plangebied Nuland Oost/Pelgrimsche Hoeve

Vereveningsplan Groene Poort

In werking treden vergunning en onherroepelijkheid De vergunning treedt in werking een dag na afloop van de beroepstermijn. Deze vergunning ligt

Bijlage 2: Maatwerkbeleid in het kader van het Activiteitenbesluit

TITRE 00/00/2015 DE LA PRESENTATION ( MENU "INSERTION / 1 EN-TETE ET PIED DE PAGE") Groen Gas Burgum. 25 maart 2017

Pagina 1 van 49 Registratienummer: Z / D

Ruimtelijke onderbouwing. Plattelandswoning Eilandseweg 18 a, Nederhorst den Berg

ONTWERP Besluit artikel 3.6 lid 1 onderdeel a Wro Buitengebied Asten 2008, wijziging Behelp 1

gemeente Bunnik Discussienota De gemeenteraad College van Burgemeester en Wethouders Datum: 14 september 2017

Besluit artikel 3.6 lid 1 onderdeel a Wro Buitengebied Asten 2008, wijziging Kokmeeuwenweg 22

Bedrijventerrein Oost II, wijzigingsplan Einsteinstraat

GEMEENTE EMMEN NOTA VAN UITGANGSPUNTEN GLASTUINBOUWGEBIED ERICA

'Beleidsregel omgekeerde werking: woon- en leefklimaat, eerste herziening'

Aanvullend advies externe veiligheid emplacement. Stationsstraat short stay appartementen. Servicebureau Gemeenten, dd

Wijzigingsplan Grootweg 13a, Berkhout Bestemmingsplan Landelijk Gebied Koggenland, wijziging bedrijfswoning naar plattelandswoning

Bestemmingsplan buitengebied gemeente Bergen (LB)

GEMEENTE HOOGEVEEN. Wijzigingsplan Buitengebied Noord, deelplan Noorderhoofddiep 16 te Nieuweroord. Vastgesteld

\ Omgevingsvergunning

Wijzigingsplan ex artikel 3.6 Wro. 'Buitengebied Prinsenbeek, wijzigingsplan Brielsedreef 64'

1. EEN RUIMTELIJKE KIJK OP MESTVERGISTINGSINSTALLATIES

^ERIOWW 15«M IllOtt. Het college van burgemeester en wethouders van Bernheze postbus ZG HEESCH

Projectbesluit Watermolendijk 3 Eelde

RBMII-berekeningen weg en spoor t.b.v. bp Bedrijventerrein Duurkenakker

WIJZIGINGSPLAN. Opdrachtgever D. Riemens Seydlitzweg RS Hoek. ZLTO Advies Bram Verhage 10 oktober 2013

Samenvatting: Bouwinitiatieven Drunen Noord

Zaaknummer: Vergunninghouder: S. van Dusschoten Projectomschrijving het oprichten van een hondenschool. Overwegingen ruimtelijke ordening

Toetsingskader. Ruimte voor ruimteregeling. Gemeente Heumen

Wijzigingsplan. Stedelijke bedrijventerreinen Vlissingen, 2 e planwijziging. President Rooseveltlaan 768 / 768a

Bestemmingsplan buitengebied Doetinchem

Planregels. wijzigingsplan Buitengebied Midden 1 ste wijziging. Oktober 2016

Onderwerp Uitwerking vastgestelde amendementen Bestemmingsplan Buitengebied 2010

Aanmeldnotitie Besluit Mer

Wijzigingsplan Baarsdorpermeer 4, Zuidermeer Bestemmingsplan Landelijk Gebied Koggenland, wijziging bedrijfswoning naar plattelandswoning

Transcriptie:

Het college van burgemeester en wethouders, in haar vergadering van 24 oktober 2006, gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening; BESLUIT vast te stellen de volgende beleidsregel: BELEIDSNOTITIE BIO-ENERGIE-INSTALLATIES GEMEENTE MOERDIJK Inleiding In Nederland is een nieuwe ontwikkeling gaande op het raakvlak van duurzame energie en landbouw: een groot aantal agrariërs heeft plannen voor de bouw van bio-energie-installaties bij hun bedrijf. Dit heeft enerzijds te maken met het streven van het rijk om in 2010 voor 5% van de energievoorziening gebruik te maken van duurzame energie 1) en anderzijds met het streven van agrarische ondernemers naar een energie- en kostenefficiënte bedrijfsvoering. Bio-energie-installaties zijn er in vele soorten en maten en de ontwikkeling in deze sector staat niet stil. Bij de gemeente Moerdijk zijn in de eerste helft van 2006 enkele aanvragen binnengekomen voor de bouw van een bio-energie-installatie bij agrarische bedrijven in het buitengebied. Het is de verwachting dat meer aanvragen zullen volgen. De bouw en het in gebruik nemen van deze installaties kan gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied. Het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Moerdijk staat dergelijke installaties niet zonder meer toe. Er is daarom behoefte aan een gemeentelijke beleidslijn en toetsingskader. In deze notitie worden die gemeentelijke beleidslijn en het toetsingskader gegeven. Voor de notitie is advies ingewonnen bij het stedenbouwkundig adviesbureau RBOI, de opsteller van het bestemmingsplan buitengebied van de gemeente Moerdijk. Het advies (september 2006) en ook deze notitie is mede gebaseerd op de door InfoMil (Ministerie van VROM) opgestelde Handreiking voor de (co)vergisting van mest (april 2005) en het door de gemeente Nijefurd geformuleerde Biogasbeleid d.d. 12 april 2005. Leeswijzer De notitie gaat allereerst in op de typen bio-energie-installaties die mogelijk zijn in combinatie met agrarische bedrijven. Daarna worden criteria geformuleerd aan de hand waarvan initiatieven beoordeeld kunnen worden op hun toelaatbaarheid in het buitengebied. Vervolgens wordt aangegeven in welke mate bio-energie-installaties toelaatbaar zijn in het buitengebied van Moerdijk. 1 ) De Derde Energienota heeft als tussendoelstelling gesteld dat in 2010 5% van het energieverbruik in Nederland uit duurzame energiebronnen moet bestaan. 1

1. Bio-energieinstallaties Algemeen kenmerk van bio-energie-installaties is dat uit een biologische grondstof energie wordt gewonnen in de vorm van warmte en elektriciteit. De notitie richt zich in principe op bio-energieinstallaties die denkbaar zijn als onderdeel van of als nevenactiviteit bij agrarische bedrijven (er zijn ook bio-energie-installaties die niet (direct) gerelateerd zijn aan agrarische bedrijven, zoals de productie van bio-ethanol of installaties die gebruikmaken van snoei- of ander afval). Voorbeelden van mogelijk aan agrarische bedrijven gerelateerde bio-energie-installaties zijn: - biomassavergistinginstallatie; - mestvergistinginstallatie; - bio-olie-installatie; - bio-ethanolinstallatie. Hieronder worden de relevante kenmerken van deze installaties beschreven, waarbij wordt ingegaan op de gebruikte grondstof, de producten, de capaciteit, de omvang van de bebouwing (bouwhoogte en ruimtebeslag) en op de milieueffecten (landschappelijke uitstraling, verkeersaantrekkende werking, geurhinder, externe veiligheid). kenmerken biomassavergistinginstallatie grondstof (zie bijlage 1) capaciteit producten hoogte gebouwen ruimtebeslag installatie verkeersaantrekkende werking geurhinder externe veiligheid biomassa* zoals maïs, gras en reststoffen (biologisch) circa 25.000 tot 40.000 ton biomassa per jaar** I. door vergisting: - biogas (voornamelijk methaan); - water; - digestaat (restproduct); II. door verbranding biogas in WKK-installatie***: - elektriciteit; - warmte; - CO 2. circa 10 tot 11,5 m 0,7 tot 1 ha 12 tot 20 motorvoertuigen per etmaal (werkdag) mogelijk bij op-/overslag grondstoffen /digestaat, bij het vergistingsproces en bij het vrijkomen van biogas afhankelijk van volume opslag biogas * In hoofdzaak (minimaal 50%, cf. biogasbeleid gemeente Nijefurd) wordt biomassa vergist en om een methaanbacteriënbodem te creëren wordt mest toegevoegd; welke grondstoffen gebruikt worden hangt af van het aanbod en de prijs van de grondstoffen. ** Gebaseerd op aanvragen in de gemeente Moerdijk (geeft dus slechts een indicatie). *** Warmtekrachtkoppelingsinstallatie. Een biomassavergistinginstallatie bestaat over het algemeen uit een grote, hoge loods (circa 35x50x10 m) voor de opslag van biomassa en digestaat en een aantal forse silo's met een diameter van circa 25 m en een bouwhoogte van circa 10 m, voor het eigenlijke productieproces van organische stof naar gas. Het gas wordt vervolgens in een WKK-installatie omgezet in warmte, elektriciteit en CO 2. Het restproduct wordt digestaat genoemd, dat kan dienen als kunstmestvervanger. De elektriciteit kan op eigen bedrijf gebruikt worden en /of aan het openbare net worden geleverd. De warmte en de CO 2 kunnen in tuinbouwkassen nuttig gebruikt worden (warmte voor een deel van het jaar). Gezien de producten van biomassavergistinginstallaties worden initiatieven voor het oprichten van deze installaties vooral genomen door één of meerdere glastuinbouwbedrijven. De capaciteit van biomassavergistinginstallaties verschilt sterk per initiatief en is afhankelijk van de gebruikte techniek en producten. Bij grotere installaties wordt in veel gevallen een (groot) deel van de biomassa van buiten het eigen bedrijf aangevoerd. Tevens wordt het digestaat vaak afgevoerd naar andere bedrijven (exclusief het deel voor eigen gebruik). Dit heeft een extra verkeersproductie (vrachtwagens) tot gevolg (12 tot 20 motorvoertuigen per etmaal). 2

kenmerken (co)mestvergistinginstallatie grondstof (zie bijlage 1) capaciteit producten hoogte gebouwen ruimtebeslag installatie verkeersaantrekkende werking geurhinder externe veiligheid mest* Varieert I. door vergisting: - biogas (voornamelijk methaan); - water; - digestaat; II. door verbranding biogas in WKK-installatie**: - elektriciteit; - warmte; - CO 2. circa 10 tot 11,5 m 0,7 tot 1 ha afhankelijk van herkomst mest mogelijk bij op-/overslag grondstoffen /digestaat, bij het vergistingsproces en bij vrijkomen van biogas afhankelijk van volume opslag biogas * In hoofdzaak (minimaal 50%, cf. biogasbeleid gemeente Nijefurd) wordt mest vergist en om de productie van biogas te verhogen kunnen cosubstraten (biomassa) worden toegevoegd. ** Warmtekrachtkoppelingsinstallatie. Een mestvergistinginstallatie is in essentie gelijk aan een biomassavergistinginstallatie, alleen bestaat de grondstof voornamelijk uit mest. Mestvergistinginstallaties komen vooral voor in combinatie met veeteeltbedrijven (bijvoorbeeld kippenhouderijen). kenmerken bio-olie-installatie grondstof (zie bijlage 1) planaardige olie* capaciteit 5.000 ton bio-olie per jaar** producten door verbranding bio-olie in WKK-installatie**: - elektriciteit; - warmte - CO 2. hoogte naar verwachting niet hoger dan 1 bouwlaag ruimtebeslag circa 200 m 2 verkeersaantrekkende werking circa 14 tankauto's maand (circa 0,7 per werkdag) geurhinder niet relevant externe veiligheid niet relevant * Vaak (palm)olie die in het algemeen niet in Nederland geproduceerd wordt. 3

** Gebaseerd op aanvraag in de gemeente Moerdijk (geeft dus slechts een indicatie). *** Warmtekrachtkoppelingsinstallatie. Bio-olie-installaties worden vooral opgericht ten behoeve van de glastuinbouw omdat alle producten hier direct benut kunnen worden. Het ruimtebeslag is veel geringer dan een vergistinginstallatie. Kenmerken bio-ethanolinstallatie grondstof (zie bijlage 1) capaciteit producten hoogte ruimtebeslag verkeersaantrekkende werking geurhinder externe veiligheid suikerriet, maïs, tarwe, suikerbiet* Varieert door vergisting: - ethanol; - water; - restbiomassa. Varieert Varieert afhankelijk van de capaciteit mogelijk bij op- en overslag van grondstoffen en bij het vergistingsproces afhankelijk van volume ethanol * Dit zijn de meest gebruikte grondstoffen; ook andere granen (bijvoorbeeld gerst) en bijproducten uit verwerkende industrieën (bijvoorbeeld melasse) worden veelvuldig gebruikt. Agrarische grondstoffen worden in deze installatie omgezet in ethanol dat kan dienen als brandstof of als grondstof voor de chemische industrie. De restbiomassa kan via biomassavergisting worden omgezet in biogas. Omdat het hoofdproduct niet direct gebruikt wordt door agrarische bedrijven, zal dit type installatie naar verwachting niet door agrarische bedrijven worden opgericht. 4

2. Relevante ruimtelijke en milieucriteria 2.1 Ruimtelijk beleid Om te kunnen beoordelen of bio-energie-installaties in het buitengebied toelaatbaar zijn, is het van belang te beoordelen of de installatie: - een ondergeschikt onderdeel is van de agrarische bedrijfsvoering; - een nevenactiviteit is; - een hoofdactiviteit is. Niet alleen de schaal en omvang van de installatie zijn hierbij van belang maar ook de vraag waar de grondstoffen vandaan komen en waar de producten naar toe gaan. De "gebondenheid" van de installatie aan het bedrijf van de aanvrager is hierbij van belang. Voor het opstellen van een in de praktijk hanteerbaar overzicht is aansluiting gezocht bij de Handreiking voor de (co)vergisting van mest (Infomil, april 2005). In deze Handreiking is, om de mate van "bedrijfsgebondenheid" van de activiteit te kunnen bepalen, een onderscheid gemaakt in een viertal op specifieke situaties toegespitste categorieën, de categorie A, B, C en D volgens een afnemende reeks van (in hoofdzaak) bedrijfsgebonden activiteit 2). Analoog geredeneerd kan ook voor biomassavergistinginstallaties en andere bio-energie-installaties een categorie-indeling naar de bedrijfsgebondenheid van de activiteiten worden opgesteld. Om binnen de categorie A, B of C te vallen, moet in ten minste één van de twee transportlijnen (aanvoer grondstoffen of afvoer producten) sprake zijn van een directe binding aan het betreffende bedrijf (productie grondstoffen op eigen gronden of verwerking producten op eigen gronden /in eigen bedrijf). Er is sprake van een bedrijfsgebonden activiteit als de grondstoffen in hoofdzaak door het eigen bedrijf geleverd worden, en /of indien het digestaat in hoofdzaak wordt uitgereden op de bij het bedrijf behorende gronden (akkerbouw) en /of indien de producten (warmte /elektriciteit /CO 2 ) in hoofdzaak door het eigen bedrijf wordt gebruikt (glastuinbouw). Indien dit niet het geval is, kan niet worden gesproken van een bedrijfsgebonden activiteit en worden de activiteiten gerekend tot categorie D. Normaal en ondergeschikt onderdeel van de agrarische bedrijfsvoering (categorie A) Wanneer de grondstoffen voor de bio-energie-installatie volledig van het eigen bedrijf afkomstig zijn en de producten (warmte, elektriciteit, CO 2, digestaat) volledig op het eigen bedrijf gebruikt worden, kan gesproken worden van een "gesloten systeem" en van een normaal onderdeel van de agrarische bedrijfsvoering. De installatie is dan in principe vergelijkbaar met een installatie waarin aardgas wordt omgezet in warmte. Vanzelfsprekend dient aandacht besteed te worden aan de ruimtelijke inpasbaarheid van de installatie en de milieuaspecten. Maar als de installatie binnen de agrarische bouwstede /bouwvlak wordt opgericht en anderszins voldoet aan de voorschriften van het bestemmingsplan, kan gesproken worden van een normaal en ondergeschikt onderdeel van de agrarische bedrijfsvoering. Nevenactiviteit (categorie B en C) of hoofdactiviteit (categorie D) Wanneer een deel van de grondstoffen van derden wordt afgenomen en /of een deel van de producten aan derden wordt geleverd, is sprake van een nevenactiviteit. Van een hoofdactiviteit kan worden gesproken als alle grondstoffen van derden worden afgenomen en alle producten aan derden worden geleverd. In door ons opgestelde bestemmingsplannen voor het buitengebied wordt uitgegaan van de volgende definitie voor nevenactiviteiten: "onderdelen van een bedrijf, waarvan de gezamenlijke productieomvang een ondergeschikt (minder dan de helft) deel uitmaakt van de totale productieomvang van het bedrijf, met dien verstande dat de productieomvang van de nevenactiviteit afzonderlijk in geen geval meer dan 70% van de minimale omvang van een zelfstandig volwaardig bedrijf in de betreffende bedrijfstak mag bedragen." 2 ) Categorie-indeling. A: Het bedrijf verwerkt eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige cosubstraten toe. Het digestaat wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt. B: Het bedrijf verwerkt eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige cosubstraten toe. Het digestaat wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt, of naar derden afgevoerd. C: Het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige cosubstraten toe. Het digestaat wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt. D: Het bedrijf verwerkt aangevoerde mest van derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige cosubstraten toe. Het digestaat wordt als meststof afgeleverd aan derden. 5

In ontwikkelingsgerichte bestemmingsplannen voor het buitengebied wordt aan agrarische bedrijven ruimte geboden voor verbreding van de bedrijfsactiviteiten. Voor onderscheiden soorten nevenactiviteiten (agrarisch, agrarisch verwant, recreatief, etc.) is daarbij bepaald of en in welke mate en onder welke voorwaarden nevenactiviteiten zijn toegestaan. Om te waarborgen dat daadwerkelijk sprake is en blijft van een nevenactiviteit, worden nadere voorwaarden gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van het maximale ruimtebeslag van de activiteit. Bio-energie-installaties zijn nieuwe ontwikkelingen waarin bestemmingsplannen voor het buitengebied veelal nog niet voorzien. Gegeven zowel de aard van de gebruikte grondstoffen als van de geleverde producten kan gesteld worden dat het hier een agrarisch verwante activiteit betreft die in principe als nevenactiviteit bij agrarische bedrijven in het buitengebied kan worden toegelaten. De ruimtelijke kwaliteiten en kenmerken van (delen van) het buitengebied zijn daarbij bepalend voor de voorwaarden waaronder toelating kan plaatsvinden. De provincie Noord-Brabant heeft in haar beleid voor toepassing van art. 19.2 WRO reeds ingespeeld op vergistingsinstallaties als nevenactiviteit bij agrarische bedrijven. Art. 19.2 WRO kan worden toegepast onder de voorwaarde dat de installatie binnen het bestaande bouwvlak/bouwstede wordt geplaatst en de capaciteit niet meer dan 25.000 ton per jaar bedraagt. Dit geeft gelijk de ruimte aan die we als gemeente kunnen bieden. Wanneer sprake is van een hoofdactiviteit (een zelfstandig bedrijf) is een bio-energie-installatie slechts in uitzonderingsgevallen in buitengebieden toelaatbaar te achten. Veeleer dient dan de voorkeur gegeven te worden aan vestiging op een regulier bedrijventerrein of op een agrarisch bedrijventerrein (concentratiegebieden voor glastuinbouw worden daartoe gerekend). Indien dat niet tot de mogelijkheden behoort, kunnen specifieke locaties voor vestiging van deze installaties aangewezen worden. Categorie D: locatiekeuze In de Handreiking wordt categorie D niet meer beschouwd als een bedrijfsgebonden activiteit. Hiervan is sprake bij centrale mest- (lees "biomassa-")verwerking op een grotere schaal. Voor categorie D-installaties is ruimtelijk maatwerk nodig, waarbij eerst locaties buiten het buitengebied moeten worden gezocht. Te denken valt aan (agrarische) bedrijventerreinen, concentratiegebieden voor glastuinbouw, terrein voor rioolwaterzuiveringsinstallaties of stortplaatsen. Vestiging van een centrale covergistinginstallatie kan ook worden toegestaan op een bestaand of voormalig (agrarisch) bouwblok in landbouwontwikkelingsgebieden. In de derde plaats kan een centrale (co)vergistinginstallatie op een sterlocatie worden toegestaan in landbouwverwevingsgebieden. De Handreiking geeft aan dat vestiging van een centrale (co)vergistinginstallatie eventueel mogelijk is op een duurzame (project)locatie intensieve veehouderij. Dit geldt voor een mestvergistinginstallatie. Voor een biomassavergistinginstallatie is een vergelijkbare redenering mogelijk, zodat voor de locatie ook kan worden gedacht aan een duurzame (project)locatie voor akkerbouw. Indien de voorgaande stappen geen geschikte locatie hebben opgeleverd is het nog steeds mogelijk een bepaalde locatie aan te wijzen voor een centrale (co)vergistinginstallatie. Er zal dan echter, overigens net zoals bij categorie A t /m C, een goed onderbouwde argumentatie geleverd moeten worden waarom juist die locatie hiervoor in aanmerking komt en de eerdergenoemde mogelijkheden niet voldoen. Gebiedsgebonden activiteit De aard en omvang van de activiteiten brengt met zich mee dat bio-energie-installaties vaak gebruikmaken van grondstoffen van meerdere bedrijven en hun producten leveren aan meerdere bedrijven. Het aandeel dat geleverd, dan wel afgenomen wordt door het "initiërende" bedrijf is dan vaak beperkt. Wanneer sprake is van duurzame samenwerkingsverbanden tussen bedrijven in een bepaald gebied, kan gesproken worden van een gebiedsgebonden activiteit. Op initiatieven hiertoe kan positief gereageerd worden. De vraag of sprake is van een nevenactiviteit of een hoofdactiviteit blijft dan echter relevant. Hoe omvangrijker de samenwerking, hoe groter de kans dat sprake is van een hoofdactiviteit. Beperkt aantal bio-energie-installaties per gemeente In relatie tot de bedrijfs- dan wel gebiedsgebondenheid van bio-energie-installaties, is de beschikbare biomassa een beperkende factor voor het aantal installaties in een gebied (dit geldt niet voor bio-olieinstallaties die hun grondstoffen van elders betrekken). Voor een goede beoordeling van de economische haalbaarheid van ingediende initiatieven is het van belang met name vast te stellen waar de grondstoffen vandaan komen. Voorkomen moet worden dat sprake is van een "overschot" aan bio-energie-installaties (grondstof kan niet twee maal geleverd 6

worden). Bovendien dient een installatie in de toekomst ook rendabel te zijn. De initiatiefnemer dient hiertoe een bedrijfsplan op te stellen dat extern getoetst kan worden. 2. 2 Milieu- en overige aspecten Het produceren en gebruiken van duurzame energie past in het milieubeleid van rijk en gemeenten. Om die reden kunnen initiatieven tot het bouwen van bio-energie-installaties positief benaderd worden. Er zijn echter wel aandachtspunten ten aanzien van de vestiging van bio-energie-installaties. Naast de inpassing in het landschap en verkeerseffecten zijn de belangrijkste milieuaspecten van een bioenergie-installatie geur- en geluidshinder. Daarnaast vormt externe veiligheid een aandachtspunt, vanwege de opslag van gas of andere gevaarlijke stoffen. Landschap De ruimtelijke inpasbaarheid van bio-energie-installaties is afhankelijk van de aard en omvang van de bebouwing (ruimtebeslag, hoogte) in relatie tot de kenmerken en kwaliteiten van het gebied. Een bioolie-installatie is niet erg omvangrijk (tot 200 m²) en zal in het algemeen binnen bestaande bouwvlakken kunnen worden ingepast. Biomassavergistinginstallaties hebben een gewenst ruimtebeslag van 0,7 tot 1 ha (zie de ingediende aanvragen). Uitgaande van reguliere agrarische bouwsteden /-vlakken van 1 tot 1,5 ha zal het in veel gevallen niet mogelijk zijn dergelijke installaties in te passen in bestaande bouwsteden /-vlakken. Ruimte voor een verdere uitbreiding van het agrarische bedrijf is dan niet of nauwelijks nog aanwezig. Voor glastuinbouwbedrijven, met grotere bouwvlakken zijn er ruimere mogelijkheden voor het inpassen van bio-energie-installaties binnen het bouwvlak. In algemene zin betekent dit dat er beperkingen gelden ten aanzien van het toe te stane ruimtebeslag van bio-energie-installaties. Voorwaarde voor vestiging is dat de installatie gerealiseerd dient te worden binnen de bestaande bouwstede /-vlak. Daarbij dient er aandacht te worden besteed aan een goede landschappelijke inpassing. Indien de bio-energie-installatie bij glastuinbouwbedrijven wordt gerealiseerd, zal het landschapsbeeld minder afwijken van de uitgangssituatie. Wat betreft bouwmassa sluit de installatie aan op het glastuinbouwbedrijf en ook de bouwhoogte van 10 m komt in glastuinbouwgebieden vaker voor in de vorm van warmteopslagtanks. In de besluitvorming over de toelaatbaarheid van bio-energie-installaties dient rekening te worden gehouden met het feit dat het om relatief nieuwe ontwikkelingen gaat met de daarbij behorende onzekerheden. Onbekend is vooralsnog wat de toekomstwaarde van dergelijke installaties is. Het is de vraag of al deze installaties naast elkaar kunnen voortbestaan en wat de toekomstperspectieven op langere termijn zijn, zeker gezien de onzekere perspectieven in de akkerbouwsector, waar toch een belangrijk deel van de grondstoffen vandaan zal moeten komen. Indien de beoogde installaties over enkele jaren economisch niet blijken te kunnen voortbestaan, resteert een omvangrijke bebouwingsmassa in het open landelijk gebied. Verkeer Bio-energie-installaties genereren extra verkeer. Bij het beoordelen van de toelaatbaarheid van installaties dienen de volgende aspecten betrokken te worden: - hoe wordt het bedrijf ontsloten en hebben de ontsluitingswegen voldoende capaciteit om het extra verkeer op te vangen? - is het profiel van de ontsluitende weg(en) breed genoeg om vrachtwagens af te wikkelen en geeft de uitrit voldoende ruimte voor het in- en uitdraaien van vrachtverkeer? bij een te smalle weg kan als voorwaarde gesteld worden dat de initiatiefnemer de uitrit of de tegenoverliggende berm aanpast. De bouw van de bio-energie-installatie is geen nieuwe situatie in de zin van de Wet geluidhinder en hoeft dan ook niet te worden getoetst aan de normen als gesteld in deze wet (wegverkeerslawaai). 7

Geurhinder De op- en overslag van grondstoffen, het vergistingsproces, het biogas en het digestaat kunnen zorgen voor geurhinder. Er is geen specifieke wet- en regelgeving waaraan normen voor de toelaatbaarheid van deze hinder ontleend kunnen worden. Wel is er beleid dat erop gericht is de overlast als gevolg van geurhinder voor derden zoveel mogelijk te voorkomen. De installatie zelf is in principe een gesloten systeem zodat bij een normale bedrijfsvoering geen geuremissie plaatsvindt. De op- en overslag van het digestaat en substraten kan echter geuroverlast veroorzaken. In relatie tot de aanwezigheid van geurgevoelige objecten in de omgeving van de installatie dienen maatregelen genomen te worden om geuroverlast te voorkomen (luchtwassysteem, onderdruk, afdekken opslag, overdekte overslag). Deze maatregelen dienen als voorwaarde gesteld te worden voor de bouw van de installatie. Een bio-olie-installatie zal naar verwachting geen geurhinder veroorzaken omdat de grondstof noch de producten stank produceren. Industrielawaai Bio-energie-installaties kunnen mogelijk geluidshinder veroorzaken. Bij de beoordeling van initiatieven in het kader van de Wet milieubeheer dient te worden aangesloten bij de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (ministerie van VROM, 21 oktober 1998). Hierin wordt aangegeven dat voor (bedrijfs)woningen van derden gestreefd dient te worden naar een belasting van 55 db(a) op de gevel en dat er een maximumnorm geldt van 65 db(a) op de gevel. Voor de toetsing van geluidemissies door transportbewegingen van en naar de installatie kan de Circulaire aan besturen van provincies en gemeenten houdende beoordeling geluidshinder wegverkeer in verband met vergunningverlening Wet milieubeheer (29 februari 1996, nr. Mbg 9600613 1, Staatscourant 1996, nr. 44, DG Milieubeheer) worden gevolgd. Deze circulaire geeft ten behoeve van de milieuvergunningverlening aanwijzingen over de beoordeling van de indirecte hinder, veroorzaakt door verkeersbewegingen van en naar de inrichting /installatie. Bepaald dient te worden op welke afstand het dichtstbijzijnde geluidsgevoelige object zich bevindt en of daar aan de normen voor geluidshinder wordt voldaan ten gevolge van de installatie zelf. Tevens dient onderzocht te worden of het extra (vracht)verkeer leidt tot overschrijding van geluidsnormen bij deze (of andere) woningen. Externe veiligheid De externe veiligheidsrisico's van een bio-olie-installatie zijn waarschijnlijk niet groter dan van een andere verbrandingsmotor met vloeibare brandstof. Omdat er in biomassavergistingsinstallaties gas wordt geproduceerd en opgeslagen, dient rekening te worden gehouden met de normen voor externe veiligheid: plaatsgebonden risico en groepsrisico ten gevolge van de opslag van gas. Voor het plaatsgebonden risico geldt voor de ligging van de 10-6 - contour een afstand vanaf het reservoir van maximaal 20 m bij een (bio)gasvolume van maximaal 500 m³. Over het invloedsgebied voor groepsrisico zijn geen gegevens bekend. Het groepsrisico is mede afhankelijk van de personendichtheid in het invloedsgebied. De personendichtheid zal in het buitengebied vaak niet groot zijn. Er wordt bij de toepassing van deze normen geen verschil gemaakt tussen burger- of bedrijfswoningen van derden. Afhankelijk van het volume en de locatie van de gasreservoirs kan bepaald worden of voldaan wordt aan de hierboven genoemde norm, of dat aanvullend onderzoek nodig is. Er dient nagegaan te worden op welke afstand het dichtstbijzijnde gevoelige object zich bevindt (dat geen onderdeel uitmaakt van de (beoogde) inrichting) om na te gaan of risiconormen worden overschreden. Ecologie De voorgenomen bouw van bio-energie-installaties zal getoetst moeten worden aan de wet- en regelgeving op het gebied van natuur en ecologie (Natuurbeschermingswet en Flora- en faunawet). Dit betekent concreet dat nagegaan moet worden of de beoogde installatie schade toebrengt aan beschermde natuurgebieden of bijzondere soorten (zwaar beschermde en /of rode lijst). Indien een dergelijke installatie binnen een bestaande agrarische bouwstede /-vlak wordt gerealiseerd zal er veelal geen probleem zijn. 8

Milieuvergunning Voor het oprichten en in bedrijf hebben van een bio-energie-installatie is een vergunning volgens de Wet milieubeheer noodzakelijk. Indien de binding tussen het agrarische bedrijf en de bio-energieinstallatie (functionele, organisatorische, technische en /of geografische bindingen) voldoende is aangetoond, dan vormen het agrarische bedrijf en de installatie één inrichting. Hierdoor is één vergunning voor het gehele bedrijf voldoende. Aandachtspunten bij het opstellen van de vergunning volgens de Wet milieubeheer (conform biogasbeleid Nijefurd): - geuremissie van de opgeslagen biomassa of mest; - geluidsemissie van de installatie; - geluidsemissie van de transportbewegingen; - opslag van digestaat; - toetsing Nederlandse emissie richtlijn, in verband met uitstoot ammoniak; - toetsing Besluit emissie eisen stookinstallaties, in verband met verbrandingsgasmotor (WKK); - biogasopslag en noodmaatregelen. In de vergunning volgens de Wet milieubeheer worden voorschriften opgenomen om de omgeving te beschermen tegen hinderlijk invloeden afkomstig van een inrichting. 9

3. Beleidslijn bio-energie-installaties Moerdijk Bestemmingsplan Buitengebied Het ruimtelijk beleid voor het buitengebied van Moerdijk is erop gericht ruimte te bieden voor een duurzame ontwikkeling van de hier gevestigde agrarische bedrijven en de kenmerkende kwaliteiten van natuur, landschap en cultuurhistorie te behouden. Het buitengebied is een agrarisch productiegebied, waarin mogelijkheden worden geboden aan de grondgebonden landbouw (met name de akkerbouw en de vollegrondstuinbouw). Voor een verdere ontwikkeling van de glastuinbouw zijn twee concentratiegebieden aangewezen. Bio-energie-installatie als normaal onderdeel van de agrarische bedrijfsvoering (categorie A) Ingeval van een bedrijfsgebonden installatie in een "gesloten" systeem (alle grondstoffen komen van het eigen bedrijf en alle producten gaan naar het eigen bedrijf) is sprake van een activiteit die een normaal en ondergeschikt onderdeel vormt van de agrarische bedrijfsvoering. Voor dit onderdeel gelden in het ruimtelijk spoor geen bijzondere bepalingen. Gebouwen moeten binnen de bouwstede /- vlak worden opgericht en voldoen aan de geldende voorschriften. Bio-energie-installatie als nevenactiviteit Aan in het buitengebied gevestigde agrarische bedrijven wordt in het bestemmingsplan Buitengebied ruimte geboden voor het inpassen van nevenactiviteiten (zie artikel 34), hetzij rechtstreeks, hetzij na vrijstelling. Met het inpassen van bio-energie-installaties als nevenactiviteit is in het plan geen rekening gehouden. Het betreft een relatief nieuwe ontwikkeling en de in het plan opgenomen bepalingen en definities sluiten niet aan op de hier aan de orde zijnde activiteiten. Gegeven de aard van de activiteiten en de directe binding hiervan aan de agrarische bedrijfsvoering (via de aanvoerlijn van grondstoffen en /of via de afvoerlijn van de producten) zijn bio-energieinstallaties als nevenactiviteit bij agrarische bedrijven passend en toelaatbaar in het buitengebied van Moerdijk. Een bio-energie-installatie is een in principe passende nevenactiviteit bij agrarische bedrijven wanneer: - de aanvoer van grondstoffen (biomassa) voor de installatie in hoofdzaak afkomstig is het eigen bedrijf; of - de afvoer van producten in hoofdzaak gericht is op het eigen bedrijf. Een door de aanvrager op te stellen bedrijfsplan dient hierover duidelijkheid te bieden Voor het oprichten van een bio-energie-installatie kan via vrijstelling medewerking worden verleend onder de volgende voorwaarden: - de activiteiten plaatsvinden binnen het bouwvlak /bouwstede; - de capaciteit van een biomassavergistingsinstallatie bedraagt maximaal 25.000 ton biomassa per jaar; - ten behoeve van de activiteit mogen gebouwen en silo's worden opgericht met een bouwhoogte van maximaal 10 m; - het vrijstellingsverzoek moet vergezeld gaan van een goed ruimtelijke onderbouwing, waarin in ieder geval is aangetoond dat voldaan kan worden aan de voorwaarden als genoemd in paragraaf 2.2 van deze notitie. Voor het overige verwijzen wij naar de voorwaarden zoals de provincie Noord-Brabant die heeft gegeven voor ruimtelijke onderbouwingen bij vrijstellingen volgens art. 19 WRO. Bio-energie-installatie als hoofdactiviteit Bio-energie-installaties als hoofdactiviteit zijn in principe niet aan het buitengebied gebonden en dienen om die reden bij voorkeur op reguliere bedrijventerreinen of agrarische bedrijventerreinen te worden gesitueerd. 10

Bij uitzondering is vestiging van een grootschalige bio-energie-installatie in het buitengebied aanvaardbaar: - binnen de concentratiegebieden voor glastuinbouw kunnen grootschalige bio-energie-installaties ingepast worden; - op goed ontsloten locaties aan de rand van het (grootschalige, open) buitengebied zijn bioenergie-installaties inpasbaar. - Ook hier geldt dat het vrijstellingsverzoek vergezeld moet gaan van een goede ruimtelijke onderbouwing, waarin in ieder geval is aangetoond dat voldaan kan worden aan de voorwaarden als genoemd in paragraaf 2.2 van deze notitie. (met uitzondering van de ligging binnen een bestaand bouwvlak) Voor het overige verwijzen wij naar de voorwaarden zoals de provincie Noord-Brabant die heeft gegeven voor ruimtelijke onderbouwingen bij vrijstellingen volgens art. 19 WRO. Vastgesteld in de vergadering van het college d.d. 24 oktober 2006, de gemeentesecretaris (a.i.), de burgemeester, dr. G.J.C. Horn H.W. den Duijn 11