Beschrijving Deze gastles gaat over inzicht krijgen in je inkomen en uitgaven. Jongeren moeten zorgen dat ze inkomen hebben. Anders is het lastig om een eigen leven in te vullen. Zakgeld, kleedgeld, baantje, belgeld, het zijn allemaal bronnen van inkomsten. Jongeren hebben nog niet veel uitgaven. Toch verliezen ze vaak het overzicht. Dat komt bijvoorbeeld door onverwachte bijkomende kosten of doordat de voorwaarden (bij een abonnement) niet goed zijn gelezen. Deze les gaan we in op de bronnen van inkomsten en hoe leerlingen ervan rond kunnen komen. De leerlingen kijken hoe deze inkomsten en uitgaven zich verhouden tot elkaar en ze maken een begroting. 1
[zelf op te maken en in te vullen > denk hierbij aan het tonen van een foto en/of logo van de bank, je naam etc. Introductie van de gastdocent: Wie ben ik? Wat doe ik (bij de bank)? Hoe ben ik bij de bank terecht gekomen (loopbaan)? Waarom geef ik de gastles? Wat is de week van het Geld? Geef de leerlingen de kans om vragen te stellen. Maak kennis met de leerlingen en vertel daarna wat vandaag de bedoeling is (overloop naar de volgende slide). 2
Vraag: Vraag de leerlingen op welke manier zij aan geld komen. Eventuele antwoorden (zie volgende dia voor soorten inkomsten). Zakgeld Vergoedingen (zoals kleedgeld, belgeld, etc.) Loon Rente natura 3
Vraag: Hoeveel zakgeld krijg jij per week? Bespreken: Zakgeld is geld dat je krijgt van je ouders en dat je vrij mag besteden. Niet alle leeftijdsgenoten krijgen zakgeld. De hoogte verschilt ook veel. Sommige ouders betalen het sportabonnement en/of telefoonabonnement voor hun kinderen. Het zakgeld dat je dan krijgt kun je vrij besteden. Gegevens: Uit onderzoek van Nibud (Scholieren Onderzoek 2012-2013) komt naar voren dat 12% van de scholieren geen zakgeld krijgt. 88% van de scholieren krijgt wel zakgeld. Dat is gemiddeld per maand 26,-. Uit het onderzoek blijkt ook dat van de 12% die geen zakgeld krijgen, meer dan de helft het vroeger wel heeft gekregen. De leerlingen zullen in de volgende slide hun eigen situatie kunnen vergelijken met de situatie van leeftijdsgenoten. Hoeveel is het in Nederland? 4
Nu kunnen de leerlingen de hoeveelheid zakgeld die ze krijgen vergelijken met het gemiddelde in Nederland. Gegevens: De gegevens zijn gemiddelde bedragen zakgeld volgens NIBUD (http://scholieren.nibud.nl/scholieren/inkomsten/geld-van-je-ouders/zakgeld.html) Vraag: Wat vinden de leerlingen van de richtbedragen die het Nibud aan ouders adviseert? 5
Doen: Deel het werkblad uit en vertel de leerlingen dat zij nu van het Werkblad stap 1 en 2 moeten maken (5 minuten). Zij gaan hun inkomsten per maand invullen. Bespreken: Het vergelijken van de inkomsten is voor de jongeren lastig. De een krijgt belgeld als onderdeel van het zakgeld en een ander krijgt belgeld als vergoeding. Het belangrijkste is dat leerlingen kijken naar hoe hun inkomsten eruit zien (en hoe dat in verhouding staat tot hun uitgaven). Hoeveel inkomsten hebben de leerlingen maandelijks in totaal? Gegevens: Uit onderzoek van Nibud (Scholieren Onderzoek 2012-2013) komt naar voren dat het gemiddelde inkomen van scholieren 118,- per maand is (zakgeld, kleedgeld, bijbaan/vakantiewerk). Een bijbaantje levert veelal het meeste geld op per maand. Een jongere van 15 jaar oud (die mag werken) heeft gemiddeld 122,- aan inkomsten. De inkomsten per maand uitgesplitst naar leeftijd en geslacht. Jongens Meisjes Totaal 12 jaar 33 41 37 13 jaar 89 69 80 6
14 jaar 99 85 93 15 jaar 118 126 122 16 jaar 172 174 173 17 jaar 223 208 215 18 jaar 265 263 263 Totaal 118 119 118 6
Vraag: Vraag de leerlingen op welke manier zij hun geld uitgeven. Denk aan: Vaste lasten: bijvoorbeeld als je een telefoonabonnement hebt is dit voor jou een structurele uitgave die iedere maand terugkomt. Huishoudelijke uitgaven: deze verschillen wel een beetje, maar komen per maand ongeveer op hetzelfde bedrag uit. In jouw geval worden de meeste huishoudelijke kosten voor je betaald. Persoonlijke uitgaven: zijn de meeste uitgaven die jij doet van je zakgeld, kleedgeld en belgeld. Incidentele uitgaven: ook apparaten en spullen die lang mee gaan en vaak veel kosten, vallen onder incidentele uitgaven. Omdat incidentele uitgaven duur zijn en je ze niet ziet aankomen, zorgen veel mensen dat ze hiervoor wat geld gespaard hebben. 7
Doen: Vertel de leerlingen dat zij nu stap 3 en 4 van het Werkblad moeten maken. Zij gaan hun uitgaven per maand invullen. (5 minuten) Vraag: Wat zijn jouw totale uitgaven per maand? Gegevens: Uit onderzoek van Nibud (scholieren Onderzoek 2012-2013) blijkt dat gemiddeld jongens ( 99,-) meer geld uitgeven dan meisjes ( 85,-). Gemiddelde uitgaven per maand voor een scholier van 15 jaar is 94. (extra) Vraag: Geef jij meer of minder dan het gemiddelde uit? 8
Vraag: Waar geef jij het meeste geld aan uit? (telefoon, kleding, uitgaan, eten en drinken, anders?) Gegevens: Uit onderzoek van Nibud (scholieren Onderzoek 2012-2013) is een top 10 gekomen van posten waar scholieren hun geld aan besteden. - 71% van de scholieren geeft geld uit aan snoep en snacks, maar het meeste geld gaat naar kleding en schoenen. - Scholieren die geld uitgeven aan kleding en schoenen, besteden hier gemiddeld 45,- per maand aan. 9
Doen: Laat de leerlingen naar hun totale begroting op het werkblad kijken. Bespreken: Bespreek met de leerlingen dat zij nu hun inkomsten en uitgaven hebben opgeschreven en daarmee een begroting hebben gemaakt. Ook dat veel jongeren (45% nog nooit zijn inkomsten en uitgaven op een rij heeft gezet). Gegevens: Uit onderzoek van Nibud (Scholieren Onderzoek 2012-2013) komt naar voren dat ruim de helft van de scholieren overzicht heeft over hun geldzaken. 56% van de scholieren zet zijn inkomsten en uitgaven wel eens op een rij. 13% doet het vaak en 43% nooit. Vraag: Wie heeft wel eens eerder begroting gemaakt? Vond je het moeilijk om je eigen begroting te maken? Waarom wel/niet? Bespreek: Benoem ook nog even dat zij een begroting van hun eigen inkomsten en uitgaven hebben gemaakt, maar dat ook hun ouders uitgaven hebben aan hun kinderen. Zo blijkt uit het onderzoek van Nibud (scholieren Onderzoek 2012-2013) dat contributies 10
voor sport en andere clubs/verenigingen in 81 procent van de gevallen voor rekening komen van de ouders. In bijna 1 op de 10 gevallen betalen de ouders de kosten van uitgaan. En wat dacht je van het telefoonabonnement? 10
Vraag: Houd jij geld over aan het einde van elke maand? Zo nee, hoe kan dit? Doen: Laat de leerlingen stap 5 op het werkblad maken. Bespreken Bespreek met de leerlingen of zij geld overhouden aan het eind van de maand. Gegevens: Uit onderzoek van Nibud (Scholieren Onderzoek 2012-2013) : van de jongeren van 12 17 jaar komt 64% makkelijk rond. Tussen de 18 24 jaar is dat maar 52%. Hieruit blijkt dat deze les ter preventie voor het niet rond kunnen komen belangrijk is. Wat als je elke maand geld tekort komt? Vraag: Bespreek of zij veel geld tekort komen en wat de gevolgen hiervan zijn? Welke gevolgen kan dit hebben voor de volgende maand? Doorschuiven helpt niet, je moet actie ondernemen of anders kom je in de schulden. 11
Vraag: Als je niet rond komt moet je zorgen voor meer inkomsten of minder uitgaven. Hoe zou je dat kunnen doen? Wat doe jij om rond te kunnen komen? Bespreken: Bespreek met de leerlingen hoe ze meer inkomsten zouden kunnen krijgen of minder uitgaven kunnen doen. Voorbeelden: Meer inkomsten: Een (bij)baan zoeken Als je al een (bij)baan hebt meer uren maken Onderhandelen over meer loon Klusjes doen Minder uitgaven: Minder geld uitgeven, zodat er geld overblijft. Geen snoep en snacks kopen, maar boterhammen van thuis meenemen Besparen op tweede levensbehoeften, zoals kleding in de uitverkoop kopen. Fietsen i.p.v. met de scooter of Openbaar Vervoer reizen. Leen spullen in plaats van ze te kopen. 12
Bepaal je budget en kijk wat je uit mag geven als je gaat shoppen Denk goed na voordat je iets koopt: wat heb ik er aan? Wat ga ik er mee doen? Heb ik het nodig? Waarom moet ik het product hebben? Waarom wil ik het zo graag? Doen: Laat de leerlingen kijken naar hun eigen begroting op het werkblad. Waar zou jij minder geld aan willen/kunnen besteden? 12
Praat nog even na over de gastles: Wat hebben de leerlingen geleerd? Eventueel de leerdoelen terughalen. Leerdoelen: De leerlingen krijgen inzicht in hun inkomsten en uitgaven. Leerlingen weten dat er verschillende inkomstbronnen zijn: natura, rente, vergoedingen en loon Leerlingen weten dat er verschillende uitgaven zijn: vaste lasten, huishoudelijke uitgaven, persoonlijke uitgaven en incidentele uitgaven. Leerlingen kunnen uitrekenen wat ze per maand ontvangen aan inkomsten en wat ze per maand uitgeven (ze kunnen een begroting maken). Leerlingen weten of ze aan het eind van de maand rondkomen en/of ze kunnen sparen. Leerlingen weten dat ze zelf wat kunnen veranderen aan hun inkomsten of uitgaven om per maand rond te komen. 13
14