Beschrijving van de taalniveaus van A1 tot v o o r p r oefj e v o o r p r o e f j e Begrijpen Spreken Schrijven Luisteren Lezen Productie Interactie Ik kan vertrouwde woorden en basiszinnen begrijpen die mezelf, mijn familie en directe concrete omgeving betreffen, wanneer de mensen langzaam en duidelijk spreken. Ik kan vertrouwde namen, woorden en zeer eenvoudige zinnen begrijpen, bijvoorbeeld in mededelingen, op posters en in catalogi. Ik kan eenvoudige uitdrukkingen en zinnen gebruiken om mijn woonomgeving en de mensen die ik ken, te beschrijven. Ik kan deelnemen aan een eenvoudig gesprek, wanneer de gesprekspartner bereid is om zaken in een langzamer spreektempo te herhalen of opnieuw te formuleren en mij helpt bij het formuleren van wat ik probeer te zeggen. Ik kan eenvoudige vragen stellen en beantwoorden die een directe behoefte of zeer vertrouwde onderwerpen betreffen. Ik kan een korte, eenvoudige ansichtkaart schrijven, bijvoorbeeld voor het zenden van vakantiegroeten. Ik kan op formulieren persoonlijke details invullen, bijvoorbeeld mijn naam, nationaliteit en adres noteren op een hotelinschrijvingsformulier. A1 Ik kan zinnen en de meest frequente woorden begrijpen die betrekking hebben op gebieden die van direct persoonlijk belang zijn (bijvoorbeeld basisinformatie over mezelf en mijn familie, winkelen, plaatselijke omgeving, werk). Ik kan de belangrijkste punten in korte, duidelijke eenvoudige boodschappen en aankondigingen volgen. Ik kan zeer korte eenvoudige teksten lezen. Ik kan specifieke voorspelbare informatie vinden in eenvoudige, alledaagse teksten zoals advertenties, folders, menu s en dienstregelingen en ik kan korte, eenvoudige, persoonlijke brieven begrijpen. Ik kan een reeks uitdrukkingen en zinnen gebruiken om in eenvoudige bewoordingen mijn familie en andere mensen, leefomstandigheden, mijn opleiding en mijn huidige of meest recente baan te beschrijven. Ik kan communiceren over eenvoudige en alledaagse taken die een eenvoudige en directe uitwisseling van informatie over vertrouwde onderwerpen en activiteiten betreffen. Ik kan zeer korte sociale gesprekken aan, alhoewel ik gewoonlijk niet voldoende begrijp om het gesprek zelfstandig gaande te houden. Ik kan korte, eenvoudige notities en boodschappen opschrijven. Ik kan een zeer eenvoudige persoonlijke brief schrijven, bijvoorbeeld om iemand voor iets te bedanken. A2 Ik kan de hoofdpunten begrijpen wanneer in duidelijk uitgesproken standaarddialect wordt gesproken over vertrouwde zaken die ik regelmatig tegenkom op mijn werk, school, vrije tijd enz. Ik kan de hoofdpunten van veel radio-of tv-programma s over actuele zaken of over onderwerpen van persoonlijk of beroepsmatig belang begrijpen, wanneer er betrekkelijk langzaam en duidelijk gesproken wordt. Ik kan teksten begrijpen die hoofdzakelijk bestaan uit hoogfrequente, alledaagse of aan mijn werk gerelateerde taal. Ik kan de beschrijving van gebeurtenissen, gevoelens en wensen in persoonlijke brieven begrijpen. Ik kan uitingen op een simpele manier aan elkaar verbinden, zodat ik ervaringen en gebeurtenissen, mijn dromen, verwachtingen en ambities kan beschrijven. Ik kan in het kort redenen en verklaringen geven voor mijn meningen en plannen. Ik kan een verhaal vertellen, of de plot van een boek of film weergeven en mijn reacties beschrijven. Ik kan de meeste situaties aan die zich kunnen voordoen tijdens een reis in een gebied waar de betreffende taal wordt gesproken. Ik kan onvoorbereid deelnemen aan een gesprek over onderwerpen die vertrouwd zijn, of mijn persoonlijke belangstelling hebben of die betrekking hebben op het dagelijks leven (bijvoorbeeld familie, hobby s, werk, reizen en actuele gebeurtenissen). Ik kan eenvoudige samenhangende tekst schrijven over onderwerpen die vertrouwd of van persoonlijk belang zijn. Ik kan persoonlijke brieven schrijven waarin ik mijn ervaringen en indrukken beschrijf. B1 Ik kan een langer betoog en lezingen begrijpen en zelfs complexe redeneringen volgen, wanneer het onderwerp redelijk vertrouwd is. Ik kan de meeste nieuws- en actualiteitenprogramma s op de tv begrijpen. Ik kan het grootste deel van films in standaarddialect begrijpen. Ik kan artikelen en verslagen lezen die betrekking hebben op eigentijdse problemen, waarbij de schrijvers een bepaalde houding of standpunt innemen. Ik kan eigentijds literair proza begrijpen. Ik kan duidelijke, gedetailleerde beschrijvingen presenteren over een breed scala van onderwerpen die betrekking hebben op mijn interessegebied. Ik kan een standpunt over een actueel onderwerp verklaren en de voordelen en nadelen van diverse opties uiteenzetten. Ik kan zodanig deelnemen aan een vloeiend en spontaan gesprek, dat normale uitwisseling met moedertaalsprekers redelijk mogelijk is. Ik kan binnen een vertrouwde context actief deelnemen aan een discussie en hierin mijn standpunten uitleggen en ondersteunen. Ik kan een duidelijke, gedetailleerde tekst schrijven over een breed scala van onderwerpen die betrekking hebben op mijn interesses. Ik kan een opstel of verslag schrijven, informatie doorgeven of redenen aanvoeren ter ondersteuning vóór of tégen een specifiek standpunt. Ik kan brieven schrijven waarin ik het persoonlijk belang van gebeurtenissen en ervaringen aangeef. B2 Ik kan een langer betoog begrijpen, zelfs wanneer dit niet duidelijk gestructureerd is en wanneer relaties slechts impliciet zijn en niet expliciet worden aangegeven. Ik kan zonder al te veel inspanning tv-programma s en films begrijpen. Ik kan lange en complexe feitelijke en literaire teksten begrijpen, en het gebruik van verschillende stijlen waarderen. Ik kan gespecialiseerde artikelen en lange technische instructies begrijpen, zelfs wanneer deze geen betrekking hebben op mijn terrein. Ik kan duidelijke, gedetailleerde beschrijvingen geven over complexe onderwerpen en daarbij sub-thema s integreren, specifieke standpunten ontwikkelen en het geheel afronden met een passende conclusie. Ik kan mezelf vloeiend en spontaan uitdrukken zonder merkbaar naar uitdrukkingen te hoeven zoeken. Ik kan de taal flexibel en effectief gebruiken voor sociale en professionele doeleinden. Ik kan ideeën en meningen met precisie formuleren en mijn bijdrage vaardig aan die van andere sprekers relateren. Ik kan me in duidelijke, goed gestructureerde tekst uitdrukken en daarbij redelijk uitgebreid standpunten uiteenzetten. Ik kan in een brief, een opstel of een verslag schrijven over complexe onderwerpen en daarbij de voor mij belangrijke punten benadrukken. Ik kan schrijven in een stijl die is aangepast aan de lezer die ik in gedachten heb. 3
Bijvoeglijk naamwoord A2 Trappen van vergelijking stellende trap vergrotende trap overtreffende trap strong stronger strongest useful more useful most useful important more important most important vorm: één lettergreep stellend vergrotend overtreffend 1. De vergrotende trap wordt gemaakt door > tall > taller > tallest -er toe te voegen aan het bijvoeglijk naamwoord. De overtreffende trap wordt gemaakt door -est toe te voegen. > young > younger > youngest 2. Wanneer het bijvoeglijk naamwoord op een -e eindigt, maak je de vergrotende trap door -r toe te voegen en de vergrotende trap door -st toe te voegen. 3. Wanneer een bijvoeglijk naamwoord van één lettergreep eindigt op één klinker gevolgd door een medeklinker, dan verdubbelt in de vergrotende en overtreffende trap de medeklinker. > large > larger > largest > wise > wiser > wisest > big > bigger > biggest > thin > thinner > thinnest uitzonderingen stellend vergrotend overtreffend 4. De woorden just, right, real en wrong > just > more just > most just krijgen in de vergrotende en overtreffende > right > more right > most right trap more en most ervoor. > real > more real > most real > wrong > more wrong > most wrong vorm: twee of meer lettergrepen stellend vergrotend overtreffend 5. Bestaat het bijvoeglijk naamwoord uit twee > bitter > more bitter > most bitter of meer lettergrepen, dan komt er more > helpful > more helpful > most helpful (vergrotende trap) of most (overtreffende > beautiful > more beautiful > most beautiful trap) voor het bijvoeglijk naamwoord. > difficult > more difficult > most difficult vorm: onregelmatig stellend vergrotend overtreffend 6. Sommige bijvoeglijke naamwoorden > good > better > best hebben onregelmatige vormen in de > bad > worse > worst vergrotende en overtreffende trap. > little > less > least > much > many > more > most gebruik 7. Met de vergrotende trap geef je aan dat het ene groter, mooier, beter, enz. is dan het andere. 8. Met de overtreffende trap geef je aan dat iets of iemand het grootst(e), het mooist(e), het best(e) is. 9. Voor de overtreffende trap staat het lidwoord the. > He is taller than his brother. > This book is more useful than other books. > He is the best actor alive. > She is the most beautiful girl I know. > That is the biggest dog I have ever seen. 44 8
Regelmatige werkwoorden Present continuous B1 bevestigend ontkennend vragend samentrekking to read to read to read to be to be + not I am reading am not reading am I reading I m - you are reading are not reading are you reading you re you aren t he/she/it is reading is not reading is he reading he s he isn t we are reading are not reading are we reading we re we aren t you are reading are not reading are you reading you re you aren t they are reading are not reading are they reading they re they aren t vorm 1. De present continuous wordt gevormd door de tegenwoordige tijd van to be en het hele werkwoord + -ing. 2. De vervoeging van het werkwoord to be kan worden samengetrokken met het onderwerp. In ontkennende zinnen kan de vervoeging van to be worden samengetrokken met not. 3. In een vraagzin wisselen onderwerp en persoonsvorm van plaats. 4. Een ontkennende vraagzin wordt gemaakt met een vorm van to be + not. De vorm van to be en not kunnen worden samengetrokken. > They are surfing. > I am listening to the radio. > I m watching television. > It s raining a bit right now. > It isn t raining at the moment. > They re not cleaning the house. > Is he meeting Sarah for lunch today? > Are you not meeting Sarah for lunch today? > Aren t you meeting Sarah for lunch today? gebruik 5. De present continuous wordt gebruikt voor acties die nu aan de gang zijn en ook weer zullen eindigen. 6. De present continuous wordt gebruikt voor acties of situaties die tijdelijk zijn. 7. De present continuous wordt gebruikt voor veranderingen en ontwikkelingen die gaande zijn. 8. De present continuous wordt gebruikt voor vervelende gewoontes. 9. De present continuous wordt gebruikt voor formeel geplande activiteiten. 10. Statische werkwoorden beschrijven een toestand en hebben geen continuous-vorm. > Jason is trying to get a hold of Keith. > I am working late this week because I m very busy. > Crime rates are declining. > She is constantly talking about her new boyfriend. > We are seeing each other for lunch tomorrow at noon. > The company belongs to me now. > I think I finally understand it. 121 9
Voorzetsel Voorzetsel - overzicht voorzetsels van tijd after na > I go home after school. at om > We ll meet at 1 o clock. before voor, voordat > The kids washed their hands before dinner. by tegen > I will be at your place by 7 o clock. during tijdens, gedurende > He talked during the lecture. for lang, gedurende > They worked on the project for hours. in in, over, binnen > She will be back in an hour. on op > On Mondays I always sing in a vocal group. over in de loop van > He hasn t changed over the years. past over > It s 10 minutes past 6. prior to voor, voordat > Prior to today, he had never seen the movie Casablanca. through tot en met > I m at the office Monday through Friday. to tot > I ll be on holiday from 12 to 19 June. towards tegen > I ll have more time towards the end of the week. until, till tot, totdat > We will work on the project until it is finished. voorzetsels van plaats above boven > He lives above the store. across aan de andere kant > He went to the shop across the street. around om... heen > They danced around the fire. at op > He stood at the top of the hill. behind achter > They hid behind a large tree. below onder > You can see fish below the surface of the water. beneath onder, beneden > She was buried beneath a willow tree. beside naast > There was a small table beside the bed. between tussen > I tucked the letter between two books. beyond voorbij, verder dan > The castle is just beyond those trees. by bij, naast > Just put your bag by the door. 93 10
Voorzetsel close to in de buurt van, dicht bij > Meredith lives close to the forest. from van, vanuit > They travelled from Hong Kong to Beijing. in in > He is in Malawi at the moment. in front of voor > He waited in front of the school. inside binnen in > They are waiting inside the house. near dicht bij > Sophie lives near the church. next to naast > She sat next to me in secondary school. on op, boven op > I thought I had put my keys on the table. opposite tegenover > Zeke lives opposite the cemetery. past voorbij > The shop is past this corner. under onder > He hid a house key under the mat. within binnen > Do not keep cleaning products within reach of children. voorzetsels van richting aboard aan boord > He stepped aboard the airplane. across over > He swam across the lake. after achterna, achter... aan > The cat chased after the mouse. along langs > They walked along the river. by langs > I pass by the supermarket on my way home. for voor, in de richting van > The plane for Thailand leaves in an hour. in in > He put the money in his wallet. inside naar binnen > They went inside the house because it was cold. into in > The class was divided into two groups. tegen > He crashed his bike into a wall. off van, vanaf > My dad fell off the ladder. uit > We got off the train at Euston station. onto op (beweging) > He jumped onto his bike and left. out of uit, buiten > Luke moved out of the city. over over > The thief jumped over the fence. tijdens, gedurende > We ll discuss this issue over the meeting. through door, doorheen > They went through a tunnel. 94 11