Samenvatting door een scholier 1383 woorden 31 mei 2010 7,5 32 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou H7 Zintuigelijke waarneming: Een zintuig is een orgaan dat reageert op prikkels. - Prikkel: een invloed uit het milieu op een organisme In zintuigen ontstaan onder invloed van prikkels impulsen - Drempelwaarde: de kleinste prikkelsterkte die een impuls veroorzaakt Adequate prikkel: het type prikkel waar een zintuigcel speciaal gevoelig voor is - voor deze prikkel heeft de zintuigcel een lage drempelwaarde De drempelwaarde is niet altijd even hoog. - Gewenning: wanneer een prikkel enige tijd aanhoudt, ontstaan in de zintuigcellen minder impulsen. Reukzintuig: zintuigcellen met reukharen in het neusslijmvlies Smaakzintuigen: smaakknopjes aan de zijkanten van groefjes in de tong - met de smaakknopjes kun je vier smaken proeven: zout, zuur, bitter, zoet Tastzintuigen: tastknopjes vlak onder de opperhuid Drukzintuigen:dieper in de huid Pijn neem je waar met de uiteinden van bepaalde zenuwen wenkbrauwen: zorgen ervoor dat zweet lang de ogen lopen en niet erin wimpers: beschermen de ogen tegen vuil en te fel licht traanklieren: produceren traanvocht prikkelende stoffen weg. oogleden: verspreiden traanvocht over de ogen en beschermen de ogen traanbuizen: voeren traanvocht af naar de neusholte oogspieren:draaien het oog in de gewenste richting harde oogvlies(wit): stevig, geeft bescherming hoornvlies(doorzichtig): de voortzetting van het harde oogvlies aan de voorkant vaatvlies: bevat veel bloedvaten iris(gekleurd): de voortzetting van het vaatvlies aan de voorkant lens: achter de iris en de pupil straalvormig lichaam: rondom de lens Netvlies:bevat zintuigcellen en zenuwcellen Gele vlek: plaats in het centrum van het netvlies Oog zenuw: geleidt impulsen naar de hersenen Blinde vlek: plaats in het netvlies waar de oogzenuw het oog verlaat https://www.scholieren.com/verslag/36541 Pagina 1 van 5
Glasachtig lichaam(geleiachtig): houdt het netvlies op zijn plaats Het oog leren pupilreflex: regelen van de hoeveelheid licht die op het netvlies valt. reflexboog van pupilreflex: zintuigcellen in het netvlies-gevoelszenuwcellen-hersenstambewegingszenuwcellen- kringspieren en straalgewijs lopende spieren in de iris. Beeldvorming: op het netvlies van de ogen wordt een omgekeerd, verkleind beeld gevormd Lichtbreking: lichtstralen die een oog binnenvallen, worden in een andere richting gebogen door vooral het hoornvlies en de lens. Accommoderen: het platter en boller maken van de ooglens. Dit gebeurt door de kringspier. Het netvlies bestaat uit 2 lagen: een laag van zintuigcellen (staafjes en kegeltjes): hier ontstaan impulsen een laag van zenuwcellen: impulsen geleiden naar het centrale zenuwstelsel Gele vlek: hier wordt het scherpste beeld waargenomen Blinde vlek: plaats waar de uitlopers van zenuwcellen door het netvlies, het vaatvlies en het harde oogvlies heengaan. Oorschelpen: vangt geluiden op Gehoorgang: geleidt geluiden naar het trommelvlies Trommelvlies: wordt door geluiden in trilling gebracht Trommelholte: holte achter het trommelvlies, gevuld met lucht Buis van Eustachius: verbindt de trommelholte met de keelholte Slakkenhuis: bevat een vloeistof en zintuigcellen Gehoorzenuw:geleidt impulsen naar de hersenen Het oor leren Bijziend= dat je veraf niet goed kunt zien, dichtbij wel. bril met holle lenzen Verziend= dat je dichtbij niet goed kunt zien, veraf wel. bril met bolle lenzen + H8 Stevigheid en beweging: Het skelet leren de schedel bestaat: schedelbeenderen, bovenkaak, onderkaak de romp bestaat: wervelkolom, borstkast, schoudergordel, bekkengordel de ledematen: arm: opperarmbeen, ellepijp, spaakbeen, handwortelbeentjes, middenhandsbeentje, vingerkootjes been: dijbeen, knieschijf, scheenbeen, kuitbeen, voetwortelbeentjes, middenvoetsbeentjes, teenkootjes Functies van het skelet: Stevigheid geven aan het lichaam Tere organen in het lichaam beschermen Beweging mogelijk maken Vorm geven aan het lichaam Zoolganger: lopen op de gehele voetzool, bijvoorbeeld mensen Teenganger: lopen op de tenen, bijvoorbeeld katten Topganger: lopen op de toppen van hun tenen, bijvoorbeeld paarden Kraakbeenweefsel: stevig en goed buigzaam https://www.scholieren.com/verslag/36541 Pagina 2 van 5
Beenweefsel: stevig en een beetje buigzaam Baby s: de beenderen bestaan voornamelijk uit kraakbeenweefsel Kinderen: de beenderen bestaan uit beenweefsel met veel lijmstof en weinig kalkzouten Bejaarden: de beenderen bestaan uit beenweefsel met weinig lijmstof en veel kalkzouten Beenderen kunnen met verschillende manieren verbonden met elkaar zijn: vergroeid: 2 of meer beenderen zijn tot één geheel geworden door een naad door kraakbeen door een gewricht Delen van een gewricht: Gewrichtskogel en gewrichtskom kraakbeenlaagjes gewrichtskapsel 3 gewrichten: kogelgewrichten scharniergewrichten rolgewrichten Bouw van een spier: spierschede pezen spierbundels spiervezels Antagonisten: spieren waarvan het samentrekken een tegengesteld effect heeft Spierscheuring: spiervezels zijn gescheurd oorzaak te sterke inspanning of een plotselinge beweging Botbreuk oorzaak meestal een val of ruw spel de botdelen moeten in de goede stand staan om weer vast te kunne groeien. Voetbalknie: in het kniegewricht is een menicus gescheurd oorzaak meestal een draaibeweging van het lichaam, terwijl het onderbeen blijft staan vaak moet een gescheurde menicus operatief worden verwijderd Kneuzing: een beschadiging van weefsel zonder dat er iets is gescheurd of gebroken oorzaak meestal een stoot, een stomp of een trap Verzwikking: een kneuzing van een gewricht Ontwrichting: de gewrichtskogel schiet uit de gewrichtskom Oorzaak verkeerd vallen op je arm, kan die uit de kom schieten een arts moet de gewrichtskogel weer op zijn plaats brengen Ontstekingen van de aanhechtingsplaatsen van spieren oorzaak overbelasting van de spieren https://www.scholieren.com/verslag/36541 Pagina 3 van 5
Veel blessures worden behandeld met ijswater: vermindert een inwendige bloeding vermindert een zwelling vermindert de pijn Het schedel leren fontanellen: dunne, vliezige plaatsen tussen de schedelbeenderen open of gecompliceerde beenbreuk: steekt er bot door de huid naar buiten splinterbreuk of verbrijzelingsbreuk: een deel van een bot verbrijzeld onvolledige beenbreuk: een scheur in het bot ontstaat gesloten beenbreuk: de huid ongeschonden gebleven H9 Gedrag Gedrag: alles wat een dier of een mens doet. Gedragsketen: opeenvolging van handelingen, waarbij het effect van de ene handeling leidt tot een volgende handeling Ethologie: de studie van gedrag. Ethogram: een objectieve beschrijving van de verschillende typen handelingen van en diersoort. Protocol: een lijst van achtereenvolgens waargenomen handelingen van een dier. Gedrag wordt veroorzaakt door inwendige en uitwendige factoren. Inwendige factoren: motiverende factoren bepalen de kans dat een bepaald gedrag wordt uitgevoerd. Sleutelprikkel: prikkel die een doorslaggevende rol speelt bij het veroorzaken van een bepaald gedrag. Supranormale prikkel: prikkel die effectiever is bij het veroorzaken van een bepaald gedrag dan de normale sleuterprikkel. Gedrag wordt bepaald door erfelijke factoren en leerprocessen. - Gedrag dat al bij pasgeboren jongen waarneembaar is, wordt grotendeels bepaald door erfelijke factoren. - Door leerprocessen ontwikkelt gedrag zich tijdens het leven. Hierdoor ontstaat aangepast gedag dat de overlevingskansen van individuen vergroot. Sociaal gedrag: gedrag van soortgenoten ten opzichte van elkaar. Signaal: handeling bij sociaal gedrag die als prikkel werkt voor de volgende handeling van een soortgenoot. Gedrag dat een functie heeft bij het vaststellen bij een rangorde van een groep. - Bijvoorbeeld: bij kippen ontstaat door pikgedrag een rangorde van de meest dominante hen naar de minst dominante hen (pikorde). - Imponeergedrag: gedrag waarbij een dier zich zo groot en indrukwekkend mogelijk maakt. Bijvoorbeeld: een chimpansee stampt op de bodem en maakt loeiende geluiden. - Verzoeningsgedrag: gedrag van een ondergeschikt dier ten opzichten van een dominante soortgenoot. Bijvoorbeeld: het presenteren van het achterste bij bavianen. - Taakverdeling in een bijenstaat: 1 koningin legt eieren; enkele van de honderden darren bevruchten de koningin en duizenden werkbijen verrichten alle andere taken. https://www.scholieren.com/verslag/36541 Pagina 4 van 5
Balts: gedrag dat aan de paring vooraf gaat en dat de bereidheid tot paring vergroot. Baltsgedrag: paarvormend gedrag dat aan de paring vooraf gaat. Territoriumgedrag: gedrag met als functie het afbakenen van een territorium en het verdedigen ervan tegen binnendringende soortgenoten. Overeenkomsten tussen het gedrag va mensen en het gedrag van dieren: - Bij beide wordt het gedrag bepaald door erfelijke factoren (bijvoorbeeld: gelaatsuitdrukkingen bij mensen) en leerprocessen; - Bij beide komen rolpatronen voor (beide vertonen gedrag dat overeenstemt met het verwachte rolgedrag); - Beide zijn gevoelig voor sleutelprikkel (mensen bijvoorbeeld voor het kinderschema); - Beide zijn gevoelig voor supranormaleprikkels; - Bij beide komen vergelijkbare leerprocessen voor; - Beide vertonen o.a. territoriumgedrag, dreiggedrag, imponeergedrag, overspronggedrag en omgericht gedrag. Verschillen tussen het gedrag van mensen en het gedrag van dieren: - Het gedrag bij mensen wordt sterker bepaald door leerprocessen. - Het leren door inzicht speelt bij mensen een veel belangrijkere rol dan bij dieren; - Mensen kunnen hun gedrag beoordelen aan de hand van normen en waarden. https://www.scholieren.com/verslag/36541 Pagina 5 van 5