Economische resultaten van de Vlaamse land- en tuinbouw

Vergelijkbare documenten
Economische resultaten van de Vlaamse land- en tuinbouw 2013

Rentabiliteitsrapport Land- en tuinbouw 2009

DE PRODUCTIEREKENING VAN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW

PRODUCTIEREKENING VAN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW 2012

Rentabiliteitsrapport Land- en tuinbouw 2008

PRODUCTIEREKENING VAN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW 2013

DE PRODUCTIEREKENING VAN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW

AANTAL FRUIT ARBEIDSINKOMEN VLAANDEREN EURO BEDRIJ BEDRIJFSECONOMISCHE GEMIDDELD MILJARD ECONOMISCH BRUTO ANDEEL S GESTEGEN VARKENS VOEDERGEWASSEN

Rentabiliteitsrapport Land- en tuinbouw 2007

TECHNISCHE EN ECONOMISCHE RESULTATEN VAN DE VARKENSHOUDERIJ OP BASIS VAN HET LANDBOUWMONITORINGSNETWERK

DE VLAAMSE LANDBOUWCONJUNCTUURINDEX

Productierekening 2005

TECHNISCHE EN ECONOMISCHE RESULTATEN VAN DE VARKENSHOUDERIJ OP BASIS VAN HET LANDBOUWMONITORINGSNETWERK

MAXIMALE RENTABILITEITSOPPERVLAKTEN VOOR DE PERIODE 25/11/ /11/2022

NAAM: DANNY BILLENS LEEFTIJD: 55 PLAATS: OETINGEN (GOOIK) TEELT: BIOLOGISCH FRUIT

DE VLAAMSE LANDBOUWCONJUNCTUURINDEX

DE VLAAMSE LANDBOUWCONJUNCTUURINDEX

P r o d u c t i e r e k e n i n g v a n d e V l a a m s e l a n d - e n t u i n b o uw

DE VLAAMSE LANDBOUWCONJUNCTUURINDEX

PERSBERICHT Brussel, 13 december 2017

DE VLAAMSE LANDBOUWCONJUNCTUURINDEX

DE VLAAMSE LANDBOUWCONJUNCTUURINDEX

DE VLAAMSE LANDBOUWCONJUNCTUURINDEX

DE VLAAMSE LANDBOUWCONJUNCTUURINDEX

PERSBERICHT Brussel, 14 december 2016

DE VLAAMSE LANDBOUWCONJUNCTUURINDEX

Rentabiliteitsrapport Land- en tuinbouw 2005

Technische en economische resultaten van de varkenshouderij op basis van het Landbouwmonitoringsnetwerk boekjaren

Productierekening van de Vlaamse land- en tuinbouw 2009

Technische en economische resultaten van de varkenshouderij op basis van het Landbouwmonitoringsnetwerk Boekjaren

DEPARTEMENT LANDBOUW & VISSERIJ

Technische en economische resultaten van de varkenshouderij op basis van het Landbouwmonitoringsnetwerk boekjaren

DE VLAAMSE LANDBOUWCONJUNCTUURINDEX

TON PRIJS KOSTEN EVOLUTIE VLAANDEREN WINTERTARWE S HANDEL AARDAPPELAREA AREAAL SUIKERHOUDENDE EURO OPPERVLAKTE SALDO PROVINCIES

De waalse landbouw in cijfers

DE VLAAMSE LANDBOUW- CONJUNCTUURINDEX VOORJAAR 2019

Productierekening van de Vlaamse land- en tuinbouw Departement Landbouw en Visserij afdeling Monitoring en Studie

Grotere landbouwbedrijven bepalen grondvraag en -prijs

Rentabiliteits- en kostprijsanalyse granen voor de korrel

VARKENSPRO VLEESVARKENS FOD INFORMATIE KGAANTAL PRODUCTIE PRIJS VARKENSSTAPEL TON OPBRENGSTEN ALGEMENE DERKOSTEN BIGGEN

De waalse landbouw in cijfers

DE VLAAMSE LANDBOUWCONJUNCTUURINDEX

De waalse landbouw in cijfers

Onderbenutting toeslagrechten: campagne

Kostprijsanalyse en rentabiliteitsbepaling vollegrondsgroenten 2008 en 2009

De waalse landbouw in cijfers

Evolutie van de Belgische voorraden

De cijfers zijn exclusief BTW en subsidie zoals toeslagrechten. De specialisatie van de melkveehouderij

DE WAALSE LANDBOUW IN CIJFERS

INDICATIEVE KOSTPRIJSBEREKENING VOOR DE VARKENSHOUDERIJ

Evolutie van de Belgische voorraden

AARDAPPELEN FOCUS. van het Landbouwmonitoringsnetwerk INLEIDING INHOUD. 1. Inleiding 2. Aardappelteelt in Vlaanderen 3. Resultatenrekeningen

pca Bewaarproblemen oogst 2014

JONGE LANDBOUWERS IN VLAANDEREN

Rentabiliteits- en kostprijsanalyse sla

DE WAALSE LANDBOUW IN CIJFERS. Foto : DGARNE DDV

Impact van de Russische boycot op de prijzen en de uitvoer van bepaalde landbouwproducten

Agrarische grondmarkt derde kwartaal 2013

Rentabiliteits- en kostprijsanalyse vleesvee

RENTABILITEITS- EN KOSTPRIJSANALYSE VLEESVEE

RENTABILITEITSANALYSE VARKENS. Vrints Goedele 26 mei 2015

Financiële positie land- en tuinbouwbedrijven in Noord-Brabant

Herverdeling van de rechtstreekse steun binnen Vlaanderen. Ex-ante evaluatie van de wetgevende voorstellen van de Europese Commissie

Grondgebonden veeteelt

De kostprijs van de melk op de voorbeeld-weidebedrijven

SL WAGENINGEN. Financiële positie land- en tuinbouwbedrijven in Noord-Brabant. āīŕ

Kostprijsanalyse. Aardappelen

Marktontwikkelingen varkenssector

RENTABILITEITS- EN KOSTPRIJSANALYSE GROENTEN IN OPENLUCHT

Financiële Analyse. D.E. Momelkveebedrijf. Pinkenlaan AB KOEDORP :52. Versie: Check FM 2_0 2017_06_11

Pachtafhankelijke bedrijven in beeld

1.1 Veestapel. Figuur 5.1: Evolutie van de varkensstapel in Vlaanderen, stuks,

Bedrijfsleiderskring: Voorbeeld Boekjaar: 01/10/17

Studiedag melkvee Mag het een liter méér zijn?

Bedrijfseconomische analyse

Actuele ontwikkeling resultaten en inkomens in land- en tuinbouw 2018

POP UP BOERENMARKT. 31 december 2014, Roeselare

Impact van de Russische boycot. op de prijzen en de uitvoer. van bepaalde landbouwproducten. september 2015

Inkomensverschillen op bedrijfstak melkvee

Statistisch Bulletin. Jaargang

Rentabiliteits- en kostprijsanalyse vleesvee

O v e r z i c h t v a n d e b o e k h o u d k u n d i g e r e s u l t a t e n v a n l a n d - e n t u i n b o uw b e d r i j v e n

DE VLAAMSE LANDBOUWCONJUNCTUURINDEX

jul/09 mei/09 jun/09 sep/09 sep/08 jan/09 feb/09 mrt/09 jun/09 aug/09 sep/09 aug/09

Recent is voor de derde maal de studie

Agrarische grondmarkt vierde kwartaal 2013

De Amsterdamse woningmarkt: voorzichtige stabilisatie

DEPARTEMENT LANDBOUW & VISSERIJ Vlaamse overheid Koning Albert II-laan 35 bus BRUSSEL T F

Financiële Analyse. Frank de Boer. Aston Martinnlaan NB. Oud-Beijerland :56. Versie: Check FM 2_0 2016_09_05

HET GEBRUIK VAN SALDO'S BIJ BEDRIJFSBEOORDELING EN BEDRIJFSBEGROTING

Debriefing dierlijke sectoren

HOE GAAT HET MET U? FOCUS. Welzijn in de land- en tuinbouwsector 1. SAMENVATTING INHOUD

Belgisch areaal aardappelen 2015

Werkloosheidscijfers Tijdelijke werkloosheid Faillissementen

Groeicurve Bintje en Fontane 2014

2.2. EUROPESE UNIE Droogte remt groei melkaanvoer af. Melkaanvoer per lidstaat (kalenderjaren) (1.000 ton) % 18/17

Vlaanderen is landbouw & visserij

DASHBOARD AARDAPPELEN

Inkomensraming land- en tuinbouw Welkom door Jack van der Vorst, algemeen directeur Social Sciences Group

Transcriptie:

Studie Economische resultaten van de Vlaamse land- en tuinbouw 2011 Wim Raes, Els Bernaerts, Els Demuynck, Andy Oeyen en Boris Tacquenier Afdeling Monitoring en Studie Vlaamse overheid Beleidsdomein Landbouw en Visserij

ECONOMISCHE RESULTATEN VAN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW 2011 Entiteit: Departement Landbouw en Visserij Afdeling: Monitoring en Studie Auteurs: Wim Raes, Els Bernaerts, Els Demuynck, Andy Oeyen en Boris Tacquenier 2012

COLOFON Samenstelling Entiteit: Departement Landbouw en Visserij Afdeling: Monitoring en Studie Depotnummer D/2012/3241/059 Druk Vlaamse overheid Voor bijkomende exemplaren neemt u contact op met Afdeling Monitoring en Studie Koning Albert II-laan 35 bus 40 1030 Brussel Tel. 02 552 78 20 Fax 02 552 78 21 ams@vlaanderen.be Een digitale versie vindt u terug op www.vlaanderen.be/landbouw Vermenigvuldiging en/of overname van gegevens zijn toegestaan mits de bron expliciet vermeld wordt: Raes W., Bernaerts E., Demuynck E., Oeyen A. & Tacquenier B. (2012) Economische resultaten van de Vlaamse land- en tuinbouw 2011, Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel. Graag vernemen we het als u naar dit rapport verwijst in een publicatie. Als u een exemplaar ervan opstuurt, nemen we het op in onze bibliotheek. Wij doen ons best om alle informatie, webpagina's en downloadbare documenten voor iedereen maximaal toegankelijk te maken. Indien u echter toch problemen ondervindt om bepaalde gegevens te raadplegen, willen wij u hierbij graag helpen. U kunt steeds contact met ons opnemen. Wilt u op de hoogte gehouden worden van onze nieuwste publicaties, schrijf u dan in op de AMS-nieuwsflash via de onderstaande link: http://www.vlaanderen.be/landbouw/studies/nieuwsflash

INHOUD VOORWOORD... 7 INLEIDING... 8 1. DE AKKERBOUWSECTOR... 9 1 STRUCTURELE KENMERKEN... 9 2 RENTABILITEIT... 10 2.1 Bedrijfstak akkerbouw... 10 2.1.1 Wintertarwe... 10 2.1.2 Aardappelen... 14 2.1.3 Suikerbieten... 18 2.2 Bedrijfsresultaten... 20 2.2.1 Opbrengsten... 20 2.2.2 Kosten... 21 2.2.3 Inkomen en kapitaal... 21 2. DE MELKVEESECTOR... 24 1 STRUCTURELE KENMERKEN... 24 2 RENTABILITEIT... 25 2.1 Bedrijfstak melkvee en voedergewassen... 25 2.1.1 Rentabiliteit 2010... 25 2.1.2 Actuele ontwikkelingen... 27 2.2 Bedrijfsresultaten... 28 2.2.1 Opbrengsten... 28 2.2.2 Kosten... 29 2.2.3 Inkomen en kapitaal... 30 3. DE RUNDVLEESSECTOR... 32 1 STRUCTURELE KENMERKEN... 32 2 RENTABILITEIT... 33 2.1 Bedrijfstak vleesvee en voedergewassen... 33 2.1.1 Rentabiliteit 2010... 33 2.1.2 Actuele ontwikkelingen... 34 2.2 Bedrijfsresultaten... 36 2.2.1 Opbrengsten... 36 2.2.2 Kosten... 36 2.2.3 Inkomen en kapitaal... 37 4. DE VARKENSSECTOR... 40 1 STRUCTURELE KENMERKEN... 40 2 RENTABILITEIT... 42 2.1 Bedrijfstak vermeerdering... 42 2.1.1 Rentabiliteit 2010... 42

2.1.2 Actuele ontwikkelingen... 44 2.2 Bedrijfstak vetmesting... 45 2.2.1 Rentabiliteit 2010... 45 2.2.2 Actuele ontwikkelingen... 47 2.3 Bedrijfsresultaten... 48 2.3.1 Opbrengsten... 48 2.3.2 Kosten... 49 2.3.3 Inkomen... 49 5. DE GROENTE- EN AARDBEIENSECTOR... 52 1 STRUCTURELE KENMERKEN... 52 2 RENTABILITEIT... 55 2.1 Rentabiliteit glasgroentebedrijven... 55 2.1.1 Rentabiliteit 2010... 55 2.1.2 Actuele ontwikkelingen 2011... 59 2.2 Rentabiliteit gespecialiseerde opengrondsgroentebedrijven... 61 2.2.1 Rentabiliteit 2010... 61 2.2.2 Actuele ontwikkelingen 2011... 65 2.3 Opbrengstcijfers aardbeien... 66 2.3.1 Rentabiliteit 2010... 66 2.3.2 Actuele ontwikkelingen 2011... 67 2.4 Opbrengstcijfers champignons... 68 2.4.1 Rentabiliteit 2010... 68 2.4.2 Actuele ontwikkelingen 2011... 69 2.5 Opbrengstcijfers witloofwortelteelt en witloofforcerie... 70 2.5.1 Rentabiliteit 2010... 70 2.5.2 Actuele ontwikkelingen 2011... 71 6. DE FRUITSECTOR IN OPENLUCHT... 73 1 STRUCTURELE KENMERKEN... 73 2 RENTABILITEIT... 74 2.1 Rentabiliteit 2010... 74 2.2 Actuele ontwikkelingen 2011... 79 7. DE SIERTEELTSECTOR ONDER GLAS... 81 1 STRUCTURELE KENMERKEN... 81 2 RENTABILITEIT... 84 2.1 Bedrijfstak potplanten onder glas... 84 2.1.1 Rentabiliteit 2010... 84 2.1.2 Actuele ontwikkelingen 2011... 85 8. DE LAND- EN TUINBOUWSECTOR... 89 1 EINDPRODUCTIEWAARDE... 89 1.1 Akkerbouw... 90 1.2 Tuinbouw... 91 1.3 Veeteelt... 92 2 INTERMEDIAIR VERBRUIK... 93

3 NETTO TOEGEVOEGDE WAARDE... 93 FIGURENLIJST... 96 TABELLENLIJST... 99 BIJLAGEN... 100 1 METHODOLOGISCHE TOELICHTING... 100 2 DEFINITIES INDICATOREN... 105 3 TOELICHTING FIGUREN... 114 4 DEFINITIES EN CONCEPTEN VAN DE PRODUCTIEREKENING... 115

VOORWOORD Het rapport Economische resultaten van de Vlaamse land- en tuinbouw 2011 is een nieuw rapport. In dit rapport wordt een analyse gegeven van de uitkomsten van alle bedrijfstypes uit het Landbouwmonitoringsnetwerk tot het jaar 2010. Daarnaast wordt getracht de actuele economische ontwikkeling voor de belangrijkste bedrijfstakken weer te geven voor 2011. Tot slot geeft dit rapport een beknopte analyse van het economisch resultaat van de gehele Vlaamse land- en tuinbouw aan de hand van de productierekening tot 2011. Met dit rapport worden het jaarlijkse Rentabiliteitsrapport en de Productierekening van de Vlaamse land- en tuinbouw samengebracht in één rapport en wordt er eveneens stilgestaan bij de actuele economische ontwikkelingen van het afgelopen jaar. In de bijlagen wordt uitgebreid toelichting gegeven over de gebruikte methodologie en de gebruikte definities. Daarnaast wordt aan de hand van een duidelijk voorbeeld uitgelegd hoe figuren met de Lorenz-curve geïnterpreteerd moeten worden. 7

INLEIDING AMS rapporteert jaarlijks over de bedrijfsuitkomsten in de land- en tuinbouw (Rentabiliteitsrapport) en over de inkomensontwikkeling van de gehele land- en tuinbouw (Productierekeningen van de Vlaamse land- en tuinbouw). Voorliggend rapport werd opgesteld ter vervanging van beide publicaties en omvat de gegevens per sector uit het rentabiliteitsverslag en het globaal inkomen van de land- en tuinbouw uit de productierekeningen. Hoofdstuk 1 tot en met 7 geven inzicht in de structurele en technisch-economische situatie van de belangrijkste bedrijfstypes. Achtereenvolgens komen de volgende sectoren aan bod: akkerbouw, melkvee, rundvlees, varkens, groenten en aardbeien, fruit en sierteelt. Bij elke sector worden naast de bedrijfsgegevens ook de resultaten van een aantal bedrijfstakken voorgesteld. De resultaten voor 2010 berusten op de verwerking van de boekhoudgegevens van 720 Vlaamse land- en tuinbouwbedrijven, die deel uitmaken van het Landbouwmonitoringsnetwerk (LMN). De gegevens verzameld in het kader van het LMN werden op wetenschappelijke wijze geëxtrapoleerd naar de gehele Vlaamse landbouwsituatie. Door deze extrapolatie zijn de cijfers goede indicatoren voor de toestand van de Vlaamse land- en tuinbouw met beroepsmatig karakter. Er dient wel opgemerkt te worden dat in 2010 in EU-verband een verandering doorgevoerd werd in de berekeningswijze van de typologie en de economische bedrijfsdimensie. Deze worden niet langer berekend op basis van de bruto saldi, maar op basis van de standaardopbrengsten. Dit heeft zijn weerslag op de resultaten per typologie, zodat de cijfers in het huidig rapport niet vergelijkbaar zijn met de cijfers in vroegere rentabiliteitsverslagen. Voor de bedrijfstakken worden ook een aantal indicatoren voor 2011 geanalyseerd. Voor 2011 zijn nog geen boekhoudgegevens beschikbaar, maar werd beroep gedaan op externe gegevensbronnen. Voor een overzicht van de volledige land- en tuinbouwsector wordt verwezen naar hoofdstuk 8. De productierekening beoogt een raming van het globaal inkomen van de land- en tuinbouw en heeft betrekking op gans de verkoopsactieve land- en tuinbouw. Meer toelichting bij de methodologie vindt u in het afsluitende hoofdstuk. Hier worden de verschillende gebruikte indicatoren toegelicht. Daarnaast wordt de methode van de extrapolatie uitgelegd. 8

1. DE AKKERBOUWSECTOR 1 STRUCTURELE KENMERKEN De akkerbouw is goed voor 11% van de totale productiewaarde van de land- en tuinbouw. In 2010 kende Vlaanderen een toename van 2% van het aantal gespecialiseerde akkerbouwbedrijven met beroepsmatig karakter tot 1.837. Dit is 9% van alle beroepsbedrijven. Deze bedrijven verbouwen 14% van de totale cultuuroppervlakte van Vlaanderen. De structuur van de akkerbouwbedrijven blijft ongewijzigd. De gemiddelde oppervlakte cultuurgrond per akkerbouwbedrijf is 43,8 ha waarvan 70% akkerbouwgrond is. Dit is evenveel akkerbouwgrond als in 2009. Het totale Vlaamse graanareaal van de gespecialiseerde akkerbouwbedrijven daalde in 2010 met een kleine 200 ha (-0,4%) terwijl het areaal aardappelen met meer dan 1500 ha (+12%) toenam. Het areaal suikerbieten kende een daling van ongeveer 500 ha (-7%) sinds 2009 (tabel 1). Meer dan de helft van de totale oppervlakte akkerbouwgrond blijft echter ingenomen door granen. Granen, aardappelen en suikerbieten samen gebruiken 91,1% van de akkerbouwgrond van gespecialiseerde akkerbouwbedrijven. Tabel 1. Structuur van de gespecialiseerde akkerbouwsector, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 aantal bedrijven 1 814 1 830 1 779 1 804 1 837 oppervlakte akkerbouw per bedrijf (ha) 29,0 30,2 30,5 30,7 30,7 waarvan granen 51,9% 53,0% 59,5% 55,5% 54,4% aardappelen 20,6% 20,6% 19,6% 22,4% 24,8% suikerbieten 16,9% 16,7% 12,6% 12,8% 11,9% oppervlakte cultuurgrond per bedrijf (ha) 40,5 41,8 43,4 44,0 43,8 Bron: eigen berekeningen, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Volgens de landbouwtelling hebben de meeste bedrijven (40%) 10 tot 25 hectare akkerbouwgrond (figuur 1). De 80% kleinste bedrijven betelen iets minder dan de helft van het totale akkerbouwareaal en de 10% grootste bedrijven betelen ongeveer 35%. 9

Figuur 1. Verdeling van de akkerbouwbedrijven volgens oppervlakte akkerland, 2010 Volle lijn: Lorenz-curve met op de horizontale as het aantal bedrijven gesorteerd op oppervlakte akkerland en op de linker verticale y-as het cumulatief percentage van de oppervlakte. Stippellijn: oppervlakte/bedrijf in ha (rechter y-as). (zie Bijlage 3) Bron: eigen berekeningen, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie 2 RENTABILITEIT Om de bedrijfsresultaten van deze sector in Vlaanderen te bespreken worden de boekhoudkundige resultaten van de gespecialiseerde bedrijven geëxtrapoleerd met een wegingsmethode (zie bijlage 1). De analyse van deze financiële bedrijfsresultaten is gebaseerd op de boekhoudkundige resultaten van 58 bedrijven, met gemiddeld 47,3 ha cultuurgrond. De analyse van specifieke bedrijfstakken is gebeurd door extrapolatie van de resultaten van alle bedrijven met de desbetreffende teelten. Het aantal bedrijven dat in deze analyses gebruikt werd is afhankelijk van het aantal telers in de steekproef met de besproken teelt. 2.1 Bedrijfstak akkerbouw 2.1.1 Wintertarwe 2.1.1.1 Rentabiliteit 2010 De gegevens voor bedrijfstak wintertarwe zijn gebaseerd op cijfers van meer dan 200 bedrijven. De opbrengstcijfers van 2006 tot 2010 zijn weergegeven in tabel 2. Het rendement van de graanoogst (kg/ha) was 8% lager dan in 2009 als gevolg van de droogte in juni en juli. Maar dit werd ruimschoots gecompenseerd door een hogere graanprijs. De gemiddelde graanprijs lag in 2010 82% hoger in vergelijking met het jaar voordien. De hogere prijs kan verklaard worden door de zeer slechte oogsten in Rusland en het Zwarte Zeegebied als gevolg van extreme droogte en de slechtere oogst in sommige Europese landen als gevolg van grote hoeveelheden neerslag. 10

Tabel 2. Evolutie van de opbrengstcijfers van wintertarwe, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 rendement (kg/ha) 7 827 6 882 7 933 8 815 8 146 gemiddelde prijs (euro/100kg) 14,3 23,5 14,2 12,2 22,2 totale opbrengst (euro/ha) 1 335 1 858 1 393 1 353 2 117 waarvan opbrengst wintertarwe 84% 87% 81% 80% 85% variabele kosten (euro/ha) 608 632 757 708 644 bruto saldo (euro/ha) 727 1 225 636 645 1 473 In 2010 was de opbrengst in euro per ha 56% hoger dan het jaar voordien, dit is de grootste opbrengst in de voorbije vijf jaar. De totale variabele kosten per ha voor wintertarwe daalden met 9% tegenover 2009. Figuur 2 geeft een overzicht van de verdeling van de variabele kosten per ha voor wintertarwe in 2010. Als gevolg van de hogere monetaire opbrengst en lagere kosten kent het bruto saldo een aanzienlijke stijging van 128%. In figuur 3 wordt de spreiding van het bruto saldo van wintertarwe weergegeven. Figuur 2. Verdeling van de variabele kosten per ha wintertarwe, 2010 energie 6% overige 2% zaai- en pootgoed 13% werk door derden 27% meststoffen 20% bestrijdingsmiddelen 32% 11

Figuur 3. Spreiding bruto saldo per hectare wintertarwe (euro/ha), 2010 (niet-geëxtrapoleerde bedrijfsgegevens) 2.1.1.2 Actuele ontwikkelingen De rendementen per ha voor de oogst 2011 waren gemiddeld kleiner dan het voorgaande seizoen door de extreme droogte in het voorjaar 2011 en de ongunstige oogstomstandigheden (figuur 4). Zowel de korrel- als de stroopbrengsten vielen tegen. De oogst verliep vanwege het natte weer langzaam. Een deel van het graan bleef lang op het veld staan zodat ook de kwaliteit tegenviel. Figuur 4. Evolutie van de opbrengst per ha wintertarwe (kg/ha), België 100 80 60 40 20 0 2006 2007 2008 2009 2010 2011 korrel stro Bron: FOD Economie-ADSEI Wat de tarweprijs betreft, wordt in figuur 5 de evolutie van de afgelopen seizoenen en maanden weergegeven. Hieruit blijkt dat na de hoge prijzen van 2010/11 de prijzen in het huidig seizoen tot december gemiddeld lager uitvallen. De combinatie van een economische malaise en een betere beschikbaarheid van graan wereldwijd zorgden voor een prijsdruk op de internationale graanmarkt. 12

Figuur 5. Evolutie van de prijs van voedertarwe (euro/100kg) 25 2010/11 20 2011/12 15 10 5 0 06/07 07/08 08/09 09/10 10/11 aug sep okt nov dec jan feb maa apr mei Bron: eigen berekeningen op basis van Synagra Op de stromarkt was er wel een prijshausse. Door de zeer lage stroproductie 2011 zijn de prijzen voor stro van augustus tot december 2011 gemiddeld met meer dan 50% gestegen ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar. De tarweprijsdaling ligt aan de basis van een vermindering van de totale opbrengsten van de bedrijfstak wintertarwe. De opbrengsten 2011 worden geraamd op 1.785 euro per ha of een daling met 16% ten opzichte van het uitzonderlijk hoge cijfer van 2010. Het opbrengstcijfer blijft echter op een redelijk niveau en benadert het niveau van 2007, duidelijk hoger dan dit van 2008 en 2009. In 2011 is het kostenplaatje echter minder positief. De kostenstijging is vrij algemeen en wordt veroorzaakt door stijgende inputprijzen. In figuur 6 wordt de prijsevolutie van een aantal productiemiddelen weergegeven. Opvallend is de sterke stijging van de kosten voor meststoffen. Daar deze kostenpost de derde belangrijkste kost is bij de bedrijfstak wintertarwe, heeft dit een grote invloed. Ook de energieprijzen stegen sterk, maar deze kosten wegen minder door. Figuur 6. Evolutie van de prijs van een aantal productiemiddelen, index 2005=100 200 175 150 125 100 aug/09 okt/09 dec/09 feb/10 apr/10 jun/10 aug/10 okt/10 dec/10 feb/11 apr/11 jun/11 aug/11 okt/11 dec/11 energie bestrijdingsmiddelen meststoffen Bron: FOD Economie-ADSEI 13

De toename van de kosten ten opzichte van 2010 wordt geraamd op 11% en zouden 717 euro per ha bedragen in 2011. De daling van de opbrengsten en de stijging van de kosten resulteren in een daling van het bruto saldo met 27% tot 1.069 euro per ha. Hiermee ligt het bruto saldo onder het niveau van 2007, maar duidelijk boven dat van 2008 en 2009 (figuur 7). Figuur 7. Evolutie van de totale opbrengsten, variabele kosten en bruto saldo van de bedrijfstak wintertarwe (euro per ha) 2 500 2 000 1 500 1 000 500 0 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011* totale opbrengst variabele kosten bruto saldo * raming 2.1.2 Aardappelen 2.1.2.1 Rentabiliteit 2010 De rentabiliteitscijfers voor bedrijfstak aardappelen zijn gebaseerd op gegevens van meer dan 100 aardappeltelers en zijn weergeven in tabel 3. Het koude voorjaar, de aanhoudende droogte tijdens de zomermaanden en de aanhoudende regen in het najaar, gevolgd door vroege vorst in de oogstperiode zorgden ervoor dat de aardappeloogst in 2010 daalde. Het rendement (kg/ha) was 14% lager dan het jaar voordien en bereikte zo een niveau lager dan in de voorgaande drie jaar. Tabel 3. Evolutie van de opbrengstcijfers van bewaaraardappelen, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 rendement (kg/ha) 35 383 43 460 43 698 44 327 38 223 gemiddelde prijs (euro/100kg) 14,6 9,3 10,8 8,8 14,1 totale opbrengst (euro/ha) 5 206 4 080 4 718 3 890 5 412 variabele kosten (euro/ha) 1 754 2 174 2 031 2 036 2 017 bruto saldo (euro/ha) 3 452 1 905 2 687 1 854 3 396 Door de lage Europese productie en de extra afzet die Belgische aardappelen vonden in Rusland en de Oost-Europese landen steeg de aardappelprijs. Rusland kende een groot tekort als gevolg van extreme droogte. De prijs voor bewaaraardappelen is in 2010 met meer dan 60% gestegen tegenover 2009 en komt daarmee vrijwel terug op het prijsniveau van 2006. 14

Figuur 8 geeft een verdeling van de variabele kosten. Het aandeel van de kosten voor zaai- en pootgoed is in 2010 het grootst en vervolgens die van de kosten voor bestrijdingsmiddelen. De totale variabele kosten zijn in 2010 nagenoeg dezelfde gebleven (-1%). De kosten stegen sterk voor energie (+41%) en werk voor derden (+16%), terwijl de kosten sterk daalden voor meststoffen (-15%) en zaai- en pootgoed (-10%). De opbrengst in euro per ha voor aardappelen steeg sterk met 39% terwijl de kosten nagenoeg constant bleven. Bijgevolg kende het bruto saldo ook een sterke stijging (+83%). Figuur 9 geeft de spreiding van het bruto saldo van bewaaraardappelen in 2010. Figuur 8. Verdeling van de variabele kosten per ha bewaaraardappelen, 2010 energie 6% overige 2% zaai- en pootgoed 31% werk door derden 19% bestrijdingsmiddelen 28% meststoffen 14% Figuur 9. Spreiding bruto saldo bewaaraardappelen (euro/ha), 2010 (niet-geëxtrapoleerde bedrijfsgegevens) 15

2.1.2.2 Actuele ontwikkelingen De opbrengst bewaaraardappelen per ha is in 2011 veel hoger dan in 2010 (figuur 10). Er zijn minder knollen gevormd per plant door de droogte in april en mei, maar de aardappelen zijn groter, waardoor de hectareopbrengst hoger is dan vorig jaar. Bepaalde partijen hadden echter te kampen met bewaarproblemen. Figuur 10. Evolutie van de opbrengst per ha bewaaraardappelen (ton/ha), België 60 40 20 0 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Bron: ADSEI De totale Belgische aardappelproductie bereikte in 2011 een uitzonderlijk hoog niveau. Niet alleen in België was er een productietoename, maar ook in de ons omringende landen, met als gevolg een sterke druk op de vrije marktprijzen (figuur 11). De prijs op de vrije markt bereikte een extreem laag niveau. Veel telers dekken zich echter in tegen deze prijsschommelingen via contractteelt. Verder is de ontvangen prijs ook afhankelijk van de kwaliteit en de variëteit van de verkochte aardappelen. Figuur 11. Evolutie van de prijs van aardappelen (euro/100kg) 30 25 2010/11 20 15 10 5 0 2011/12 06/07 07/08 08/09 09/10 10/11 aug sep okt nov dec jan feb maa apr Bron: eigen berekeningen, PCA, FIWAP 16

De prijsdaling weegt zwaar door op de financiële opbrengsten van de bedrijfstak bewaaraardappelen. Deze zouden dalen tot 3.994 euro of een daling met 26% ten opzichte van het uitstekende jaar 2010. De directe kosten voor de bewaaraardappelen worden geraamd op 2.106 euro of een kostenstijging van 4% ten opzichte van 2010. De belangrijkste variabele kost is het pootgoed, dat duidelijk in prijs gestegen is ten opzichte van het vorige seizoen (figuur 12). Figuur 12. Evolutie van de prijzen per oogstjaar van het pootgoed, klasse A, 28-35mm (euro/100kg) 100 80 60 40 20 0 jun jul aug sep okt nov dec jan feb maa oogst 2007 oogst 2008 oogst 2009 oogst 2010 Bron: eigen berekeningen, PCA, FIWAP Net zoals bij tarwe zijn ook de kosten voor meststoffen en energie sterk gestegen (figuur 6). De prijs van bestrijdingsmiddelen zat eveneens in de lift en ten gevolge van de droge weersomstandigheden in het voorjaar verliep de onkruidbestrijding niet optimaal. De lage opbrengsten en de stijgende kosten resulteren in een daling van het bruto saldo met 44% ten opzichte van 2010 (figuur 13). Het saldo wordt geraamd op 1.888 euro. Dit is echter een zeer voorzichtige eerste raming. De bedrijfsverschillen zijn immers groot en het verkoopseizoen is nog volop aan de gang. Figuur 13. Evolutie van de totale opbrengsten, variabele kosten en bruto saldo van de bedrijfstak bewaaraardappelen (euro per ha) 6 000 5 000 4 000 3 000 2 000 1 000 0 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011* totale opbrengst variabele kosten bruto saldo * raming 17

2.1.3 Suikerbieten 2.1.3.1 Rentabiliteit 2010 De rentabiliteitscijfers voor bedrijfstak suikerbieten zijn gebaseerd op gegevens van meer dan 170 bietplanters. Het rendement (kg/ha) van de suikerbietenoogst 2010 verschilde nauwelijks van 2009 (-2%) en was beter dan gemiddeld over de laatste vier jaar. Het suikergehalte daalde voor het eerst in vier jaar tijd (tabel 4). Tabel 4. Evolutie van de opbrengstcijfers van suikerbieten, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 rendement suikerbieten (kg/ha) 66 502 65 260 68 050 75 486 74 207 suikergehalte (%) 16,46 17,22 17,86 18,60 17,05 gemiddelde prijs suikerbiet (euro/100kg) 3,28 3,17 3,38 3,25 3,06 totale opbrengst (euro/ha) 2 192 2 080 2 307 2 456 2 274 variabele kosten (euro/ha) 1 079 1 245 1 299 1 290 1 310 bruto saldo (euro/ha) 1 112 834 1 009 1 166 965 Door een prijsdaling en het lagere rendement (kg/ha) daalden de opbrengsten (euro/ha) met 7% ten opzichte van 2009. De variabele kosten bedroegen 1 310 euro per ha in 2010, wat een lichte stijging is tegenover 2009. De kosten voor energie waren aanzienlijk hoger dan in 2009 (+43%), terwijl de kosten voor meststoffen sterk daalden tegenover 2009 (-16%). Het loonwerk is de belangrijkste operationele kost, gevolgd door de kosten voor bestrijdingsmiddelen en bietenzaad. Samen zijn deze 3 goed voor 71% van de totale variabele kosten (figuur 14). Het bruto saldo daalde met 17%. Figuur 15 geeft de spreiding van het bruto saldo per hectare van suikerbieten weer. Figuur 14. Verdeling van de variabele kosten per ha suikerbieten, 2010 energie 7% overige 9% zaai- en pootgoed 19% meststoffen 13% werk door derden 32% bestrijdingsmiddelen 20% 18

Figuur 15. Spreiding bruto saldo suikerbieten (euro/ha), 2010 (niet-geëxtrapoleerde bedrijfsgegevens) 2.1.3.2 Actuele ontwikkelingen De bietenopbrengst per ha was in 2011 uitzonderlijk goed. De bieten konden zeer vroeg gezaaid worden. Nadien volgde een extreem droge periode waardoor de wortel van de plant zeer diep in de grond naar water ging zoeken. Samen met de regen in de zomer zorgde dit voor erg lange en dikke wortelen. De bietenproductie heeft daardoor een recordhoogte bereikt van ongeveer 82 ton per ha (figuur 16). Het suikergehalte (17,8%) is hoger dan vorig jaar, maar niet uitzonderlijk. Figuur 16. Evolutie van de opbrengst (ton/ha) en suikergehalte (%) van suikerbieten, België 100 19 80 18.5 18 ton/ha 60 40 17.5 17 16.5 % 20 16 15.5 0 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011* 15 suikerbieten suikergehalte * voorlopig Bron: CBB 19

Dit resulteerde in een topproductie van witte suiker van gemiddeld 13,4 ton per ha (figuur 17). Figuur 17. Evolutie van de opbrengst witte suiker (ton/ha), België 16 12 8 4 0 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011* * voorlopig Bron: CBB Wat de prijs betreft, geldt voor quotumbieten, net zoals in vorige campagne, een minimumprijs van 26,3 euro per ton bieten aan 16% suiker. De uiteindelijk betaalde prijs aan de teler is afhankelijk van het suikergehalte van de geleverde bieten. Een toeslag is verschuldigd wanneer het suikergehalte meer dan 16% bedraagt, terwijl een afhouding in mindering wordt gebracht wanneer het suikergehalte lager is. Bovendien wordt de verkregen prijs ook beïnvloed door de verhouding bieten binnen en buiten quotum. De overschotsuiker werd tegen een vrij interessante verkoopprijs gevaloriseerd omwille van een herklassering en verkoop op een krappe wereldmarkt. 2.2 Bedrijfsresultaten 2.2.1 Opbrengsten In figuur 18 wordt de structuur van de monetaire opbrengsten weergegeven. Hieruit blijkt dat veel gespecialiseerde akkerbouwbedrijven naast de akkerbouwteelten ook nog andere activiteiten uitoefenen. De opbrengsten uit marktbare gewassen maken 66% uit van de totale opbrengsten in euro. De ontvangen premies zijn goed voor 15% van de totale opbrengsten. Figuur 18. Structuur van de monetaire opbrengsten voor de gespecialiseerde akkerbouwbedrijven, 2010 premies 15% overige opbrengsten 13% marktbare gewassen 66% rundvee en voedergewassen 6% 20

De totale opbrengsten in euro stegen met 11%. De opbrengsten voor marktbare gewassen (+28%) stegen, terwijl de opbrengsten van rundvee en voedergewassen (-30%) daalden. Ook de ontvangen premies (-2%) en de overige opbrengsten namen af (-9%). 2.2.2 Kosten In 2010 daalden ook de totale kosten (-7%). Dit kwam voornamelijk doordat de kosten voor zaai- en pootgoed daalden (-19%). Ook de kosten voor meststoffen (-24%) en voor bestrijdingsmiddelen (-8%) daalden aanzienlijk. Figuur 19 geeft de structuur weer van de variabele kosten voor de gespecialiseerde akkerbouwbedrijven. Figuur 19. Structuur van de kosten voor de gespecialiseerde akkerbouwbedrijven, 2010 werk door derden 7% overige 9% zaai- en pootgoed 6% veevoeders 3% meststoffen 4% bestrijdingsmiddelen 7% energie 3% lonen 29% werktuigkosten 15% grond- en gebouwkapitaal 17% 2.2.3 Inkomen en kapitaal Tabel 5 geeft de gemiddelde bedrijfsresultaten van de gespecialiseerde akkerbouwbedrijven. Door de stijging van de monetaire opbrengsten en daling van de variabele en vaste kosten kende het familiaal arbeidsinkomen (netto bedrijfsresultaat vermeerderd met vergoeding eigen arbeid) per ha een verdubbeling tot 928 euro. Ook het familiaal arbeidsinkomen per FAK verdubbelde. Het bedrijfsinkomen per FAK kende ook een sterke stijging in vergelijking met 2009 tot 43 363 euro per ha. Het netto bedrijfsresultaat, inclusief vergoeding voor eigen kapitaal en arbeid, is gestegen tot een winst van 90 euro per hectare. Na een verlies vier jaar op rij, boekte de akkerbouwsector in 2010 gemiddeld gezien winst. Dit is de beloning voor het management van de bedrijfsleider. Figuur 20 geeft de spreiding weer van het netto bedrijfsresultaat per hectare van de gespecialiseerde akkerbouwbedrijven. De opbrengst per 1000 euro kosten steeg tot 1 030 euro. Het eigen vermogen is licht gestegen, terwijl het vreemd vermogen licht is afgenomen op de akkerbouwbedrijven. De solvabiliteit, de verhouding tussen het eigen vermogen en het totaal vermogen, blijft stijgen en bedraagt op het eind van het boekjaar 2010 80%. 21

Tabel 5. Bedrijfsresultaten van de gespecialiseerde akkerbouwbedrijven, bedragen in euro, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 oppervlakte cultuurgrond (ha) 45,23 45,67 47,98 45,48 47,27 aantal VAK 1,30 1,31 1,35 1,41 1,33 aantal FAK 1,24 1,26 1,32 1,35 1,29 opbrengsten per hectare cultuurgrond 2 628 2 887 2 792 2 759 3 073 marktbare gewassen 1 554 1 574 1 573 1 576 2 019 aardappelen 517 377 491 509 574 wintertarwe 386 492 403 371 574 suikerbieten 345 299 253 258 259 rundvee en voedergewassen 249 453 349 276 192 premies 378 475 570 470 463 overige opbrengsten 447 384 300 436 399 kosten per hectare cultuurgrond 1 847 2 125 2 150 2 297 2 145 zaai- en pootgoed 166 196 200 229 185 aangekochte veevoeders 78 77 75 78 74 meststoffen 118 125 168 170 130 bestrijdingsmiddelen 191 214 214 227 210 diergeneeskundige kosten 26 45 29 29 25 energie 83 89 112 97 99 werktuigkosten 382 383 409 451 434 grond- en gebouwkapitaal 420 447 467 513 516 betaalde lonen 21 20 9 21 13 werk door derden 192 223 205 227 205 overige kosten 169 306 261 255 253 familiaal arbeidsinkomen per hectare cultuurgrond 781 762 642 462 928 vergoeding eigen arbeid 879 913 840 1 001 838 netto bedrijfsresultaat per hectare cultuurgrond - 98-152 - 198-540 90 opbrengst per 1000 euro kosten 964 950 934 836 1 030 familiaal arbeidsinkomen per FAK 28 399 27 646 23 383 15 541 33 900 bedrijfsinkomen per hectare cultuurgrond 1 003 1 029 903 749 1 188 bedrijfsinkomen per FAK 36 478 37 340 32 895 25 204 43 363 eigen vermogen einde boekjaar 258 296 307 902 339 110 331 734 332 091 vreemd vermogen einde boekjaar 75 832 85 375 88 339 83 594 81 192 solvabiliteit einde boekjaar 77% 78% 79% 80% 80% 22

Figuur 20. Spreiding van het netto bedrijfsresultaat van gespecialiseerde akkerbouwbedrijven (euro/ha), 2010 (niet-geëxtrapoleerde bedrijfsgegevens) 23

2. DE MELKVEESECTOR 1 STRUCTURELE KENMERKEN De productiewaarde van de melkveesector bedraagt 12% van de totale productiewaarde van land- en tuinbouw. In 2010 waren er in Vlaanderen 3 318 gespecialiseerde melkveebedrijven, wat een daling inhoudt van 5% ten opzichte van 2009. Het aantal melkkoeien per bedrijf bleef toenemen (tabel 6). Beide trends duiden op een toenemende specialisatie van de melkveesector. De stijgende trend van het aantal hectare cultuurgrond wordt ook in 2010 doorgezet. De bedrijven bezitten gemiddeld 41,3 ha cultuurgrond. De gespecialiseerde melkveehouders bewerken 24% van de totale Vlaamse oppervlakte cultuurgrond. Het grootste aandeel van de cultuurgrond (85%) is bestemd voor grasland en voedergewassen Tabel 6. Structuur van de gespecialiseerde melkveesector, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 aantal bedrijven 3 853 3 610 3 559 3 486 3 318 aantal melkkoeien per bedrijf 47 50 51 55 58 cultuurgrond per bedrijf (ha) 34,9 36,9 38,2 39,6 41,3 grasland en voedergewassen per bedrijf (ha) 28,8 30,5 32,1 33,6 35,1 Bron: eigen berekeningen, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Volgens figuur 21 zijn er grote structurele verschillen waar te nemen tussen de bedrijven. 49% van de bedrijven hebben meer dan 50 melkkoeien. Deze bedrijven houden 72% van het totaal aantal melkkoeien. Figuur 21. Verdeling van de gespecialiseerde melkveebedrijven volgens aantal melkkoeien, 2010 Volle lijn: Lorenz-curve met op de x-as het aantal bedrijven gesorteerd op aantal melkkoeien en op de linker y-as het cumulatief percentage van het aantal melkkoeien. Stippellijn: Aantal melkkoeien per bedrijf (rechter y-as). (zie bijlage 3) Bron: eigen berekeningen, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie 24

2 RENTABILITEIT Voor de analyse van de bedrijfsresultaten werden enkel de gespecialiseerde melkveebedrijven weerhouden om de invloed van andere bedrijfstakken te minimaliseren. De resultaten werden geëxtrapoleerd volgens een wegingsmethode (zie bijlage 1). De analyse van de rentabiliteit gebeurde op basis van ongeveer 120 bedrijfsresultaten. In 2010 hadden deze bedrijven gemiddelde 99,26 GVE en 44,31 hectare cultuurgrond en een melkproductie van 402 945 liter. De analyse van de bedrijfstak melkvee en voedergewassen gebeurde ook op basis van geëxtrapoleerde gegevens. 2.1 Bedrijfstak melkvee en voedergewassen 2.1.1 Rentabiliteit 2010 De melkproductie per bedrijf bleef stijgen, wat wijst op steeds groter wordende bedrijven (tabel 7). De melkveesector kende een stevig marktherstel in 2010 als gevolg van de grote en voortdurende vraag van opkomende economieën als China, India en Brazilië. Ook de grote kaasexport naar Rusland was voor de Europese melkveehouderij van groot belang. Zodoende steeg de melkprijs met 26% ten opzichte van 2009. De opbrengst van melkproducten steeg tot 32,18 euro/100l melk en de overige opbrengsten daalden. De post van overige opbrengsten omvat onder andere de omzet en aanwas van rundvee, verkoop en inventaris verschillen van voedergewassen. Tabel 7. Evolutie van de opbrengstcijfers van de bedrijfstak melkvee en voedergewassen (2006-2010) jaar 2006 2007 2008 2009 2010 melkgift per koe (liter/koe) 6 708 6 933 6 831 7 002 7 169 vetgehalte (g/l) 43,3 43,1 43,0 42,8 43,0 eiwitgehalte (g/l) 34,8 35,2 34,9 34,7 35,1 opbrengsten (euro/100l melk) 34,91 40,81 39,06 30,61 37,02 opbrengst melkproducten (euro/100l melk) 28,24 35,49 32,98 25,49 32,18 overige opbrengsten (euro/100l melk) 6,67 5,33 6,08 5,12 4,83 variabele kosten (euro/100l melk) 14,50 16,12 18,40 16,48 16,74 bruto saldo (euro/100l melk) 20,41 24,69 20,66 14,13 20,27 opbrengst per 1 000 euro bijkomende voederkosten (euro) 5 980 5 629 4 779 4 326 4 835 gemiddelde prijs krachtvoeder voor melkvee (euro/kg) 0,22 0,28 0,30 0,27 0,29 De variabele kosten van het melkvee en de voedergewassen per 100 liter geproduceerde melk bedroegen 16,74 euro. Dit is een stijging van 2% ten opzichte van 2009. Deze kosten zijn inclusief de kosten aan het jongvee en de voedergewassen. De verdeling van de variabele kosten wordt weergegeven in figuur 22. De kostenpost eigenruwvoer omvat de variabele kosten voor de productie van eigen ruwvoer. De figuur toont aan dat de voederkosten nog steeds het grootste aandeel in de totale kost hebben. 25

Figuur 22. Verdeling van de variabele kosten van melkvee en voedergewassen, 2010 energie 7% overige 9% eigen ruwvoeder 26% werk door derden 2% diergeneeskundige kosten 10% aangekocht ruwvoeder 8% krachtvoer 38% Het bruto saldo van melkvee en voedergewassen per 100 liter steeg tot meer dan 20 euro. Figuur 15 geeft de spreiding weer van het bruto saldo van melkvee en voedergewassen in 2010. De opbrengst per 1000 euro bijkomende voederkosten bedroeg 4 835 euro. Figuur 23. Spreiding bruto saldo van melkvee en voedergewassen (euro/l melk), 2010 (niet-geëxtrapoleerde bedrijfsgegevens) 26

2.1.2 Actuele ontwikkelingen Door een goede vraag op de internationale zuivelmarkt, is de gemiddelde melkprijs 2011 11% hoger dan in 2010 (figuur 24). Vooral in het begin van het jaar overstijgt de waarde van 2011 deze van 2010, terwijl naar het jaareinde de prijs vergelijkbaar is met vorig jaar. Figuur 24. Evolutie van de melkprijs, reëel eiwit- en vetgehalte (euro/100 kg) 40 30 20 10 0 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Bron: BCZ Ook de prijs voor de nuchtere kalveren en koeien lag gemiddeld iets hoger (figuur 25). Figuur 25. Evolutie van de prijs van nuchtere kalveren (euro/100 stuks) en koeien (euro/10 ton) 25 000 20 000 15 000 10 000 5 000 0 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 nuchtere kalveren koeien 55% koeien verwerking Bron: BIRB Deze prijsstijgingen hebben een positieve invloed op de totale opbrengsten van de bedrijfstak melkvee en voedergewassen. Deze wordt voor 2011 geraamd op 39,5 per 100 liter melk. Dit is 7% hoger dan in 2010, maar onder het niveau van het uitstekende zuiveljaar 2007. In 2011 zijn echter ook de variabele kosten gestegen en dan voornamelijk de voederkosten. Uit cijfers van BEMEFA blijkt dat de krachtvoederprijzen voor melkvee gestegen zijn met 17% (figuur 26). Ook de prijzen voor energie en meststoffen stegen sterk, maar deze kosten wegen minder door. 27

Figuur 26. Evolutie van de prijs van krachtvoeder voor melkvee (euro/ton) 400 300 200 100 0 2007 2008 2009 2010 2011 Bron: BEMEFA De toename van de kosten ten opzichte van 2010 wordt geraamd op 9% en zouden 18,3 euro per 100 liter melk bedragen in 2011. De stijging van de opbrengsten worden dus deels opgeslokt door de toename van de kosten, zodat het bruto saldo slechts met 4% zou stijgen tot 21,1 euro per 100 liter (figuur 27). Figuur 27. Evolutie van de totale opbrengsten, variabele kosten en bruto saldo van de bedrijfstak melkvee en voedergewassen (euro/100 liter) 50 40 30 20 10 0 2006 2007 2008 2009 2010 2011* opbrengsten variabele kosten saldo * raming 2.2 Bedrijfsresultaten 2.2.1 Opbrengsten In figuur 28 wordt de structuur van de monetaire opbrengsten per oppervlakte cultuurgrond weergegeven. De opbrengsten van het bedrijf stegen met 19% ten opzichte van 2009. De opbrengsten uit rundvee en voedergewassen zijn goed voor 78% van de opbrengsten. Dit duidt op een sterke specialisatie van de melkveehouders. De ontvangen premies zijn goed voor 12% van de totale opbrengsten. 28

Figuur 28. Structuur van de monetaire opbrengsten voor de gespecialiseerde melkveebedrijven, 2010 overige opbrengsten 2% premies 12% marktbare gewassen 8% rundvee en voedergewassen 78% 2.2.2 Kosten De kosten per hectare voor de melkveesector bleven nagenoeg constant ten opzichte van 2009. De kostprijs van meststoffen daalde (-14%). Anderzijds stegen de diergeneeskundige kosten (+11%) en de werktuigkosten (+6%). De kosten grond- en gebouwenkapitaal en de werktuigkosten zijn de voornaamste kosten en nemen samen 25% van de totale kost op een gespecialiseerd melkveebedrijf voor hun rekening (figuur 29). Figuur 29. Structuur van de kosten voor de gespecialiseerde melkveebedrijven, 2010 overige kosten 19% zaai- en pootgoed 2% veevoeder 8% meststoffen 3% bestrijdingsmiddelen 2% werk door derden 5% diergeneeskundige zorgen 3% energie 3% werktuigkosten 11% lonen 30% grond- en gebouwkapitaal 14% 29

2.2.3 Inkomen en kapitaal Het familiaal arbeidsinkomen per ha hersteld na een dieptepunt in 2009 (tabel 8). Het familiaal arbeidsinkomen, uitgedrukt per familiale arbeidskracht, steeg tot 25 128 euro. Het bedrijfsinkomen per FAK is in 2010 gestegen tot 36 145 euro. Het netto bedrijfsresultaat bleef nog steeds negatief in 2010. Er werd een opbrengst van 899 euro per 1000 euro kosten behaald. Figuur 20 geeft de spreiding weer van het netto bedrijfsresultaat van de sterk gespecialiseerde melkveebedrijven in 2010. Het vreemd vermogen en het eigen vermogen per bedrijf namen toe. De solvabiliteit van de melkveebedrijven daalde voor het eerst sinds 4 jaar en bedroeg 71% op het einde van het boekjaar 2010. Tabel 8. Bedrijfsresultaten van de sterk gespecialiseerde melkveebedrijven, bedragen in euro, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 oppervlakte cultuurgrond (ha) 36,96 37,22 39,74 41,06 44,31 oppervlakte grasland en voedergewassen (ha) 30,97 31,50 35,15 36,30 39,30 aantal dieren (GVE) 75,39 78,85 86,31 92,20 99,26 aantal melkkoeien 44,86 46,79 50,04 52,40 56,70 geproduceerde melk (l) per bedrijf 301 343 322 962 338 344 363 097 402 945 aantal VAK 1,50 1,52 1,68 1,76 1,81 aantal FAK 1,49 1,51 1,68 1,74 1,79 opbrengsten per hectare cultuurgrond 3 892 4 629 4 381 3 789 4 508 marktbare gewassen 307 377 259 246 369 rundvee en voedergewassen 3 010 3 668 3 495 2 905 3 523 premies 504 520 538 510 514 overige opbrengsten 71 63 89 129 103 kosten per hectare cultuurgrond 2 847 3 140 3 442 3 411 3 495 zaai- en pootgoed 86 95 101 108 102 aangekochte veevoeders 424 449 427 421 410 meststoffen 107 109 150 142 122 bestrijdingsmiddelen 72 77 82 76 75 diergeneeskundige zorgen 109 118 126 126 140 energie 145 134 164 154 160 werktuigkosten 451 502 531 535 566 grond- en gebouwkapitaal 607 672 713 714 713 betaalde lonen 6 4 3 7 7 werk door derden 230 252 268 260 267 overige kosten 608 727 878 866 932 familiaal arbeidsinkomen per hectare cultuurgrond 1 046 1 489 938 378 1 014 vergoeding eigen arbeid 1 563 1 610 1 580 1 613 1 518 netto bedrijfsresultaat per hectare cultuurgrond - 518-121 - 642-1 235-505 opbrengst per 1000 euro kosten 883 975 872 754 899 familiaal arbeidsinkomen per FAK 25 995 36 674 22 211 8 935 25 128 bedrijfsinkomen per hectare cultuurgrond 1 438 1 915 1 388 827 1 458 bedrijfsinkomen per FAK 35 752 47 160 32 852 19 524 36 145 30

eigen vermogen einde boekjaar 312 610 332 286 384 084 408 210 422 435 vreemd vermogen einde boekjaar 118 561 125 152 136 804 137 398 174 418 solvabiliteit einde boekjaar 73% 73% 74% 75% 71% Figuur 30. Spreiding van het netto bedrijfsresultaat van gespecialiseerde melkveebedrijven (euro/ha), 2010 (niet-geëxtrapoleerde bedrijfsgegevens) 31

3. DE RUNDVLEESSECTOR 1 STRUCTURELE KENMERKEN De rundvleessector (exclusief bedrijven met mestkalveren) telde in 2010 2 135 bedrijven (tabel 9). Dit is een daling van 2% ten opzichte van 2009. De gemiddelde oppervlakte cultuurgrond van deze gespecialiseerde vleesveebedrijven steeg licht net als het areaal grasland en voedergewassen. De sector neemt ongeveer 10% van het Vlaamse landbouwareaal in. Tabel 9. Structuur van de gespecialiseerde vleesveebedrijven, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 aantal bedrijven 2 019 2 118 2 175 2 174 2 135 aantal runderen per bedrijf 167 163 158 159 166 cultuurgrond per bedrijf (ha) 23,8 24,2 25,3 25,6 26,1 grasland en voedergewassen per bedrijf (ha) 20,2 20,5 21,2 21,6 22,0 Bron: eigen berekeningen, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Het gemiddeld aantal runderen per bedrijf kende in 2010 een stijging van 4%. Er is een grote spreiding van het aantal runderen op een bedrijf (figuur 31). De bedrijven met meer dan 150 runderen (i.e. de 27% grootste bedrijven) zorgen voor 69% van de runderen. De 30% kleinste bedrijven bezitten slechts 7% van het aantal runderen. Figuur 31. Verdeling van de gespecialiseerde vleesveebedrijven volgens aantal runderen, 2010 Volle lijn: Lorenz-curve met op de x-as het aantal bedrijven gesorteerd op aantal runderen en op de linker y-as het cumulatief percentage van het aantal runderen. Stippellijn: aantal runderen per bedrijf (rechter y-as). (zie Bijlage 3) Bron: eigen berekeningen, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie 32

2 RENTABILITEIT De analyse is gebaseerd op de resultaten van 30 gespecialiseerde vleesveebedrijven, met gemiddeld 81 GVE en 35,5 hectare cultuurgrond. Het betreft voornamelijk gesloten zoogkoeienbedrijven, waarbij de stieren van eigen bedrijf afgemest worden. De resultaten werden geëxtrapoleerd volgens een wegingsmethode (zie bijlage 1). De analyse van de bedrijfstak vleesvee en voedergewassen gebeurde ook op basis van geëxtrapoleerde gegevens. 2.1 Bedrijfstak vleesvee en voedergewassen 2.1.1 Rentabiliteit 2010 De monetaire opbrengsten per GVE uit vleesvee en voedergewassen stegen in 2010 met 5% ten opzichte van 2009 vooral door een toename van de inventaris (tabel 10). De overige opbrengsten in de tabel omvatten onder andere de opbrengst en inventarisverschillen van voedergewassen. Tabel 10. Evolutie van de opbrengstcijfers van vleesvee en voedergewassen, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 opbrengst vleesvee en voedergewassen (euro/gve) 832 746 751 831 871 omzet en aanwas (euro/gve) 756 709 701 771 833 overige opbrengsten (euro/gve) 77 37 49 60 38 variabele kosten vleesvee en voedergewassen (euro/gve) 487 497 562 555 593 bruto saldo (euro/gve) 346 249 189 276 278 opbrengst per 1.000 euro bijkomende voederkosten (euro) 4.386 3.787 3.359 3.903 3.798 gemiddelde prijs krachtvoeder voor vleesvee (euro/kg) 0,23 0,24 0,30 0,25 0,25 gemiddelde prijs verkochte dieren (euro/dier) 1 669 1 616 1 584 1 696 1 622 In 2010 werden er voor 593 euro variabele kosten per GVE gemaakt, wat een stijging is van 7% ten opzichte van 2009. De belangrijkste evolutie de stijging van de krachtvoerkosten (+8%) die 31% uitmaken van de totale variabele kosten (figuur 32). Dit is mede het gevolg van de hoge graanprijzen. Daarnaast kende ook de variabele kosten voor de productie van eigen ruwvoer een aanzienlijke stijging (+10%). Door het grote aandeel van deze kosten is het effect van hun stijging op de totale variabele kosten aanzienlijk. Figuur 32. Structuur van de variabele kosten per GVE, 2010 werk door derden 2% energie 4% overige 10% aangekocht ruwvoeder 8% diergeneeskundige kosten 16% krachtvoeder 31% eigen ruwvoeder 29% 33

De stijging van de variabele kosten werd echter meer dan volledig gecompenseerd door de stijging van de monetaire opbrengsten zodat in 2010 het bruto saldo met 1% toeneemt. Figuur 33 geeft een idee van de spreiding van het bruto saldo per GVE van de bedrijfstak vleesvee en voedergewassen. De opbrengst per 1.000 euro bijkomende voederkosten daalde door de hogere voederkosten in 2010 tot 3798 euro. Figuur 33. Spreiding van het bruto saldo van vleesvee en voedergewassen (euro/gve), 2010 (niet-geëxtrapoleerde bedrijfsgegevens) 2.1.2 Actuele ontwikkelingen De prijzen van de runderen van de hogere kwaliteitsklassen zijn gelijk gebleven of licht gedaald, wat blijkt uit figuur 34. Figuur 34. Evolutie van de prijs van koeien en stieren (euro/100kg) 350 300 250 200 150 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 koeien dikbil stieren dikbil koeien gelijkgesteld met dikbil stieren gelijkgesteld met dikbil Bron: BIRB 34

De totale opbrengsten van de bedrijfstak vleesvee en voedergewassen zouden hierdoor naar schatting licht dalen (-1,4%) en 859 euro per GVE bedragen. Wat de variabele kosten betreft is de stijging van de voederkosten het meest opvallend. Uit cijfers van BEMEFA blijkt dat de krachtvoederprijzen voor vleesvee gestegen zijn met 17% (figuur 35). Ook de prijzen voor energie en meststoffen stegen sterk, maar deze kosten wegen minder door. Figuur 35. Evolutie van de prijs van krachtvoeder voor runderen-vleesvee (euro/ton) 400 300 200 100 0 2007 2008 2009 2010 2011 Bron: BEMEFA De toename van de kosten ten opzichte van 2010 wordt geraamd op 8% en zouden 641 euro per GVE bedragen in 2011. Samen met de opbrengstvermindering resulteert dit in een afname van het bruto saldo met bijna 22% tot 218 euro per GVE (figuur 36). Dit is het op één na slechtste resultaat van de afgelopen 6 jaar. De verschillen tussen de bedrijven onderling zijn echter enorm groot. Figuur 36. Evolutie van de totale opbrengsten, variabele kosten en bruto saldo van de bedrijfstak vleesvee en voedergewassen, (euro/gve) 1000 800 600 400 200 0 2006 2007 2008 2009 2010 2011* opbrengsten variabele kosten saldo * raming 35

2.2 Bedrijfsresultaten 2.2.1 Opbrengsten De opbrengsten per hectare zijn in 2010 3% hoger dan in 2009 (tabel 11). In figuur 37 wordt de structuur van de monetaire opbrengsten weergegeven. Vleesvee en voedergewassen zijn de voornaamste opbrengsten (62%). Dit duidt op een verdere specialisatie van de sector. Alle premies samen zijn goed voor 20% van de totale monetaire opbrengsten, de gekoppelde zoogkoeienpremie neemt 8% in van de totale monetaire opbrengsten. Figuur 37. Structuur van de monetaire opbrengsten voor de gespecialiseerde vleesveebedrijven, 2010 premies 20% marktbare gewassen 11% overige opbrengsten 7% rundvee en voedergewassen 62% 2.2.2 Kosten De totale kosten per hectare zijn in 2010 gestegen (Tabel 11). Het belang van de verschillende kosten is weinig veranderd ten opzichte van 2009. De veevoeders en de kosten voor het grond- en gebouwenkapitaal zijn naast de lonen (vergoeding eigen arbeid) de voornaamste kostenrubrieken en nemen samen 25% van de kosten voor hun rekening (figuur 38). De kosten voor veevoeders (+10%), energie (+10%) en diergeneeskundige kosten (+9%) zijn het sterkst gestegen. Maar de grotere totale kost is voornamelijk te wijten aan de hogere kosten voor veevoeder door zijn groot aandeel in de totale kost. 36

Figuur 38. Structuur van de kosten voor de gespecialiseerde vleesveebedrijven, 2010 overige 14% zaai- en pootgoed 2% veevoeders 11% meststoffen 3% werk door derden 5% bestrijdingsmiddelen 1% diergeneeskundige zorgen 5% energie 3% werktuigkosten 9% lonen 33% grond- en gebouwkapitaal 14% 2.2.3 Inkomen en kapitaal Het familiaal arbeidsinkomen per ha steeg in 2010 als gevolg van hogere monetaire opbrengsten en kosten tot 364 euro (Tabel 11). Het familiaal arbeidsinkomen per FAK steeg met 18% ten opzichte van 2009. In 2010 zijn de monetaire opbrengsten en de kosten (incl. vergoeding voor de eigen arbeid) groter dan het jaar voordien. Het netto bedrijfsresultaat is beter dan in 2009 maar blijft negatief. Figuur 20 geeft de spreiding van het netto bedrijfsinkomen van de gespecialiseerde vleesveebedrijven in 2010. Het bedrijfsinkomen per FAK bedroeg 18 858 euro in 2010. Dit is het arbeidsinkomen vermeerderd met de vergoeding voor de inbreng van eigen kapitaal. De solvabiliteit van de vleesveebedrijven daalde in het boekjaar 2010 tot 74%. 37

Tabel 11. Bedrijfsresultaten van de gespecialiseerde vleesveebedrijven, bedragen in euro, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 oppervlakte cultuurgrond (ha) 37,19 36,31 38,62 38,12 35,48 oppervlakte grasland en voedergewassen (ha) 29,73 29,69 34,72 32,72 30,47 aantal dieren (GVE) 85,46 80,34 86,75 81,17 81,51 aantal VAK 1,25 1,28 1,32 1,45 1,44 aantal FAK 1,25 1,28 1,32 1,45 1,44 opbrengsten per hectare cultuurgrond 3 033 2 764 2 912 3 100 3 186 vleesvee en voedergewassen 2 047 1 723 1 700 1 830 1 994 marktbare gewassen 345 413 272 279 340 premies 620 609 636 596 629 overige opbrengsten 21 19 304 396 223 kosten per hectare cultuurgrond 2 499 2 465 2 822 2 812 2 821 zaai- en pootgoed 78 74 73 80 72 aangekochte veevoeders 468 453 409 414 454 meststoffen 82 88 131 117 112 bestrijdingsmiddelen 58 60 64 64 60 diergeneeskundige zorgen 194 181 164 191 208 energie 106 99 100 95 105 werktuigkosten 376 386 376 394 398 grond- en gebouwkapitaal 501 476 520 577 586 betaalde lonen 0 0 1 2 0 werk door derden 189 177 205 211 228 overige kosten 446 471 780 666 599 familiaal arbeidsinkomen per hectare cultuurgrond 534 299 90 287 364 vergoeding eigen arbeid 1 269 1 312 1 257 1 363 1 389 netto bedrijfsresultaat per hectare cultuurgrond - 735-1 013-1 167-1 076-1 025 opbrengst per 1000 euro kosten 805 732 714 742 757 familiaal arbeidsinkomen per FAK 15 887 8 461 2 633 7 572 8 963 bedrijfsinkomen per hectare cultuurgrond 930 677 472 688 767 bedrijfsinkomen per FAK 27 678 19 162 13 795 18 139 18 858 eigen vermogen einde boekjaar 295 635 277 795 308 396 338 336 311 411 vreemd vermogen einde boekjaar 70 273 61 931 68 288 103 957 109 370 solvabiliteit einde boekjaar 81% 82% 82% 76% 74% 38

Figuur 39. Spreiding van het netto bedrijfsresultaat van gespecialiseerde vleesbedrijven (euro/ha), 2010 (niet-geëxtrapoleerde bedrijfsgegevens) 39

4. DE VARKENSSECTOR 1 STRUCTURELE KENMERKEN In Vlaanderen is de varkenssector een belangrijke speler in de land- en tuinbouw. In 2010 maakt de eindproductiewaarde van de varkenssector 44% van de waarde van de volledige veeteeltsector uit, en 25% van de volledige land- en tuinbouw. De gespecialiseerde varkenssector telde 3 020 bedrijven in 2010, dat is 2% minder dan het jaar voordien. De zuivere vetmesting kent echter een lichte toename in het aantal bedrijven. In tabel 12 worden enkele structurele kenmerken weergegeven. Er werd een opdeling gemaakt naar specialisatie: vermeerdering (zeugen aanwezig maar geen vleesvarkens), vetmesting (vleesvarkens aanwezig maar geen zeugen) en gemengde bedrijven (zowel zeugen als vleesvarkens aanwezig). De gemengde bedrijven vormen de grootste groep. Alle gespecialiseerde varkensbedrijven samen betelen in 2010 10% van de Vlaamse oppervlakte cultuurgrond. Tabel 12. Structuur van de gespecialiseerde varkenssector, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 vermeerdering _ aantal bedrijven 276 268 241 228 215 aantal varkens per bedrijf 1 081 1 146 1 338 1 561 1 714 aantal zeugen per bedrijf 279 310 339 391 429 cultuurgrond per bedrijf (ha) 11,06 13,04 13,81 15,21 14,69 vetmesting _ aantal bedrijven 1 315 1 278 1 351 1 369 1 391 aantal varkens per bedrijf 1 163 1 221 1 264 1 320 1 381 aantal zeugen per bedrijf 21 22 27 28 27 cultuurgrond per bedrijf (ha) 9,64 10,39 11,36 11,96 12,33 gemengde bedrijven _ aantal bedrijven 1 857 1 767 1 640 1 495 1 414 aantal varkens per bedrijf 1 518 1 562 1 639 1 743 1 819 aantal zeugen per bedrijf 174 175 182 195 202 cultuurgrond per bedrijf (ha) 23,88 24,56 25,79 25,83 26,73 Bron: eigen berekeningen, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Het gemiddeld aantal varkens op deze bedrijven stijgt jaarlijks bij alle specialisaties. Deze stijging is bij de vermeerderingsbedrijven meer uitgesproken dan bij de andere specialisaties. Ook tussen de individuele bedrijven is er een groot verschil in bedrijfsstructuur (figuur 40 en figuur 41). De helft van de varkens worden gehouden door de 26% grootste bedrijven, dit zijn bedrijven met meer dan 2 000 varkens. De 25% kleinste bedrijven hebben slechts 8% van het aantal varkens. Bij de bedrijven met zeugen is meer dan 25% van de zeugen gehuisvest in bedrijven met 200 tot 300 zeugen. Bijna tweederde van de bedrijven hebben 100 tot 300 zeugen. 17% van de bedrijven heeft meer dan 300 zeugen. 40

Figuur 40. Verdeling van de varkensbedrijven volgens aantal varkens, 2010 Volle lijn: Lorenz-curve met op de x-as het aantal bedrijven gesorteerd op aantal varkens en op de linker y-as het cumulatief percentage van het aantal varkens. Stippellijn: aantal varkens per bedrijf (rechter y-as) (zie Bijlage 3) Bron: eigen berekeningen, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Figuur 41. Verdeling van de varkensbedrijven met zeugen volgens het aantal zeugen, 2010 Volle lijn: Lorenz-curve met op de x-as het aantal bedrijven gesorteerd op aantal zeugen en op de linker y-as het cumulatief percentage van het aantal zeugen. Stippellijn: aantal zeugen per bedrijf (rechter y-as) (zie bijlage 3) Bron: eigen berekeningen, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie 41

2 RENTABILITEIT De rentabiliteitsanalyse is gebaseerd op de bedrijfsresultaten van meer dan 110 gespecialiseerde varkensbedrijven (zowel bedrijven gespecialiseerd in vermeerdering, als gespecialiseerd in vetmesting of gemengde bedrijven) met gemiddeld 782 omgerekende varkens en 26 hectare cultuurgrond. De resultaten werden geëxtrapoleerd volgens een wegingssysteem (bijlage 1). De analyse van de bedrijfstakken gebeurde ook op basis van geëxtrapoleerde gegevens. Voor de berekening van de gegevens per bedrijfstak, worden de bedrijven geselecteerd met meer dan 75 zeugen voor de vermeerdering en met meer dan 300 vleesvarkens voor de vetmesting. De meeste bedrijven in de steekproef zijn gecombineerde bedrijven, zodat deze ondernemingen voor de beide bedrijfstakken in aanmerking worden genomen. 2.1 Bedrijfstak vermeerdering 2.1.1 Rentabiliteit 2010 Deze resultaten van de bedrijfstak vermeerdering zijn gebaseerd op 91 bedrijven. De prijs voor biggen daalde sterk in 2010 (tabel 13). De monetaire opbrengst per gemiddeld aanwezige zeug (GAD) daalde in 2010 met 8%. De totale variabele kosten per GAD bedroegen in 2010 637 euro. Dit komt overeen met een stijging van 4%. Dit toe te schrijven aan de gestegen krachtvoederkosten. Tabel 13. Evolutie van de opbrengstcijfers van de bedrijfstak vermeerdering, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 gemiddeld aantal aanwezige zeugen 118 123 126 128 137 aantal worpen per zeug per jaar 2,1 2,1 2,2 2,2 2,1 aantal grootgebrachte biggen per zeug per jaar 19,8 20,6 22,0 22,2 22,0 sterftepercentage biggen 13,1% 12,1% 12,3% 12,5% 13,5% opbrengsten (euro/gem. aanwezige zeug) 746 617 834 832 770 variabele kosten (euro/gem. aanwezige zeug) 521 592 714 614 637 bruto saldo (euro/ gem. aanwezige zeug) 225 25 120 219 132 opbrengsten per 1.000 euro voederkosten (euro) 1 985 1 369 1 521 1 815 1 619 gemiddelde verkoopprijs per big (euro) 39,2 31,3 39,6 39,2 36,2 gemiddelde prijs krachtvoeder voor biggen (euro/kg) 0,29 0,34 0,37 0,32 0,33 gemiddelde prijs krachtvoeder voor zeugen (euro/kg) 0,18 0,22 0,26 0,21 0,21 De voederkosten zijn veruit de belangrijkste variabele kostenfactor en nemen 75% van de totale variabele kosten voor hun rekening (figuur 43). De lage verkoopprijs en hogere kosten zorgden ervoor dat het bruto saldo in 2010 daalde met 39% ten opzichte van 2009. Figuur 42 geeft de spreiding van het bruto saldo per GAD weer voor de bedrijfstak vermeerdering in Vlaanderen in 2010. De opbrengsten per 1000 euro voederkosten daalden als gevolg van de hogere krachtvoederkosten en lagere verkoopprijs van biggen. 42

Figuur 42. Spreiding van het bruto saldo per gemiddeld aanwezige zeug, 2010 (niet-geëxtrapoleerde bedrijfsgegevens) Figuur 43. Verdeling van de variabele kosten per gemiddeld aanwezige zeug, 2010 werk door derden 1% energie 8% overige 2% diergeneeskundige kosten 11% mestafzet en - heffing 3% veevoeder 75% 43

2.1.2 Actuele ontwikkelingen Op jaarbasis evolueert de biggenprijs in 2011 nauwelijks en blijft op het lage niveau van 2010 (figuur 44). Door een ruim aanbod zakten de biggenprijzen in het begin van het jaar onder het niveau van 2010. Enkel in april en mei en het vierde kwartaal overstegen de prijzen deze van 2010. Figuur 44. Evolutie van de prijs van biggen 23 kg, inclusief toeslag (euro/dier) 50 40 30 20 10 0 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Bron: BIRB De gemiddelde prijs voor de verkochte slachtzeugen is in 2011 wel gestegen met 6%. De inventarisverandering was vorig jaar sterk negatief, maar wordt voor 2011 licht positief geraamd. De totale opbrengst voor de vermeerdering tekent hierdoor een licht positieve tendens op ten opzichte van 2010 (+3,3%). Naar schatting zal de opbrengst 795 euro per zeug bedragen. De variabele kosten stegen sterk (+15%), vooral door de stijging van de krachtvoederprijzen. Uit cijfers van BEMEFA blijkt dat de krachtvoederprijzen gestegen zijn met 21% voor de biggen en 23% voor de zeugen (figuur 45). Verder nam ook de energiekosten toe door de stijgende energieprijzen. Het aandeel van de energiekosten in de totale variabele kosten schommelt rond de 10% zodat het effect op de totale kosten eerder gering is. De totale variabele kosten 2011 worden geraamd op 732 euro per zeug. Figuur 45. Evolutie van de prijs van krachtvoeder voor biggen en zeugen (euro/ton) 400 300 200 100 0 2007 2008 2009 2010 2011 biggenmeel zeugenmeel Bron: BEMEFA De lichte toename van de opbrengsten en de sterke stijging van de kosten veroorzaken een terugval van het bruto saldo van de bedrijfstak vermeerdering met 52%. Het saldo zou 64 euro per zeug bedragen (figuur 46). Dit is het op één na slechtste resultaat van de afgelopen 6 jaar. 44

Figuur 46. Evolutie van de totale opbrengsten, variabele kosten en bruto saldo van de bedrijfstak vermeerdering (euro/zeug) 1000 800 600 400 200 0 2006 2007 2008 2009 2010 2011* opbrengsten variabele kosten saldo * raming 2.2 Bedrijfstak vetmesting 2.2.1 Rentabiliteit 2010 Deze resultaten zijn gebaseerd op de resultaten van 101 bedrijven. De monetaire opbrengsten voor vleesvarkens stegen licht (+2%) tegenover 2009 (tabel 14). Dit is toe te schrijven aan de kleinere kosten voor de biggen die als negatieve opbrengst worden geboekt. De gemiddelde verkoopprijs van een vleesvarken is in 2010 licht gedaald (-2%). Tabel 14. Evolutie van de opbrengstcijfers van de bedrijfstak vetmesting, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 gemiddeld aantal aanwezige vleesvarkens 590 626 778 747 743 gemiddeld gewicht van verkochte vleesvarkens (kg) 110 110 110 110 111 sterftepercentage vleesvarkens (%) 2,25 2,35 2,23 1,96 1,83 opbrengsten (euro/gem. aanwezig vleesvarken) 216 202 228 204 208 variabele kosten (euro/gem. aanwezig vleesvarken) 129 157 183 151 159 bruto saldo (euro/gem. aanwezig vleesvarken) 87 45 45 53 49 opbrengsten per 1.000 euro voederkosten (euro) 1 850 1 396 1 334 1 459 1 420 gemiddelde verkoopprijs per vleesvarken (euro) 127 116 132 122 120 gemiddelde prijs krachtvoeder voor vleesvarkens (euro/kg) 0,18 0,22 0,25 0,20 0,21 Aan kostenzijde stijgen de variabele kosten met 5%. Aangezien de voederkosten 92% van de totale variabele kosten voor hun rekening nemen (figuur 47), wordt het stijgen van de variabele kosten praktisch volledig bepaald door de voederkosten. Door de gestegen variabele kosten daalde het bruto saldo per gemiddeld aanwezig vleesvarken met 7% tot 49 euro. Figuur 48 geeft de spreiding weer van het bruto saldo per gemiddeld aanwezig vleesvarken voor de vleesvarkenshouderijen in 2010. De opbrengsten per 1 000 euro voederkosten daalden als gevolg van de hogere krachtvoederkosten. 45

Figuur 47. Verdeling van de variabele kosten per gemiddeld aanwezig vleesvarken, 2010 werk door derden 1% diergeneeskundige kosten 2% energie 2% overige 1% mestafzet en - heffing 2% veevoeder 92% Figuur 48. Spreiding van het bruto saldo per gemiddeld aanwezig vleesvarken, 2010 (niet-geëxtrapoleerde bedrijfsgegevens) 46

2.2.2 Actuele ontwikkelingen In 2011 is de gemiddelde vleesvarkensprijs duidelijk gestegen ten opzichte van 2010 en bereikt de op één na hoogste waarde van de afgelopen 6 jaar (figuur 49). De prijzen lagen het ganse jaar boven de zeer slechte prijzen van 2010, maar schommelden sterk gedurende het jaar. De varkensprijs startte in 2011 met een dieptepunt door de dioxinecrisis in Duitsland. In het voorjaar trok de prijs aan door private opslag en het goede barbecueweer. Tijdens de zomermaanden zorgden het slechte weer en het marktdrukkend effect van het opgeslagen vlees voor een neerwaartse prijsbeweging. In het najaar werd een prijsverbetering vastgesteld als gevolg van een stijgende export. Figuur 49. Evolutie van de prijs vleesvarkens (euro/100 kg) 125 120 115 110 105 100 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Bron: VEVA De gemiddelde prijsverhoging resulteert in een positieve evolutie van de totale opbrengsten met +13% ten opzichte van 2010. Naar schatting zal de opbrengst 236 euro per vleesvarken bedragen. De prijsstijging volstaat echter niet om de toename van de variabele kosten te dekken. De stijging van de krachtvoederprijzen is het meest opvallend. Uit cijfers van BEMEFA blijkt dat de krachtvoederprijzen gestegen zijn met 25% (figuur 50). De totale variabele kosten 2011 worden geraamd op 195 euro per vleesvarken of een toename met 23%. Figuur 50. Evolutie van de prijs van krachtvoeder voor vleesvarkens (euro/ton) 300 200 100 0 2007 2008 2009 2010 2011 Bron: BEMEFA Het bruto saldo van de bedrijfstak vetmesting verkleint hierdoor tot 40 euro per vleesvarken of een daling met 19% en bereikt het laagste niveau van de afgelopen 6 jaar (figuur 51). 47

Figuur 51. Evolutie van de totale opbrengsten, variabele kosten en bruto saldo van de bedrijfstak vetmesting (euro/zeug) 300 200 100 0 2006 2007 2008 2009 2010 2011* opbrengsten variabele kosten saldo * raming 2.3 Bedrijfsresultaten 2.3.1 Opbrengsten Uit de structuur van de monetaire bedrijfsopbrengsten van de gespecialiseerde varkensbedrijven blijkt dat 56% van de opbrengsten van varkens komt (figuur 52). Dit wijst op een sterke specialisatie van deze bedrijven. De premies zijn goed voor 4% van de totale monetaire opbrengsten. De monetaire opbrengsten van varkensbedrijven per omgerekend varken stijgt met 6% (tabel 15). Figuur 52. Structuur van de monetaire opbrengsten voor de gespecialiseerde varkensbedrijven, 2010 premies 4% overige 40% varkens 56% 48

2.3.2 Kosten De totale kosten per omgerekend varken zijn gestegen met 2% (tabel 15). Deze stijging is voornamelijk het gevolg van de stijging van de kosten van de veevoeders (+3%). De veevoeders zijn de belangrijkste kost, en nemen 41% van de kosten in op de gespecialiseerde varkensbedrijven (figuur 53). Figuur 53. Structuur van de kosten voor de gespecialiseerde varkensbedrijven, 2010 overige kosten 11% zaai- en pootgoed 1% werk door derden 3% lonen 21% veevoeders 41% grond- en gebouwkapitaal 12% werktuigkosten 6% energie 3% meststoffen 1% bestrijdingsmiddelen 1% 2.3.3 Inkomen Doordat de monetaire opbrengsten sterker stegen dan de kosten werd in 2010 een beter netto resultaat bekomen dan in 2009 (tabel 15). Ook de opbrengst per 1 000 euro kosten steeg. De totale monetaire opbrengsten zijn in 2010 echter nog steeds onvoldoende om de totale kosten (inclusief de vergoeding voor eigen arbeid) te dekken, zodat het netto bedrijfsresultaat negatief blijft. Figuur 20 geeft de spreiding weer van het netto bedrijfsresultaat van de gespecialiseerde varkensbedrijven in Vlaanderen in 2010. Aangezien het bedrijfsresultaat negatief is in 2010, zijn de opbrengsten per 1 000 euro kosten lager dan 1 000. Het familiaal arbeidsinkomen per omgerekend varken steeg tot 39 euro, het familiaal arbeidsinkomen per FAK steeg tot 20 439 euro. Het familiaal arbeidsinkomen is de vergoeding van alle familiale arbeid (incl. vergoeding eigen arbeid van de bedrijfsleider) vermeerderd met het netto bedrijfsresultaat. Ook het bedrijfsinkomen per omgerekend varken (+28%) en per FAK (+25%) steeg tegenover 2009. Het bedrijfsinkomen omvat naast het familiaal arbeidsinkomen ook de vergoeding voor de inbreng van eigen kapitaal. 49

Tabel 15. Bedrijfsresultaten van de gespecialiseerde varkensbedrijven, bedragen in euro, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 oppervlakte cultuurgrond (ha) 23,33 21,20 23,11 24,70 25,81 aantal VAK 1,55 1,44 1,47 1,51 1,52 aantal FAK 1,51 1,40 1,46 1,48 1,48 aantal omgerekende varkens 508 569 564 798 782 opbrengsten per omgerekend varken 381 347 395 283 301 varkens 217 199 236 176 167 premies 20 15 18 12 13 kosten per omgerekend varken 304 314 367 255 262 zaai- en pootgoed 6 5 5 5 4 veevoeders 141 167 204 131 135 meststoffen 4 3 4 3 3 bestrijdingsmiddelen 6 5 5 4 4 energie 15 13 16 10 11 werktuigkosten 23 20 22 19 21 verkoopkosten 1 1 0 0 0 grond- en gebouwkapitaal 50 46 53 40 40 betaalde lonen 2 1 0 1 1 werk door derden 11 9 11 8 8 overige kosten 46 43 45 33 36 familiaal arbeidsinkomen per omgerekend varken 77 33 28 28 39 vergoeding eigen arbeid 109 89 88 67 66 netto bedrijfsresultaat per omgerekend varken -31-56 -60-39 -27 opbrengst per 1000 euro kosten 924 862 867 879 916 familiaal arbeidsinkomen per FAK 26 062 13 552 10 855 14 911 20 439 bedrijfsinkomen per omgerekend varken 95 49 46 41 53 bedrijfsinkomen per FAK 31 836 19 689 17 903 22 346 28 009 eigen vermogen einde boekjaar 239 253 231 422 272 401 324 423 352 629 vreemd vermogen einde boekjaar 121 896 111 577 125 996 134 530 137 780 solvabiliteit einde boekjaar 66% 67% 68% 71% 72% 50

Figuur 54. Spreiding van het netto bedrijfsresultaat van gespecialiseerde varkensbedrijven (euro/omgerekend varken), 2010 (niet-geëxtrapoleerde bedrijfsgegevens) 51

5. DE GROENTE- EN AARDBEIENSECTOR 1 STRUCTURELE KENMERKEN De sector is qua oppervlakte minder belangrijk in Vlaanderen. De sector is echter wel goed voor 16% van de totale productiewaarde van de land- en tuinbouw. De gespecialiseerde groentebedrijven bezaten in 2010 slechts 2,91% van de totale Vlaamse oppervlakte cultuurgrond. In Vlaanderen waren er 1 713 gespecialiseerde groente- en aardbeienbedrijven met beroepsmatig karakter in 2010. Dit is een daling van 5% ten opzichte van het vorige jaar. De daling is merkbaar bij alle specialisaties. De oppervlakte van de groentebedrijven was echter gemiddeld gestegen met 5,41% ten opzichte van 2009. In tabel 16 wordt de structuur van gespecialiseerde groente- en aardbeienbedrijven onder glas en in openlucht besproken. Tabel 16. Structuur van de gespecialiseerde groente- en aardbeienbedrijven, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 gespecialiseerde bedrijven met groenten of aardbeien onder glas _ aantal bedrijven 1 239 1 199 1 136 1 066 987 oppervlakte groenten onder glas (ha) 0,84 0,85 0,88 0,90 0,96 oppervlakte aardbeien onder glas (ha) 0,13 0,16 0,18 0,19 0,21 cultuurgrond per bedrijf (ha) 2,80 3,01 3,15 3,26 3,47 gespecialiseerde bedrijven met groenten of aardbeien in openlucht _ aantal bedrijven 822 791 776 745 726 oppervlakte groenten in openlucht (ha) 5,44 5,67 6,10 5,98 6,70 oppervlakte aardbeien in openlucht (ha) 0,17 0,14 0,14 0,14 0,12 cultuurgrond per bedrijf (ha) 15,43 15,64 16,46 16,13 18,04 gespecialiseerde champignonbedrijven _ aantal bedrijven 61 57 56 49 48 oppervlakte champignons (ha) 0,23 0,22 0,24 0,24 0,24 cultuurgrond per bedrijf (ha) 0,50 1,12 0,89 0,95 0,70 Bron: eigen berekeningen, FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie De gespecialiseerde bedrijven met groenten (incl. aardbeien) onder glas vormen de grootste groep. Tomaten (44%) en kropsla (18%) nemen de grootste oppervlakte groenten onder glas voor hun rekening. Paprika sluit de top 3 af met 10% van de oppervlakte. Samen met de komkommers zijn deze glasgroenten goed voor 75% van de oppervlakte onder glas. De groenteproductie wordt vaak gecombineerd met andere teelten waardoor groenten onder glas gemiddeld slechts 28% van de totale oppervlakte cultuurgrond van het bedrijf innemen. Gespecialiseerde opengrondsgroentebedrijven (incl. aardbeien) hebben een gemiddelde oppervlakte groenten van 6,84 ha waarvan gemiddeld 98% in openlucht wordt geteeld. Volgens de landbouwtelling wordt de grootste oppervlakte groenten in openlucht ingenomen door prei (29%), gevolgd door witloofwortelen (24%) en bloemkolen (7%). Vollegrondgroenten worden op deze bedrijven ook hier vaak gecombineerd met andere land- en tuinbouwteelten, zodat het aandeel van de oppervlakte die groenten in openlucht innemen, slechts 37% bedraagt van de totale oppervlakte cultuurgrond op de bedrijven. 52

Het aantal gespecialiseerde champignonbedrijven veranderde bijna niet ten opzichte van 2009. In Vlaanderen zijn er nog 48 gespecialiseerde champignonkwekerijen. Gespecialiseerde champignonbedrijven telen bijna geen andere groenten. De champignonteelt is goed voor 99% van de totale oppervlakte aan groenten. Van de totale oppervlakte cultuurgrond is 35% in gebruik voor champignonteelt. Er is een grote spreiding in grootte tussen de bedrijven onderling (figuur 55, figuur 56, figuur 57 en figuur 58). Bij de gespecialiseerde glasgroenteteelt wordt 36% van de oppervlakte gebruikt door 10% grootste bedrijven, terwijl 60% van de bedrijven minder dan 30% van de oppervlakte bezit. Bij de gespecialiseerde opengrondsgroentebedrijven nemen de 10% grootste bedrijven 36% van de oppervlakte voor hun rekening. Bijna 20% van de bedrijven heeft meer dan 10 hectare groenten in openlucht. Voor gespecialiseerde aardbeibedrijven is het verschil tussen de bedrijven meer uitgesproken. Hier verbouwt 10% van de bedrijven bijna de helft van de totale oppervlakte aardbeien. Deze uitgesproken verschillen zijn te verklaren doordat veel gespecialiseerde tuinbouwbedrijven slechts een klein oppervlakte aardbeien verbouwen. Champignonbedrijven kennen een gelijkaardige verdeling. De grootste 10% bedrijven nemen 35% van de totale oppervlakte voor hun rekening. De kleinste 30% van de bedrijven hebben samen minder dan 9% van de totale oppervlakte. Figuur 55. Verdeling gespecialiseerde glasgroentebedrijven volgens oppervlakte groenten onder glas, 2010 Volle lijn: Lorenz-curve met op de x-as het aantal bedrijven gesorteerd op oppervlakte groenten onder glas en op de linker y-as het cumulatief percentage van de oppervlakte. Stippellijn: oppervlakte per bedrijf (rechter y-as) (zie bijlage 3). Bron: eigen berekeningen, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie 53

Figuur 56. Verdeling gespecialiseerde opengrondsgroentebedrijven volgens oppervlakte groenten in openlucht, 2010 Volle lijn: Lorenz-curve met op de x-as het aantal bedrijven gesorteerd op oppervlakte groenten in openlucht en op de linker y-as het cumulatief percentage van de oppervlakte. Stippellijn: oppervlakte per bedrijf (rechter y-as) (zie bijlage 3). Bron: eigen berekeningen, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Figuur 57. Verdeling gespecialiseerde tuinbouwbedrijven (glas en openlucht) volgens oppervlakte aardbeien, 2010 Volle lijn: Lorenz-curve met op de x-as het aantal bedrijven gesorteerd op oppervlakte aardbeien en op de linker y-as het cumulatief percentage van de oppervlakte. Stippellijn: oppervlakte per bedrijf (rechter y-as) (zie bijlage 3). Bron: eigen berekeningen, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie 54

Figuur 58. Verdeling champignonbedrijven volgens oppervlakte champignons, 2010 Volle lijn: Lorenz-curve met op de x-as het aantal bedrijven gesorteerd op oppervlakte champignons en op de linker y-as het cumulatief percentage van de oppervlakte. Stippellijn: oppervlakte per bedrijf (rechter y-as) (zie bijlage 3). Bron: eigen berekeningen, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie 2 RENTABILITEIT 2.1 Rentabiliteit glasgroentebedrijven 2.1.1 Rentabiliteit 2010 Voor de analyse van de rentabiliteit worden hier enkel de gespecialiseerde glasgroentebedrijven in rekening gebracht om de invloed van andere tuinbouwtakken zoveel mogelijk uit te sluiten. Deze analyse is gebaseerd op de boekhoudresultaten van 40 tot 63 gespecialiseerde glasgroentebedrijven overheen de periode 2006-2010. De bedrijfsresultaten werden geëxtrapoleerd naar de ganse beroepspopulatie in Vlaanderen volgens een wegingsmethode (bijlage 1). De bedrijven uit de steekproef bewerken gemiddeld 2,21 ha. Ze maken hiervoor gebruik van 4,71 voltijdse arbeidskrachten, waarvan 1,88 familiale. De glastuinbouwteelten leveren op deze bedrijven gemiddeld 83% van de totale monetaire opbrengsten (tabel 17). In 2010 waren de monetaire opbrengsten van de glasgroenten hoger (+19%) dan in 2009. De totale monetaire opbrengsten stegen met 24%. De energiekosten waren hoger dan het jaar voordien (+9%). Maar de totale kosten vielen dit jaar terug met 2% als gevolg van een gedaalde arbeidskost. In figuur 59 wordt de verdeling van de kosten weergegeven. De kosten voor energie, grond en gebouwen, en betaald personeel zijn samen goed voor 48% van de kosten. 55

Tabel 17. Bedrijfsresultaten van de gespecialiseerde glasgroentebedrijven, bedragen in euro, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 Oppervlakte cultuurgrond (ha) 1,53 1,71 1,59 1,82 2,21 Aantal VAK 3,50 3,65 4,32 4,57 4,71 Aantal FAK 1,77 1,76 1,83 1,88 1,88 totale opbrengsten per are 2 116 1 876 2 209 1 772 2 206 glasgroenten 2 029 1 788 2 062 1 532 1 825 premies 9 17 18 14 14 totale kosten per are 1 869 1 648 1 924 1 710 1 739 familiaal arbeidsinkomen per are 247 229 285 63 468 vergoeding eigen arbeid 452 422 440 419 338 netto bedrijfsresultaat per are - 205-193 - 155-356 130 opbrengsten per 1.000 euro kosten 912 907 934 833 1 062 familiaal arbeidsinkomen per FAK 21 458 22 103 24 688 6 082 55 014 eigen vermogen einde boekjaar 213 113 239 028 267 204 279 891 305 466 vreemd vermogen einde boekjaar 216 105 221 012 218 880 258 394 366 930 solvabiliteit einde boekjaar 50% 52% 55% 52% 45% Figuur 59. Structuur van de kosten voor de gespecialiseerde glasgroentebedrijven, 2010 betaalde lonen 14% werk door derden 1% overige 7% zaai- en pootgoed 8% meststoffen 2% bestrijdingsmiddelen 2% verkoopkosten 3% berekende lonen 16% energie 21% grond- en gebouwkapitaal 13% werktuigkosten 13% Het arbeidsinkomen per ha steeg sterk tot 468 euro per are. De lagere totale kosten (incl. vergoeding eigen arbeid) en de hogere inkomsten maakten dat de sector sinds 2006 nog eens winst opgetekend heeft, het netto bedrijfsresultaat bedroeg 130 euro per are. Figuur 20 geeft de spreiding van het netto bedrijfsresultaat weer van de gespecialiseerde glasgroentebedrijven in 2010. De solvabiliteit (eigen vermogen over totaal vermogen) daalde tot 45% in 2010. 56

Figuur 60. Spreiding van het netto bedrijfsresultaat van gespecialiseerde glasgroentebedrijven (euro/are), 2010 (niet-geëxtrapoleerde bedrijfsgegevens) De glasgroentesector kent grote structurele verschillen. Afhankelijk van de teelten kunnen de vraag en prijs van de producten en de onderlinge resultaten sterk verschillen. Daarom wordt er specifieker ingegaan op enkele teelten. De analyse van deze specifieke bedrijfstakken gebeurde op basis van een extrapolatie van de beschikbare gegevens. De tomatentelers ontvingen voor hun product een hogere prijs dan in 2009 (tabel 18). De betere prijsvorming voor tomaten werd voornamelijk veroorzaakt door een beperkte concurrentie vanuit het buitenland (VBT, 2010). Ook het rendement (kg/are) was hoger. Bijgevolg steeg de monetaire opbrengst voor tomaten sterk (+50%) ten opzicht van de slechte resultaten van vorig jaar. De monetaire opbrengst in 2010 was de beste in de afgelopen vijf jaar. Uit figuur 61 blijkt dat de energiekosten de belangrijkste kosten zijn in de tomatenteelt. De totale variabele kosten daalden met 12%. Als gevolg van de goede monetaire opbrengsten gecombineerd met lagere kosten steeg het bruto saldo. Tabel 18 Evolutie van de opbrengstcijfers van tomaten onder glas, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 rendement (kg/are) 4 400 4 344 4 171 4 793 5 149 gemiddelde prijs (euro/kg) 0,73 0,73 0,74 0,54 0,76 opbrengst (euro/are) 3 195 3 172 3 075 2 600 3 889 variabele kosten (euro/are) 1 643 1 454 1 419 1 277 1 121 bruto saldo (euro/ha) 1 551 1 718 1 656 1 323 2 768 57

Figuur 61. Structuur van de variabele kosten voor de productie van tomaten onder glas, 2010 verkoopkosten 11% zaai- en pootgoed 25% overige 14% meststoffen 10% energie 34% werk door derden 2% bestrijdingsmiddelen 4% Kropslatelers behaalden in 2010 het hoogste rendement (kg/are) sinds 2006 bovendien steeg de prijs tot 0.98 euro/kg. Door de stijging van het rendement (kg/are) en de prijs werd de hoogste opbrengst (euro/are) opgemeten in vijf jaar tijd. Figuur 62 geeft de structuur weer van de variabele kosten voor de kropslaproductie. Energie is verantwoordelijk voor bijna de helft van de kosten voor de productie van kropsla, zaai- en pootgoed voor bijna één vierde. De variabele kosten stegen in 2010 sterk (tabel 19). Dit is voornamelijk door een stijging van de twee belangrijkste kosten: de energiekost steeg met 69%, de zaai- en pootgoedkosten met 22%. Desondanks de sterke stijging van de variabele kosten (+44%) kende de kropslaproductie een hoger bruto saldo (+23%) dan in 2009 dankzij de betere monetaire opbrengst (+32%). Tabel 19. Evolutie van de opbrengstcijfers van kropsla onder glas, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 rendement (kg/are) 433 438 410 517 572 gemiddelde prijs (euro/kg) 1,26 0,83 1,13 0,83 0,98 opbrengst (euro/are) 544 363 464 427 563 variabele kosten (euro/are) 253 175 200 186 268 bruto saldo (euro/ha) 291 187 264 241 295 58

Figuur 62. Structuur van de variabele kosten voor de productie van kropsla onder glas, 2010 overige 3% verkoopkosten 7% zaai- en pootgoed 23% meststoffen 6% energie 49% bestrijdingsmiddelen 9% werk door derden 3% 2.1.2 Actuele ontwikkelingen 2011 Figuur 63 en figuur 64 bestaan uit twee delen. In het linkerdeel wordt de gemiddelde jaarprijs en de totale aanvoer bij de Belgische veilingen weergegeven voor de jaren 2006-2010. Voor 2011 wordt in het linkerdeel de gemiddelde prijs en de totale aanvoer van januari tot en met november getoond. In het rechterdeel wordt de gemiddelde maandprijs en de totale maandelijkse aanvoer getoond voor januari 2011 tot en met november 2011. De gemiddelde prijs voor tomaten en kropsla uit serres op de Belgische veilingen was bijzonder laag in 2011 (figuur 63 en figuur 64). De prijsverhoging uit 2010 kreeg dus geen vervolg. De aanvoer van tomaten uit serres in 2011 is hoger dan in de periode 2006-2009. De daling van de aanvoer van kropsla uit serres zet zich door in 2011. Door het bijzonder mooi voorjaar kwam de groenteproductie in België vroeger op gang dan normaal. In het zuiden van Europa kwamen de producten later op de markt dan normaal. Doordat beide productiepieken elkaar overlapten was er een overaanbod op de markt waardoor de prijzen voor groenten al vanaf begin 2011 laag waren. Door een E. Coli-besmetting in Duitsland begin mei werd het verbruik van verse groenten en fruit afgeraden door de Duitse minister van Volksgezondheid. De EHEC crisis zorgde voor een spectaculaire daling van het verbruik van verse groenten in Europa waardoor de prijzen spectaculair daalden. De Belgische tuinders ontvingen 3,6 miljoen euro uit het Europese noodfonds voor vernietigde en niet geoogste producten en Vlaanderen stelde overbruggingskredieten in het vooruitzicht. Deze steun zal echter niet volstaan om het geleden verlies van de tuinders te compenseren. 59

Figuur 63. Prijs en aanvoer van tomaten onder glas bij de Belgische veilingen euro/kg 1.40 1.20 1.00 0.80 0.60 0.40 0.20 140 120 100 80 60 40 20 miljoen kg 0.00 2006 2007 2008 2009 2010 2011 prijs (euro/kg) 0 Bron: VBT Figuur 64. Prijs en aanvoer van kropsla onder glas bij de Belgische veilingen 0.50 150 0.40 120 euro/stuk 0.30 0.20 0.10 90 60 30 miljoen stuks 0.00 2006 2007 2008 2009 2010 2011 0 prijs (euro/stuk) aanvoer (miljoen stuks) Bron: VBT Uit de structuur van de variabele kosten van glasgroenten blijkt dat energie een belangrijke kostenpost is. In figuur 65 wordt de evolutie van de prijsindex van zware stookolie, stookolie (diesel), gas en elektriciteit weergegeven. De gemiddelde jaarprijs in 2004 is voor de vier energieproducten gelijkgesteld aan 100. De energieprijzen zijn in 2011 sterk gestegen. Gemiddeld over 2011, nam de prijs voor stookolie toe met 28% voor aardgas met 19% en voor elektriciteit met 12%. 60

Figuur 65. Evolutie van de energieprijzen, prijsindex 2004=100, 2006-2011 350 300 250 200 150 100 50 0 01_2006 07_2006 01_2007 07_2007 01_2008 07_2008 01_2009 07_2009 01_2010 07_2010 01_2011 07_2011 extra zware stookolie stookolie aardgas electriciteit Bron: PetrolFed voor extra zware stookolie en stookolie en ADSEI voor aardgas en elektriciteit 2.2 Rentabiliteit gespecialiseerde opengrondsgroentebedrijven 2.2.1 Rentabiliteit 2010 De analyse van de financiële bedrijfsresultaten van opengrondsgroentebedrijven is gebaseerd op de boekhoudresultaten van 43 tot 51 gespecialiseerde glasgroentebedrijven overheen de periode 2006-2010. De bedrijfsresultaten van deze bedrijven werden geëxtrapoleerd. Gemiddeld hebben de bedrijven van de steekproef 19,29 ha cultuurgrond. Er werken gemiddeld 3,43 voltijdse arbeidskrachten op de bedrijven, waarvan 1,86 familiale. De totale monetaire opbrengsten per are cultuurgrond bij de gespecialiseerde opengrondsgroentebedrijven stegen in 2010 met 10% mede doordat de inkomsten uit groenten in openlucht stegen met 5% (tabel 20). Bijna 54% van de monetaire opbrengsten zijn afkomstig van groenten in openlucht: prei (14%), bloemkool (7%) en witloofwortelen (15%). Tabel 20. Bedrijfsresultaten van de gespecialiseerde opengrondsgroentebedrijven, bedragen in euro, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 Oppervlakte cultuurgrond (ha) 15,51 15,33 15,70 16,52 19,29 Aantal VAK 2,67 2,67 2,98 3,09 3,43 Aantal FAK 1,75 1,70 1,91 1,85 1,86 totale opbrengsten per are 99 110 100 103 114 groenten in openlucht 62 64 58 58 61 premies 2 2 2 2 3 totale kosten per are 73 84 84 83 85 familiaal arbeidsinkomen per are 26 26 17 20 29 vergoeding eigen arbeid 43 42 43 41 36 netto bedrijfsresultaat per are -16-16 -27-21 -7 61

opbrengsten per 1.000 euro kosten 858 875 790 831 941 familiaal arbeidsinkomen per FAK 23 300 23 775 13 572 17 765 30 083 eigen vermogen einde boekjaar 253 149 267 238 270 867 293 265 322 221 vreemd vermogen einde boekjaar 84 906 78 331 82 058 97 775 111 050 solvabiliteit einde boekjaar 75% 77% 77% 75% 74% De totale kosten (excl. vergoeding eigen arbeid) per are stegen licht in vergelijking met het vorige jaar (2%). In figuur 66 wordt de verdeling van de kosten weergegeven. Hierin valt het grote aandeel van de werktuigkosten, kosten van grond- en gebouwenkapitaal en de betaalde lonen op. Het familiaal arbeidsinkomen per are steeg tot 29 euro en het familiaal arbeidsinkomen per arbeidskracht steeg met 69% (tabel 20). Wanneer het vergoeding van de eigen arbeid in acht wordt genomen, krijgt men het netto bedrijfsresultaat. Het netto bedrijfsresultaat was in 2010 minder negatief dan in de jaren voordien. De solvabiliteit (eigen vermogen over totaal vermogen) daalde in 2010 tot 74%. Figuur 67 geeft de spreiding weer van de het netto bedrijfsresultaten van de gespecialiseerde opengrondsgroentebedrijven in Vlaanderen in 2010. Figuur 66. Structuur van de kosten voor de gespecialiseerde opengrondsgroentebedrijven, 2010 betaalde lonen 12% werk door derden 3% overige kosten 6% zaai- en pootgoed 8% meststoffen 3% bestrijdingsmiddelen 4% verkoopkosten 3% energie 5% berekende lonen 30% werktuigkosten 15% grond- en gebouwkapitaal 11% 62

Figuur 67. Spreiding van het netto bedrijfsresultaat van gespecialiseerde opengrondsgroentebedrijven (euro/are), 2010 (niet-geëxtrapoleerde bedrijfsgegevens) De resultaten verschillen sterk per teelt, zodat afhankelijk van het teeltplan de resultaten sterk kunnen verschillen tussen de bedrijven onderling daarom wordt er verder ingegaan op enkele belangrijke bedrijfstakken: prei en bloemkool. Analyse van de bedrijfstakken gebeurde ook door middel van een extrapolatie van de beschikbare gegevens. In tabel 21 worden de rentabiliteitsgegevens per are weergegeven voor prei gebaseerd op de resultaten van ongeveer 30 bedrijven sinds 2006. In 2010 was het rendement (kg/are) iets hoger dan in 2009. De prijs van prei was wel lager dan in de voorbije jaren. Bijgevolg daalde de monetaire opbrengst (-8%). De variabele kosten stegen met 14%. Dit was voornamelijk te wijten aan een stijging van de energiekosten (+33%) en van de zaai- en pootgoedkosten (+18%), die samen voor meer dan de helft van de totale variabele kosten zorgen (figuur 68). Het bruto saldo daalde in 2010 sterk (-15%) door de combinatie van de voorgaande factoren. Tabel 21. Evolutie van de opbrengstcijfers van prei in volle grond, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 rendement (kg/are) 353 354 318 322 332 gemiddelde prijs (euro/kg) 0,45 0,54 0,59 0,61 0,54 opbrengst (euro/are) 158 191 188 196 179 variabele kosten (euro/are) 48 50 48 45 51 bruto saldo (euro/are) 110 141 140 151 128 63

Figuur 68. Structuur van de variabele kosten bij de teelt van prei in volle grond, 2010 energie 16% overige 3% zaai- en pootgoed 40% werk door derden 10% bestrijdingsmiddelen 20% meststoffen 11% Tabel 22 geeft de opbrengstcijfers weer van bloemkolen in volle grond gebaseerd op de resultaten van 15 à 18 bedrijven sinds 2006. Uit deze tabel blijkt dat zowel de monetaire opbrengst als de variabele kosten van de bloemkoolteelt in 2010 verder daalden tot de laagste waarden sinds 2006. Doordat de monetaire opbrengst sterker daalt dan de variabele kosten was het bruto saldo in 2010 lager dan in 2009. Het bruto saldo in 2010 was zelfs lager dan in de voorgaande vier jaar. Figuur 69 geeft het belang weer van de verschillende variabele kosten. De zaai- en pootgoedkosten zijn de belangrijkste variabele kosten. De daling van de totale variabele kosten was voornamelijk het gevolg van een sterke daling van de kosten voor meststoffen (-40%)en bestrijdingsmiddelen (-30%) Tabel 22. Evolutie van de opbrengstcijfers van bloemkolen in volle grond, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 opbrengst (euro/are) 182 174 127 123 95 variabele kosten (euro/are) 34 34 33 33 26 bruto saldo (euro/ha) 148 140 95 90 69 Figuur 69. Structuur van de variabele kosten bij de teelt van bloemkolen in volle grond, 2010 energie 16% overige 2% zaai- en pootgoed 41% werk door derden 8% bestrijdingsmiddelen 15% meststoffen 18% 64

2.2.2 Actuele ontwikkelingen 2011 In Figuur 70 en figuur 71 worden de gemiddelde jaarprijzen en de totale aanvoer bij de Belgische veilingen weergegeven voor de jaren 2006-2011. De aanvoer van prei was in 2011 iets lager dan in 2010. De prijs kelderde en bereikte de op één na slechtste prijs van de afgelopen 6 jaar. De aanvoer van bloemkool uit openlucht was in 2011 duidelijk hoger dan de kleine aanvoer van 2010. De prijs steeg licht. Figuur 70. Prijs en aanvoer van prei bij de Belgische veilingen euro/kg 1.20 1.00 0.80 0.60 0.40 0.20 0.00 2006 2007 2008 2009 2010 2011 prijs (euro/kg) aanvoer (miljoen kg) 80 70 60 50 40 30 20 10 0 miljoen kg Bron: VBT Figuur 71. Prijs en aanvoer van bloemkool in openlucht bij de Belgische veilingen 1.20 13.0 1.00 12.5 euro/stuk 0.80 0.60 0.40 12.0 11.5 11.0 miljoen stuks 0.20 10.5 0.00 2006 2007 2008 2009 2010 2011 prijs (euro/stuk) aanvoer (miljoen stuks) 10.0 Bron: VBT 65

2.3 Opbrengstcijfers aardbeien 2.3.1 Rentabiliteit 2010 Om de opbrengstcijfers te bespreken van de aardbeienteelt op gespecialiseerde tuinbouwbedrijven wordt een onderscheid gemaakt tussen aardbeien onder glas en aardbeien in openlucht. In 2009 en 2010 is er een opwaardering gebeurd van het zaai- en pootgoed van aardbeien wat de kosten van de aardbeienteelt sterk beïnvloedde. Tabel 23 geeft de opbrengstcijfers weer voor aardbeien onder glas, gebaseerd op 23 tot 29 bedrijven. Uit deze tabel blijkt dat het rendement (kg/are) in 2010 lager lag dan in 2009, maar nog steeds hoog in vergelijking met de periode 2006-2008. De prijs steeg zodat de monetaire opbrengst licht steeg (+3%). De variabele kosten van de aardbeienteelt onder glas stegen met 12% ten opzicht van 2009. De stijging van de variabele kosten waren bijna volledig toe te kennen aan een stijging van de energiekosten (+47%). De energiekosten nemen 38% in van de totale variabele kosten (figuur 72). Doordat de kosten stegen en de stijging van de monetaire opbrengst dit niet voldoende compenseerde, was het bruto saldo van aardbeienteelt onder glas lager in 2010 dan in 2009. Tabel 23. Evolutie van de opbrengstcijfers van aardbeien onder glas, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 rendement (kg/are) 288 304 267 481 452 gemiddelde prijs (euro/kg) 4,36 4,21 5,34 2,73 2,99 opbrengst (euro/are) 1.256 1.278 1.428 1.311 1.351 variabele kosten (euro/are) 449 454 503 469 526 bruto saldo (euro/are) 807 823 925 842 826 Figuur 72. Structuur van de variabele kosten bij de teelt van aardbeien onder glas, 2010 overige 13% verkoopkosten 10% zaai- en pootgoed 28% meststoffen 6% energie 38% bestrijdingsmiddelen 4% werk door derden 1% Tabel 24 geeft de opbrengstcijfers weer voor aardbeien in openlucht, gebaseerd op 40 tot 56 bedrijven. Het rendement (kg/are) van aardbeienteelt in openlucht was in 2010 lager dan in de voorgaande vier jaar. De prijs steeg echter tot een hoogtepunt in de laatste 5 jaar. Maar de monetaire opbrengst van de aardbeienteelt kende een sterke daling in 2010 (-20%). De totale variabele kosten stegen met 9% ten opzichte van 2009. Dit kwam voornamelijk door de opwaardering van het zaai- en pootgoed, de belangrijkste variabele kost in de aardbeienteelt in openlucht (figuur 73). 66

Door de daling van de monetaire opbrengsten en de stijging van de variabele kosten, was het bruto saldo in 2010 lager dan het jaar voordien (-38%). Het bruto saldo in 2010 was zelfs het laagst geobserveerde in de laatste vijf jaar. Tabel 24. Evolutie van de opbrengstcijfers van aardbeien in openlucht, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 rendement (kg/are) 149 172 160 177 129 gemiddelde prijs (euro/kg) 1,46 1,51 1,47 1,87 2,04 opbrengst (euro/are) 218 260 235 331 263 variabele kosten (euro/are) 84 82 93 122 133 bruto saldo (euro/are) 134 178 143 208 130 Figuur 73. Structuur van de variabele kosten bij de teelt van aardbeien in openlucht, 2010 verkoopkosten 8% overige 19% zaai- en pootgoed 50% energie 6% werk door derden 3% bestrijdingsmiddelen 9% meststoffen 5% 2.3.2 Actuele ontwikkelingen 2011 In figuur 74 wordt de gemiddelde jaarprijs en de totale aanvoer van aardbeien weergegeven voor de jaren 2006-2011. Door de uitzonderlijke warme en droge lente kwam de aanvoer van aardbeien in 2011 ongeveer drie weken vroeger op gang dan normaal. In mei piekte de aanvoer en was de prijs veel lager dan de voorgaande jaren. De totale aanvoer van aardbeien was hoger dan in 2010. De gemiddelde prijs op de Belgische veilingen is in 2011 lager dan in 2010. 67

Figuur 74. Prijs en aanvoer van aardbeien op de Belgische veilingen 3.50 50 3.00 45 euro/kg 2.50 40 miljoen kg 2.00 35 1.50 2006 2007 2008 2009 2010 2011 30 prijs (euro/kg) aanvoer (miljoen kg) Bron: VBT 2.4 Opbrengstcijfers champignons 2.4.1 Rentabiliteit 2010 De analyse van de cijfers van de champignonteelt is gebaseerd op 8 tot 10 champignonbedrijven. In 2010 steeg de monetaire opbrengst van de champignons met 5% ten opzichte van 2009. Figuur 75 geeft het aandeel van de verschillende kosten in de totale variabel kosten weer. Hieruit blijkt dat de kosten voor compost voor meer dan de helft van de variabele kosten verantwoordelijk zijn. De stijging van de totale variabele kosten is dus voornamelijk te verklaren door een stijging van de compostkost (+11%). Doordat de zowel de kosten als de monetaire opbrengst met een zelfde waarde stegen, bleef het bruto saldo constant op 80 euro per 100kg verkochte champignons. Tabel 25. Evolutie van de opbrengstcijfers van champignons, per 100 kg verkochte champignons, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 opbrengst (euro/100 kg) 153 164 192 152 160 variabele kosten (euro/100 kg) 75 79 96 72 80 bruto saldo (euro/100 kg) 78 85 96 80 80 68

Figuur 75. Structuur van de variabele kosten bij de teelt van champignons, 2010 overige 2% verkoopkosten 11% dekaarde 10% energie 16% werk door derden 6% compost 55% 2.4.2 Actuele ontwikkelingen 2011 In 2011 steeg zowel de totale aanvoer als de gemiddelde prijs van champignons op de Belgische veilingen (figuur 76). Figuur 76. Prijs en aanvoer van champignons op de Belgische veilingen 1.80 18 1.60 16 euro/kg 1.40 1.20 1.00 14 12 10 miljoen kg 0.80 8 0.60 2006 2007 2008 2009 2010 2011 6 prijs (euro/kg) aanvoer (miljoen kg) Bron: VBT 69

2.5 Opbrengstcijfers witloofwortelteelt en witloofforcerie 2.5.1 Rentabiliteit 2010 Voor zowel de opbrengstencijfers van witloofwortelteelt als de analyse van de witloofforcerie zijn de analyses gebaseerd op de bedrijfsgegevens van meer dan 20 bedrijven. In 2009 en 2010 is er een opwaardering gebeurd van de witloofwortelen waardoor opbrengsten van de witloofwortelteelt sterk steeg terwijl hierdoor voor de witloofforcerie de kosten van witloofwortelen (zaai- en pootgoed) sterk stegen. De resultaten voor de witloofwortelteelt zijn gegeven in tabel 26. In 2010 steeg de monetaire opbrengst met 45% hoofdzakelijk door de opwaardering van de witloofwortelenwortelen. Ook de variabele kosten stegen met 7% ten opzichte van 2009. In figuur 77 wordt de structuur van de variabele kosten van de witloofwortelteelt weergeven. Hieruit blijkt dat kosten voor energie en zaai- en pootgoed de grootste variabele kosten zijn, maar dat ook alle andere kosten een belangrijk aandeel hebben in de totale variabele kosten. De stijging van de variabele kosten komen voornamelijk door een hogere kosten van bestrijdingsmiddelen (+16%) en energie (+26%). Tabel 26. Evolutie van de opbrengstcijfers van witloofwortelen in openlucht, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 opbrengst (euro/are) 33 29 28 51 74 variabele kosten (euro/are) 21 21 26 32 34 bruto saldo (euro/are) 12 9 3 19 40 Figuur 77. Structuur van de variabele kosten bij de teelt van witloofwortelen in openlucht, 2010 overige 11% zaai- en pootgoed 25% energie 26% meststoffen 5% werk door derden 13% bestrijdingsmiddelen 20% De resultaten de witloofforcerie zijn gegeven in tabel 27. Aangezien het rendement (kg/are) en de prijs stegen in vergelijking met 2009, steeg de monetaire opbrengst. De monetaire opbrengst van witloofforcerie was in 2010 45% groter dan in 2009 maar bleef onder het niveau van 2007. Figuur 78 geeft het belang weer van de verschillende variabele kosten. Uit deze figuur blijkt dat de kosten voor zaai- en pootgoed een groot aandeel van de totale variabele kosten voor hun rekening nemen. In 2010 was er een verdubbeling van de zaai- en pootgoedkost. Deze verdubbeling is voornamelijk het gevolg van de opwaardering van de witloofwortelen. De monetaire opbrengst steeg meer dan de variabele kosten zodat het bruto saldo per are in 2010 groter was dan in 2009 (+35%). 70

Tabel 27. Evolutie van de opbrengstcijfers van witloofforcerie, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 rendement (kg/are) 9 541 15 173 13 688 10 433 11 864 gemiddelde prijs (euro/kg) 1,14 1,14 0,98 1,07 1,37 opbrengst (euro/are) 10 861 17 244 13 346 11 169 16 195 variabele kosten (euro/are) 3 143 5 366 3 884 3 200 5 457 bruto saldo (euro/are) 7 718 11 879 9 462 7 968 10 738 Figuur 78. Structuur van de variabele kosten bij witloofforcerie, 2010 energie 11% overige 2% werk door derden 1% bestrijdingsmiddelen 2% meststoffen 3% zaai- en pootgoed 81% 2.5.2 Actuele ontwikkelingen 2011 Na een sterke stijging in 2010, tekende de witloofprijs in 2011 een afname op (figuur 79). De prijs bleef wel hoger dan de slechte prijzen van 2008 en 2009. De totale aanvoer op de Belgische veilingen verminderde in 2011 voor het tweede jaar op rij. 71

Figuur 79. Prijs en aanvoer van witloof bij de Belgische veilingen 1.20 56 1.00 54 euro/kg 0.80 0.60 0.40 52 50 48 miljoen kg 0.20 46 0.00 2006 2007 2008 2009 2010 2011 prijs (euro/kg) aanvoer (miljoen kg) 44 Bron: VBT 72

6. DE FRUITSECTOR IN OPENLUCHT 1 STRUCTURELE KENMERKEN In Vlaanderen is de fruitsector (excl. aardbeien) in 2010 goed voor 5% van de totale productiewaarde van de land- en tuinbouw, 68% hiervan is afkomstig van appelen en peren. De fruitsector in openlucht is qua oppervlakte minder belangrijk in Vlaanderen. De gespecialiseerde fruitbedrijven betelen slechts 3% van de totale Vlaamse oppervlakte cultuurgrond in 2010. In 2010 telt de Vlaamse fruitsector 876 gespecialiseerde fruitbedrijven met beroepsmatig karakter, dit is een daling van 5% ten opzichte van 2009 (tabel 28). Van hun oppervlakte cultuurgrond is 85% bestemd voor fruit. De appelen en peren nemen de grootste oppervlakte voor hun rekening en zijn samen goed voor 93% van de oppervlakte fruit. Het gemiddelde areaal peren per bedrijf neemt verder toe terwijl dat van de appelen afneemt. Tabel 28. Structuur van de gespecialiseerde openluchtfruitbedrijven, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 aantal bedrijven 996 970 956 920 876 oppervlakte fruit in openlucht per bedrijf (ha) 13,4 13,7 14,3 14,9 15,5 appelen 47,5% 46,0% 45,3% 43,7% 43,2% peren 44,6% 46,4% 47,2% 49,0% 49,8% cultuurgrond per bedrijf (ha) 16,5 16,7 17,5 17,9 18,3 Bron: eigen berekeningen, FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie De gemiddelde oppervlakte van de bedrijven is met 2% gestegen tegenover 2009. Er is een grote spreiding tussen de bedrijven onderling (figuur 80). De 50% kleinste bedrijven betelen slechts 20% van het fruitareaal. De 20% grootste bedrijven betelen samen 50% van het totale fruitareaal. De meeste bedrijven (52%) hebben tussen de 5 en de 20 hectare. De 23% grootste bedrijven hebben meer dan 20 ha met fruitteelt. 73

Figuur 80. Verdeling gespecialiseerde fruitbedrijven volgens oppervlakte fruit, 2010 Volle lijn: Lorenz-curve met op de x-as het aantal bedrijven gesorteerd op oppervlakte fruit en op de linker y-as het cumulatief percentage van de oppervlakte. Stippellijn: oppervlakte(ha)/bedrijf (rechter y-as) (zie Bijlage 3). Bron: eigen berekeningen, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Departement Landbouw en Visserij 2 RENTABILITEIT 2.1 Rentabiliteit 2010 De analyse van de financiële bedrijfsresultaten is gebaseerd op de boekhoudgegevens van ongeveer 60 gespecialiseerde fruitbedrijven gedurende 2006-2010. De gegevens van deze bedrijven werden geëxtrapoleerd om de rentabiliteit te berekenen. In 2010 bezaten deze bedrijven gemiddeld 19 ha cultuurgrond en werkten er 5,05 volwaardige arbeidskrachten waarvan 1,54 familiale (tabel 29). De monetaire opbrengsten uit fruit maken bij de gespecialiseerde openluchtfruitbedrijven 96% van de totale monetaire opbrengsten uit. De totale monetaire opbrengsten zijn gestegen ten opzichte van 2009 (+23%). De totale kosten per hectare zijn echter ook gestegen en dat met 4% in vergelijking met 2009. Bestrijdingsmiddelen (+20%) en de verkoopkosten (+30%) kenden procentueel de grootste stijgingen. In figuur 81 wordt de verdeling van de kosten over de voornaamste kostenrubrieken weergegeven. Hieruit blijkt de lonen en het grond- en gebouwkapitaal de voornaamste kosten zijn. 74

Figuur 81. Structuur van de kosten voor de gespecialiseerde openluchtfruitbedrijven, 2010 werk door derden 3% overige 7% aanplantingen 3% meststoffen 1% bestrijdingsmiddelen 8% betaalde lonen 21% verkoopkosten 6% energie 4% werktuigkosten 12% berekende lonen 20% grond- en gebouwkapitaal 15% Het familiaal arbeidsinkomen per ha en per familiale arbeidskracht (FAK) stegen sterk ten opzichte van 2009. Het netto bedrijfsresultaat op een gemiddeld fruitbedrijf steeg sterk uit de negatieve put tot een winst van 307 euro per hectare. In figuur 82 wordt de spreiding van het netto bedrijfsresultaat van gespecialiseerde fruitbedrijven in Vlaanderen in 2010 weergegeven. De opbrengst per 1 000 euro kosten steeg tot 1 019 euro. De solvabiliteit, eigen vermogen over totaal vermogen, daalde tot 70%. Tabel 29. Bedrijfsresultaten van de gespecialiseerde openluchtfruitbedrijven, bedragen in euro, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 oppervlakte cultuurgrond (ha) 16,26 17,18 17,56 19,70 19,11 aantal VAK 3,58 3,96 4,21 4,97 5,05 aantal FAK 1,52 1,53 1,66 1,69 1,54 opbrengsten per hectare cultuurgrond 14 532 19 360 14 856 13 415 16 548 fruit 13 959 18 692 14 482 12 751 15 863 appelen 8 283 9 816 6 932 5 808 7 592 peren 5 413 8 686 7 211 6 380 7 596 premies 95 196 152 197 201 overige opbrengsten 478 472 223 467 483 kosten per hectare cultuurgrond 11 372 12 598 11 785 12 160 13 028 zaai- en pootgoed 35 31 25 34 30 meststoffen 252 263 282 306 256 bestrijdingsmiddelen 1 001 1 089 1 151 1 079 1 298 energie 478 581 662 569 607 werktuigkosten 1 500 1 660 1 842 1 816 1 910 verkoopkosten 961 1 137 782 793 1 033 75

grond- en gebouwkapitaal 2 136 2 038 2 257 2 266 2 514 aanplantingen 446 446 460 414 434 betaalde lonen 2 966 3 545 2 836 3 117 3 350 werk door derden 400 398 256 428 430 overige 1 198 1 410 1 231 1 337 1 166 familiaal arbeidsinkomen per hectare cultuurgrond 3 159 6 762 3 071 1 255 3 520 vergoeding eigen arbeid 3 751 3 640 3 733 3 451 3 213 netto bedrijfsresultaat per hectare cultuurgrond -591 3122-661 -2197 307 opbrengst per 1000 euro kosten 961 1 192 957 859 1 019 familiaal arbeidsinkomen per FAK 33 830 76 171 32 537 14 653 43 734 bedrijfsinkomen per hectare cultuurgrond 4 400 8 091 4 476 2 651 4 945 bedrijfsinkomen per FAK 47 118 91 130 47 416 30 967 61 450 eigen vermogen einde boekjaar 376 317 419 227 448 557 472 309 457 177 vreemd vermogen einde boekjaar 114 942 118 621 152 601 191 544 194 804 solvabiliteit einde boekjaar 77% 78% 75% 71% 70% Figuur 82. Spreiding netto bedrijfsresultaat gespecialiseerde openluchtfruitbedrijven, 2010 (niet-geëxtrapoleerde bedrijfsgegevens) De bedrijfsresultaten zijn sterk afhankelijk van het aandeel van de diverse soorten fruit in het teeltplan. De belangrijkste fruitsoorten in Vlaanderen zijn appelen en peren. Het is daarom interessant om deze bedrijfstakken afzonderlijk te beschouwen (tabel 30). De analyse van deze bedrijfstakken gebeurde ook op basis van geëxtrapoleerde gegevens. Als gevolg van het kleiner rendement (kg/ha) (-10%) was de gemiddeld ontvangen prijs voor appelen voor de oogst 2010 een stuk hoger (+53%) dan de lage prijzen van 2009. Ook bij de peren zien we deze trend, de prijs ging met 28% vooruit terwijl het rendement (kg/are) met 11% daalde. Aan de basis van de verminderde productie lagen de koude, natte en donkere weersomstandigheden die zorgden voor een slechte vruchtzetting. Het prijsherstel 76

compenseerde ruimschoots de rendementsvermindering zodat de monetaire opbrengsten in 2010 stegen voor appelen (+40%) en voor peren (+14%). Tabel 30. Evolutie van de opbrengstcijfers van appelen en peren, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 appelen _ rendement appelen (kg/are) 420 448 376 429 388 gemiddelde prijs appelen (euro/kg) 0,40 0,47 0,38 0,30 0,47 opbrengst appelen (euro/are) 167 209 144 131 181 opbrengst diverse (euro/are) 0,3 0,6 0,6 0,3 0,8 variabele kosten (euro/are) 41 46 41 43 45 bruto saldo (euro/are) 127 163 104 88 137 peren _ rendement peren (kg/are) 329 372 202 395 351 gemiddelde prijs peren (euro/kg) 0,47 0,61 0,93 0,45 0,58 opbrengst peren (euro/are) 156 228 187 180 205 opbrengst diverse (euro/are) 0,4 0,6 0,3 0,3 0,4 variabele kosten (euro/are) 39 48 40 48 49 bruto saldo (euro/are) 116 180 147 132 156 Bij de variabele kosten voor appelen en peren (figuur 83) maken de bestrijdingsmiddelen en de verkoopkosten de hoofdbrok uit. Samen zijn ze goed voor bijna 60% van de variabele kosten. De variabele kosten bleven zowel voor appelteelt als voor perenteelt nagenoeg constant (tabel 30). Door de hogere monetaire opbrengsten en de vrijwel constante kosten steeg het bruto saldo van beide fruitteelten, voor appelteelt met 55% en voor perenteelt met 18%. De spreiding van het bruto saldo van appelen en peren in 2010 is weergeven in respectievelijk figuur 83 en figuur 84. Figuur 83. Verdeling van de variabele kosten van fruitgewassen, 2010 1. Appelen overige 10% verkoopkosten 25% energie 15% meststoffen 5% werk door derden 10% bestrijdingsmiddelen 35% 77

2. Peren energie 15% overige 8% verkoopkosten 26% werk door derden 13% meststoffen 6% bestrijdingsmiddelen 32% Figuur 84. Spreiding bruto saldo van fruitgewassen, 2010 (niet-geëxtrapoleerde bedrijfsgegevens) 1. Appelen 78

2. Peren 2.2 Actuele ontwikkelingen 2011 In het begin van de campagne 2011/12 zijn de prijzen duidelijk lager genoteerd dan voorgaand seizoen (figuur 63). Figuur 85. Evolutie van de gemiddelde seizoenprijs, 2005/06-2011/12 1. Appelen 0.60 0.50 2010/2011 0.40 euro/kg 0.30 0.20 2011/201 0.10 0.00 79

2. Peren 0.90 0.80 0.70 euro/kg 0.60 0.50 0.40 0.30 2011/201 2010/2011 0.20 0.10 0.00 Bron: VBT Het rendement en de productie van appelen en peren in België voor de seizoenen 2006/2007 2011/2012 wordt in figuur 86 getoond. De cijfers voor het seizoen 2011/2012 zijn ramingen op basis van enquêtes bij fruittelers, cijfers van ADSEI, het MIB, de VBT-aanvoercijfers en het oordeel van veilingexperten. De ramingen werd opgesteld na de storm in augustus 2011 die de oogst van ongeveer 4.500 ha fruitbomen vernielde. De productie van appelen in het seizoen 2011/2012 wordt geraamd op 304.570 ton. Ondanks het stormweer is dit nog steeds 5,6% meer dan in het seizoen 2010/2011. De productieraming van peren in het seizoen 2011/2012 bedraagt 295.446 ton (+3,7%). Het opbrengstcijfers voor de appelen herstelde na de lage cijfers van 2010/2011. Bij de peren was er slechts een kleine verhoging van de opbrengsten per ha. Er is echter een groot verschil tussen de bedrijven onderling. Bepaalde bedrijven werden serieus getroffen door het onweer in augustus. Figuur 86. Rendement en productie van appelen en peren in België voor de seizoenen 2006/07-2011/12 450 450 400 400 rendement (kg/are) 350 300 250 200 350 300 250 200 productie (miljoen kg) 150 2006/07 2007/08 2008/09 2009/10 2010/11 2011/12* 150 rendement appelen rendement peren productie appelen productie peren Bron: VBT, ALVB en ADLO 80

7. DE SIERTEELTSECTOR ONDER GLAS 1 1 STRUCTURELE KENMERKEN De sierteeltsector is goed voor 10% van de totale eindproductiewaarde van de land- en tuinbouwsector van Vlaanderen in 2010. De gespecialiseerde bedrijven met bloemen en sierplanten onder glas betelen slechts 0,17% van de totale oppervlakte cultuurgrond in Vlaanderen. Sierteelt komt zowel in open lucht als onder beschutting voor. Van de Vlaamse sierteeltbedrijven zijn er 84% gespecialiseerd in glassierteelt en 16% in openluchtteelt. In 2010 telt Vlaanderen 536 gespecialiseerde glassierteeltbedrijven met beroepsmatig karakter wat een daling inhoud van 4% ten opzichte van 2009 (tabel 31). Tabel 31. Structuur van de gespecialiseerde sierteeltbedrijven onder glas, 2006-2010 Jaar 2006 2007 2008 2009 2010 aantal bedrijven 657 635 581 557 536 oppervlakte sierteelt onder glas (are) 70,9 71,2 72,7 74,8 78,2 waarvan azalea 36,5% 39,0% 40,5% 39,7% 39,7% perkplanten 21,5% 21,9% 22,4% 23,0% 23,6% potplanten 20,6% 21,2% 19,1% 19,0% 17,5% snijbloemen 13,7% 13,2% 13,1% 11,5% 11,0% cultuurgrond per bedrijf (are) 163,6 169,3 170,1 178,0 184,8 Bron: eigen berekeningen, FOD Economie Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie De gemiddelde oppervlakte cultuurgrond van de gespecialiseerde glassierteeltbedrijven is met 4% gestegen tegenover 2010. Het aandeel van sierteelt in deze totale cultuuroppervlakte blijft stabiel op 42%. De bedrijfsgrootte varieert sterk van bedrijf tot bedrijf (figuur 55, figuur 88, figuur 89 en figuur 90). In de azaleaproductie betelen 23% van de grootste glassierteeltbedrijven de helft van de oppervlakte. Bij perkplantenteelt bezit 17% van de grootste bedrijven meer dan de helft de totale oppervlakte perkplanten. Bij de potplantproductie betelen de 17% grootste glassierteeltbedrijven 50% van de oppervlakte. In de snijbloementeelt wordt 54% van de oppervlakte benut door de 20% grootste glassierteeltbedrijven. 1 Bij gebrek aan voldoende bedrijven in het LMN van het aantal sierteelt in open lucht worden deze types niet opgenomen in de referentiepopulatie. Voor meer details wordt verwezen naar de paragraaf wegingssysteem in de methodologische toelichting. 81

Figuur 87. Verdeling gespecialiseerde glassierteeltbedrijven volgens oppervlakte azalea s, 2010 Volle lijn: Lorenz-curve met op de x-as het aantal bedrijven gesorteerd op oppervlakte azalea s en op de linker y-as het cumulatief percentage van de oppervlakte. Stippellijn: oppervlakte per bedrijf (rechter y-as) (zie bijlage 3). Bron: eigen berekeningen, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Figuur 88. Verdeling gespecialiseerde glassierteeltbedrijven volgens oppervlakte perkplanten, 2010 Volle lijn: Lorenz-curve met op de x-as het aantal bedrijven gesorteerd op oppervlakte potplanten en op de linker y-as het cumulatief percentage van de oppervlakte. Stippellijn: oppervlakte per bedrijf (rechter y-as) (zie bijlage 3). Bron: eigen berekeningen, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie 82

Figuur 89. Verdeling gespecialiseerde glassierteeltbedrijven volgens oppervlakte potplanten, 2010 Volle lijn: Lorenz-curve met op de x-as het aantal bedrijven gesorteerd op oppervlakte potplanten en op de linker y-as het cumulatief percentage van de oppervlakte. Stippellijn: oppervlakte per bedrijf (rechter y-as) (zie bijlage 3). Bron: eigen berekeningen, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Figuur 90. Verdeling gespecialiseerde glassierteeltbedrijven volgens oppervlakte snijbloemen, 2010 Volle lijn: Lorenz-curve met op de x-as het aantal bedrijven gesorteerd op oppervlakte snijbloemen en op de linker y-as het cumulatief percentage van de oppervlakte. Stippellijn: oppervlakte per bedrijf (rechter y-as) (zie bijlage 3). Bron: eigen berekeningen, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie 83

2 RENTABILITEIT De analyse van de financiële resultaten voor 2010 is gebaseerd op de boekhoudresultaten van een 40-tal gespecialiseerde glassierteeltbedrijven. Deze resultaten werden geëxtrapoleerd om de rentabiliteit van de sectoren te bespreken op Vlaams niveau. De bedrijfstak van potplanten onder glas was de enige bedrijfstak met voldoende geobserveerde telers. De bespreking van deze specifieke bedrijfstak is gebeurd door extrapolatie van de gegevens van alle bedrijven (een 30-tal) met de desbetreffende teelten. 2.1 Bedrijfstak potplanten onder glas 2.1.1 Rentabiliteit 2010 Tabel 32 geeft de evolutie weer van de opbrengstcijfers van de potplantenteelt onder glas. Zowel de monetaire opbrengsten als variabele kosten stegen in 2010. De monetaire opbrengsten stegen met 20% en de kosten met 36%. De stijging van de variabele kosten is voornamelijk te wijten aan een hogere kosten voor energie (+23%) en zaai- en pootgoed (+68%). De kosten voor energie en zaai- en pootgoed zijn namelijk de voornaamste variabele kosten in de potplantenteelt onder glas (figuur 91). In waarde zijn de monetaire opbrengsten en de kosten ongeveer evenveel gestegen zodat het bruto saldo amper daalde in vergelijking met 2009 (-5%). Figuur 92 geeft de spreiding weer van het bruto saldo van potplanten teelt in Vlaanderen in 2010. Tabel 32. Evolutie van de opbrengstcijfers van potplanten onder glas, 2006-2010 Jaar 2006 2007 2008 2009 2010 opbrengsten (euro/are) 3 415 3 562 3 665 2 733 3 286 variabele kosten (euro/are) 1 814 2 099 2 134 1 679 2 283 bruto saldo (euro/are) 1 601 1 463 1 531 1 053 1 003 Figuur 91. Verdeling van de variabele kosten per are potplanten onder glas, 2010 overige 13% verkoopkosten 8% zaai- en pootgoed 47% energie 24% werk door derden 6% bestrijdingsmiddelen 1% meststoffen 1% 84

Figuur 92. Spreiding van het bruto saldo van potplantenteelt onder glas, 2010 (niet-geëxtrapoleerde bedrijfsgegevens) 2.1.2 Actuele ontwikkelingen 2011 In figuur 65 wordt de evolutie van de index van de afzetprijs voor alle niet-eetbare gewassen (snijbloemen en andere niet-eetbare gewassen samen) weergegeven. De gemiddelde jaarprijs in 2005 is voor elke groep van gewassen gelijkgesteld aan 100. In vergelijking met 2010 ligt de gemiddelde jaarindex voor de snijbloemen 3% hoger en deze voor de andere bleef nagenoeg constant. Dit resulteerde voor het geheel van de sierteelt in een globale indexstijging van 1%. De prijsontwikkeling is echter wisselend al naargelang de verschillende sierteeltproducten. Figuur 93. Evolutie van de index van de afzetprijzen voor niet-eetbare gewassen, (gemiddelde jaarprijs 2005=100), 2006-2011 300 250 200 150 100 50 0 jan/06 mrt/06 mei/06 jul/06 sep/06 nov/06 jan/07 mrt/07 mei/07 jul/07 sep/07 nov/07 jan/08 mrt/08 mei/08 jul/08 sep/08 nov/08 jan/09 mrt/09 mei/09 jul/09 sep/09 nov/09 jan/10 mrt/10 mei/10 jul/10 sep/10 nov/10 jan/11 mrt/11 mei/11 jul/11 totaal niet-eetbare gewassen snijbloemen andere niet-eetbare gewassen sep/11 nov/11 Bron: ADSEI 85

2.2 Rentabiliteit glassierteeltbedrijven: samenvattend overzicht Tabel 33 geeft de bedrijfsresultaten weer van de glassierteeltbedrijven van Vlaanderen in 2010. Over de bedrijven heen werken er gemiddeld 3,09 arbeidskrachten waarvan 1,74 familiale. De sector kampt al jaren met een laag arbeidsinkomen en in 2010 is er weinig beterschap te merken (tabel 33). De monetaire opbrengsten bleven stegen in vergelijking met het jaar voordien (+10%). De daling in de monetaire opbrengsten van snijbloemen werd gecompenseerd door een stijging in de monetaire opbrengsten van pot- en perkplanten en overige teelten. Figuur 94 geeft de structuur van de monetaire opbrengsten weer. Hieruit blijkt dat potplanten gemiddeld voor de meeste monetaire opbrengsten zorgen. Figuur 94. Structuur van de monetaire opbrengsten voor de gespecialiseerde glassierteeltbedrijven, 2010 overige 7% snijbloemen 20% perkplanten 16% potplanten 57% De belangrijkste kosten zijn deze voor energie en zaai- en pootgoed. Deze zijn samen goed voor 37% van de totale kosten (figuur 95). De totale kosten (incl. vergoeding van eigen arbeid) per are stegen met 3% in 2010. 86

Figuur 95. Structuur van de kosten voor de gespecialiseerde glassierteeltbedrijven, 2010 werk door derden 2% overige kosten 11% zaai- en pootgoed 20% betaalde lonen 8% verkoopkosten 5% berekende lonen 17% meststoffen 1% bestrijdingsmiddelen 1% grond- en gebouwkapitaal 8% werktuigkosten 10% energie 17% Het gemiddeld familiaal arbeidsinkomen per are kende een sterke stijging in 2010. Het gemiddeld familiaal arbeidsinkomen per FAK steeg sterk in 2010 en bedraagt 12 001 euro. Doordat de monetaire opbrengsten sterker stegen dan de totale kosten (incl. vergoeding van de eigen arbeid), kende het netto bedrijfsresultaat een stijging ten opzichte van 2009. Gemiddeld leden de glassierteeltbedrijven een verlies in 2010 met een netto bedrijfsresultaat van -405 euro per are. Figuur 82 geeft de spreiding van het netto bedrijfsresultaat van de gespecialiseerde glassierteeltbedrijven in Vlaanderen in 2010. De solvabiliteit (eigen vermogen over totaal vermogen) van de gespecialiseerde glassierteeltbedrijven daalde in 2010 tot 62% Tabel 33. Bedrijfsresultaten van de gespecialiseerde glassierteeltbedrijven, bedragen in euro, 2006-2010 jaar 2006 2007 2008 2009 2010 oppervlakte cultuurgrond (ha) 1,05 1,07 1,06 1,20 1,19 aantal VAK 2,61 2,79 3,14 3,14 3,09 aantal FAK 1,62 1,74 1,81 1,91 1,74 opbrengsten per are cultuurgrond 2 610 2 722 2 999 2 769 3 051 snijbloemen 579 675 840 786 615 potplanten 1 699 1 677 1 864 1 440 1 743 perkplanten 271 270 270 402 469 premies 62 99 22 140 222 overige 0 0 3 1 1 kosten per are cultuurgrond 2 306 2 514 2 938 2 702 2 875 zaai- en pootgoed 434 501 556 596 696 verkoopkosten 25 35 34 39 34 meststoffen 27 32 29 35 32 bestrijdingsmiddelen 436 448 586 593 571 energie 286 346 384 342 362 87

werktuigkosten 150 159 198 159 165 grond- en gebouwkapitaal 268 288 304 267 281 betaalde lonen 299 284 343 264 291 werk door derden 59 60 77 61 72 overige kosten 322 361 427 349 372 familiaal arbeidsinkomen per are cultuurgrond 305 208 61 67 175 vergoeding eigen arbeid 653 695 661 657 580 netto bedrijfsresultaat per are cultuurgrond - 348-487 - 601-590 - 405 opbrengst per 1000 euro kosten 882 848 833 824 883 familiaal arbeidsinkomen per FAK 19 699 12 723 3 554 4 199 12 001 bedrijfsinkomen per are cultuurgrond 437 356 220 212 324 bedrijfsinkomen per FAK 28 232 21 764 12 934 13 372 22 176 eigen vermogen einde boekjaar 246 859 279 932 330 703 296 511 304 696 vreemd vermogen einde boekjaar 147 082 156 543 152 213 154 087 187 082 solvabiliteit einde boekjaar 63% 64% 68% 66% 62% Figuur 96. Spreiding netto bedrijfsresultaat gespecialiseerde glassierteeltbedrijven (excl. aardbeien), 2010 (niet-geëxtrapoleerde bedrijfsgegevens) 88