LES 10 HET WEEKEND IS VOORBIJ



Vergelijkbare documenten
REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin.

U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen.

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

Wat heb je gisteren gedaan?

Kijk nog eens in het boek op bladzijde 80 naar Werkwoorden in een andere tijd.

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen.

1 Werkwoord. (wonen, werken, lopen,...) 8 Grammatica is niet moeilijk. wonen, werken, lopen,... noemen we werkwoorden.

2c nr. 1 zinnen met want en omdat

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Dag! kennismaken. Ik ben Eric.

ALFA A ANTWOORDEN STER IN LEZEN

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel

Herhalingsoefeningen. Thema 3 Familie en relaties. 1 Woorden. Familie

Antwoordenmodel. Herhalingsoefeningen De Sprong, Thema 1. Oefening 1. studiejaar 2007/2008 studiejaar 2008/ euro per maand 272 euro per maand

BEGINNERSCURSUS DAG 6

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

enkele genoeg informatie korting ongeveer overstappen rechtstreekse reis spoor vertrekt

Oefening 1: Bouw correcte enkelvoudige zinnen door de woorden in de juiste volgorde te plaatsen. Soms heb je een vraagzin.

Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen

AANWIJZEND VOORNAAMWOORD. A) Welk woord past in de zin? Kies uit die of dat. 1. Heb je het huiswerk gemaakt? 7. Ga je naar één van onze feestjes?

Spreekopdrachten thema 8 Opleidingen

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag

Thema In en om het huis.

Antwoorden Thema 5 Vrije tijd

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Alles onder de knie? 1 Herhalen. Intro. Met de docent. 1 Werk samen. Lees het begin van de gesprekjes. Maak samen de gesprekjes af.

Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas

Wie is dat? thema. Hoe heet jij? Ik weet het niet! Beatriz. Marco. Hallo, ik heet Jürgen. Dag mevrouw. Dag meneer. Hoi! Ik heet Bushra. En jij?

Het thema van deze les is Op zoek naar werk. Dit is les 7 Beginners. Werk vragen in een winkel.

Spreekoefeningen. Oefenen voor het eerste deel van het examen spreken: Vragen beantwoorden. 1 enkele vragen. (voor het inburgeringsexamen - spreken)

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang

René op vakantie mei 2013 P U T T E N

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Thema Op zoek naar werk

Een retour Rotterdam

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Vrij vragen

Dat is een koopje! HOOFDSTUK 8 WOORDEN. Kies het goede woord. Ik ga even naar de... Ik ga sla en tomaten halen. a groenteman b slager

Iris marrink Klas 3A.

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje

Spreekopdrachten thema 7 Werken

Horeca Vak Opleidingen Eindopdracht

3 Jij gaat toch volgende week verhuizen? Je mag het... van mijn vriendin wel gebruiken! a bus b busje

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 2 GELD

Antwoorden Thema 5 woonomgeving. Oefening mag 2. moest 3. Mag 4. moeten 5. Mag 6. moeten 7. moet 8. mogen 9. mocht 10.

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Wat eten we vanavond?

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

REGELS. Kies het goede woord. 1 Ik vind de fiets niet mooi. Ik koop... niet. a het b hem

Grammatica. Inhoud. 1. De en het. 2. Meervoud. 3. Werkwoord. 4. Vraagwoorden. 5. Zinnen maken Zinnen maken 2. 7.

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Stufe 1. Kreuzen Sie die richtige(n) Lösung(en) an. 1. Waar kom je a) van. b) vandaan. c) vandaag. 2. u Duitse? a) Bent b) Ben c) Zijn

Les 4. Eten en drinken, boodschappen doen

O, antwoordde ik. Verder zei ik niets. Ik ging vlug de keuken weer uit en zonder eten naar school.

Centerparcs De Peel tot Gonnie Maickle Bert

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Take a look at my life 12

13 Ik zit net te denken...

A) Onderstreep telkens de bijwoord in onderstaand zinnen (soms staat er geen).

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

BEGINNERSCURSUS DAG 8

De Samenleving: samen of ieder voor zich? Oefening b. Alle mensen zijn anders en dat moeten we respecteren. 2 Han van Eijk - Leef

EEN FEESTJE ORGANISEREN

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

BIJLAGEN LESPAKKET 1.2

NOORWEGEN. Vertrek: s ochtends moesten we gewoon naar school tot 12 uur. we werden

U leert in deze les om een mening vragen. U wilt dan weten wat iemand vindt.

Kijk op YouTube spreekvaardigheid A1

Werkboek Het is mijn leven

Les 5. Tijd & het weer

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

1c nr. 1: zinnen maken

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

Spreekopdrachten thema 1 Nederland

OPA EN OMA DE OMA VAN OMA

Papa en mama hebben ruzie. Ton en Toya vinden dat niet leuk. Papa wil graag dat Ton en Toya bij hem op bezoek komen, maar van mama mag dat niet.

Antwoorden Thema 4 Vervoer

De ijnmanager. Cartoons juli Luc Timmers

Auditieve oefeningen over het weer

Inhoudsopgave. Luisterteksten en instructies bij de oefen-cd 201. Grammaticaoverzicht 233. Correctiesymbolen schrijfvaardigheid 269.

Gefeliciteerd! Zet de zinnen in de juiste volgorde. Dat vinden wij allen zo prettig ja ja. In de gloria. Lang zal hij leven. Hij leve lang hoera hoera

Inhoudsopgave LES 1: NAAR SCHOOL LES 2: VRIJE TIJD LES 3: THUIS LES 4: NEDERLAND LES 5: TOEKOMST 126

futurum (vs) conditionalis perfectum

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

WEEK MAANDAG WOENSDAG DINSDAG DONDERDAG VRIJDAG ZONDAG ZATERDAG. Vul het juiste voorzetsel in. Nico fietst elke dag (aan, naar, op) de cursus.

Opstartlessen. Les 1. Kennismaken

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 8 OPLEIDINGEN

Kies uit: schiet op jarig ziekenhuis sport laat. 1 Morgen is mijn dochter. Ze wordt zes jaar. 3 Ik op maandag, woensdag en vrijdag.

TOETS NT2-1 schrijven. Goed voorbereid slagen. voor het staatsexamen NT2 programma 1. Opgavenboekje nr. 1 SCHRIJVEN. niveau B1. tijdsduur: 120 minuten

Antwoorden Thema 2 Feesten

Volendam Juni 2018

TOETS NT2-1 spreken. Goed voorbereid slagen. voor het staatsexamen NT2 programma 1. Opgavenboekje nr. 1 SPREKEN. niveau B1. tijdsduur: 30 minuten

Te huur HOOFDSTUK 4 WOORDEN. Kies het goede woord. 1 Ik woon in een flat op de vierde... a verdieping b appartement

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Transcriptie:

Les 10 113 LES 10 HET WEEKEND IS VOORBIJ LES 10 - IN DEZE LES LEER JE: praten over wat je gedaan hebt praten over het weer

114 Les 10 Het weekend is voorbij 10.01 INTRODUCTIE 1. Wat doe je in het weekend? 2. Wat doe je het liefste in het weekend? 10.02 TEKST Het is zondagavond. Karin Koenen belt haar vriendin Carolien Vogel en ze praten over het weekend. Karin Koenen Carolien Vogel Henk Visser Hoi, Carolien, met Karin. Carolien: Hoi, hoe is het met jou? Heb je een leuk weekend gehad? Ja, heel leuk, maar wel een beetje druk. 5 Carolien: Wat heb je allemaal gedaan? Gisteren ben ik met mijn moeder naar de stad geweest. Het weer was zo mooi gisteren: veel zon, maar niet te warm en een beetje wind. 10 We hebben gezellig gewinkeld. Carolien: Heb je nog iets gekocht? Natuurlijk, ik heb toch een gat in mijn hand! We zijn eerst naar de Bijenkorf gegaan. Daar hebben we voor mijn moeder 15 een jas gekocht. We hebben ook nog gekeken naar een horloge voor mij. Helaas hebben we geen mooi horloge gevonden. Daarna hebben we koffie gedronken 20 in café Bommel. Carolien: Dat is ook toevallig: daar ben ik zaterdag ook geweest, maar ik heb jullie niet gezien. We zijn er ook niet zo lang geweest. 25 Na de koffie heb ik schoenen gekocht. Of liever gezegd: gekregen, want mijn moeder heeft ze betaald. Goed hè! 30 Op weg naar huis

Les 10 Het weekend is voorbij 115 Carolien: heb ik boodschappen gedaan voor het etentje van zaterdagavond. Heb je bezoek gehad? Ja, Jeff en Alice hebben bij me gegeten. 35 Carolien: Carolien: Wie zijn dat ook al weer? Jeff is een collega en Alice is zijn vrouw. Ze komen uit Amerika en ze wonen al vijf jaar in Nederland. Jeff werkt pas sinds kort bij ons bedrijf. 40 Wat heb je voor ze gemaakt? O, niets bijzonders eigenlijk: een visschotel uit de oven met gebakken aardappelen en salade. Carolien: Nou, dat klinkt wel heel lekker. 45 Het was ook lekker én gezellig. Maar vertel eens: hoe was jouw weekend? Carolien: Sportief. 50 Gisteren heb ik de krant gelezen en s middags heb ik getennist. Na het tennissen ben ik naar café Bommel geweest! Vandaag heb ik eerst geskeelerd 55 in het Vondelpark en daarna met mijn zus en haar dochtertje gewandeld. Dat is zeker sportief. Dan ben je nu zeker wel moe? Carolien: Dat valt wel mee. 60 O, Carolien, wacht even, ik krijg nog een lijn... Met Karin. Henk: Hallo, met Henk. 65 Henk: Heb je een ogenblikje, Henk? Ja, hoor. Carolien, ik moet ophangen, ik heb Henk ook aan de lijn. Carolien: Goed, bedankt voor je telefoontje. 70 Tot gauw! 10.03 VOCABULAIRE voorbij past fini vorüber een beetje a little un peu ein bisschen allemaal all tout alle gisteren yesterday hier gestern

116 Les 10 Het weekend is voorbij weer (het) weather temps Wetter zo so tellement so mooi beautiful beau schön zon (de) sun soleil Sonne te too trop zu wind (de) wind vent Wind winkelen to go (window)shopping lécher les vitrines einkaufen, shoppen gat (het) hole trou Loch jas (de) coat manteau Mantel horloge (het) watch montre Armbanduhr helaas unfortunately hélas leider toevallig by chance coincidence zufällig er there là, y da etentje (het) dinner, meal diner Essen ook al weer again encore, déjà noch mal pas (only) just seulement erst sinds since depuis seit niets bijzonders nothing special rien de spécial nichts besonderes visschotel (de) fish dish plat de poisson Fischplatte klinken to sound ici: paraître hier: sich anhören vertellen to tell raconter erzählen sportief sporty sportif sportlich s middags in the afternoon l après-midi nachmittags skeeleren to roller blade faire du rollers bladen wandelen to walk se promener spazieren gehen daarna afterwards après danach moe tired fatigué müde zeker certainly certainement sicherlich meevallen not to be so bad pas si mal que ça halb so schlimm sein dat valt wel mee that s not so bad c est pas si mal que ça das ist halb so schlimm krijgen get avoir bekommen lijn (de) line ligne Anruf ophangen to hang up, ring off raccrocher auflegen telefoontje (het) call appel Anruf tot gauw see you soon à bientôt bis bald 10.04 VRAGEN BIJ DE TEKST 1. Wat heeft Karin gisteren gedaan? 2. Hebben ze iets gekocht? 3. Waar hebben ze koffie gedronken? 4. Waarom moest Karin nog boodschappen doen? 5. Hoe was het etentje? 6. Houdt Carolien van teamsporten? 7. Met wie heeft ze zondag gewandeld? 8. Hoe was het weer in het weekend? 9. Is Carolien nu heel erg moe? 10. Waarom moet Karin ophangen? 11. Wat heb je in het weekend gedaan? 12. Heb je een gat in je hand? 13. Ben je sportief? 14. Wat kook je als je gasten krijgt? 15. Kun je nog zonder mobiele telefoon?

Les 10 Het weekend is voorbij 117 10.05 SAMENVATTING Het is zondagavond. Het weekend is al weer voorbij. Karin Koenen belt haar vriendin Carolien Vogel om te kletsen over het weekend. Karin is gisteren met haar moeder naar de stad geweest. Ze hebben gezellig met z n tweeën gewinkeld. Karin heeft een gat in haar hand maar toch heeft ze niets gekocht: haar moeder heeft een jas gekocht en Karin heeft schoenen gekregen. Ze hebben ook nog koffie gedronken bij café Bommel. Heel toevallig is Carolien daar zaterdag ook geweest. Zij heeft s morgens eerst de krant gelezen. Daarna heeft ze getennist en nog iets gedronken in café Bommel. Op weg naar huis heeft Karin boodschappen gedaan want s avonds had ze een etentje thuis. Haar collega Jeff Wilson en zijn vrouw Alice hebben bij haar gegeten. Ze heeft een visschotel met gebakken aardappelen en salade gemaakt. Het was lekker én gezellig. Carolien heeft een heel sportief weekend gehad. Tennissen, skeeleren in het Vondelpark en wandelen met haar zus en haar nichtje. Dan moet Karin plotseling ophangen want ze krijgt nog een andere lijn. Dat is Henk. 10.06 VOCABULAIRE-OEFENINGEN Oefening 1 Welk woord is het? Vul de juiste vocalen in (a, o, u, i, ij, e, aa, ee, oo, oe, ie). Voorbeeld: vrdrgn verdergaan 1. llml................... 6. hrlg.................. 2. tvllg.................. 7. wndln.................. 3. phngn.................. 8. drn.................. 4. hls.................. 9. vrtlln.................. 5. tntj.................. 10. sprtf.................. Oefening 2 A. Zoek de juiste tegenstelling bij de woorden. Je gebruikt niet alle woorden. B. Gebruik de woorden in een zin. 1. een beetje a. lelijk 2. allemaal b. gelukkig 3. gisteren c. onsportief 4. mooi d. geen één 5. zon e. nemen 6. sportief f. veel 7. s middags g. morgen 8. moe h. regen 9. krijgen i. hard 10. helaas j. geven k. fit l. s avonds Oefening 3 Reageer op de volgende vragen/zinnen en gebruik het woord tussen haakjes. 1. Wanneer ben je in café Bommel geweest? (gisteren) 2. Heb je al plannen voor het weekend? (winkelen) 3. Jeff en Mark hebben de presentatie gemaakt. (ook al weer) 4. Wat heb je voor de verjaardag van Jan Boot gekocht? (niets bijzonders) 5. Ga je morgen ook naar de vergadering? (daarna) 6. Woon je al lang in Amsterdam? (sinds) 7. Heb je veel boodschappen gedaan gisteren? (meevallen) 8. Weet je hoe laat het is? (horloge) 9. Wat is je favoriete gerecht? (visschotel) 10. Wij gaan volgende week naar Parijs. (toevallig)

118 Les 10 Het weekend is voorbij 10.07 GRAMMATICA Perfectum regelmatige werkwoorden Werken Stam = werk Participium = ge + stam + < t d Is de laatste letter van de stam een consonant in: t k o f s c h i p? Dan is de laatste letter van het participium een t ge + werk + t : ik heb gewerkt Wonen Stam = woon à ge + woon + d: ik heb gewoond Praten Stam = praat à ge + praat : ik heb gepraat Luisteren Stam: luister à ge + luister + d : ik heb geluisterd Werkwoorden met een prefix Werkwoorden die beginnen met: be- ge- er- her- ver- ont- krijgen geen ge- voor het participium betalen: Ik heb de schoenen betaald. vertellen: Hij heeft het verhaal verteld. Perfectum onregelmatige werkwoorden hebben : ik heb gehad zijn : ik ben geweest komen : ik ben gekomen drinken : ik heb gedronken doen : ik heb gedaan lezen : ik heb gelezen eten : ik heb gegeten kopen : ik heb gekocht gaan : ik ben gegaan schrijven : ik heb geschreven kijken : ik heb gekeken zien : ik heb gezien vinden : ik heb gevonden nemen : ik heb genomen krijgen : ik heb gekregen vertrekken : ik ben vertrokken Plaats participium Het participium staat altijd aan het einde van de zin: Ik heb gisteren met mijn moeder gewinkeld. We zijn vorige week een dagje in Amsterdam geweest.

Les 10 Het weekend is voorbij 119 10.08 GRAMMATICA-OEFENINGEN Oefening 1 Kruiswoordraadsel: geef het goede participium. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 HORIZONTAAL VERTICAAL 1 wonen 16 wandelen 1 praten 3 zeggen 17 bestellen 2 doen 6 betalen 18 hebben 4 nemen 8 kijken 19 lezen 5 gaan 9 koken 20 schrijven 7 komen 12 kopen 21 vertellen 10 krijgen 13 eten 22 regelen 11 vinden 14 zijn Oefening 2 14 luisteren 15 werken 18 zien Geef antwoord op de vragen. Gebruik het perfectum. Voorbeeld: Heb je bezoek gehad? A. Ja, ik heb bezoek gehad. B. Nee, ik heb geen bezoek gehad. 1. Heb je bezoek gehad? 11. Heb je een boterham met kaas gegeten? 2. Ben je op kantoor geweest? 12. Heb je het boek gelezen? 3. Heb je met je moeder gepraat? 13. Heb je in de tuin gewerkt? 4. Heb je op de bus gewacht? 14. Heb je naar die mooie cd geluisterd? 5. Heb je een sigaret gerookt? 15. Heb je in het weekend gewinkeld? 6. Heb je gisteren koffie gedronken? 16. Heb je ooit in het Vondelpark gewandeld? 7. Ben je met de auto naar de cursus gekomen? 17. Ben je op de fiets naar de stad gegaan? 8. Heb je vandaag boodschappen gedaan? 18. Heb je in Amerika gewoond? 9. Heb je meneer De Groot gezien? 19. Heb je de koffie betaald? 10. Heb je een vrije dag genomen? 20. Heb je de afspraak gemaakt?

120 Les 10 Het weekend is voorbij Oefening 3 Geef antwoord op de vragen in perfectum. Voorbeeld: Werk je op kantoor? A. Ja, ik heb op kantoor gewerkt. B. Nee, ik heb niet op kantoor gewerkt. 1. Werk je op kantoor? 16. Ga je naar je werk? 2. Werkt hij op kantoor? 17. Werk je op zaterdag in de tuin? 3. Praat je met je collega? 18. Kom je op tijd? 4. Praat zij met haar collega? 19. Heb je een nieuwe fiets? 5. Drink je koffie? 20. Lees je het dossier? 6. Drinkt hij koffie? 21. Heb je een vergadering? 7. Bel je je moeder? 22. Maak je een visschotel? 8. Wacht je op de bus? 23. Woon je in New York? 9. Eet je een uitsmijter? 24. Koop je nieuwe schoenen? 10. Heb je een auto? 25. Betaal je de lunch? 11. Doe je boodschappen? 26. Winkel je graag? 12. Luister je naar het programma op de radio? 27. Installeer je het programma? 13. Kijk je naar de film in de bioscoop? 28. Wandel je op zondag in het park? 14. Praat je met je baas? 29. Doe je de deur open? 15. Koop je een boek? 30. Stuur je de fax naar Spanje? Oefening 4 Geef antwoord op de vragen en gebruik het perfectum. 1. Wat heb je gisteren gedaan? (noem tien dingen) 2. Wat heb je in het weekend gedaan? (noem tien dingen) 10.09 STRUCTUUROEFENINGEN Oefening 1: perfectum hebben / zijn 1. Hebt u bezoek? - nee, ik heb woensdag bezoek gehad 2. Is Carolien op school? - nee, ze is woensdag op school geweest 3. Zijn Maartje en Piet naar Amsterdam? 4. Heb je een vergadering? 5. Is Robert in de tuin? 6. Zijn je ouders op bezoek? 7. Hebben Jeff en Alice een oppas? 8. Bent u op het werk? 9. Is Alice naar de supermarkt? 10. Heeft Jeff een vergadering? Oefening 2: perfectum regelmatige werkwoorden 1. Ik maak een visschotel - zij heeft gisteren een visschotel gemaakt 2. Ik wacht op de trein - zij heeft gisteren op de trein gewacht 3. Ik werk in de tuin 4. Ik praat met mijn baas 5. Ik rook een sigaar 6. Ik parkeer de auto in de garage 7. Ik luister naar de radio 8. Ik studeer voor het examen 9. Ik maak een lange reis 10. Ik stuur een fax Oefening 3: perfectum werkwoorden met prefix 1. Henk betaalt vandaag de thee - hij heeft gisteren de thee ook betaald 2. Isa bestelt vandaag de boeken

Les 10 Het weekend is voorbij 121 - ze heeft gisteren de boeken ook besteld 3. Peter vertelt vandaag over zijn vakantie 4. Karin herhaalt vandaag de les 5. Toon belooft vandaag beterschap 6. Anne bedankt vandaag voor het cadeau 7. Henk verhuurt vandaag het appartement 8. Isa betaalt vandaag de cursus 9. Peter verhuist vandaag de koelkast 10. Karin ontmoet vandaag een vriendin Oefening 4: perfectum onregelmatige werkwoorden 1. Wilt u iets eten? - ja, ik heb nog niets gegeten 2. Wilt u iets hebben? - ja, ik heb nog niets gehad 3. Wilt u iets drinken? 4. Wilt u iets kopen? 5. Wilt u iets lezen? 6. Wilt u iets doen? 7. Wilt u iets zien? 8. Wilt u iets eten? 9. Wilt u iets schrijven? 10. Wilt u iets hebben? Oefening 5: perfectum 1. Heb je in een restaurant gegeten? - nee, maar ik ga morgen in een restaurant eten 2. Hebben jullie boodschappen gedaan? - nee, maar we gaan morgen boodschappen doen 3. Heb je een pilsje gedronken? 4. Heb je op kantoor gewerkt? 5. Hebben jullie die computer gekocht? 6. Heb je de e-mail gelezen? 7. Hebben jullie de huur betaald? 8. Heb je die nieuwe collega ontmoet? 9. Heb je de vreemdelingenpolitie gebeld? 10. Hebben jullie de meubels verhuisd? 10.10 AANVULLEND VOCABULAIRE het weer weer (het) weather temps Wetter weerbericht (het) weather report météo Wetterbericht weersverwachting (de) weather forecast météo Wettervorhersage regenen to rain pleuvoir regnen het regent it s raining il pleut es regnet sneeuwen to snow neiger schneien het sneeuwt it s snowing il neige es schneit waaien to blow faire du vent wehen wind (de) the wind vent Wind stormen to storm faire une tempête stürmen storm (de) gale,storm tempête Sturm onweren thunder faire un orage gewittern onweer (het) thunderstorm orage Gewitter ijzelen to freeze over faire du verglas überfrieren ijzel (de) black ice, glazed frost verglas Glatteis dooien to thaw fondre tauen vriezen to freeze geler frieren wolk (de) cloud nuage Wolke bewolkt cloudy, overcast nuageux bewölkt opklaring (de) bright, sunny spell éclaircie Aufheiterung

122 Les 10 Het weekend is voorbij mist (de) fog brouillard Nebel bui (de) shower averse Schauer motregen (de) drizzle pluie fine Nieselregen schaduw (de) shade ombre Schatten temperatuur (de) temperature température Temperatur graad (de) degree degrée Grad zon (de) sun soleil Sonne schijnen to shine briller scheinen zonnig sunny ensoleillé sonnig grijs grey gris grau guur bleak, raw âpre rauh ijs (het) ice glace Eis lucht (de) air, sky ciel Luft ster (de) star étoile Stern maan (de) moon lune Mond klimaat (het) climate climat Klima 10.11 LUISTEROEFENING Oefening 1 Het weerbericht Luister naar het weerbericht en vul het schema in. vandaag morgen overmorgen temperatuur wind regen / zon overig Oefening 2 Luister naar de Samenvatting (10.05) en vul in. Het is zondagavond. Het weekend is.. weer voorbij. Karin Koenen. haar vriendin Carolien Vogel.... kletsen over het weekend. Karin is.. met haar moeder naar de stad. Ze hebben gezellig met z n tweeën. Karin heeft een gat in haar hand maar heeft ze niets gekocht: haar moeder een jas gekocht en Karin heeft gekregen. Ze hebben ook nog koffie...bij café Bommel. Heel.. is Carolien daar zaterdag ook geweest. Zij heeft s morgens eerst de krant. Daarna heeft ze getennist en nog gedronken in café Bommel.. weg.. huis heeft Karin nog gedaan want s avonds had ze een etentje. Haar collega Jeff Wilson en zijn vrouw Alice hebben bij haar -... Ze heeft een visschotel met gebakken aardappelen en salade... Het was lekker én. Carolien heeft een sportief weekend gehad. Tennissen, skeeleren in het Vondelpark en met haar zus en haar nichtje. Dan moet Karin. ophangen want ze krijgt nog een lijn. Dat is Henk.

Les 10 Het weekend is voorbij 123 10.12 UITSPRAAK Oefening 1 Luister en spreek na. Als hij achter het werkwoord staat, spreek je het uit als ie : 1. Wat heeft hij gedaan? 7. Heeft hij de huur betaald? 2. Gisteren heeft hij pannenkoeken gegeten. 8. Installeert hij jouw computer? 3. Morgen gaat hij naar Amsterdam. 9. Is hij vandaag thuis? 4. Werkt hij niet? 10. Komt hij morgen ook? 5. Doet hij het niet? 11. Dat zegt hij altijd. 6. Weet hij waar ik woon? 12. Deze film heeft hij al gezien. 10.13 HUISWERKOEFENINGEN Oefening 1 Zet de werkwoorden in het perfectum. Voorbeeld: Ik heb de hele dag. (werken) Ik heb de hele dag gewerkt. 1. Bart: Hallo mam, hoe gaat het? 2. z n moeder: Dag Bart, leuk dat je langskomt. 3. Ik heb je gisteren de hele dag. (bellen) 4. Waar ben je.? (zijn) 5. Bart: Marieke en ik zijn naar de stad. (zijn) 6. We zijn al om negen uur s morgens. (vertrekken) 7. Eerst zijn we naar de garage. (gaan) 8. voor de APK-keuring. 9. Daar hebben we de bus. (nemen) 10. om naar het centrum te gaan. 11. z n moeder: Is je auto nu goed.? (keuren) 12. Bart: Ja, gelukkig wel! 13. z n moeder: Wat hebben jullie in de stad.? (doen) 14. Bart: Ik heb studieboeken. (kopen) 15. We hebben naar een nieuwe bank. (kijken) 16. z n moeder: Heb je een leuke bank.? (vinden) 17. Bart: Nee, we hebben er veel. (zien) 18. Maar we hebben nog niets. (kopen) 19. en ook nog niets. (bestellen) 20. s Middags hebben we een vakantie.! (boeken) 21. z n moeder: O ja? Waar gaan jullie naartoe? 22. Bart: Naar Portugal. 23. Ben je daar ooit.? (zijn) 24. z n moeder: Nee, nog nooit. 25. Bart: s Avonds hebben we bij de Griek. (eten) 26. We hebben een gezellige dag. (hebben)

124 Les 10 Het weekend is voorbij Oefening 2 Beantwoord de volgende vragen. Gebruik het perfectum! 1. Wat heb je gisteren gedaan? 2. Wat heb je vanmorgen gegeten? 3. Ben je wel eens in Portugal geweest? 4. Waar ben je vorig jaar op vakantie geweest? 5. Wat is de mooiste film die je ooit gezien hebt? 6. Heb je een woordenboek gekocht? 7. Heb je al een huis gevonden? 8. Heb je vandaag je e-mail gelezen? 9. Heb je het huiswerk gemaakt? 10. Wat heb je vorige week dinsdag gedaan? 11. Wat heb je in het weekend gedaan? 12. Ben je vaak verhuisd? Oefening 3 Vul een pronomen in. Voorbeeld: Jouw boek? Ik heb. niet! Jouw boek? Ik heb het niet! 1. Bart is net terug van vakantie. 2. is naar Portugal geweest. 3. Vorige week vrijdag is vertrokken. 4. vriendin is natuurlijk met meegegaan. 5. zijn met de trein naar Schiphol gegaan. 6. Om vijf uur s morgens is vliegtuig vertrokken. 7. In Faro hebben ze lang op bagage gewacht. 8. Het weer was prachtig. 9. Vanuit Nederland hebben ook een auto gehuurd. 10. Bart heeft opgehaald 11. En zijn direct naar hun hotel gereden. 12. Ze hebben snel gevonden. 13. De koffers? 14. Bart heeft naar hotelkamer gebracht. 15. Barts vriendin, Marieke, heeft direct moeder gebeld. 16. Daarna heeft ze koffer uitgepakt. 17. s Middags zijn naar de boulevard gegaan. 18. Daar hebben een koud pilsje gedronken. 19. Bart heeft een Portugese krant gekocht. 20. heeft in de zon gelezen. 21. Marieke heeft een boek meegenomen. 22. heeft al een keer gelezen, 23. maar is zo mooi 24. dat nog een keer wil lezen!

Les 10 Het weekend is voorbij 125 Oefening 4 Maak de zinnen af. Voorbeeld: Afgelopen zondag. Afgelopen zondag heb ik in het Vondelpark gewandeld 1. Gisteren.. 2. Vorige week 3. Twee jaar geleden.. 4. Bart en Marieke hebben 5. Sylvia is eergisteren. 6. In het weekend Oefening 5 Geef de juiste woorden bij de foto s. Denk ook aan het artikel. 1........................ 2........................ 3........................ 4........................ 5........................ 10.14 NEDERLAND NEDERLANDERS Het nationale vervoermiddel: de fiets! Nederlanders zijn zeer mobiel. In 2008 hebben we in eigen land 197,2 miljard kilometer gereden, gelopen en gefietst. Natuurlijk hebben we veel in de auto gezeten maar de Nederlander heeft ook erg vaak de fiets gepakt: we hebben in dat jaar 14,2 miljard kilometer gefietst! Gemiddeld heeft iedereen iedere dag 2,6 kilometer gefietst. Met de auto en per trein maken we gemiddeld iedere dag meer kilometers, respectievelijk 19,3 en 3,1. We fietsen het meeste om boodschappen te doen, om naar school en naar het werk te gaan of voor ons plezier. Ieder jaar is er een Landelijke Fietsdag, meestal in mei. Dan stappen meer dan 250.000 mensen op de fiets voor een mooie tocht door de natuur. In de steden, maar ook in de bossen en natuurgebieden zijn veel fietspaden en speciale ANWB-borden voor fietsers. Dat moet ook wel met zoveel fietsen in Nederland! De fietsdichtheid in Nederland is het hoogste in de wereld: in 2008 zijn er 18 miljoen fietsen voor bijna 16,5 miljoen mensen. Het totale aantal fietsen is het hoogst in China: 450 miljoen fietsen. Per jaar worden in Nederland +/- 1,4 miljoen nieuwe fietsen gekocht: van driewielers voor de kleintjes, mountainbikes en racefietsen voor de sportieve Nederlanders tot bakfietsen voor de vaders en moeders. Wil je nog meer weten over fietsen? Ga dan eens naar het Nationaal Fietsmuseum Velorama in Nijmegen. Daar kun je de ontwikkeling zien van loopfiets tot ligfiets.

126 Tussenstand Les 6 t/m 10 Tussenstand les 6 t/m les 10 Oefening 1 Lees de tekst en beantwoord de vragen. Een nieuw restaurant. Sinds een half jaar is er een nieuw Portugees restaurant in de stad. Het restaurant is van Manuel en Marissol. Ze komen allebei uit Portugal en wonen al bijna 10 jaar in Nederland. Ze vertellen over hun eigen restaurant: We hebben eerst in Den Haag gewoond. Daar hebben we in een Spaans restaurant gewerkt. We zijn gek op het eten uit ons eigen land en we werken heel graag in een restaurant. Het was onze droom een eigen restaurant te beginnen, een Portugees restaurant natuurlijk. We zijn naar de bank gegaan om te praten over het geld voor het restaurant. Gelukkig was dat geen probleem. We hebben het restaurant zelf gedecoreerd en ingericht met mooie meubels. Op de menukaart staan veel visgerechten, maar ook vlees en vegetarische gerechten. Iedere dag hebben we een dagschotel. Vorig jaar zijn we samen naar Portugal geweest en hebben we een speciale kookcursus gevolgd. Je kunt bij ons lekker eten. Ook kun je luisteren naar Portugese muziek. We zijn erg trots op ons restaurant! Vragen: 1. Wanneer is het restaurant geopend? 2. Waar hebben Manuel en Marissol eerst gewoond en gewerkt? 3. Was het een probleem het geld voor het restaurant te vinden? 4. Wat voor soort gerechten kun je er eten? 5. Wat hebben Manuel en Marissol vorig jaar in Portugal gedaan? Oefening 2 Geef van de werkwoorden de stam en het perfect participium. Voorbeeld: werken.................... werken werk gewerkt 1. wonen.................... 2. hebben.................... 3. komen.................... 4. praten.................... 5. luisteren.................... 6. zijn.................... 7. volgen.................... 8. betalen.................... 9. ontmoeten.................... 10. bellen.................... 11. eten.................... 12. bestellen.................... 13. pakken.................... 14. gaan.................... 15. koken.................... 16. vragen.................... 17. studeren.................... 18. kopen.................... 19. winkelen.................... 20. zien....................

Tussenstand Les 6 t/m 10 127 Oefening 3 Vul een prepositie in. Voorbeeld: De brief is... de Dansschool. De brief is van de Dansschool. 1..... drie weken beginnen we weer.... een nieuwe danscursus. 2. De cursus is.... jongens en meisjes.... zestien.... eenentwintig jaar. 3. Wil je leren dansen, kom dan.... ons! 4. Je krijgt les.... professionele dansleraren. 5. De cursus is.... woensdagavond en begint.... half acht. 6. We vragen iedereen.... tijd aanwezig te zijn. 7..... de pauze mag je roken. 8. Roken.... het dansen is verboden. 9..... half tien is de les afgelopen. 10. Je betaalt bij ons 4,00.... één uur. 11. Kom met een vriend of vriendin.... onze dansschool. 12..... het weekend zijn er altijd dansavonden.... alle cursisten. 13. Wil je meer informatie? 14. Je kunt ons iedere dag bellen.... vier en zes uur. Oefening 4 Vul het juiste pronomen in. Voorbeeld: De krant ligt op tafel; ik heb.... al gelezen. De krant ligt op tafel; ik heb hem al gelezen. 1. Tom van Vliet gaat om half acht naar.... werk. 2..... gaat op de fiets naar het station en daarna met de trein naar Utrecht. 3. Zijn fiets? Tom zet.... altijd in de fietsenstalling onder het station. 4. In de trein ontmoet.... Karin Koenen. 5. Ze reist vandaag met de trein want.... auto is kapot. 6. Samen lopen.... naar kantoor. 7. Op kantoor drinken....eerst een kopje koffie. 8. Tom pakt een dossier en leest..... 9. Daarna geeft........ aan zijn collega. 10. Vanmiddag is er een vergadering. 11..... begint om twee uur. 12. Om vijf uur lopen Karin en Tom weer naar het station. 13..... nemen de trein van kwart over vijf. Oefening 5 Hoe laat is het? Voorbeeld: 10.15 uur.... 10.15 uur kwart over tien 1. 11.00 uur.... 2. 8.10 uur.... 3. 15.15 uur.... 4. 12.20 uur.... 5. 4.30 uur.... 6. 22.45 uur.... 7. 9.35 uur.... 8. 7.15 uur.... 9. 13.55 uur.... 10. 6.25 uur....

128 Oefening 6 Zet de woorden in de goede volgorde. Begin met een woord met een hoofdletter. Voorbeeld: gisteren Hij fiets gekocht heeft een Hij heeft gisteren een fiets gekocht. 1. Nijmegen Mijn wonen ouders in 2. gisterenavond heb ze gebeld Ik 3. lang over We gepraat weekend hebben het 4. mij bij eten ze komen Morgen 5. helemaal niet vis Mijn van vader houdt 6. jammer is Dat want ik en vinden heel vis moeder mijn lekker 7. maken Morgen ik kaasfondue ga 8. we stokbrood eten Bij en de salade kaasfondue 9. een ouders witte meebrengen Mijn fles zullen wijn 10. vergeten hem niet Hopelijk ze! Oefening 7 Speel Het Spel met de kaartjes van Tussenstand les 6 t/m 10