Extra spreekopdrachten 1** VERTEL. 1. Je loopt in het park. Er loopt een man voor je. Je ziet dat zijn sleutels uit zijn tas vallen. Wat zeg je tegen hem? 2. De studieadviseur van je opleiding vraagt wat je wilt doen als je je diploma hebt gehaald: werken of nog een vervolgopleiding doen? Vertel de studieadviseur wat je wilt. Leg ook uit waarom je dat wilt. 3. De centrale verwarming doet het niet. Het is koud in huis. Je belt naar een monteur. Je krijgt het antwoordapparaat. Spreek je boodschap in. 4. Je hebt een mobiele telefoon gezien die je graag wilt hebben. Je hebt er nu alleen geen geld voor. Het is mogelijk om de telefoon nu al wel te krijgen, maar er later pas voor te betalen. Uiteindelijk betaal je zo wel meer voor de telefoon, omdat je ook rente moet betalen. Zou je de mobiele telefoon nu al wel of niet kopen? Vertel ook waarom. 2** GEEF JE MENING. Lees de stelling. Geef je mening. Vertel ook waarom je dat vindt. 1. Het is voor kinderen belangrijk dat ze een huisdier hebben. 2. Mensen mogen zo veel vissen dat de oceanen leeg raken. 3. Je mag een mug altijd doodslaan. 4. Leeuwen in de dierentuin zijn zielig. 3** VERTEL. Je werkt in een restaurant. Je collega komt binnen en vraagt wat ze moet doen. Kijk naar de plaatjes. Vertel je collega wat zij moet doen. Gebruik daarbij alle plaatjes. 4** VERTEL. Je woont in een gezellige straat. Je wilt in de zomer een buurtfeest organiseren. Je wilt iets voor de kinderen organiseren en ook iets voor de ouders. Geef ten minste twee ideeën voor het feest.
5** VERTEL. Je hebt een gesprek met een medewerker van de Kamer van Koophandel. Je wilt een kledingreparatiewinkel beginnen in Amsterdam. De medewerker vraagt in welke wijk je de winkel wilt openen. Bekijk het schema. Wijk Jordaan Baarsjes Bijlmer Huur (per maand) 1.200,- 750,- 600,- Parkeerplaatsen weinig redelijk veel Kledingreparatiewinkels in de buurt 2 1 3 Klanten veel redelijk weinig Kies een wijk. Geef minimaal drie redenen waarom je deze wijk kiest en niet een andere. 6** GEEF ADVIES. Een vriend van je vraagt advies bij de aankoop van een auto. Hij heeft op internet verschillende aanbiedingen gezien. Kijk naar de plaatjes. nieuwe auto 2 jaar garantie zuinig in gebruik 10.000,- gebruikte auto halfjaar garantie 200.000 km gereden 4.000,- Geef je vriend advies. Vertel ook waarom je dat adviseert. 7** VERTEL. Je zoon gaat binnenkort op kamers. Hij gaat dan zelf de was doen. Hij vraagt je wat hij precies moet doen. Kijk naar de plaatjes. Vertel je zoon hoe hij de was moet doen.
8** BESPREEK MET ELKAAR. Je gaat met een vriend een restaurant beginnen. Jullie hebben een lening bij de bank van 5.000,- voor investeringen in het bedrijf. Cursist A: je gaat in de keuken van het restaurant werken. Kruis in het schema aan waar jij de 5.000,- aan wilt besteden. Cursist B: je gaat als ober in het restaurant werken. Kruis in het schema aan waar jij de 5.000,- aan wilt besteden. Zelf muren schilderen 200,- Muren laten schilderen 1.200,- Nieuwe tafels en stoelen 1.500,- Tweedehands tafels en stoelen 300,- Vloerbedekking 750,- Houten vloer 1.500,- Papieren lampen 20,- Luxe verlichting 500,- Eenvoudige pannen 150,- Goede kwaliteit pannen 500,- Uniformen medewerkers 500,- Afwasmachine 1.000,- Kunst 500,- Reclamefolders 1.000,- Website 1.500,- Totaal Cursist A Cursist B Samen Kies nu samen welke investeringen jullie willen doen voor het restaurant. Zorg ervoor dat er zo veel mogelijk van jouw wensen worden vervuld. Probeer de ander te overtuigen met argumenten. Kruis in het schema aan welke investeringen jullie willen doen. Hoeveel geld hebben jullie geïnvesteerd? 9** VERTEL. 1. Je collega vraagt wat je allemaal gedaan hebt in het weekend. Kijk naar de plaatjes. Vertel wat je gedaan hebt. Gebruik daarbij alle plaatjes.
2. Je gaat een paar dagen op reis voor je werk. Je hebt je zus gevraagd om op je huis te passen. Je zus vraagt wat ze moet doen. Kijk naar de plaatjes. Vertel je zus wat ze moet doen. Gebruik daarbij alle plaatjes. 3. Je werkt sinds kort in een hotel. Een vriendin vraagt wat voor werk je daar precies doet. Kijk naar de plaatjes. Vertel je vriendin wat je allemaal doet in het hotel. Gebruik daarbij alle plaatjes. 10** GEEF JE MENING. 1. Sommige mensen willen op vakantie vooral uitrusten en weinig doen. Andere mensen willen op vakantie juist zo veel mogelijk leuke dingen doen. Wat vind jij fijner: een rustige vakantie of een actieve vakantie? Geef je mening. Geef ten minste twee argumenten voor je mening. 2. Vrouwen die een kind hebben gekregen, gaan soms al snel weer werken na de geboorte van hun kind. Soms blijven ze een paar jaar thuis bij hun kind. Wat vind jij beter? Geef je mening. Geef ten minste twee argumenten voor je mening. 3. Veel kinderen hebben tegenwoordig een mobiele telefoon. Zo kunnen ouders hun kinderen altijd bereiken. Maar dat kost ook geld. Wat vind jij ervan dat veel kinderen een mobiele telefoon hebben? En wie moet de telefoonkosten betalen, volgens jou? Geef je mening. Vertel ook waarom je dat vindt. 11** GEEF ADVIES. Een vriendin uit Amsterdam is startend ondernemer. Ze is net begonnen met een hondenuitlaatservice. Om haar financiën goed bij te kunnen houden, wil ze een cursus boekhouden gaan volgen. Je hebt twee folders van cursussen in de buurt gevonden.
Vertel je vriendin over beide cursussen. Vertel ook welke cursus je adviseert. Geef minimaal twee redenen. 12** VERTEL. Je hebt op internet een broek gekocht en al betaald. Vandaag heb je een broek ontvangen via de post. Het is niet de broek die je besteld hebt. Kijk naar de plaatjes. Besteld Ontvangen Maat 40 Maat 44 Je belt het bedrijf op en krijgt een medewerker van de klantenservice aan de telefoon. Vertel waarom je teleurgesteld bent. Geef ook aan wat je wilt dat er gebeurt met: de broek die je ontvangen hebt; de broek die je besteld hebt; het geld dat je al betaald hebt.
13** VERTEL. In Nederland gebeuren niet veel rampen. Maar als er een ramp gebeurt, gaat de sirene. De sirene is een apparaat dat een hard geluid maakt. In de folder staat wat je moet doen als de sirene gaat. Kijk naar de folder. Vertel wat je moet doen als de sirene gaat. Noem drie dingen. 14** VERTEL. Je doet een taalcursus. Een vriend vraagt wat je allemaal doet in de les. Kijk naar de plaatjes. Vertel je vriend hoe een les eruitziet. Gebruik alle plaatjes.
15** GEEF ADVIES. Je werkt bij een kledingwinkel. Een klant heeft morgen een sollicitatiegesprek bij een formeel bedrijf. Hij vraagt welke kleding hij het beste kan dragen tijdens het sollicitatiegesprek. Kijk naar de plaatjes. FOUT GOED Geef advies. Vertel wat de klant beter wel en beter niet aan kan trekken. Gebruik de plaatjes.