Verkenning van het thema

Vergelijkbare documenten
4de cursorische periode

Vroeger kan ik nu zien

4de cursorische periode

Woord vooraf 3 Inleiding 9 HOOFDSTUK 1: DE DAGLIJN 13. Onthaalklas 14 De schooltaal 14 Opbouw en werkwijze van de daglijn 14

SOCIALE VAARDIGHEDEN: contactsleutels

VEILIG DE WERELD ROND EVALUATIEFORMULIER

Creepy Griezelbeesten. Handleiding en leerdoelen - 2de graad

Piramide 4: muzische vorming

EINDTERMEN en ONTWIKKELINGSDOELEN Zoektocht in het Maascentrum. A. Eindtermen voor het basisonderwijs vanaf 01/09/2010

Leerplan OVSG. Verbondenheid door middel van rituelen tijdens speciale gelegenheden. Jenthé Adriaens, Elise Buts & Sharis Vertommen

Toetstermen en taxonomiecodes

Leerdoelen en kerndoelen

Overlegfiche: Onthaal

Schuilt er een onderzoeker in jou?

eerste leerjaar

OP BEZOEK BIJ KAI-MOOK

Creepy Griezelbeesten. Handleiding en leerdoelen - 3de graad

Activiteit Doel Beschrijving doel Planning Uitvoering

DE BASIS VOOR WERELD RIËNTATIE

KIJK! Lijst van: Schooljaar: Groep: Leraar: Datum gesprek 1e rapport: Datum gesprek 2e rapport: KIJK! 1-2 Bazalt Educatieve Uitgaven

Mensen bouwen, besturen en beschermen

TOPS & FLOPS. Feedback geven en ontvangen. Inhoud

tussendoelen: Hoeveelheden & getallen: Koppelen van hoeveelheden aan getallen (tot en met 20) Hoeveelheden d.m.v. getallen (tot en met 20) noteren

10. Rondleiding in het museum

Creepy Griezelbeesten. Handleiding en leerdoelen - 1ste graad

Rapport Lotje H. Naam Lotje H. Geboortedatum School/Locatie Boogschutter 0-7. Schooljaar Aanmaakdatum

Activiteit 1. Waarnemen De nieuwe klas verkennen. Doelen. Materiaal. Voortaak

2.3 Leerplandoelstellingen: ontwikkelingsdoelen

HANDLEIDING. Inleiding. 1 e leerjaar groep 3. Schrijfpalet is zeer geschikt als aanvulling op het reeds beschikbare materiaal in bestaande methodes.

Ter voorbereiding op een gesprek over prettig zelfstandig thuis wonen.

Activiteit Doel Beschrijving doel Planning Uitvoering. De kinderen: - oriënteren zich op het thema. - activeren hun voorkennis.

Doelenlijst Relationele Vorming in de Basisschool in combinatie met de IK-zinnen

Activiteit Doel Beschrijving doel Planning Uitvoering. De kinderen: - maken kennis met het thema. - kunnen hun kennis met elkaar delen.

Evalueren van attitudes, vaardigheden en kennis in Veilig de wereld rond

Vragenlijst Cognitieve klachten in het dagelijks leven

Leerlijnen voor ontwerpend leren / leren ontwerpen (ontwerp- en maakvaardigheden)

Leerplan VVKBaO. Verbondenheid door middel van rituelen tijdens speciale gelegenheden. Jenthé Adriaens, Elise Buts & Sharis Vertommen

Tussendoelen Ontluikende gecijferdheid (inclusief logisch denken vanaf 3;6 jaar)

OVERZICHT VAN DE LEERLIJNEN KIEZEN DELEN MAKEN

DOELSTELLINGEN BUURT IN ZICHT

Activiteit Doel Beschrijving doel Planning Uitvoering. De kinderen: - vervullen de rol van luisteraar en spreker. - vertellen een persoonlijk verhaal.

Leerervaringen Tijd voor Onder, Midden en Bovenbouw

Pedagogische Begeleidingsdienst Basisonderwijs GO! wereldoriëntatie

Tussendoelen Oriëntatie op ruimte (Oriëntatie op mens en wereld) 1/6

OBSERVATIELIJST van de MUZISCHE ONTWIKKELING Van kleuters IN 5 CATEGORIEËN

OP BEZOEK BIJ KAI-MOOK

Boer in Beeld Ontwikkelingsdoelen voor type 8

J L. Nordwin College Competentiemeter MBO - 21st Century & Green Skills. Vaardigheden Gedragsindicatoren. 21st Century Skill - -

Wereldoriëntatie. Beginsituatie: Leerlingen hebben verschillende technische beroepen besproken of hebben een bezoek gebracht aan de

Activiteit Doel Beschrijving doel Planning Uitvoering

1. Wat is de temperatuur vandaag? Deze les levert een bijdrage aan kerndoel 1: de leerlingen leren hoeveelheidsbegrippen gebruiken en herkennen.

EINDTERMENTABEL OVERZICHT. Flos en Bros werkboekjes. x x. x x x x x. x x x. Werkboekje blz e Leerjaar 6 e Leerjaar

tussendoelen: Vertellen wat de verschillende dieren eten en drinken en waar ze wonen

1. Hele getallen/ Tellen en getalbegrip. Peuters BP MP EP. Streefdoelen/ leerlijn Rekenontwikkeling (peuters)

Dit is veilig! Ruimte. Dit kun je straks. 1 Het verkeer. Je weet hoe een voetganger zich gedraagt in het verkeer.

eindtermen basisonderwijs

Eindtermen Wonen en leven in India

ZOO PLANCKENDAEL VAN A TOT Z

Boer in Beeld Ontwikkelingsdoelen voor type 1

a. vakgebonden eindtermen p. 2 b. leerplandoelstelllingen in het vrij onderwijs (VSKO) p. 3

Onderwijskundige doelen

Klas in bedrijf. Werkbladen. Bedrijf en logistiek proces - 3. Talenten en beroepen: logistiek. Peter Hantson

Tuin van Heden 1 Werken met kunst in de kerstperiode

Wat ga je in deze opdracht leren? Meer leren over: soorten vragen, vraagwoorden, signaalwoorden en sleutelwoorden

maandag - dinsdag - woensdag of woensdag - donderdag - vrijdag Groep van ±25 leerlingen

Auditief geheugen Begrippen Cijfers Dans en beweging

Handige Harry s. Handleiding en leerdoelen - 2de graad

pagina 1 van 12 VAN IN

Onderwerp. Voorkennis. VVKBaO

Bedrijf en effecten - 3 Talenten en beroepen

1. Wereldoriëntatie - Natuur

Tussendoelen rekenen-wiskunde voor eind groep 3

ATTITUDINALE DOELEN VOOR DE KLEUTERSCHOOL Klas : Schooljaar : Thema's I II III trimester

Piramide 4: muzische vorming

Aanbod natuur & avontuur en de eindtermen: informatie voor leerkrachten

Arrangement: Dag klas, dag school! Tot ziens!

Arrangement: Sport en spel

Secundair onderwijs - Tweede graad ASO/KSO/TSO - Natuurwetenschappen - Vakgebonden eindtermen

TULE inhouden & activiteiten Oriëntatie op jezelf en de wereld - natuur en techniek. Kerndoel 46. Toelichting en verantwoording

Aanbod natuur & avontuur en de eindtermen: informatie voor leerkrachten

Leerdoelen Spraaktaal Kids

4de cursorische periode. 3de cursorische periode

I = Richtsnoer WO II NATUUR Leerlijn 1 ALGEMENE VAARDIGHEDEN: 6

- ontdekken dat stilte en rust helpen om een gepaste uitdrukking te vinden voor gevoelens.

Overzicht vakgebieden ZML SO en subdoelen & koppeling leerlijnen SO & VSO

Klas in bedrijf. Werkbladen. Belang logistiek voor bedrijf. Peter Hantson. Opleiding secundair onderwijs Vakgroep Techniek (TE)

Waar of niet waar? Naarmate de mens ouder wordt, vergeet hij ook meer. Hoe praat je het beste met een persoon met dementie?

Lesonderwerp: Hocus pocus circus: Een nieuw dier samenstellen a.d.h.v. verschillende materialen.

Les Dieren met een baan, thema vermaak

Uitwerking kerndoel 3 Nederlandse taal

1.1. Kennis en inzicht in verband met het historisch referentiekader

2 DE BASIS VOOR WERELD RIËNTATIE

Lesonderwerpen Excursie-items Kennismaking, overzicht leerstof en afspraken

vlaamse dienst speelpleinwerk DNA 29 Talenten benoemen

Tijd en Geld. in de rekenlessen van. groep 3 en september 2010 Marianne Espeldoorn

De leerlingen maken aan de hand van een boodschappenlijstje kennis met de formele notatie van breuken.

Piramide 4: muzische vorming

werkblad differentiatie onderwerp tijd cd-rom les 1 Getallenkennis werkbladen 21 en 22 2 x 25 minuten les 3 Bewerkingen werkblad minuten

KENNISMAKEN MET DE KLAS

Handige Harry s. Handleiding en leerdoelen - 3de graad

Transcriptie:

Thema 7 Onder dak Oriëntatie op thema 7 Verkenning van het thema Doelen 1 De kinderen kunnen samen met een partner enkele meerkeuzevragen in verband met het thema beantwoorden. 2 De kinderen kennen de belangrijkste inhouden en onderwerpen van het thema. 3 De kinderen kunnen zeggen wat ze nog meer willen weten over het thema. 4 De kinderen kunnen de verschillende activiteiten situeren op een maandkalender. Activiteit 1 Wie bouwt een huis? Doelen 1 De kinderen kennen enkele beroepen uit de bouwsector: dakdekker, timmerman, metselaar, loodgieter, elektricien, vloerder. 2 De kinderen herkennen en benoemen enkele stukken gereedschap en kunnen ze linken aan het juiste beroep. 3 De kinderen kunnen enkele werkzaamheden in een nieuwbouw ordenen onder binnen of buiten. 4 De kinderen kunnen enkele eigenschappen koppelen aan een beroep. 5 De kinderen kunnen enkele uitspraken over de bouw van een huis beoordelen als waar of niet waar. 6 De kinderen kunnen samen met een partner een taak afwerken.

Activiteit 2 Wonen hier en elders Doelen 1 De kinderen kunnen foto s van woningen ordenen bij van hier of van elders. 2 De kinderen kunnen hun rubricering verantwoorden. 3 De kinderen kunnen enkele verschillen tussen woningen van hier en van elders aanduiden en beschrijven. 4 De kinderen kunnen uitspraken over wonen hier en elders beoordelen als waar of niet waar. 5 De kinderen kunnen hun beoordeling illustreren met een gegeven foto. Activiteit 3 Wonen nu en vroeger Doelen 1 De kinderen kunnen foto s van woningen ordenen bij van nu of van vroeger. 2 De kinderen kunnen hun rubricering verantwoorden. 3 De kinderen kunnen enkele verschillen tussen woningen van nu en van vroeger aanduiden en beschrijven. 4 De kinderen kunnen uitspraken over wonen nu en vroeger beoordelen als waar of niet waar. 5 De kinderen kunnen hun beoordeling illustreren met een gegeven foto.

Activiteit 4 Rond de school van An en Tom Doelen 1 De kinderen kunnen voorbeelden geven van woningen met een specifieke functie, zoals bij een handelszaak of een vrij beroep. Activiteit 5 2 De kinderen kunnen de bewoners linken aan woningen met een specifieke functie. 3 De kinderen kunnen de uitbreiding van de plattegrond en de legende van een fictieve school correct interpreteren met behulp van een tekening in vogelperspectief. 4 De kinderen kunnen de woningen met een specifieke functie in de buurt van de eigen school inventariseren. 5 De kinderen kunnen de maquette en de plattegrond van de eigen school uitbreiden met enkele woningen met een specifieke functie in de buurt van de school. Een lettertje verschil Doelen 1 De kinderen kunnen zich iets voorstellen bij het begrip thuis en kunnen dit op hun niveau verwoorden. 2 De kinderen weten dat een huis bescherming biedt tegen klimatologische en andere omstandigheden en kunnen voorbeelden van beide aan elkaar linken. 3 De kinderen kunnen op hun niveau verwoorden hoe intermenselijke relaties in een gezin van een huis een thuis kunnen maken. 4 De kinderen kunnen daarbij de eigen en andermans gevoelens herkennen en benoemen.

Activiteit 6 Ook dieren wonen Doelen 1 De kinderen kennen enkele dieren uit hun omgeving en kunnen ze plaatsen in hun geliefde biotoop. 2 De kinderen kunnen voorbeelden geven van dieren die holen graven en dieren die nesten bouwen. 3 De kinderen weten dat die dieren dit doen om hun jongen veilig te kweken. 4 De kinderen kunnen uitspraken over dieren en hun biotoop in de eigen omgeving beoordelen als waar of niet waar. Activiteit 7 Syntheseactiviteit Doelen 1 De kinderen kunnen op hun niveau het verschil tussen iets kennen en iets kunnen verwoorden. 2 De kinderen kunnen van een opdracht zeggen of die past bij kennen of bij kunnen en kunnen hun keuze bevestigen door een sticker te kleven. 3 De kinderen kunnen de juiste naam noteren onder de foto s van dieren. 4 De kinderen kunnen de juiste naam van een beroep schrijven onder een verzameling materialen en gereedschappen die bij het beroep passen. 5 De kinderen kunnen van enkele zaken die ze leerden aangeven of ze die moeten kennen of kunnen. 6 De kinderen kunnen de aanduidingen in het boekje Ik ken en ik kan vergelijken met hun eigen keuzes. 7 De kinderen kunnen hun eigen gedrag, denken en voelen aanduiden in meerkeuzevragen. 8 De kinderen kunnen activiteiten situeren op of aflezen van een maandkalender.

Thema 8 Dieren hebben ze ook Oriëntatie op thema 8 Verkenning van het thema Doelen 1 De kinderen kennen de belangrijkste onderwerpen en inhouden van het thema. 2 De kinderen kunnen hun verwachtingen bij het nieuwe thema kenbaar maken. 3 De kinderen kunnen met behulp van een of meerdere zintuigen een vertrouwd dier beschrijven of het op basis van deze beschrijving raden. 4 De kinderen kunnen de verschillende activiteiten situeren op of afleiden van de maandkalender(s). 5 De kinderen weten in welke maand(en) ze dit thema afwerken en kunnen dit aanduiden op een schijf. 6 De kinderen kunnen de spelregels van een eenvoudig spel naleven. Activiteit 1 Ik en mijn hond Bas Doelen 1 De kinderen kennen de vijf menselijke zintuigen en kunnen ze opnoemen in de ik-vorm van het passende werkwoord. 2 De kinderen kunnen de zintuigen situeren bij de passende delen van het lichaam, zowel bij de mens als bij een huisdier (hond). 3 De kinderen weten dat er een grote overeenkomst is tussen mens en (zoog)dier op het vlak van de zintuiglijke vermogens. 4 De kinderen kunnen samenwerken met een partner aan een afgelijnde opdracht.

Activiteit 2 Hebben andere dieren ze ook? Doelen 1 De kinderen weten dat dieren ook waarnemen via zintuigen en kunnen dit illustreren met een voorbeeld bij een dier uit hun omgeving. 2 De kinderen kunnen de zintuigen situeren bij de passende lichaamsdelen van dieren waarmee ze vertrouwd zijn. 3 De kinderen kunnen binnen een afgelijnde opdracht samenwerken met een klasgenoot. 4 De kinderen kunnen zich in een raadselspelletje aan de spelregels houden. Activiteit 3 Ik weet wat Bas voelt Doelen 1 De kinderen kunnen hun eigen en andermans gevoelens beschrijven en benoemen. 2 De kinderen weten dat (huis)dieren soortgelijke gevoelens hebben en kunnen dit illustreren. 3 De kinderen tonen zich bereid met deze inzichten rekening te houden in hun omgang met hun eigen dieren. Activiteit 4 Ik ben ziek Doelen 1 De kinderen kennen de begrippen koorts, medicijn, siroop, pil, apotheek en genezen. 2 De kinderen herkennen hun eigen gevoelens en ervaringen bij ziekte in een strip en kunnen die benoemen en verwoorden. 3 De kinderen kunnen bij zichzelf en bij anderen het verschil tussen ziek, gezond en gewond zijn herkennen.

Activiteit 5 Bij de dierenarts Doelen 1 De kinderen kunnen hun eigen ervaringen met zieke huisdieren verwoorden. 2 De kinderen kunnen een bezoek aan de dierenarts vergelijken met een bezoek aan de huisarts. 3 De kinderen kunnen uitspraken over zieke dieren beoordelen als waar of niet waar. 4 De kinderen kunnen bij een bezoek van of aan de dierenarts de passende vragen stellen en de gemaakte afspraken naleven. Activiteit 6 Syntheseactiviteit Doelen 1 De kinderen kunnen op hun niveau het verschil tussen iets kennen en iets kunnen verwoorden. 2 De kinderen kunnen van een opdracht zeggen of die past bij kennen of bij kunnen en kunnen hun keuze bevestigen door een sticker te kleven. 3 De kinderen kunnen in een schema aankruisen wat past bij een vogel of bij een vis. 4 De kinderen kunnen de juiste naam noteren onder enkele foto s. 5 De kinderen kunnen van enkele zaken die ze leerden, aangeven of ze die moeten kennen of kunnen. 6 De kinderen kunnen de aanduidingen in het boekje Ik ken en ik kan vergelijken met hun eigen keuzes. 7 De kinderen kunnen hun eigen gedrag, denken en voelen aanduiden in meerkeuzevragen. 8 De kinderen kunnen activiteiten situeren op of aflezen van een maandkalender.

Thema 9 Help! Ik weet niet wat ik voel Oriëntatie op thema 9 Verkenning van het thema Doelen 1 De kinderen kennen de belangrijkste onderwerpen en inhouden van het thema. 2 De kinderen kunnen hun verwachtingen over het nieuwe thema kenbaar maken en bijkomende suggesties aanreiken. 3 De kinderen kunnen de verschillende activiteiten situeren op of afleiden van de maandkalender. Activiteit 1 Wat ik voel? Doelen 1 De kinderen kunnen een strip interpreteren. 2 De kinderen kunnen enkele voorgestelde situaties rond gevoelens beoordelen en mogelijke gevolgen aangeven. 3 De kinderen kunnen in een reeks het passende gevoel aankruisen dat bij de voorgestelde situatie past. 4 De kinderen kunnen begrippen verschillend kleuren naargelang ze passen bij een bepaald gevoel. 5 De kinderen kunnen dagelijks in de voor- en de namiddag hun gevoelsfiche bijhouden. 6 De kinderen kunnen vertellen wat ze leuk of niet leuk vonden.

Activiteit 2 Gevoelens en gebaren Doelen 1 De kinderen kunnen zonder te praten verschillende gevoelens uitbeelden en uitgebeelde gevoelens raden. 2 De kinderen kunnen van foto s afleiden welke gevoelens werden voorgesteld. 3 De kinderen kunnen oorzaken en gevolgen bij bepaalde gevoelens bedenken en verwoorden. 4 De kinderen kunnen een bepaald gevoel plaatsen in een bepaalde context of situatie. 5 De kinderen kunnen een bepaalde handeling associëren met een bepaald gevoel. 6 De kinderen kunnen aangeven wat ze leuk of niet leuk vonden. Activiteit 3 Ik ben verdrietig Doelen 1 De kinderen kunnen van getekende situaties (strips) gevoelens afleiden en mogelijke gevolgen aangeven. 2 De kinderen kunnen zich verplaatsen in gevoelens van anderen. 3 De kinderen kunnen bij een reeks opgegeven situaties aangeven of ze daarbij al dan niet verdrietig zijn. 4 De kinderen kunnen aangeven wat hen helpt als ze verdrietig zijn. 5 De kinderen kunnen aangeven wie hen kan troosten als ze verdrietig zijn. 6 De kinderen kunnen verwoorden waarom ze een bepaalde opdracht moeilijk of gemakkelijk vonden.

Activiteit 4 Gevoelens kunnen verschillen Doelen 1 De kinderen kunnen zich verplaatsen in de gevoelens van anderen. 2 De kinderen kunnen rekening houden met de gevoelens van anderen. 3 De kinderen kunnen de verschillende gevoelens van twee kinderen in een situatie aangeven. 4 De kinderen kunnen zelf voorbeelden bedenken van situaties waarop kinderen verschillend of tegengesteld reageren. 5 De kinderen kunnen en durven hun mening zeggen over de activiteit. Activiteit 5 Ik voel me goed Doelen 1 De kinderen ervaren en kunnen verwoorden dat zich goed voelen verschilt van persoon tot persoon. 2 De kinderen kunnen zich verplaatsen in de gevoelens van anderen. 3 De kinderen kunnen aangeven wanneer, waarmee of bij wie ze zich goed voelen. 4 De kinderen kunnen respect opbrengen voor de gevoelens van anderen en kunnen voorbeelden geven van wat zij doen, opdat iemand anders zich goed zou voelen. 5 De kinderen kunnen en durven hun mening zeggen over de opdrachten.

Activiteit 6 Syntheseactiviteit Doelen 1 De kinderen kunnen op hun niveau het verschil tussen iets kennen en iets kunnen verwoorden. 2 De kinderen kunnen van een opdracht zeggen of die past bij kennen of bij kunnen en kunnen hun keuze bevestigen door een sticker te kleven. 3 De kinderen kunnen twee begrippen noteren die passen bij blij of bij bang. 4 De kinderen kunnen de ontbrekende dagen van een week aanvullen. 5 De kinderen kunnen van enkele zaken die ze leerden, aangeven of ze die moeten kennen of kunnen. 6 De kinderen kunnen aanduidingen in het boekje Ik ken en ik kan vergelijken met hun eigen keuzes. 7 De kinderen kunnen hun eigen gedrag, denken en voelen aanduiden in meerkeuzevragen. 8 De kinderen kunnen activiteiten situeren op of aflezen van een maandkalender. Wat nu? 7 8 9 Activiteit 1 Weer of geen weer Doelen 1 De kinderen kennen 3 weerselementen (temperatuur, neerslag en bewolking) en kunnen die met eigen woorden omschrijven. 2 De kinderen kunnen de temperatuur meten met een thermometer en afbeelden op de schematische voorstelling van een thermometer. 3 De kinderen kunnen de neerslag en de bewolking observeren en voorstellen door een passend pictogram. 4 De kinderen kunnen onderling afspreken wie de dagelijkse weersobservatie uitvoert. 5 De kinderen kunnen activiteiten situeren op of aflezen van een maandkalender.

Activiteit 2 We kijken achteruit Doelen 1 De kinderen kunnen vertellen wat ze zich nog herinneren van thema 7, 8 en 9. 2 De kinderen kunnen die thema s en bepaalde activiteiten situeren op de maandkalenders. 3 De kinderen kunnen aangeven wat ze in die thema s belangrijk vonden en willen onthouden. 4 De kinderen kunnen beschrijven hoe instrumenten evolueren in de tijd. 5 De kinderen kunnen oorzaken en gevolgen van bepaalde handelingen beschrijven. 6 De kinderen kunnen van foto s of tekeningen aangeven bij welk thema ze passen. 7 De kinderen kunnen bij de naam van enkele materialen en voorwerpen de passende sticker kleven. 8 De kinderen kunnen uitspraken beoordelen als waar of niet waar en kunnen zelf een passende uitspraak noteren bij waar en bij niet waar. 9 De kinderen kunnen en durven hun mening zeggen over deze activiteit. Activiteit 3 24 uren in een dag Doelen 1 De kinderen weten dat er 24 uren in een dag zijn. 2 De kinderen kunnen de wisseling van dag en nacht met voorbeelden illustreren. 3 De kinderen kunnen het juiste uur (tot 24) aflezen van of aanduiden op een dagklok. 4 De kinderen kunnen aangeven wat ze op bepaalde tijdstippen doen. 5 De kinderen kunnen de begrippen dag, nacht, ochtend, avond, middag, middernacht, voormiddag en namiddag correct hanteren en er de juiste tijd aan koppelen. 6 De kinderen kunnen bij opgegeven situaties het juiste uur noteren. 7 De kinderen kunnen met een partner een taak afwerken.

Activiteit 4 Syntheseactiviteit Doelen 1 De kinderen kunnen met een partner een voorgestructureerde synthese van de weersobservaties aanvullen en daarbij een passende conclusie inkleuren. 2 De kinderen kunnen de synthese van de weersobservaties vergelijken met de synthese in de eerste en tweede cursorische periode en kunnen daarbij een conclusie formuleren. 3 De kinderen kunnen op hun niveau het verschil tussen iets kennen en iets kunnen verwoorden. 4 De kinderen kunnen van bepaalde opdrachten aangeven of ze passen bij kennen of bij kunnen. 5 De kinderen kunnen een drietal afbeeldingen chronologisch ordenen. 6 De kinderen kunnen bepaalde handelingen situeren op een onvolledige dagklok (zonder cijfers en zonder wijzers) en bij de handelingen het juiste uur noteren. 7 De kinderen kunnen van enkele zaken die ze leerden, aangeven of ze die moeten kennen of kunnen. 8 De kinderen kunnen aanduidingen in het boekje Ik ken en ik kan vergelijken met hun eigen keuzes. 9 De kinderen kunnen hun eigen gedrag, denken en voelen aanduiden in meerkeuzevragen. 10 De kinderen kunnen activiteiten situeren op of aflezen van een maandkalender.

Thema 10 Op de boerderij Oriëntatie op thema 10 Verkenning van het thema Doelen 1 De kinderen kennen de belangrijkste onderwerpen en inhouden van het thema. 2 De kinderen kunnen hun verwachtingen over het nieuwe thema kenbaar maken. 3 De kinderen kunnen aangeven wat ze willen weten en doen tijdens de uitwerking van het thema. 4 De kinderen kunnen foto s ordenen bij de geplande activiteiten. 5 De kinderen kunnen de verschillende activiteiten situeren op of afleiden van de maandkalender(s). 6 De kinderen kunnen samen met een partner een taak afwerken. Activiteit 1 De dag van boerin Peggy en boer Lieven Doelen 1 De kinderen kunnen een dagindeling, horizontaal voorgesteld, begrijpen en interpreteren. 2 De kinderen kunnen van een aantal werkzaamheden het juiste uur aangeven door de wijzers te tekenen op een klok. 3 De kinderen kunnen de begrippen: ochtend, voormiddag, middag, namiddag en avond correct hanteren en op de juiste plaats noteren bij de dagindeling. 4 De kinderen kunnen werkzaamheden waarvan het uur is aangegeven op een klok met een passende sticker voorstellen. 5 De kinderen kunnen een paar uitspraken beoordelen als waar of niet waar. 6 De kinderen kunnen en durven verwoorden wat ze bijleerden. 7 De kinderen kunnen enkele vragen formuleren die ze later tijdens het bezoek willen stellen.

Activiteit 2 Dieren op de boerderij Doelen 1 De kinderen kunnen en durven hun eigen ervaringen met dieren van de boerderij verwoorden. 2 De kinderen kunnen een viertal gegevens in de juiste volgorde ordenen. 3 De kinderen kunnen een onvolledig schema verder aanvullen met gegeven begrippen. 4 De kinderen kunnen gelijkenissen tussen mens en dier in verband met zogen verwoorden. 5 De kinderen kunnen een viertal tekstjes in de juiste volgorde ordenen en dezelfde ordening aanbrengen bij een viertal foto s. 6 De kinderen kunnen verwoorden waarom ze een bepaalde opdracht gemakkelijk of moeilijk vonden. 7 De kinderen kunnen enkele vragen formuleren die ze later tijdens het bezoek willen stellen. Activiteit 3 Planten op de boerderij Doelen 1 De kinderen kunnen en durven hun eigen ervaringen met groenten en fruit vertellen. 2 De kinderen kunnen voor een paar gegevens het overkoepelende begrip aankruisen. 3 De kinderen kunnen bij een paar begrippen de passende gegevens aankruisen. 4 De kinderen kunnen de weg van graan tot brood met eigen woorden vertellen. 5 De kinderen kunnen een aantal gegevens in de juiste volgorde ordenen. 6 De kinderen kunnen in een rij gegevens doorstrepen wat er niet past. 7 De kinderen kunnen en durven hun mening zeggen over deze activiteit. 8 De kinderen kunnen enkele vragen formuleren die ze tijdens het bezoek willen stellen.

Activiteit 4 Ik en de boerderij Doelen 1 De kinderen kunnen aangeven en verwoorden wat er nodig is om bepaalde voedingsproducten te bereiden. 2 De kinderen kunnen de betekenis van de voedseldriehoek op hun niveau begrijpen en verwoorden. 3 De kinderen kunnen voedingsproducten ordenen naar de indeling van de voedseldriehoek door ze de passende kleur te geven uit de driehoek. 4 De kinderen kennen de betekenis van graan- en melkproducten en kunnen van elk enkele voorbeelden noteren. 5 De kinderen kunnen een eigen dagmenu beoordelen met de gegevens uit de voedseldriehoek en kunnen daarbij een conclusie formuleren. 6 De kinderen kunnen met een partner samenwerken. 7 De kinderen kunnen gezamenlijk bedenken hoe ze de boer en de boerin zullen bedanken na het bezoek. Activiteit 5 Met de klas de boer op Doelen 1 De kinderen kunnen gezamenlijk bepalen wie tijdens het bezoek vragen mag stellen. 2 De kinderen kunnen tijdens het bezoek concrete afspraken naleven. 3 De kinderen kunnen tijdens het bezoek nauwkeurig waarnemen. 4 De kinderen kunnen een fototoestel bedienen. 5 De kinderen kunnen het bezoek evalueren en aangeven en verwoorden of wat we op school leerden klopt met wat de boer vertelde. 6 De kinderen kunnen waardering en respect opbrengen voor het werk van anderen. 7 De kinderen kunnen en durven hun mening zeggen over de uitwerking van het thema.

Activiteit 6 Syntheseactiviteit Doelen 1 De kinderen kunnen op hun niveau het verschil tussen iets kennen en iets kunnen verwoorden. Thema 11 Oriëntatie op thema 11 2 De kinderen kunnen van een opdracht zeggen of die past bij kennen of bij kunnen en kunnen hun keuze bevestigen met het kleven van een sticker. 3 De kinderen kunnen de juiste naam noteren onder foto s van groenten of fruit. 4 De kinderen kunnen bij enkele begrippen een paar voorbeelden noteren. 5 De kinderen kunnen van enkele zaken die ze leerden aangeven of ze die moeten kennen of kunnen. 6 De kinderen kunnen de aanduidingen in het boekje Ik ken en ik kan vergelijken met hun eigen keuzes. 7 De kinderen kunnen hun eigen gedrag, denken en voelen aanduiden in meerkeuzevragen. 8 De kinderen kunnen activiteiten situeren op of aflezen van een maandkalender. Door weer en wind Verkenning van het thema Doelen 1 De kinderen kennen de belangrijkste inhouden en onderwerpen van het thema. 2 De kinderen kunnen aangeven wat ze nog meer willen weten over het thema. 3 De kinderen kunnen de verschillende activiteiten situeren op een maandkalender. 4 De kinderen kunnen op basis van een foto de weerselementen (temperatuur, neerslag, bewolking) in een uitgesproken weerssituatie inschatten en noteren. 5 De kinderen kunnen samen in groep of met een klasgenoot een afgelijnde opdracht afwerken binnen een gegeven timing.

Activiteit 1 Weer of geen weer Doelen 1 De kinderen kennen drie weerselementen (temperatuur, neerslag en bewolking) en kunnen die met eigen woorden en met gegeven pictogrammen omschrijven. 2 De kinderen kunnen de temperatuur meten met een thermometer en afbeelden op een schematische voorstelling van een thermometer. 3 De kinderen kunnen afspreken wie de dagelijkse weersobservatie uitvoert en noteren die planning op een maandkalender. Activiteit 2 Over de zon en de wind Doelen 1 De kinderen weten dat de wind, naast de neerslag, de bewolking en de temperatuur, een vierde weerselement is. 2 De kinderen kennen de zonnestanden en kunnen ze aanwijzen vanuit verschillende posities en vanop verschillende plaatsen. 3 De kinderen kunnen ervaren en beschrijven uit welke richting de wind blaast met behulp van de zonnestanden. 4 De kinderen kunnen deze waarneming dagelijks noteren in een specifieke tabel. Activiteit 3 Dieren en planten water en zon Doelen 1 De kinderen weten dat omgevings- en milieufactoren, zoals het weer, een invloed hebben op de groei en het gedrag van planten en dieren. 2 De kinderen kunnen dit illustreren met voorbeelden uit biotopen uit hun eigen omgeving. 3 De kinderen kunnen illustreren dat die invloed zowel negatief als positief kan zijn. 4 De kinderen kunnen samen met een klasgenoot een afgelijnde opdracht afwerken.

Activiteit 4 Ik het weer Doelen 1 De kinderen weten dat het weer een invloed heeft op de activiteiten van de mens en kunnen dit illustreren met voorbeelden uit de eigen leefwereld. 2 De kinderen weten dat die invloed zowel positief als negatief kan zijn en kunnen dit illustreren. 3 De kinderen weten dat de mensen niet altijd dezelfde voorkeur hebben en kunnen dit illustreren met voorbeelden in verband met het weer. 4 De kinderen durven in een groep hun keuzes naar voren te brengen en te verklaren. Activiteit 5 Alles op een rijtje Doelen 1 De kinderen kennen de maanden van het jaar in de correcte volgorde en kunnen ze noteren op een jaarfries. 2 De kinderen weten dat het weer doorheen het jaar verandert en kunnen dit illustreren. 3 De kinderen kunnen uitgesproken weerfenomenen koppelen aan een bepaalde maand. 4 De kinderen kunnen jaarlijks terugkerende gebeurtenissen koppelen aan een bepaalde maand op de jaarfries. 5 De kinderen kunnen uitspraken over het weer doorheen het jaar beoordelen als juist of fout. 6 De kinderen kunnen bepaalde kleding koppelen aan (een) passende maand(en).

Activiteit 6 Syntheseactiviteit Doelen 1 De kinderen kunnen op hun niveau het verschil tussen iets kennen en iets kunnen verwoorden. 2 De kinderen kunnen van een opdracht zeggen of die past bij kennen of kunnen en kunnen hun keuze bevestigen door een sticker te kleven. 3 De kinderen kunnen de passende zonnestanden en begrippen van de dagindeling met elkaar verbinden. 4 De kinderen kunnen van enkele concrete situaties een oorzaak opgeven. 5 De kinderen kunnen van enkele zaken die ze leerden aangeven of ze die moeten kennen of kunnen. 6 De kinderen kunnen de aanduidingen in het boekje Ik ken en ik kan vergelijken met hun eigen keuzes. 7 De kinderen kunnen hun eigen gedrag, denken en voelen aanduiden in meerkeuzevragen. 8 De kinderen kunnen activiteiten situeren op of aflezen van een maandkalender. Thema 12 Een winkelkar vol Oriëntatie op thema 12 Verkenning van het thema Doelen 1 De kinderen kunnen beschrijven wat ze zien op een titelpagina. 2 De kinderen kunnen hun verwachtingen over het nieuwe thema afleiden van de titelpagina en deze kenbaar maken. 3 De kinderen kennen de belangrijkste onderwerpen en inhouden van het thema. 4 De kinderen kunnen aangeven wat ze nog meer willen weten of vertellen over het thema. 5 De kinderen kunnen met een partner een kruiswoordraadsel invullen. 6 De kinderen kunnen de verschillende activiteiten situeren op of afleiden van de maandkalender. 7 De kinderen kunnen met een partner een taak afwerken.

Activiteit 1 Een jaartje vol Doelen 1 De kinderen kunnen vertellen wat ze zich herinneren van de jaarfries en kunnen gebeurtenissen of feiten situeren in een bepaalde maand. 2 De kinderen kunnen gebeurtenissen en feiten situeren op of afleiden van de klassikale jaarfries. 3 De kinderen kunnen de klassikale en een fictieve jaarfries hanteren om opdrachten in verband met het situeren van gebeurtenissen en feiten uit te voeren. 4 De kinderen kunnen een onvolledige reeks maanden van de jaarfries aanvullen. 5 De kinderen kunnen hun eigen werk controleren, verbeteren of aanvullen. 6 De kinderen kunnen en durven hun mening zeggen over de activiteit, de opdrachten, de voorziene tijd en de duidelijkheid van de ficitieve jaarfries.

Activiteit 2 Hoe was mijn schooljaar? Doelen 1 De kinderen weten dat een schooljaar tien maanden en een (burgerlijk) jaar twaalf maanden duurt. Activiteit 3 2 De kinderen kunnen de maanden van een schooljaar en van een (burgerlijk) jaar opnoemen. 3 De kinderen weten dat een schooljaar zich spreidt over twee (burgerlijke) jaren. 4 De kinderen kunnen vrij hun mening zeggen over enkele onderwerpen van het voorbije schooljaar. 5 De kinderen kunnen enkele gespreksregels toepassen. 6 De kinderen kunnen de begin- en de einddatum van een schooljaar noteren. 7 De kinderen kunnen aangeven wat ze dit schooljaar leuk of niet leuk vonden. 8 De kinderen kunnen veranderingen in hun schoolse prestaties zelf beoordelen. 9 De kinderen kunnen een paar uitspraken over vrienden beoordelen met ja of neen. 10 De kinderen kunnen aangeven wat ze in deze activiteit moeilijk vonden en waarom. Straks wordt het vakantie Doelen 1 De kinderen kunnen verwoorden wat ze denken over vakantie. 2 De kinderen kunnen met behulp van een legende vakantieplannen aflezen van en situeren op maandkalenders. 3 De kinderen kunnen beschrijven wat ze op enkele foto s zien en vergelijken met hun eigen ervaringen. 4 De kinderen kunnen hun eigen vakantieplannen situeren op maandkalenders en daarbij een legende vervolledigen. 5 De kinderen kunnen hun verwachtingen van de vakantie aanduiden bij meerkeuzevragen. 6 De kinderen kunnen hun keuzes verantwoorden. 7 De kinderen kunnen en durven hun mening zeggen over de opdrachten.

Activiteit 4 Bedanken, hoe doe je dat? Doelen 1 De kinderen kunnen situaties bedenken en beschrijven waarbij ze iemand bedanken. 2 De kinderen kunnen afgebeelde situaties rond bedanken beschrijven. 3 De kinderen kunnen verwoorden waarom en hoe ze iemand bedanken. 4 De kinderen kunnen in meerkeuzevragen bij enkele opgegeven situaties aanduiden waarom en hoe ze iemand bedanken. 5 De kinderen kunnen vertellen en verantwoorden waarom en hoe ze iemand bedanken in enkele opgegeven situaties. 6 De kinderen kunnen met een partner een opdracht afwerken. 7 De kinderen kunnen en durven hun mening zeggen over de activiteit.

Activiteit 5 Naar de supermarkt en bij slager Marc Doelen Deel 1 1 De kinderen kunnen activiteiten aflezen van of situeren op een jaarfries. Activiteit 6 2 De kinderen kunnen spontaan vertellen wat feestvieren voor hen betekent. 3 De kinderen kunnen op een plattegrond een paar winkels aanduiden. 4 De kinderen kunnen beschrijven wat ze op een foto zien en vergelijken met hun eigen ervaringen. 5 De kinderen kunnen een legende hanteren om een plattegrond in te kleuren. 6 De kinderen kunnen een plattegrond hanteren om uitspraken te beoordelen als waar of niet waar. 7 De kinderen kunnen ingrediënten de passende kleur geven van de voedseldriehoek en daaruit besluiten of een broodje smos of sangria gezond of ongezond is. 8 De kinderen kunnen met een partner een opdracht uitvoeren. Deel 2 1 De kinderen kunnen in groep afspraken maken en een opdracht uitvoeren. 2 De kinderen kunnen in groep inkopen doen. 3 De kinderen kunnen de hoeveelheid, de aantallen en de inhoud van de aangekochte ingrediënten controleren. 4 De kinderen kunnen hun gedrag bij het doen van inkopen bespreken en beoordelen. Feest in de klas Doelen 1 De kinderen kunnen in groep een opdracht uitvoeren en een hapje en een drankje klaarmaken. 2 De kinderen kunnen op een passende manier het onderhoudspersoneel bedanken. 3 De kinderen kunnen plezier beleven aan het samen feestvieren. 4 De kinderen kunnen regels en afspraken naleven. 5 De kinderen kunnen en durven hun mening zeggen over het feest in de klas.

Activiteit 7 Syntheseactiviteit Doelen 1 De kinderen kunnen op hun niveau het verschil tussen iets kennen en iets kunnen verwoorden. 2 De kinderen kunnen van een opdracht zeggen of die past bij kennen of bij kunnen en kunnen hun keuze bevestigen met het kleven van een sticker. 3 De kinderen kunnen de ontbrekende maanden van een jaar aanvullen. 4 De kinderen kunnen enkele uitspraken over de maanden van een jaar en van een schooljaar beoordelen als waar of niet waar. 5 De kinderen kunnen van enkele zaken die ze leerden aangeven of ze die moeten kennen of kunnen. 6 De kinderen kunnen de aanduidingen in het boekje Ik ken en ik kan vergelijken met hun eigen keuzes. 7 De kinderen kunnen hun eigen gedrag, denken en voelen aanduiden in meerkeuzevragen. 8 De kinderen kunnen activiteiten situeren op of aflezen van een maandkalender.

Wat nu? 10 11 12 Activiteit 1 We kijken achteruit Doelen 1 De kinderen kunnen vertellen wat ze zich nog herinneren van thema 10, 11 en 12. Activiteit 2 2 De kinderen kunnen die thema s en bepaalde activiteiten situeren op de maandkalenders. 3 De kinderen kunnen aangeven wat ze in die thema s belangrijk vonden en wat ze willen onthouden. 4 De kinderen kunnen beschrijven hoe instrumenten evolueren in de tijd. 5 De kinderen kunnen oorzaken en gevolgen van bepaalde handelingen beschrijven. 6 De kinderen kunnen van foto s of tekeningen aangeven bij welk thema ze passen. 7 De kinderen kunnen bij enkele namen van dieren, planten en voorwerpen de passende sticker kleven. 8 De kinderen kunnen uitspraken beoordelen als waar of niet waar. 9 De kinderen kunnen en durven hun mening zeggen over deze activiteit. 12 maanden in een jaar Doelen 1 De kinderen kunnen de maanden van het jaar in de juiste volgorde noemen en elke maand situeren op de jaarkalender. 2 De kinderen kunnen een onvolledige jaarkalender aanvullen. 3 De kinderen kunnen het aantal dagen van elke maand aflezen van een jaarkalender. 4 De kinderen kunnen uitspraken over maanden beoordelen als waar of niet waar. 5 De kinderen kunnen een eenvoudige tijdlijn aflezen en interpreteren. 6 De kinderen kunnen samen met een partner enkele opdrachten afwerken. 7 De kinderen kunnen aangeven wat ze leuk, niet leuk, moeilijk of gemakkelijk vonden.

Activiteit 3 Veilig? Gevaarlijk? Doelen 1 De kinderen kunnen situaties, handelingen of houdingen bedenken en verwoorden die veilig of gevaarlijk zijn voor voetgangers en passagiers. Activiteit 4 2 De kinderen kunnen verkeerssituaties beoordelen en het negatieve en positieve gedrag aangeven. 3 De kinderen kunnen in een totaalsituatie positieve en negatieve gedragingen aanduiden. 4 De kinderen tonen zich bereid om in het verkeer rekening te houden met de positieve gedragingen. 5 De kinderen kunnen aangeven waarom ze deze activiteit leuk of niet leuk vonden. Syntheseactiviteit Doelen 1 De kinderen kunnen op hun niveau het verschil tussen iets kennen en iets kunnen verwoorden. 2 De kinderen kunnen van een opdracht zeggen of die past bij kennen of bij kunnen en kunnen hun keuze bevestigen door een sticker te kleven. 3 De kinderen kunnen de ontbrekende maanden van een jaar en het aantal dagen van elke maand aanvullen. 4 De kinderen kunnen een aantal begrippen situeren op een tekening door het passende cijfer van elk begrip te noteren op de tekening. 5 De kinderen kunnen van enkele zaken die ze leerden, aangeven of ze die moeten kennen of kunnen. 6 De kinderen kunnen aanduidingen in het boekje Ik ken en ik kan vergelijken met hun eigen keuzes. 7 De kinderen kunnen hun eigen gedrag, denken en voelen aanduiden in meerkeuzevragen. 8 De kinderen kunnen activiteiten situeren op of aflezen van een maandkalender.