Aanwijzingen voor de deelnemer

Transcriptie

1 Kerntaak3 werkproces 1,2,3,4 Kritische beroepssituaties handelingsbekwaam oetsnaam oetscode oetsversie Kerntaak Werkproces oetsidentificatie Kritische beroepssituaties HANOAS ,2,3,4 Aanwijzingen voor de deelnemer oetsvorm: oetsperiode : Aantal vragen/opdrachten: Schriftelijk tussentijds 2 kritische beroepssituaties Inleiding Wanneer functioneer je als de beste onderwijsassistent? Niet alleen wanneer alles soepel en op rolletjes verloopt. Dat is natuurlijk wel plezierig, maar je wordt niet echt uitgedaagd alles te laten zien wat je op dat moment kunt. Je functioneert als de beste onderwijsassistent wanneer de situatie anders verloopt dan je eigenlijk wilde. Op dat moment kun je immers bewijzen dat je echt geschikt bent voor het beroep! Waaraan dient een kritische beroepssituatie te voldoen? Een kritische beroepssituatie is een typerende en complexe situatie die de kern van het werk bevat en waarin je kunt bewijzen dat je een goede beroepsbeoefenaar bent. Er worden in dergelijke situaties veelal tegelijkertijd verschillende eisen aan de je gesteld. Veelal is er sprake van een dilemma. Het gaat om een situatie, niet om een activiteit. Een situatie speelt zich af op een bepaalde plaats en in een beperkt tijdsbestek.in een kritische beroepssituatie laat je kennis, vaardigheden en persoonlijke kwaliteiten in je gedrag zien. Kenmerken van een kritische beroepssituatie zijn: -complex -dilemma -keuze maken -typisch voor beroep -verstoorde routine/onverwacht -vraagt nieuwe handeling -je leert er iets van

2 Voor de opleiding Onderwijsassistent hebben we de meest voorkomende kritische beroepssituaties over verschillende thema s verdeeld. De thema s zijn: 1. Emotie / confrontatie 2. Veiligheid 3. Plannen 4. Improviseren 5. Communiceren met ouders 6. Visie In onderstaande tekstkaders tref je per thema een korte omschrijving aan. Vervolgens is een aantal voorbeeldsituaties beschreven. (Je kunt dus ook situaties meemaken die anders zijn. och kunnen jouw situaties ook passen bij een van de thema s). Per thema zie je aan het einde omschreven wat het resultaat van jouw handelen moet zijn. Werkwijze Lees allereerst de tekstkaders rustig door. Je herkent de voorbeeldsituaties vast en zeker, want tijdens je BPV kom je ze zeker tegen. Op dat moment handel je! Na afloop kun je terugkijken op de situatie en op jouw handelen. Bespreek altijd de situatie met je praktijkbegeleider en vraag om feedback. Bij het beschrijven van je eigen kritische beroepssituatie maak je gebruik van het SA-reflectiemodel ( zie bijlage 1) belangrijk is dat je in het verslag weergeeft waarom je zo gereageerd en gehandeld hebt en je beschrijft welke competenties je daarbij hebt ingezet. Je beschrijft twee verschillende kritische beroepssituaties met elk een ander thema aan de hand van het SA-reflectiemodel. Op het voorblad vermeld je de volgende gegevens: Naam, opleiding en datum, groep en cohort. Zie voor beoordeling bijlage 2 hema s en voorbeeldsituaties. HEMA 1: Emotie / confrontatie Het betreft situaties waarbinnen de onderwijsassistent problemen tegenkomt in relatie met: Praktijkbegeleider Overige personen (collegae) Leerlingen Leerlingen onderling - Je geeft een leerling een opdracht en de leerling weigert de opdracht uit te voeren. - Je praktijkbegeleider zegt dat je iets niet hebt uitgevoerd, terwijl er nooit gezegd is dat je dat moest doen. - Een leerling begint te huilen, je weet niet waarom. - Je zit in de koffiekamer en niemand communiceert met je. - Er is ruzie op het plein/klas, verder is er niemand van het team op het plein/klas. - Je ziet een leerling iets doen wat niet mag. - Een leerling plast in de broek. De onderwijsassistent onderhoudt een positieve relatie met alle betrokken partijen. HEMA 2: Veiligheid Het betreft situaties waarbinnen de onderwijsassistent de veiligheid van de kinderen en collegae waarborgt.

3 - ijdens het speelkwartier zie je leerlingen in een boom klimmen. - Bij creatieve vakken merk je dat oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van het gereedschap. Figuurzaag, stanleymes, klei, kralen, enz. worden onjuist en/of onnodig gebruikt. - Een leerling valt en beschadigt zijn knie. - Een leerling scheldt een andere leerling uit. (sociale veiligheid) De onderwijsassistent ziet bewuste punten van veiligheid en neemt voorzorgsmaatregelen. HEMA 3: Plannen Het betreft situaties waarin de onderwijsassistent problemen tegenkomt met betrekking tot de planning. - De materialen die je thuis klaar had liggen, heb je vergeten mee naar school te nemen. - Een activiteit is eerder afgelopen dan je had gepland. - Je hebt een activiteit voorbereid, maar er is op het moment van uitvoeren te weinig materiaal. - Je hebt een activiteit gepland, een collega komt vragen of je iets anders in jouw geplande tijd kan doen. (kopiëren o.i.d.) De onderwijsassistent laat zien problemen met de planning te kunnen oplossen. HEMA 4: Improviseren Een onderwijsassistent komt in de dagelijkse praktijk situaties tegen die niet voorzien zijn. - Er is iets weggepakt (gestolen) van een kind. Jij hebt een vermoeden wie het heeft gedaan. - Een kind zegt tegen jou dat een ander kind hem plaagt. - De leerkracht vraagt of je nu meteen een verhaal kan voorlezen. - De leerkracht wordt weggeroepen voor telefoon en het duurt langer dan je dacht. - ijdens het begeleiden zegt een kind tegen je: Ik snap het niet. De onderwijsassistent weet onvoorziene situaties op te lossen. HEMA 5: Communiceren met ouders De onderwijsassistent komt in contact met ouders die verschillende algemene vragen hebben. - Een ouder klaagt tegen jou over een activiteit die jij hebt georganiseerd. - Een ouder komt naar je toe en vraagt: Hoe gaat het met mijn kind met lezen? - Een ouder vraagt wanneer het schoolreisje is. - Een ouder zegt tegen je: Is leerling A netzo druk als leerling B? - Je wilt voor een activiteit materiaal gebruiken van een andere instelling. (Praktische instanties zoals gemeentelijke instellingen) De onderwijsassistent weet welke vraag van een ouder hij kan beantwoorden en welke vraag hij moet doorverwijzen. De onderwijsassistent handelt conform deze kennis.

4 HEMA 6: Visie De onderwijsassistent geeft blijk kennis te hebben van een visie op onderwijs en opvoeding. Zijn handelen is gebaseerd op deze visie. - Je merkt dat een jongetje meerdere keren bij de meisjes op de wc gaat kijken. - Je hoort dat een kind schuttingtaal gebruikt. - Een kind zegt tijdens een (kring) gesprek tegen jou: Mijn oma is dood. - Een leerling verdient straf en jij moet die straf geven. - De leerkracht is wat later. Daardoor moet jij nu de dagopening doen. De onderwijsassistent weet dat zijn school/praktijkbegeleider werkt vanuit een bepaalde visie. De onderwijsassistent gebruikt deze visie in zijn handelen.

5 Bijlage 1: SA- reflectiemodel KENAAK 3 WEKPOCES: 1,2,3 en 4 S A Situatie aak Actie esultaat eflectie oepassing Je geeft concrete informatie over beroepssituatie(s) waarin die competenties getoond zijn. - Waar vond de situatie plaats? - Hoe zag de omgeving eruit? - Wat gebeurde er precies? - Met wie werkte je samen? De beoordelaar vraagt naar de taak/de functie die je had in die beroepssituatie(s). - Wat was je taak in die beroepssituatie(s)? - Wat was je doel van je handelen? - Welke doelen had je in je POP opgenomen? De beoordelaar vraagt je naar concrete activiteiten. - Welke activiteiten had je gepland om de doelen te behalen? - Hoe voerde je die uit? - Waarom pakte je het op die manier aan? - Welke prioriteit heb je je gesteld? - Welke houding heb je laten zien? De beoordelaar vraagt je naar concrete resultaten. - Wat was het resultaat van je handelen? - Welke kennis en vaardigheden heb je toegepast? - Hoe reageerden de leerling(en) op het resultaat? - Hoe reageerden je begeleider/collega s op het resultaat? - Wat heb je gerapporteerd over deze activiteit(en)? De beoordelaar vraagt je hoe je op die beroepssituatie(s) terugkijkt. erugkijken: - Wat wilde je? - Wat dacht je? - Wat voelde je? - Wat deed je? Essentiële aspecten: - Begrijp je wat er gebeurde? - Wat was belangrijk in die situatie? - Wat was belangrijk voor je? - Wat zegt de theorie er over? - Welke kennis en vaardigheden zou je beter kunnen benutten? De beoordelaar vraagt of je de activiteiten in andere/vergelijkbare situaties kunt toepassen. - Hoe pas je het geleerde toe in andere situaties? - Welke alternatieven kun je noemen?

6 Bijlage 2 BEOODELINGSFOMULIE 1 kritische beroepssituatie KENAAK 3 WEKPOCES: 1,2,3 en 4 S A Je geeft concrete informatie over beroepssituatie(s) waarin die competenties getoond zijn bv.: Situatie - Waar vond de situatie plaats? - Hoe zag de omgeving eruit? - Wat gebeurde er precies? - Met wie werkte je samen? Je beschrijft de taak/de functie die je had in die aak beroepssituatie(s) bv.:.. - Wat was je taak in die beroepssituatie(s)? - Wat was je doel van je handelen? - Welke doelen had je in je POP opgenomen? Je beschrijft de concrete activiteiten bv:. Actie - Welke activiteiten had je gepland om de doelen te behalen? - Hoe voerde je die uit? - Waarom pakte je het op die manier aan? - Welke prioriteit heb je je gesteld? - Welke houding heb je laten zien? Je beschrijft de concrete resultaten b.v:. esultaat - Wat was het resultaat van je handelen? - Welke kennis en vaardigheden heb je toegepast? - Hoe reageerden anderen op het resultaat? Je beschrijft hoe je op die beroepssituatie(s) terugkijkt bv:. eflectie erugkijken: - Wat wilde je? - Wat dacht je? - Wat voelde je? - Wat deed je? Essentiële aspecten: - Begrijp je wat er gebeurde? - Wat was belangrijk in die situatie? - Wat was belangrijk voor je? - Wat zegt de theorie er over? - Welke kennis en vaardigheden zou je beter kunnen benutten? oepassing Je beschrijft of je de activiteiten in andere/vergelijkbare situaties kunt toepassen b.v. - Hoe pas je het geleerde toe in andere situaties? - Welke alternatieven kun je noemen? - Aan welke competenties heb je gewerkt Aangetoond ja nee Cesuur: 5 onderdelen/criteria moeten in het reflectie verslag zijn aangetoond voor een voldoende 6 onderdelen/criteria moeten in het reflectie verslag zijn aangetoond voor een goed Minder dan 5 onderdelen/criteria die zijn aangetoond is onvoldoende Score:.

7 Bijlage 2 BEOODELINGSFOMULIE 2 kritische beroepssituatie KENAAK 3 WEKPOCES: 1,2,3 en 4 S A Je geeft concrete informatie over beroepssituatie(s) waarin die competenties getoond zijn bv.: Situatie - Waar vond de situatie plaats? - Hoe zag de omgeving eruit? - Wat gebeurde er precies? - Met wie werkte je samen? Je beschrijft de taak/de functie die je had in die aak beroepssituatie(s) bv.:.. - Wat was je taak in die beroepssituatie(s)? - Wat was je doel van je handelen? - Welke doelen had je in je POP opgenomen? Je beschrijft de concrete activiteiten bv:. Actie - Welke activiteiten had je gepland om de doelen te behalen? - Hoe voerde je die uit? - Waarom pakte je het op die manier aan? - Welke prioriteit heb je je gesteld? - Welke houding heb je laten zien? Je beschrijft de concrete resultaten b.v:. esultaat - Wat was het resultaat van je handelen? - Welke kennis en vaardigheden heb je toegepast? - Hoe reageerden anderen op het resultaat? Je beschrijft hoe je op die beroepssituatie(s) terugkijkt bv:. eflectie erugkijken: - Wat wilde je? - Wat dacht je? - Wat voelde je? - Wat deed je? Essentiële aspecten: - Begrijp je wat er gebeurde? - Wat was belangrijk in die situatie? - Wat was belangrijk voor je? - Wat zegt de theorie er over? - Welke kennis en vaardigheden zou je beter kunnen benutten? oepassing Je beschrijft of je de activiteiten in andere/vergelijkbare situaties kunt toepassen b.v. - Hoe pas je het geleerde toe in andere situaties? - Welke alternatieven kun je noemen? - Aan welke competenties heb je gewerkt Aangetoond ja nee Cesuur: 5 onderdelen/criteria moeten in het reflectie verslag zijn aangetoond voor een voldoende 6 onderdelen/criteria moeten in het reflectie verslag zijn aangetoond voor een goed Minder dan 5 onderdelen/criteria die zijn aangetoond is onvoldoende Score:.

8 Kerntaak3 werkproces1,2,3,4 Kritische Beroepssituaties HANOAS4-007 EINDBEOODELING KIISCHE BEOEPSSIUAIES BEOODELING KIISCHE BEOEPSSIUAIE 1 O V G BEOODELING KIISCHE BEOEPSSIUAIE 2 O V G CESUU: BEIDE kritische beroepssituaties moeten met een voldoende of goed zijn beoordeeld Als beide kritische beroepssituaties met een goed zijn beoordeeld is de eindbeoordeling een goed Als één kritische beroepssituatie met een goed en de ander met een voldoende zijn beoordeeld is de eindbeoordeling een voldoende Als beide kritische beroepssituaties met een voldoende zijn beoordeeld is de eindbeoordeling een voldoende Bij 1 onvoldoende beoordeling van een kritische beroepssituatie is de eindbeoordeling een onvoldoende NAAM CUSIS: DAUM: COHO: NAAM BEOODELAA: HANDEKENING BEOODELAA: