De klinische zorgvrager

Transcriptie

1 Werkproces 1.4 Begeleidt een zorgvrager De klinische zorgvrager ~Beroepsopdracht 8~ BBL-4, topklinisch traject RdGG, Cohort 2012 Pagina 1 van 17

2 Inleiding en leerdoelen Begeleiding en zorg aan de klinische zorgvrager Je gevoelens op het moment dat je van de arts hoort het is niet goed, zijn eigenlijk niet onder woorden te brengen. Alsof de aarde even stil staat. Je voelt je raar. Alsof je er niet helemaal bent. Met je hele wezen ontken je wat je zojuist te horen hebt gekregen. Het is niet waar, alsjeblieft, laat het niet waar zijn. Wat er verder gebeurt en gezegd wordt, gaat grotendeels langs je heen. Een ziekenhuisopname voor de behandeling van je ziekte is onvermijdelijk. In een ziekenhuis liggen heeft alles te maken met ziekte en dood, dus bang zijn om in een ziekenhuis te liggen is heel reëel. Je hebt de door jou zo vanzelfsprekend genomen gezondheid verloren. Daar gaan ze in je prikken en snijden, je aan slangen hangen, je opmeten en bekloppen: kortom, zeer onaangename handelingen die je helemaal niet wilt. In het ziekenhuis wordt de regie over je eigen leven plotseling uit handen genomen. De artsen en verpleegkundigen nemen de regie vriendelijk maar gedecideerd van je over. Het ziekenhuis hanteert regels die jouw leven tot in details blijken te bepalen: de dagindeling, eten en drinken, lichamelijke verzorging, talloze begrijpelijke en onbegrijpelijke onderzoeken. en dit allemaal voor jouw eigen bestwil. Dit alles leidt tot verwarring, ongeloof en verbazing. Je bent angstig: zal ik deze ziekte overwinnen, zal ik mijn leven kunnen leiden zoals ik dit wil, heb ik wel grip op wat er tijdens deze ziekenhuisopname met mij gebeurt? (bron: borstkankervereniging Nederland) De beschrijving hierboven richt zich op een zorgvrager die opgenomen moet worden in verband met de behandeling van een ziekte. De opname van deze zorgvrager wordt gepland. De zorgvrager en de zorgverleners weten wanneer de zorgvrager zich meldt voor opname. De omschrijving klinische zorgvrager omvat echter alle zorgvragers die in een ziekenhuis zijn opgenomen. Zorgvragers die ongepland in het ziekenhuis komen, bijvoorbeeld in verband met een ongeluk, behoren ook tot deze patiëntencategorie. Ook een zwangere vrouw die, gepland of niet gepland, in het ziekenhuis gaat bevallen is een klinische zorgvrager. In deze opdracht verdiep jij je in de klinische zorgvrager in de breedste zin van het woord. Tevens verdiep jij je in wat er zich in een zorgvrager kan omgaan en hoe je hier als verpleegkundige mee kan/ moet omgaan. In het tweede jaar vindt de verdieping van de klinische zorgvrager plaats. BBL-4, topklinisch traject RdGG, Cohort 2012 Pagina 2 van 17

3 In onderstaand kader vind je de doelen die je tijdens de uitvoering van de opdracht moet behalen. Zorg en begeleiding geven aan klinische zorgvrager De student: geeft zorg en begeleiding op basis van het verpleegplan werkt minimaal 4 ziektebeelden uit volgens een vast format maakt emoties (zoals angst) bespreekbaar met de zorgvrager en past de verpleegkundige zorg hierop aan signaleert pijn en past interventies toe om de pijn te verlichten bereidt voor één klinische zorgvrager een MDO voor en woont deze bij Competenties C begeleiden D aandacht en begrip tonen R op de behoeften en verwachtingen van de klant richten BBL-4, topklinisch traject RdGG, Cohort 2012 Pagina 3 van 17

4 Opdracht met een beschrijving van de context waarin de opdracht plaatsvindt Algemene omschrijving: De klinische zorgvrager betreft alle zorgvragers die om uiteenlopende redenen in een ziekenhuis moeten worden opgenomen. Deze zorgvragers hebben allen verschillende opname-indicaties, hebben een andere voorgeschiedenis, andere levensovertuigingen en leeftijden. Wat al deze zorgvragers echter gemeen hebben, is dat zij (voor kortere of langere tijd) in het ziekenhuis moeten verblijven. Zij worden geconfronteerd met ziekte en sterfelijkheid en de gevoelens van onmacht die hiermee gepaard kunnen gaan. De zorgvragers moeten vertrouwen op de deskundigheid van de professionals in het ziekenhuis zoals jullie (leerling) verpleegkundigen. Voor een verpleegkundige betekent dit dat zij, in deze voor de zorgvrager onzekere tijden, een steun voor deze zorgvrager kan zijn. De verpleegkundige zal echter met haar eigen gevoelens en onzekerheden moeten kunnen omgaan om de zorgvrager te kunnen begeleiden. Complexiteit: De student voert de opdracht uit bij zorgvragers met een laag- tot middencomplexiteit. De opdracht wordt uitgevoerd in niet specifieke situaties maar wel aan de hand van standaardprocedures. De zorg wordt verleend op basis van het verpleegplan wat de student zelf opstelt en aan de hand van het bestaande verpleegplan. Verantwoordelijkheid: De student zal in overleg met de werkbegeleider zorgvragers voor de opdracht selecteren waarbij het geschikt is de opdracht uit te voeren. De student voert de zorgverlening op basis van het verpleegplan, binnen de grenzen van zijn mogelijkheden, zelfstandig uit. De andere zorgverlening delegeert hij naar collega s. De werkbegeleider is eindverantwoordelijk. Transfer: De student kan bovenstaande handelingen uitvoeren bij verschillende soorten zorgvragers met verschillende culturele en sociale achtergronden en met verschillende opname-indicaties. De opdracht: 1. Kies een zorgvrager op de afdeling met een voor de afdeling kenmerkend ziektebeeld. De zorgvrager dient een lage tot midden- complexe zorgvraag te hebben (zie de complexiteitsscore in de studiewijzer). Stel voor deze zorgvrager een verpleegplan op. Het verpleegplan dient te bevatten: o Het ordenen van gegevens volgens de patronen van Gordon o 2 verpleegkundige diagnosen volgens de PES waarvan 1 gericht op pijn o o 2 verpleegkundige doelen geformuleerd volgens de RUMBA-criteria Per verpleegkundig doel 4 verpleegkundige interventies met hierbij de motivatie voor de keuze van de interventies. Lever het verpleegplan ter beoordeling in bij je coach. Voer het verpleegplan uit. Evalueer de gegeven zorg met de zorgvrager en laat de uitvoering beoordelen door je werkbegeleider aan de hand van de gedragscriteria zorg en begeleiding geven aan de klinische zorgvrager. Voor het afronden van de opdracht dienen alle criteria met zichtbaar te zijn beoordeeld. BBL-4, topklinisch traject RdGG, Cohort 2012 Pagina 4 van 17

5 2. Bereidt, voor de zorgvrager waar je het verpleegplan voor hebt opgesteld en hebt uitgevoerd, een MDO 1 voor. Bespreek voorafgaand aan het overleg met je werkbegeleider: o welke rol een verpleegkundige volgens jou invult tijdens het overleg o welke informatie jij zou willen inbrengen o welke informatie jij van de andere disciplines zou willen krijgen Tijdens het overleg vervul je geen actieve rol, maar je observeert: o welke formele rollen je tijdens het overleg herkent en wie deze rol vervult o welke informele rollen je tijdens het overleg herkent en wie deze rol vervult Evalueer het overleg mondeling met je werkbegeleider. o in hoeverre is er in het overleg besproken wat je verwacht had? o hebben er verrassingen plaatsgevonden? o welke formele rollen heb je herkend en wat vond je van deze verdeling? o welke informele rollen heb je herkend en welk effect had dit op het overleg? o wat vond je van de rol van de verpleegkundige? 3. Voer een begeleidingsgesprek gericht op het begeleiden bij (rouw/ verlies) verwerking. Evalueer het gesprek met je werkbegeleider. Schrijf een reflectieverslag over het begeleidingsgesprek dat je hebt gevoerd. Beschrijf hierin specifiek jouw eigen rol in het gesprek en hoe je het vond om deze rol te vervullen. (Zie als richtlijn het hoofdstuk reflecteren in de studiewijzer) 1 Studenten die op een verpleegafdeling stagelopen waar geen MDO wordt gehouden, kunnen bij hun coach een alternatieve opdracht vragen. BBL-4, topklinisch traject RdGG, Cohort 2012 Pagina 5 van 17

6 Te behalen resultaat Theorie/ Resultaat Beoordelaar Behaald Praktijk T Uitwerking soort pijn Docent P Verpleegplan (met 2 diagnosen waarvan 1 Coach gericht op pijn) P 1x ingevulde gedragscriteria zorg en Werkbegeleider begeleiding geven aan de klinische zorgvrager P Mondelinge evaluatie van het MDO/ Of: alternatieve opdracht MDO Werkbegeleider/ Coach P Reflectieverslag van het begeleidingsgesprek Coach BBL-4, topklinisch traject RdGG, Cohort 2012 Pagina 6 van 17

7 POP en PAP (60 min.) Bij elke beroepsopdracht wordt van jou verwacht dat je zelf een plan schrijft hoe je de opdracht in de praktijk wil gaan behalen. In de beroepsopdracht wordt aangegeven wat van jou wordt verwacht om de opdracht af te ronden (de praktijkopdrachten). Ook bieden we opdrachten in de theorie aan die je helpen om de kennis en vaardigheden op te doen om de praktijkopdracht te gaan uitvoeren (ondersteunende opdrachten). Het is nu aan jou om te bepalen hoe je aan de praktijkopdrachten gaat werken zodat je deze kan behalen. Dit doe je door een zogenoemd POP en PAP te schrijven. Dit staat voor Persoonlijk OntwikkelingsPlan en een Persoonlijk Activiteiten Plan. In het onderstaand schema staat aangegeven welke stappen je moet doorlopen om een volledig, concreet en bruikbaar POP en PAP te schrijven. Elk POP en PAP is weer anders. Iedereen heeft immers andere kennis en ervaring opgedaan in het leven, dus het leerproces is bij iedereen anders. Het leren opstellen van een POP en PAP maakt onderdeel uit van het leren plannen van het leerproces en het gestructureerd vormgeven van het leerproces. Ook dit zijn vaardigheden die jij je tijdens de opleiding eigen gaat maken! Bij elke beroepsopdracht dien je de opgestelde POP en PAP bij de coach in te leveren. Pas wanneer het POP en PAP door de coach is goedgekeurd, mag je in de praktijk aan de opdracht gaan werken. Oriëntatie Beschrijf wat nu je praktische ervaring al is met het onderwerp van de beroepsopdracht. Beschrijf wat nu je kennis is aangaande het onderwerp van de beroepsopdracht Te behalen resultaat Welk resultaat wil je bereiken met deze beroepsopdracht Uit welk specifiek gedrag blijkt je bekwaamheid bij de uitvoering van je werk op deze afdeling (competenties, SWOT) Welke producten kan je laten zien (zie beroepsopdracht) POP Waarin wil je jezelf nog ontwikkelen om deze beroepsopdracht te behalen (leervragen) Welke kennis Welke praktijkvaardigheden Welke persoonlijke leerdoelen PAP Stel acties op bij de leervragen die je in je POP hebt geformuleerd B.v. Ik ga.. B.v. Ik wil.. B.v. Ik doe. B.v. Ik maak.. Gebruik werkwoorden die een actie weergeven Wat heb ik hiervoor nodig B.v. -begeleiding van de werkbegeleider, mijn coach, mentor. B.v -tijd B.v. -stukjes B.v. -internet/ boeken/films Kortom Je werkbegeleider moet direct kunnen zien uit je PAP en POP: WAT je al WEET over dit onderwerp WAT je WILT WETEN over dit onderwerp WAT je gaat DOEN aangaande dit onderwerp WAT je hiervoor nodig hebt tijd, stukjes, begeleiding, internet, boeken BBL-4, topklinisch traject RdGG, Cohort 2012 Pagina 7 van 17

8 Gedragscriteria Gedragscriteria Zorg en begeleiding geven aan de klinische zorgvrager Voorbereiding Bespreekt met de werkbegeleider hoe de opdracht vorm zal krijgen Geeft bij de werkbegeleider aan wat ten aanzien van de opdracht van hem verwacht mag worden Legt uit waarom de door hem gekozen zorgvrager geschikt is voor het opstellen en uitvoeren van een verpleegplan Vraagt de zorgvrager toestemming om mee te werken aan de opdracht Legt de zorgvrager de procedure van de opdracht uit Uitvoering Verkrijgt de gegevens van de zorgvrager op een respectvolle manier Maakt gebruik van aanwezige informatie/ hulpbronnen Voert de zorg uit volgens het opgestelde verpleegplan en: Toont hierbij inzicht in het ziektebeeld van de zorgvrager Speelt in op de mate van pijn die de zorgvrager ervaart en past (naast pijnstilling) interventies toe voor pijnbestrijding Signaleert eventuele veranderingen in de zorgbehoefte Monitor de gegeven zorg en de gevolgen hiervan voor de zorgvrager Toont een correcte beroepshouding Evalueert de gegeven zorg met de zorgvrager en bepaalt of de gestelde doelen zijn behaald of moeten worden aangepast Terugkijken Je evalueert, met je begeleider, op de uitvoering van deze opdracht. Je hebt hierbij specifieke aandacht voor: hoe je tijdens de zorg voor de zorgvrager aandacht hebt gehad voor pijnbestrijding Je hebt ook extra aandacht voor: je gehanteerde gesprektechnieken, je beroepshouding. Paraaf begeleider Zichtbaar Niet zichtbaar BBL-4, topklinisch traject RdGG, Cohort 2012 Pagina 8 van 17

9 Ondersteunende opdrachten/ lesactiviteiten A. (210 min.) Verdeel de groep in 5 subgroepen. Verdeel onderling onderstaande ziektebeelden. Werk per subgroep het gekozen ziektebeeld uit en bereid een presentatie voor van ongeveer 10 minuten. De presentatie moet voldoen aan de criteria basis beoordelingsformulier uit de studiewijzer. Per ziektebeeld moeten de onderdelen in de presentatie terugkomen zoals hieronder beschreven. Tijdens les B zal jullie presentatie door de docent beoordeeld worden. De ziektebeelden: Hartinfarct Hartfalen Dehydratie Longembolie Luchtembolie Onderwerpen per ziektebeeld: o De oorzaak o De symptomen o De diagnostiek (niet te medisch) o o De behandeling Het verpleegkundig proces (de 3 verpleegkundige diagnosen die vaak bij dit ziektebeeld zullen voorkomen en de reden hiervoor) B. (2 lesuren.) Tijdens de les presenteren jullie de uitwerking van het gekozen ziektebeeld van opdracht A. De docent en de medestudenten zullen aan het einde van de presentatie verdiepende vragen stellen over het ziektebeeld en het verpleegkundig proces hieromtrent. De ziektebeelden maken deel uit van de toetsen, dus het is essentieel dat de ziektebeelden volledig worden gepresenteerd en besproken. C. (2 lesuren) Volg de les van de verpleegkunde docent waarin pre en post operatieve zorg centraal staan. D. (90 min.) Bereid je op les E en F voor door de vragen uit bijlage 1 te beantwoorden. Als literatuurbronnen kun je het Merck Manual gebruiken of informatie zoeken op internet. Neem de antwoorden op de vragen mee naar les F. E. (2 lesuren.) Volg de masterclass over decompensatio cordis. Hierin wordt het ziektebeeld dieper uitgewerkt. F. (2 lesuren.) Volg de masterclass over hartfalen. In deze les ligt de nadruk op de verpleegkundige aspecten van het ziektebeeld. G. (20 min.) Lees als voorbereiding op les H hoofdstuk 4 uit de reader klinische zorgvrager. H. (2 lesuren.) Volg de TSV les die zich richt op (rouw/ verlies) verwerking. I. (1 lesuur) Volg de TSV les die zich richt op het begeleiden van een zorgvrager bij de (rouw/ verlies) verwerking. BBL-4, topklinisch traject RdGG, Cohort 2012 Pagina 9 van 17

10 J. (30 min.) Bestudeer uit de reader Klinische zorgvrager hoofdstuk 5. Bestudeer uit Basisverpleegkunde: (gegevens verzamelen over andere zintuigen), (verpleegkundige diagnosen/ verpleegproblemen inzake ongemak) en (Verpleegkundige interventies bij pijn). Neem vragen mee naar les L. K. (150 min.) Verdeel over vier subgroepen de volgende soorten pijn: Postoperatieve pijn Diabetische neuropathie Reumatische pijn Pijn en kanker Werk met behulp van internet en literatuur de volgende vragen uit over de door jullie gekozen pijnsoort (maximaal 2 A4): o Wat zijn mogelijke oorzaken o Waar is de pijn gelokaliseerd o Wat is mogelijk aan behandeling o o Wat kan iemand zelf doen om pijn te kunnen voorkomen, te verlichten of te dragen Wat kun je als verpleegkundige (naast het geven van medicatie) doen om de pijn te voorkomen, te verlichten of te dragen o Hoe speelt pijnbeleving een rol bij pijnbestrijding Lever de uitwerking in bij de docent van les L. Na goedkeuring kopieer je de uitwerking voor je groepsgenoten. L. (2 lesuren) Neem deel aan de les over het verpleegkundig proces rondom pijn(bestrijding). M. (90 min.) Bereid je op les N en O voor door de vragen uit bijlage 2 te beantwoorden. Als literatuurbronnen kun je het Merck Manual gebruiken of informatie zoeken op internet. Neem de antwoorden op de vragen mee naar les O. N. (2 lesuren) Volg de masterclass over COPD. In deze les wordt het ziektebeeld verder uitgediept. O. (2 lesuren) Volg de masterclass over COPD. In deze les staan de verpleegkundige aspecten en verpleegkundige zorg bij zorgvragers met COPD centraal. P. (30 min.) Bestudeer als voorbereiding op les R uit de reader Klinische zorgvrager hoofdstuk 1,2 en 3. Neem eventuele vragen en onduidelijkheden mee naar les R. Q. (60 min.) Surf op internet (zoektip: vergaderrollen) naar informatie over formele en informele rollen tijdens een overleg. Beantwoord de volgende vragen: Welke formele rollen zijn er in een overleg vertegenwoordigd? Welke informele kunnen er in een overleg (of team) te herkennen zijn? Welke taken en verantwoordelijkheden hebben de deelnemers met de verschillende rollen voor, tijdens en na het overleg? Neem de verkregen antwoorden op de vragen mee naar les R. R. (2 lesuren) Volg de les over het MDO en formele en informele rollen. Hierin komt aan de orde wat het doel is van het MDO, welke personen aanwezig zijn en wat ieders formele (en informele) rol is. BBL-4, topklinisch traject RdGG, Cohort 2012 Pagina 10 van 17

11 Bijlage 1 Beantwoord na bestudering van literatuur onderstaande vragen over het hart en hartfalen. Let op: lees goed of het juiste of het onjuiste antwoord wordt gevraagd. 1. welke van de onderstaande uitspraken is juist? 1 = rechter atrium 2 = linker atrium 3 = 4 = 5 = 6 = 7 = mitralisklep 8 = aortaklep 9 = linker ventrikel 10= rechter ventrikel 11= onderste holle ader 12= tricuspidaalklep 13= pulmonalisklep a. 3= bovenste holle ader/ 4= aorta/ 5= longslagader/ 6= longader b. 3= bovenste holle ader/ 5= aorta/ 6 longader/ 4= longslagader c. 3= bovenste holle ader/4= aorta/ 5= longader/ 6= longslagader d. 3= longader/ 4= aorta/ 5= longslagader/ 6= bovenste holle ader 2. welke van de onderstaande uitspraken is juist? a. Het hart bestaat van binnen naar buiten uit het endocard, myocard, pericard en epicard. b. Het endocard is een laag dekweefsel en is het dikste deel van de hartwand. c. Het epicard noemt men ook wel het hartzakje. d. Tussen het pericard en het epicard bevind zich een geringe hoeveelheid vocht. 3. welke van de onderstaande uitspraken is juist? a. Ophoping van bloed aan de rechterkant van het hart leidt tot stuwing in de longen. b. Bij hartfalen worden spieren in armen en benen sneller vermoeid. c. Bij ophoping van bloed aan de rechterkant van het hart vinden patiënten het vervelend om plat te liggen in verband met benauwdheid. d. Bij hartfalen worden de nieren gestimuleerd harder te werken. 4. welke van de onderstaande uitspraken is onjuist? a. Het bloed stroomt van de holle aders in het rechter boezem. b. Het bloed stroomt van de longen naar de longslagaders. c. Het bloed stroomt van het rechter boezem naar de rechter kamer. d. Het bloed stroomt van de linker kamer naar de aorta. 5. welke van de onderstaande uitspraken is onjuist? a. Bij systole staat de aortaklep open. b. Bij systole staat de pulmonalisklep open. c. Bij systole staat de mitralisklep dicht. d. Bij systole staat de tricuspidalisklep open. BBL-4, topklinisch traject RdGG, Cohort 2012 Pagina 11 van 17

12 6. welke van de onderstaande uitspraken is onjuist? a. Een overmatige productie van rode bloedcellen kan een oorzaak zijn van hartfalen. b. Een te snel werkende schildklier kan een oorzaak zijn van hartfalen. c. Nierfalen kan een oorzaak zijn van hartfalen. d. Een hartinfarct kan een oorzaak zijn van hartfalen. 7. welke van de onderstaande uitspraken is onjuist? a. Bij het stellen van de diagnose hartfalen laat een echocardiografie (ECG) zien of een hartritme gewoon is en of de wanden van de kamers verdikt zijn. b. Bij het stellen van de diagnose hartfalen laat een thoraxfoto zien of een hart vergroot is en of er vocht in de longen zichtbaar is. c. Bij het stellen van de diagnose hartfalen kunnen met behulp van een echo de pompcapaciteit en de werking van de kleppen gecontroleerd worden. d. Bij het stellen van de diagnose hartfalen kan een lichamelijk onderzoek een zwakke en snelle polsslag constateren. 8. welke van de onderstaande uitspraken is onjuist? a. Patiënten met hartfalen moeten zich bij voorkeur dagelijks wegen. b. Patiënten met hartfalen moeten zorgen voor minimaal een bepaalde inname van natrium per dag. c. Patiënten met hartfalen krijgen soms een vochtbeperking. d. Patiënten met hartfalen moeten bij voorkeur proberen het cholesterolgehalte in het bloed te verlagen. BBL-4, topklinisch traject RdGG, Cohort 2012 Pagina 12 van 17

13 Bijlage 2 Beantwoord na bestudering van literatuur onderstaande vragen. Let op: lees goed of het juiste of het onjuiste antwoord wordt gevraagd. 1. welke van de onderstaande informatie is onjuist? a) 1= slokdarm; 2= luchtpijp b) 3= rechterlong; 4= linkerlong c) 5= bronchioli; 6= longblaasje d) 7= longslagader; 8= longader 2. Welke van de onderstaande uitspraken is onjuist? a) Een lichaam in rust maakt voornamelijk gebruik van borstademhaling. b) Sputum is een mengsel van slijm, afvalmateriaal en door longen afgestoten cellen. c) Een veelvoorkomende oorzaak van hoesten zijn een luchtweginfectie en een allergie. d) Bij hoesten schiet de lucht naar buiten wanneer de druk in de longen toeneemt waardoor de stemspleet en het strotklepje opengaan. 3. Welke van de onderstaande uitspraken is onjuist? a) Bij inademing wordt de borstkasinhoud vergroot waardoor lucht via de luchtpijp naar de long wordt gezogen. b) De belangrijkste spier bij de inademing is het diafragma. c) Bij uitademing verslappen alle inademingspieren waardoor het diafragma bolvormig wordt. d) Uitademen is net als inademen een actief proces. BBL-4, topklinisch traject RdGG, Cohort 2012 Pagina 13 van 17

14 4. Welke van de onderstaande uitspraken is onjuist? a) Het roken van sigaretten is de belangrijkste oorzaak van COPD. b) Als iemand met COPD stopt met roken zal de longfunctie toenemen. c) Het risico op COPD kan toenemen door werken in een chemisch vervuilde of stoffige omgeving. d) Passief roken kan COPD veroorzaken. 5. Welke van de onderstaande uitspraken is onjuist? a) Het hoesten en opgeven van sputum gebeurt bij chronische bronchitis vooral in de avonduren. b) Het met gestrekte armen op een tafel leunen met het gewicht op de handpalmen is een typische houding voor patiënten met COPD. c) Bij een exacerbatie van COPD nemen de hoest, de hoeveelheid sputum en kortademigheid toe. Ook verandert de kleur van het sputum van wit naar geel of groen. d) Bij toename van de ernst van COPD ziet men dat de borstkas minder beweegt en de nek- en schouderspieren worden gebruikt bij de ademhaling. 6. Welke van de onderstaande uitspraken is juist? a) COPD staat voor Cardiac Obstructive Pulmonary Diseases. b) Onder COPD vallen de ziektebeelden astma en chronische bronchitis. c) De GOLD indeling wordt gebruikt om de soort COPD aan te geven. d) COPD staat in de top 10 van de lijst meest voorkomende oorzaken voor mortaliteit (dodelijkheid). 7. Welke van de onderstaande uitspraken is juist? a) Bij COPD komt er door de obstructie minder lucht in de longen waardoor er een tekort aan lucht in de longblaasjes ontstaat. Hierdoor neemt de sputumproductie toe. b) Het aantal haarvaatjes in de wand van de longblaasjes neemt bij COPD toe. Hierdoor wordt de zuurstof- en koolstofdioxide- uitwisseling verstoord. c) Het verschil tussen COPD en astma is dat kortademigheid bij astma tenminste 3 maanden aanhoudt en kortademigheid bij COPD binnen 3 maanden afneemt. d) Bij chronische bronchitis zijn de klieren in de wand van de luchtwegen vergroot waardoor zij meer slijm afgeven. BBL-4, topklinisch traject RdGG, Cohort 2012 Pagina 14 van 17

15 Evaluatie Beroepsopdracht: Groep: Onderstaande vragen/ opmerkingen gaan over de ondersteunende opdrachten en lessen 1. Bij de lessen en opdrachten begrijp ik wat er van me wordt verwacht: 2. De lessen en opdrachten geven me verdieping in het onderwerp: 3. De voorbereidende opdrachten (bijv. als voorbereiding op een les) zijn zinvol: 4. De studiebelastingsuren van de opdracht komen overeen met de werkelijkheid: Wanneer je ergens volledig mee oneens óf mee oneens hebt aangekruist, geef dan aan welk opdrachtnummer het betreft en wat er volgens jou veranderd kan worden: 5. Hoe heb je de studiebelasting ervaren? weinig goed te doen te veel 6. De opdrachten in de bijlagen (bijv. kennistest of vragen maken) zijn zinvol: 7. In de verpleegkunde-lessen heb ik kennis opgedaan die ik goed in de praktijk kan gebruiken: 8. Bij de skills-lessen is er voldoende tijd om de vaardigheden te oefenen: 9. Bij de TSV-lessen is er voldoende tijd om de vaardigheden te oefenen: 10. In de masterclasses heb ik kennis opgedaan die ik goed in de praktijk kan gebruiken: BBL-4, topklinisch traject RdGG, Cohort 2012 Pagina 15 van 17

16 11. Deze opdracht vond ik het meest leerzaam omdat 12. Deze opdracht vond ik het minst leerzaam omdat 13. Deze les vond ik het meest leerzaam omdat 14. Deze les vond ik het minst leerzaam omdat Onderstaande vragen gaan over de opdracht(en) die je in de praktijk moest doen 15. Bij de opdracht(en) in de praktijk begrijp ik wat er van me gevraagd wordt: 16. De opdracht(en) in de praktijk sluiten aan bij de situatie op de afdeling: 17. De opdracht(en) is/ zijn op de afdeling goed te behalen: 18. De studiebelastingsuren van de praktijkopdracht(en) komen overeen met de werkelijkheid: BBL-4, topklinisch traject RdGG, Cohort 2012 Pagina 16 van 17

17 Omcirkel een cijfer wat je geeft voor de hele beroepsopdracht: Welke opmerkingen heb je nog: Wat moet er hierbij volgens jou gebeuren: Hartelijk dank voor het invullen en lever dit formulier in bij je mentor. BBL-4, topklinisch traject RdGG, Cohort 2012 Pagina 17 van 17