METEN MET ATLETEN IN HET SPORTIMONIUM

Transcriptie

1 METEN MET ATLETEN IN HET SPORTIMONIUM Sportimonium

2 In het Sportimonium is een sportlabo. In het sportlabo kan ik mezelf meten met atleten. Ik kan vijf eigenschappen testen aan de hand van 10 testen. Dat zijn 2 oefeningen per eigenschap. Daarna kan ik kijken hoe goed sportatleten het deden op dezelfde test. Hieronder worden alle oefeningen overlopen. Elke oefening doe ik in een groep van minstens 2 personen. 1 persoon doet de oefening. De andere meet het resultaat. Daarna wisselen we van rol. In de bak aan het begin van de zaal kan ik een uitlegboekje en puntenboekje nemen. In het uitlegboekje staan 5 eigenschappen. Per eigenschap zijn er twee oefeningen. Deze komen overeen met de oefeningen in de loopbaan met hetzelfde nummer als het nummer op het uitlegboekje. Bij eigenschap 1, 2 en 5 staan de oefeningen wel in omgekeerde volgorde. De oefening die eerst staat in het boekje, staat op het einde van de loopbaan. Dat is geen probleem. Ik mag kiezen bij welke oefening ik begin. Voor sommige oefeningen heb ik een chronometer nodig. Ik kan een chronometer nemen aan het begin van de zaal op de vensterbank. Als ik klaar ben, leg ik de chronometer terug. Ik start de chronometer door op de knop rechtsboven te drukken. Die knop gebruik ik ook om de klok te stoppen. 2

3 Ik zet de chronometer terug op nul door op de knop linksboven te drukken. Op het einde van elke oefening vul ik mijn score in in de laatste kolom. In de andere kolom kan ik zien hoe goed de sporters het doen op deze oefening. De eerste eigenschap is kracht. Deze twee oefeningen kan ik doen in baan 1. Bij de eerste krachtoefening zal ik verspringen zonder aanloop. Ik doe mijn schoenen uit. 3

4 Ik ga achter de witte afstootlijn staan op de twee witte voetafdrukken. Ik stoot krachtig af. Ik spring met beide voeten samen zo ver mogelijk voorwaarts op de mat zonder achterover te vallen. Mijn groepsgenoot of begeleider meet de afstand tussen de afstootlijn en de achterkant van mijn voetafdruk op de mat. Ik kan drie keer proberen. De beste keer telt mee. Bij de tweede krachtoefening zal ik gewichtheffen. Ik neem een gewicht in mijn beste hand. Ik strek mijn arm horizontaal opzij. De rug van mijn hand wijst naar boven. 4

5 Mijn groepsgenoot of begeleider meet hoe lang ik het gewicht op die plaats kan houden. Hij/zij start de chronometer zodra ik mijn arm ophef. Hij/zij stopt wanneer mijn arm terug neerwaarts is. De tweede eigenschap is lenigheid. De eerste lenigheidsoefening is de stoktest. Ik neem de stok in mijn rechterhand vast bij het gele uiteinde. Ik draai hem over mijn rechterschouder, zodat het zwarte uiteinde naar de grond wijst. Ik probeer met mijn linkerhand de stok vast te grijpen. Ik breng mijn linkerhand zo dicht mogelijk bij mijn rechterhand. Mijn groepsgenoot of begeleider meet de afstand tussen mijn twee handen. 5

6 De tweede lenigheidsoefening is de lenigheidstest. Ik ga met gespreide benen op de Zweedse bank staan. Ik neem het handvat vast met twee handen. Ik probeer mijn voeten zo dicht mogelijk bij elkaar te brengen zonder dat ik mijn handen los. Mijn groepsgenoot of begeleider meet de afstand tussen mijn twee voeten. De derde eigenschap is uithouding. Met de eerste uithoudingsoefening meet ik de maximale hoeveelheid lucht die ik kan inademen. 6

7 Ik neem een ballon. Ik blaas drie keer zoveel lucht als ik kan in de ballon. Ik zie een bord met holtes in. Ik kijk in welke holte de ballon het beste past. Daarna doe ik de ballon in de vuilbak. 7

8 De tweede uithoudingsoefening is een korte inspanningstest met hartslagmeting. Ik ga op de fiets zitten. Ik meet mijn hartslag. Ik fiets 3 minuten aan een tempo van 20km/u. Ik meet opnieuw mijn hartslag. De vierde eigenschap is evenwicht. De eerste evenwichtsoefening is een surftest. Ik ga op de surfplank staan. Als ik dat wil, mag mijn begeleider of groepsgenoot me helpen. Ik heb mijn evenwicht gevonden. Ik probeer zolang mogelijk op de surfplank te gaan staan zonder de hulp van mijn groepsgenoot of begeleider. Ik zorg ervoor dat de randen van de surfplank de grond niet raken. Mijn groepsgenoot of begeleider meet hoe lang ik op de surfplank kan staan. Hij/zij start de chronometer zodra ik in evenwicht ben. Hij/zij stopt zodra de surfplank de grond raakt. Ik mag drie keer proberen. Ik noteer de beste keer. 8

9 De tweede evenwichtsoefening gebeurt op de evenwichtsbalk. Ik ga op het begin van de balk staan. Ik stap voorwaarts tot ik achter de dubbele lijn ben. Ik stap zijwaarts terug. Ik stap opnieuw voorwaarts tot ik achter de dubbele lijn ben. Ik stap achterwaarts terug. Mijn groepsgenoot of begeleider meet hoeveel tijd ik nodig heb voor de oefening. Hij/zij start de chronometer zodra ik op de evenwichtsbalk sta. Hij/zij stopt zodra ik terug aan het beginpunt ben. Als ik onderweg val, krijg ik 5 seconden extra op mijn tijd. De vijfde eigenschap is snelheid. 9

10 De eerste snelheidsoefening zijn de vallende ballen. Ik ga op de witte voetafdrukken staan met mijn gezicht naar de ballen aan het plafond. Mijn groepsgenoot of begeleider gaat aan de touwen staan. Deze persoon laat de ballen 1 voor 1 los met een tussenpauze van minstens 6 seconden. Ik probeer zoveel mogelijk ballen te vangen. Ik noteer hoeveel ballen ik kan vangen. De tweede snelheidsoefening is de sneltiktest met de boksballen. 10

11 Ik doe een bokshandschoen aan over mijn beste hand. Ik ga op de witte voetafdrukken staan. Mijn groepsgenoot of begeleider geeft een startsignaal en drukt op de startknop van de chronometer. Ik tik zo snel mogelijk afwisselend op de linkse en rechtse bokszak. Ik tel hoeveel keer ik op de bokszakken kan tikken in 30 seconden. Mijn groepsgenoot of begeleider zegt stop als de 30 seconden op zijn. Daarna doe ik hetzelfde met mijn andere hand. 11