Eline Baes. Promotor: Prof. dr. Herbert Roeyers Begeleiding: Eva Bruyneel. Studentennummer:

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Eline Baes. Promotor: Prof. dr. Herbert Roeyers Begeleiding: Eva Bruyneel. Studentennummer:"

Transcriptie

1 DE INVLOED VAN MOEDER-KIND INTERACTIE EN GEDEELDE AANDACHT OP TAALONTWIKKELING BIJ JONGERE BROERS EN ZUSSEN VAN KINDEREN MET EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS Eline Baes Studentennummer: Promotor: Prof. dr. Herbert Roeyers Begeleiding: Eva Bruyneel Masterproef II voorgelegd voor het behalen van de graad Master of Science in de Psychologie in de richting Klinische Psychologie Academiejaar:

2 Ondergetekende, Eline Baes, geeft toelating tot het raadplegen van de Masterproef door derden.

3 Voorwoord Deze masterproef is het eindproduct van een uitgewerkt onderzoeksproject, en mijn interesse in wetenschappelijk onderzoek en statistische data-analyse alleen maar heeft versterkt. Graag wil ik van de gelegenheid gebruik maken om enkele personen hartelijk te bedanken. Vooreerst een bijzondere dank aan mijn begeleidster Mevr. Eva Bruyneel. Dank je dat ik steeds terecht kon voor het nalezen van mijn thesis, de constructieve feedback en vooral voor de goeie moed en het vertrouwen die je me gaf om door te zetten. Mijn promotor Prof. Dr. Herbert Roeyers wil ik hartelijk danken voor de kans die ik gekregen heb om me te verdiepen in autismespectrumstoornis en de bijhorende interpersoonlijke factoren, alsook voor het nalezen en de feedback op mijn thesis. Mijn vriend Kenny en mijn broer Robrecht voor het doornemen van mijn thesis en voor de betrokkenheid in mijn leerproces: heel erg bedankt. Veel dank aan mijn beste vriendin Evelyne waar ik zowel in goede als slechte dagen op kan rekenen, alsook voor de momenten van vermakelijkheden om even stoom af te blazen. Mijn ouders alsook mijn broer Hendrik wil ik ten slotte bedanken voor de onvoorwaardelijke steun en het vertrouwen in mijn kunnen.

4 Abstract Inleiding. Broers en zussen van kinderen met een autismespectrumstoornis (ASS; hoog-risico kinderen) hebben een verhoogd risico op ASS, het bredere autistische fenotype (BAP) en andere beperkingen in de ontwikkeling. Dit prospectief longitudinaal onderzoek focust op gedeelde aandacht, moeder-kind interactie en taal bij hoog-risico kinderen en jongere broers en zussen van kinderen met een typische ontwikkeling (laag-risico kinderen). Taal, gedeelde aandacht en moeder-kind interactie worden tussen deze groepen vergeleken. Vervolgens worden verbanden nagegaan tussen gedeelde aandacht, moeder-kind interactie en taal. Methode. Deelnemers bestaan uit 30 laag-risico kinderen en hun moeders en 30 hoog-risico kinderen en hun moeders. Het taalniveau wordt onderzocht met de MSEL en de N-CDI (14 en 24 maanden), gedeelde aandacht met de ESCS (10 maanden) en moeder-kind interacties met de CIB. Resultaten. Op 10 maanden hebben hoog-risico kinderen een lager niveau in geïnitieerde gedeelde aandacht (IJA) + gedragsmatige verzoeken (IBR) dan laag-risico kinderen. Er worden ook verschillen op taalniveau gevonden. Hoog-risico kinderen hebben op 14 maanden een lager taalbegrip. Daarnaast heeft de voornoemde groep op 24 maanden een lager niveau van taalproductie, woordbegrip- en productie. Bijkomend zijn moeders van hoog-risico kinderen op 24 maanden minder responsief-sensitief alsook is er minder dyadische wederkerigheid. Daarnaast zijn er correlaties tussen gedeelde aandacht en taal op 14 en 24 maanden bij lage en hoge risico kinderen. Er werden geen correlaties gevonden tussen moeder-kind interactie en taal en tussen moeder-kind interactie en gedeelde aandacht. Discussie. Verklaringen, beperkingen en sterktes van deze studie en suggesties voor toekomstig onderzoek en klinische implicaties worden aangereikt.

5 Inhoudsopgave Inleiding... 1 Autismespectrumstoornis (ASS)... 1 Algemeen... 1 Prevalentie... 2 Oorzaken... 3 Het multifactorieel model... 3 Genetica... 3 Omgevingsfactoren... 4 Neurobiologie... 4 Prospectief Onderzoek bij Jongere Broers en zussen van Kinderen met ASS... 5 Belang van prospectief onderzoek bij hoog risico kinderen... 5 Taalontwikkeling en Gedeelde Aandacht... 6 Taal bij kinderen met een typische ontwikkeling... 6 Taal en gedeelde aandacht bij kinderen met een typische ontwikkeling... 7 Taal bij kinderen met ASS... 8 Taal en gedeelde aandacht bij kinderen met ASS... 9 Taal bij hoog-risico kinderen Taal en gedeelde aandacht bij hoog-risico kinderen Moeder-Kind Interactie Moeder-kind interactie bij kinderen met een typische ontwikkeling Moeder-kind interactie bij kinderen met ASS Moeder-kind interactie bij hoog-risico kinderen Moeder-kind interactie, Taal en Gedeelde Aandacht bij Kinderen met ASS Moeder-kind interactie, Taal en Gedeelde Aandacht bij Hoog-risico Kinderen Onderzoeksvragen en Hypothesen Gedeelde aandacht Taalniveau Moeder-kind interactie... 17

6 Methodiek Deelnemers Procedure Meetinstrumenten Taal MSEL N-CDI Gedeelde aandacht Moeder-kind interactie Preliminaire analyse Resultaten Onderzoeksvraag Onderzoeksvraag Verschillen in taalontwikkeling Verschillen in moeder-kind interactie Onderzoeksvraag Gedeelde aandacht 10 maanden en taal 14 maanden Gedeelde aandacht 10 maanden en taal 24 maanden Onderzoeksvraag Onderzoeksvraag Discussie Bevindingen Taal Gedeelde aandacht Koppeling taal en gedeelde aandacht Moeder-kind interactie Koppeling moeder-kind interactie en taal Koppeling moeder-kind interactie en gedeelde aandacht Beperkingen en Sterktes in het Onderzoek Toekomstig Onderzoek Klinische Implicaties Referenties... 44

7 Autismespectrumstoornis (ASS) Algemeen De Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, Fifth Edition (DSM-5, American Psychiatric Association (APA), 2014) definieert autismespectrumstoornis (ASS) als een neurobiologische ontwikkelingsstoornis met persisterende beperkingen op twee grote domeinen van symptomen, namelijk 'sociale communicatie en sociale interactie' en 'beperkte repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten'. Enkele voorbeelden van symptomen in de sociale communicatie en interactie zijn een slecht geïntegreerde verbale en non-verbale communicatie, het niet in staat zijn tot een typische gespreksinteractie en moeite met deelnemen aan fantasiespel. Voorbeelden van beperkte, repetitieve gedragspatronen zijn speelgoed op een rij zetten, voorwerpen ronddraaien, rigide denkpatronen of een preoccupatie met ongebruikelijke voorwerpen. De klinische diagnose ASS kan pas gesteld worden wanneer beperkingen op de twee voornoemde domeinen aanwezig (APA, 2014). Bovendien moeten symptomen aanwezig zijn in de vroege ontwikkelingsperiode, doch kunnen pas volledig manifest worden wanneer sociale eisen de begrensde vaardigheden overstijgen, of doordat ze worden gemaskeerd door aangeleerde strategieën op latere leeftijd. Tenslotte moet ASS ook klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren veroorzaken (APA, 2014; Volkmar & McPartland, 2014). De opkomst van de DSM-5 bracht enkele grote wijzigingen met zich mee. Vooreerst hanteerde de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders-IV-Text Revision (DSM-IV-TR, APA, 2000) de 'pervasieve ontwikkelingsstoornissen' als overkoepelende stoornis voor de subcategorieën 'autisme stoornis', 'syndroom van Rett', 'desintegratiestoornis van de kindertijd', 'syndroom van Asperger' en 'atypisch autisme'. Deze subcategorieën (met uitzondering van Rett) worden in de DSM-5 geïntegreerd in de classificatie 'autismespectrumstoornis' (APA, 2014; Volkmar & McPartland, 2014; Young & Rodi, 2014). Een tweede aanpassing in de DSM-5 is de triade van symptoomdomeinen. De DSM-IV-TR had namelijk drie in plaats van twee domeinen: 'kwalitatieve beperkingen in de sociale interacties', 'in de communicatie' en 'beperkte, zich herhalende stereotiepe patronen van gedragingen, belangstellingen en activiteiten' (APA, 2000; Volkmar & McPartland, 2014; Young & Rodi, 2014). Verder introduceert de DSM-5 specificaties om de ernst en de comorbiditeit te beschrijven. Specificaties zijn onder meer de samenhang met een verstandelijke beperking of een taalstoornis. ASS gaat namelijk veelal gepaard met diverse stoornissen, syndromen of problemen. 1

8 Om de comorbiditeit met de taalstoornis te bepalen, moet het actuele niveau van het verbale functioneren worden beoordeeld en beschreven. Gezien het receptieve taalvermogen bij ASS zich mogelijks langzamer kan ontwikkelen dan het expressieve taalvermogen, moeten deze twee taaldomeinen apart beoordeeld worden (APA, 2014). Prevalentie Voor het volledige spectrum wordt de globale mediaan geschat op 62 per kinderen (Elsabbagh et al., 2012). Meer dan de helft van de variantie kan worden verklaard door de leeftijd van de populatie, plaats van onderzoek, strengheid in diagnostische criteria en de aard van het onderzoek (Williams, Higgins, & Brayne, 2006). De gerapporteerde geslachtsratio van ASS is 3 à 4 jongens versus 1 meisje (Fombonne, 2009). Onderzoekers spreken echter van een 'sex/gender bias', dat zichtbaar is in de prevalentiecijfers. Daarmee wordt bedoeld dat het effect van 'geslacht' (biologisch/psychologisch construct) versus 'gender' (sociaal-maatschappelijk construct) op autisme moeilijk van elkaar te onderscheiden is (Lai et al., 2015). Een recente epidemiologische studie toont aan dat er een stijging is in de prevalentie en incidentie door methodologische factoren, namelijk de gewijzigde DSM-IV-TR criteria, de leeftijd waarop een diagnose gesteld wordt en de volledigheid van de diagnosticering (Wazana, Bresnahan, & Kline, 2007). Met betrekking tot het effect van de DSM-5 criteria zijn bevindingen tussen studies inconsistent. Een studie toont namelijk aan dat in vergelijking met de DSM-IV-TR, minder kinderen de diagnose ASS zouden krijgen op basis van de DSM-5 (Maenner et al., 2014). De studie van Kim, Macari, Koller, en Chawarska (2015) beaamt dit niet en stellen vast dat de meerderheid van de kinderen met een pervasieve ontwikkelingsstoornis via de DSM-IV-TR criteria, ook voldoet aan de DSM-5 criteria voor ASS. Een dalende invloed van de DSM-5 op de prevalentie kan eventueel op termijn worden getemperd door onder meer diagnostici te trainen in het toepassen van de vernieuwde criteria op casussen (Maenner et al., 2014). 2

9 Oorzaken Het multifactorieel model. ASS kent een interactie tussen diverse risico- en beschermingsfactoren op genetische, neurologische, (neuro)psychologische en gedragsmatige niveaus. Op elk niveau kan de omgeving positieve en/of negatieve effecten hebben (Morton & Frith, 1995; Pennington, 2006). ASS en andere ontwikkelingsstoornissen worden daarom benaderd vanuit een multifactoriële etiologie in plaats van een unifactorieel deficit. In het multifactorieel model staan interacties en correlaties tussen risico- en beschermingsfactoren op genetische, neurologische, (neuro)psychologische en gedragsmatige niveaus centraal, al dan niet onder invloed van omgevingsfactoren. Onderzoek naar ontwikkelingsstoornissen moet zich daarom richten op deze niveaus en de daarbij horende risico- en beschermingsfactoren. Er moet dus rekening worden gehouden met deze etiologische complexiteit en de diverse ontwikkelingspaden tussen individuen (Eagle, Romanczyk, & Lenzenweger, 2010; Pennington, 2006). Daarnaast wordt comorbiditeit tussen ontwikkelingsstoornissen veelal verklaard aan de hand van het multifactorieel model met gemeenschappelijke risicofactoren op dezelfde niveaus (Antshel, Zhang-James, & Faraone, 2013; Pennington, 2006). Genetica. Vooreerst stelt onderzoek op het genetische niveau vast dat ASS bij monozygote tweelingen vaker samen voorkomt dan bij dizygote tweelingen (Bailey et al., 1995). De mediaan voor de concordantie van ASS ligt op 88% bij monozygote tweelingen en 31% bij dizygote tweelingen (Ronald & Hoekstra, 2011). Gegeven deze substantiële heritabiliteit, hebben jongere broers en zussen van individuen met ASS (hoog-risico kinderen) een groter risico om ASS te ontwikkelen (Lauritsen, Pedersen, & Mortensen, 2005). In het onderzoek van deze masterproef zal de focus gelegd worden op hoog-risico kinderen in vergelijking met jongere broers en zussen van typisch ontwikkelde kinderen (laag-risico kinderen). Verder stellen Ronald et al. (2006) vast dat de twee symptoomdomeinen 'sociale interactie en communicatie' en 'beperkte repetitieve gedragingen, interesses of activiteiten' van ASS een genetische heterogeniteit kennen. Dit betekent dat er niet 1 gen verantwoordelijk is voor de ontwikkeling van ASS, maar eerder een complexe combinatie van diverse genen. 3

10 Omgevingsfactoren. Om gen-omgevingsinteracties in kaart te brengen wordt veel onderzoek verricht naar omgevingsfactoren met betrekking tot voor, tijdens en na de zwangerschap (Kolevzon, Gross, & Reichenberg, 2007; Morton & Frith, 1995; Pennington, 2006). Prenatale omgevingsfactoren die een risicofactor kunnen zijn voor ASS zijn onder andere leeftijd van de ouders, bloedingen en medicatiegebruik tijdens de zwangerschap (Gardener, Spiegelman, & Buka, 2011). Foliumzuur tijdens de zwangerschap is daarentegen een protectieve factor tegen ASS (Lyall, Schmidt, & Hertz-Picciotto, 2014). Perinatale en postnatale risicofactoren zijn onder meer de geboorte van een meerling, zuurstoftekort, een laag geboortegewicht, een keizersnede, een aangeboren afwijking, neonatale bloedarmoede en problemen met het voeden van de baby (Gardener et al., 2011). Neurobiologie. Neuropathologisch onderzoek bemerkt onder meer een abnormale structuur van de minikolommen, disfuncties in het cerebellum en de hemisferen en een reductie van bepaalde cellen (Parellada et al., 2014). Deze bevindingen moeten echter met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Onderzoek naar de neuropathologie gebeurt namelijk vooral bij kinderen met ASS, in comorboditeit met een verstandelijke beperking of epilepsie waardoor deze resultaten niet te generaliseren zijn (Amaral, Schumann, & Nordahl, 2008). Verder is er een hypoconnectiviteit vastgesteld tussen frontale en pariëtale en tussen frontale en temporolimbische regio's in het brein (Belger et al., 2011). Dit impliceert dat de integratie tussen de hersengebieden en behandeling van hogere-orde informatie minder doeltreffend verloopt (Parellada et al., 2014). Deze vaststelling heeft geleid tot een andere interpretatie ten aanzien van de neurobiologische etiologie van ASS. De aard van de stoornis wordt daardoor verschoven van een 'regionale hersendisfunctie' naar een 'grootschalige neurale netwerkstoornis' (Belger et al., 2011). 4

11 Prospectief Onderzoek bij Jongere Broers en Zussen van Kinderen met ASS Belang van prospectief onderzoek bij hoog-risico kinderen. Onderzoek bij jongere broers en zussen van kinderen met ASS (hoog-risico kinderen) is relevant omwille van volgende redenen. Vooreerst is het herhalingsrisico op ASS bij hoog-risico kinderen 18.7%. Het herhalingsrisico kan hoger of lager zijn naargelang twee factoren, namelijk het geslacht van de jongere broer of zus en de gezinsgrootte. Het risico op ASS ligt op 25.9% bij jongens en 9.6% bij meisjes. Het effect van de gezinsgrootte op het herhalingsrisico ligt in het feit dat de kans hoger is bij meer dan 1 broer of zus met ASS (32.2% versus 13.5%). Bovendien wordt binnen prospectief onderzoek bij hoog-risico kinderen ook het 'Bredere fenotype van autisme' (Broader Autism Phenotype, BAP) nagegaan. De reden daarvoor is een verhoogd risico (10 à 20 %) op BAP (Messinger et al., 2013; Rogers, 2009). BAP is een verzamelnaam voor subklinische kenmerken van ASS die gerelateerd zijn aan de twee domeinen van ASS (Ozonoff et al., 2014). De kenmerken van BAP zijn dus hetzelfde als die van ASS, doch zijn milder en beperken het functioneren niet voldoende om de diagnose ASS te bekomen (Bailey, Palferman, Heavey, & Le Couteur, 1998). Reeds vanaf de leeftijd van 12 maanden kunnen BAP kenmerken gedetecteerd worden binnen diverse ontwikkelingsdomeinen, zoals taal, motoriek, sociaal en cognitief. Voornamelijk binnen het sociaal-communicatieve luik staan BAP kenmerken op de voorgrond binnen deze risicogroep (Ozonoff et al., 2014). Verder hebben hoog-risico kinderen ook meer kans op het ontwikkelen van moeilijkheden in ontwikkelingsdomeinen die niet noodzakelijk ASS gerelateerd zijn (Bolton, Pickles, Murphy, & Rutter, 1998; Drumm & Brian, 2013). Het herhalingsrisico en de fenotypische ontwikkeling van ASS, BAP of andere moeilijkheden in de ontwikkeling worden helder door middel van prospectief en longitudinaal onderzoek bij hoog-risico kinderen en ze te vergelijken met laag-risico kinderen (Landa & Garrett-Mayer, 2006). Gezien onderzoek rond de wisselwerking tussen communicatieve vaardigheden en sociale interacties bij hoog-risico kinderen reeds weinig onderzocht is (Northrup & Iverson, 2015), focust deze masterproef zich op de taalontwikkeling, de gedeelde aandacht en de moeder-kind interactie bij hoog-risico kinderen in vergelijking met laag-risico kinderen. 5

12 Taalontwikkeling en Gedeelde Aandacht Taal bij kinderen met een typische ontwikkeling. De studie van DeCasper en Spence (1986) toont aan dat het aanleren van taal reeds aanwezig is in de prenatale periode. Het prenataal horen van de moederstem leidt tot het prefereren van de stem van de moeder bij pasgeboren baby's. Verder zijn jongens algemeen trager in het aanleren van taal dan meisjes (Fenson, Dale, & Reznick, 1994). De twee grote domeinen van taal zijn receptieve (taalbegrip) en expressieve taal (taalproductie). Bij jonge kinderen ontwikkelt de receptieve taal zich veelal in een sneller tempo dan de expressieve taal. Gezien een kind zijn geproduceerde woorden ook moet begrijpen, is dit een logische en noodzakelijke volgorde (Fenson et al., 1994; Hudry et al., 2014; Schaerlaekens, 2008). Het eerste levensjaar is een cruciale ontwikkelingsperiode van receptieve taal. Voor een typische receptieve taalontwikkeling moet er een goed en gevarieerd taalaanbod in de omgeving zijn, een intact gehoor van het kind alsook interesse van het kind in de omgeving (Schaerlaekens, 2008). Op de leeftijd van 6 maanden heeft ervaring met de moedertaal effect op het begrijpen van klanken (Kuhl et al., 1992). Tijdens deze leeftijd zijn typisch ontwikkelde baby's meer responsief ten aanzien van klanken uit de moedertaal, dan ten opzichte van klanken uit een vreemde taal (Kuhl et al., 1992; Pascalis, De Haan, & Nelson, 2002). Daarnaast zijn typisch ontwikkelde baby's tussen 6 en 9 maanden responsief ten aanzien van familiaire woorden (Bergelson & Swingley, 2012). Tussen 8 en 16 maanden begrijpt een kind tussen de 20 en 196 woorden en tussen de 5 en 18 familiaire zinnen (Fenson et al., 1994). Op de leeftijd van 24 maanden verwacht de omgeving nog niet dat een kind alles begrijpt wat gezegd wordt. Vanaf ongeveer 36 maanden gaat de omgeving ervan uit dat het kind begrijpt wat er tegen hem gezegd wordt (Schaerlaekens, 2008). De expressieve taalontwikkeling begint rond de 6 weken met korte en langere rustige geluidjes. Het brabbelen van klanken gaat van start tussen de 4 en 8 maanden (Schaerlaekens, 2008). Rond het eerste levensjaar produceert een kind zijn eerste woordjes (Bergelson & Swingley, 2012). Vanaf ongeveer 16 maanden is er een enorme uitbreiding in de woordenschat. Rond de leeftijd van 18 maanden produceert een kind ongeveer 50 woorden en twee-woordzinnen. Tussen 24 en 30 maanden is een kind in staat om zijn zinsbouw verder uit te breiden (Fenson et al., 1994). Vanaf 36 maanden gaat het aanleren van nieuwe woordjes gepaard met de cognitieve ontwikkeling van het kind. Dit impliceert onder meer het kunnen benoemen van kleuren, tijdsaanduidingen, het gebruik van kwantitatieve begrippen en bijvoeglijke naamwoorden. 6

13 Kinderen zijn dan ook in staat tot het adequaat gebruik van zelfstandige naamwoorden, differentiatie van de voornaamwoorden en het correct gebruik van zowel de bepaalde als onbepaalde lidwoorden (Schaerlaekens, 2008). Taal en gedeelde aandacht bij kinderen met een typische ontwikkeling. Het groeiproces van de woordenschat van een kind na de leeftijd van ongeveer 24 maanden komt tot stand door diverse leerstrategieën, waaronder gedeelde aandacht (JA). Gedeelde aandacht is een sociaal-communicatieve vaardigheid en speelt een belangrijke rol in de taalvaardigheid (Carpenter, Nagell, & Tomasello, 1998). Gedeelde aandacht wordt gedefinieerd als 'de triadische coördinatie van aandacht tussen een kind, een tweede persoon en een derde object, gebeurtenis of persoon'. Het 'triadische' staat voor het integreren van een object, een gebeurtenis of een persoon in de sociale interactie (Bakeman & Adamson, 1984). Er zijn twee vormen van gedeelde aandacht, namelijk actieve 'geïnitieerde' (IJA) en passieve 'responsieve' gedeelde aandacht (RJA). De actieve vorm impliceert het zelf gaan initiëren van gedeelde aandacht. De passieve vorm houdt in dat iemand in een interactie de blik van de ander gaat volgen door in dezelfde richting te kijken (Butterworth, 1991; Corkum & Moore, 1998). Bijkomend wordt er onderscheid gemaakt in de functie van gedeelde aandacht. Dit kan ofwel imperatief zijn met een instrumentele functie, ofwel declaratief dat eerder een sociale functie heeft. Wanneer de functie instrumenteel is, wordt gedeelde aandacht aangewend om iets te bekomen. Een voorbeeld is een verzoek tot het doorgeven van een speeltje door het maken van oogcontact of aanwijzing (Mundy, Sigman, & Kasari, 1993). Een declaratieve, sociale functie houdt in dat gedeelde aandacht wordt toegepast om de aandacht of interesse te delen met de ander. Het kind gaat bijvoorbeeld door een speeltje te beschrijven nagaan of de ouder ook het speeltje gezien heeft (Camaioni, Perucchini, Bellagamba, & Colonnesi, 2004). Een triadische coördinatie door RJA start ongeveer rond de 6 maanden en soms zelfs vroeger door het responsief heen-en-weer richten van de blik tussen de ouder en een stimuli (De Groote, Roeyers, & Striano, 2007; Newson & Newson, 1975). Tussen de 9 en 15 maanden wordt gedeelde aandacht uitgebreid en is een kind in staat tot het refereren naar een object in de interactie (IJA). Het kind zal bijvoorbeeld in de interactie het object aanwijzen en JA initiëren (Carpenter et al., 1998; Harding & Golinkoff, 1979). Moeders spelen een belangrijke rol in het aanleren van RJA en IJA ten aanzien van objecten, gebeurtenissen of personen (Bakeman & Adamson, 1984; Siller & Sigman, 2002). Het onderzoek van Tomasello en Todd (1983) is de eerste studie die vond dat het toepassen en behouden van JA in de moeder-kind interactie 7

14 positief gerelateerd is aan taalontwikkeling van het kind. Dit is een bidirectioneel effect; het taalgebruik van het kind wordt ondersteund door JA en het taalgebruik heeft een positief effect in het gebruik en behoud van JA (Tomasello & Farrar, 1986). Taal bij kinderen met ASS. Het lang uitblijven van de eerste woordjes bij een kind dat later ASS ontwikkelt is binnen onderzoek een welbekende marker. Onderzoek op groepsniveau toont aan dat zowel expressieve- als receptieve taalvaardigheden een achterstand hebben, maar expressieve taal doet het iets beter dan receptieve taal (Boucher, 2012; Charman, Drew, Baird, & Baird, 2003a; Hudry et al, 2010). Opvallend is dat peuters en jonge kinderen met ASS minder woorden begrijpen dan typisch ontwikkelde kinderen, terwijl hun taalproductie gemiddeld beter is (Luyster, Kadlec, Carter, & Tager-Flusberg, 2008). Typisch ontwikkelde peuters die bijvoorbeeld meer dan 200 woorden begrijpen zullen ongeveer 45 woorden produceren (Fenson et al., 1994). Peuters met ASS begrijpen pas meer dan 200 woorden wanneer zij in staat zijn tot het produceren van ongeveer 55 (Luyster et al, 2008) tot 126 woorden (Charman et al., 2003a). Echter mag dit beeld van de taalontwikkeling tijdens de vroege kindertijd bij kinderen met ASS niet veralgemeend worden. Er is namelijk een subgroep van kinderen met ASS waarbij de taalontwikkeling typisch verloopt (ASS-TT) (Hudry et al., 2010; Kjelgaard & Tager-Flusberg, 2001; Luyster et al., 2008). Gezien taalvaardigheden bij kinderen met ASS op een continuüm ligt, zijn groepen van 'kinderen met ASS-TT' en 'kinderen met atypische taalontwikkeling' (ASS-AT) binnen studies een artificiële indeling (Boucher, 2012). Dit is bijvoorbeeld zichtbaar in resultaten tussen studies bij kinderen met een ASS-TT profiel omtrent de fonologische ontwikkeling. Een studie rond ASS-TT stelt bijvoorbeeld vast dat de articulatievaardigheden relatief normaal zijn, maar een ander onderzoek bemerkt articulatiefouten bij 41% van de onderzochte ASS-TT kinderen, waarbij gebreken in articulatie in 12% van de ASS-TT groep significant waren (Cleland et al., 2010; Kjelgaard & Tager-Flusberg, 2001). De expressieve en receptieve woordenschat zou intact zijn, maar hogere orde taalvaardigheden ten aanzien van de receptieve taal bij ASS-TT zijn mogelijks verstoord (Kjelgaard & Tager-Flusberg, 2001; Saalasti et al., 2008). Wanneer er toch een discrepantie tussen receptieve en expressieve taalvaardigheden bij de ASS-TT participanten wordt vastgesteld, zou dit te wijten zijn aan testgerelateerde variabelen, waaronder volgehouden aandacht en taakvereisten (Kjelgaard & Tager-Flusberg, 2001). 8

15 Kjelgaard en Tager-Flusberg (2001) concluderen dat het linguïstisch patroon van ASS-AT te vergelijken valt met specifieke taalontwikkelingsstoornissen (SLI). Een studie rond de subgroep ASS-AT toont aan dat de meerderheid van de onderzochte kinderen (63%) een receptieve/expressieve taalstoornis heeft met tekorten van fonologische en grammaticale aard. Een minderheid van de ASS-AT kinderen (37%) hebben een hogere orde taalstoornis, vooral zichtbaar ten aanzien van de receptieve betekenisverlening (Rapin & Dunn, 2003). Bij de meeste kinderen met ASS-AT is een fonologische en grammaticale onderontwikkeling duidelijk zichtbaar tot de leeftijd van ongeveer 6 jaar (Boucher, 2012). Een longitudinale studie merkt inderdaad op dat de taalvaardigheden niet statisch zijn, maar veranderen over de leeftijd bij kinderen met ASS-AT. Tijdens de kleuterleeftijd vertonen deze kinderen een duidelijk atypische taalontwikkeling, maar tussen de 7 en 9 jarige leeftijd hebben 11% van de onderzochte kinderen goede taalvaardigheden ontwikkelt. 73% van de onderzochte kinderen hebben intacte articulatievaardigheden en milde tot matige moeilijkheden in hogere orde betekenisverlening en syntactisch begrip (Rapin et al., 2009). Dit is congruent met de bevindingen van Geurts en Embrechts (2008). Tijdens de kleuterleeftijd hebben de meerderheid van de kinderen een typisch ASS-AT profiel, met fonologische en syntactische disfuncties. Vanaf de lagere schoolleeftijd verdwijnt dit en zijn er enkel moeilijkheden in hogere orde betekenisverlening en pragmatisch/sociaal aangepast taalgebruik. Taal en gedeelde aandacht bij kinderen met ASS. Sociaal-communicatieve vaardigheden zijn belangrijke voorlopers van de taalontwikkeling (Carpenter et al., 1998). Studies bij kinderen met ASS stellen een achterstand in de taalontwikkeling vast door een gebrek aan JA (Charman et al., 2003b; Sigman & Ruskin, 1999). Onderzoek bij kinderen met een leeftijd van 18 tot 33 maanden is echter inconsistent omtrent de invloed van het type van de JA op de twee taaldomeinen (Luyster et al., 2008). Bij kinderen van 36 tot 60 maanden is vastgesteld dat de RJA een voorspeller is van de receptieve taalontwikkeling (Luyster et al., 2008; Murray et al., 2008). Andere studies beamen dit en stellen vast dat jonge kinderen met ASS die frequenter reageren op een verzoek tot gedeelde aandacht, een betere receptieve taal ontwikkelen over een periode van 1 jaar dan kinderen met ASS die minder frequent reageren op een verzoek tot gedeelde aandacht (Mundy, Sigman, & Kasari, 1990). De expressieve taalontwikkeling zou daarentegen niet afhankelijk zijn van JA (Luyster et al., 2008). Het onderzoek van Charman et al. (2003b) toont ook aan dat RJA enkel een impact heeft op receptieve taal, en niet op expressieve taal. 9

16 Het onderzoek van Sigman en Ruskin (1999) bemerkt daarentegen dat zowel RJA als IJA positieve voorspellers zijn van expressieve taal, en niet van receptieve taal. Taal bij hoog-risico kinderen. Studies gaan prospectief de taalontwikkeling van hoog-risico kinderen na op diverse leeftijden. Wat betreft expressieve taal (brabbelen, lachen) op de leeftijd van 6 maanden is de literatuur inconsistent. Er worden geen significante verschillen in expressieve taal op 6 maanden vastgesteld tussen hoog risico kinderen en laag risico kinderen (Landa & Garrett-Mayer, 2006). De studie van Paul en collega's (2011) suggereert daarentegen dat de score op de Mullen Scales of Early Learning (MSEL; Mullen, 1995) op de leeftijd van 6 maanden voor expressieve taal lager is bij hoog-risico kinderen die op termijn ASS ontwikkelen dan bij laag-risico kinderen. Vanaf 12 maanden wordt een vertraging vastgesteld in het begrijpen van korte zinnen bij hoogrisico kinderen die op lange termijn de diagnose ASS krijgen (Mitchell, Zwaigenbaum, Roberts, & Szatmari, 2006). Verder is op de leeftijd van 12 maanden de intonatie van hoog-risico kinderen die later de diagnose ASS krijgen atypisch (Macari et al., 2012; Paul et al., 2011). De studie van Hudry et al. (2014) bevestigt dat op 14 maanden expressieve taal beter ontwikkeld is dan receptieve taal bij hoog-risico kinderen. Rond de leeftijd van 18 maanden wordt bij hoogrisico kinderen met op termijn de diagnose ASS een vertraging in het begrijpen en produceren van woorden vastgesteld (Mitchell et al., 2006). Jones et al. (2014) suggereren dat de vertraging in de verworven woordenschat zou kunnen verklaard worden door een moeizame ontwikkeling van essentiële leerstrategieën. Echter wordt een vertraging op 18 maanden in receptieve en expressieve taal bij hoog-risico kinderen die ASS ontwikkelen niet consistent vastgesteld. Het onderzoek van Talbott, Nelson, en Tager-Flusberg (2015) stelt namelijk geen problemen vast in expressieve en receptieve taal op 18 maanden bij 9 hoog-risico kinderen die later ASS ontwikkelen. Vanaf 24 maanden is expressieve taal bij hoog-risico kinderen met ASS significant beter ontwikkeld dan receptieve taal. Bij hoog-risico kinderen zonder ASS is dit een omgekeerd patroon, wat overeenkomt met een typische ontwikkeling. Vanaf 36 maanden is expressieve taal bij hoog-risico kinderen met ASS minder goed ontwikkeld dan bij hoog-risico kinderen zonder ASS. Hieruit wordt geconcludeerd dat taalontwikkeling een voorspeller kan zijn voor het ontwikkelingsbeloop ten aanzien van ASS bij hoog-risico kinderen (Hudry et al., 2014). 10

17 Taal en gedeelde aandacht bij hoog-risico kinderen. Onderzoek merkt op dat hoog-risico kinderen met een gemiddelde leeftijd van 14 maanden significant verschillen in IJA ten aanzien van laag-risico kinderen (Goldberg et al., 2005; Rozga et al., 2011). Andere onderzoekers stellen daarentegen geen significante disfunctie vast in IJA bij kinderen tussen 14 en 52 maanden (Toth, Dawson, Meltzoff, Greenson, & Fein, 2007; Yirmiya et al., 2006). De studie van Presmanes, Walden, Stone, en Yoder (2007) toont aan de hand van een responsieve gedeelde aandachtstaak aan dat hoog-risico kinderen lager scoren op RJA dan laagrisico kinderen. Meer concreet wordt gevonden dat hoog-risico kinderen minder accuraat zijn in RJA door oogcontact en verbale informatie van de onderzoeker of door het uitlokken van verbalisaties bij het kind. De hoge en lage risico kinderen verschillen echter niet in de accuraatheid tot RJA wanneer geen verbale informatie wordt uitgewisseld; tussen 12 en 23 maanden is dit voor beide groepen te moeilijk. Er wordt ook geen verschil tussen hoge en lage risico kinderen gevonden wanneer RJA gepaard gaat met een combinatie van volgende signalen: oogcontact, het geven van verbale informatie én aanwijzing door de onderzoeker. Tussen de 12 en 23 maanden is dit voor zowel lage als hoge risico kinderen relatief eenvoudig. Dit is congruent met de bevindingen van Goldberg et al. (2005) en Yirmiya et al. (2006). De onderzoekers vonden inderdaad geen significant verschil in RJA door aanwijzing. De relatie tussen gedeelde aandacht en taalontwikkeling is bij hoog-risico kinderen tot op heden weinig onderzocht. Er wordt aangetoond dat er een significante positieve samenhang is tussen RJA en receptieve en expressieve taalontwikkeling tussen 12 en 23 maanden bij hoog-risico kinderen, doch niet bij laag-risico kinderen (Presmanes et al., 2007). Dit wordt bevestigd door Sullivan et al. (2007). Deze studie stelt bij de hoog-risico kinderen ook een significante positieve correlatie vast tussen RJA op 14 maanden en receptieve en expressieve taal tussen 30 en 36 maanden, dit impliceert echter geen causaliteit. 11

18 Moeder-Kind Interactie Moeder-kind interactie bij kinderen met een typische ontwikkeling. De kwaliteit van de interactie tussen moeder en kind heeft belangrijke effecten op de emotionele, cognitieve en gedragsmatige ontwikkelingsniveaus van het kind (Harrist & Waugh, 2002). De interactie heeft een bidirectioneel karakter, doordat zowel moeder als kind hun invloeden reguleren en aan elkaar aanpassen (Bell, 1968; 1971; 1979; Clark, Kochanska, & Ready, 2000). Een kind is geen passieve actor in de interactie met de moeder. Daarbij speelt de leeftijd van het kind een rol, waarbij een peuter een actieve actor is door zijn toegenomen cognitieve capaciteiten en mobiliteit (Harrist & Waugh, 2002). Verder tonen studies het belang aan van dyadische wederkerigheid in de moeder-kind interactie voor de ontwikkeling van een kind (Harrist & Waugh, 2002; Isabella & Belsky, 1991). Wederkerigheid is een overkoepelende term voor diverse interactieve gedragingen, waaronder responsiviteit, synchroniciteit en gedeeld affect. De koppeling met het dyadische aspect, betekent dat zowel moeder als kind zich dynamisch aan elkaar aanpassen via diverse gecoördineerde gedragingen, waarbij JA een essentiële component is (Harrist & Waugh, 2002). Dyadische wederkerigheid zorgt ervoor dat de interactie vlot verloopt, bijvoorbeeld doordat beide partners elkaar laten uitspreken (Harrist & Waugh, 2002; Vizziello, Ferrero, & Musicco, 2000). De studie van Wilson en Durbin (2012) gaat de invloed na van actorfactoren bij moeders en hun kinderen op de responsiviteit van beide partners in de interactie. Concreet houdt responsiviteit in dat de partner de aandacht en interesse van de andere partner op een object erkent en behoudt door bijvoorbeeld het aanwijzen, het voortonen of door erover te praten. Daarbij is het van belang dat de partner de acties van de andere partner niet gaat ombuigen (Haebig, McDuffie, & Weismer, 2013; McDuffie & Yoder, 2010; Siller & Sigman, 2002; 2008). De mate en de kwaliteit van responsiviteit bij de moeder wordt bidirectioneel beïnvloed door responsiviteit van het kind. De mate aan responsiviteit van het kind is op zijn beurt afhankelijk van kenmerken eigen aan het kind (bijvoorbeeld temperament). Daarnaast is de mate van responsiviteit bij de moeder ook afhankelijk van haar eigen kenmerken (bijvoorbeeld positief affect) (Wilson & Durbin, 2012). Wanneer een moeder weinig responsief is zal zich dat uiten in een fysiekcontrolerende en assertieve stijl in interactie met hun kind (Clark et al., 2000). Op basis van deze onderzoeksgegevens kan geconcludeerd worden dat zowel kind- als oudereffecten en interactie-effecten van belang zijn in het beloop van de interactie. 12

19 Moeder-kind interactie bij kinderen met ASS. Het opvoeden van een kind met een atypische ontwikkeling kan moeizaam verlopen en heeft invloed op diverse levensdomeinen (Meirsschaut, Roeyers, & Warreyn, 2010; Taylor & Warren, 2012). Moeders van kinderen met ASS beleven unieke moeilijkheden, eigen aan de symptomatologie waardoor stress de interactie negatief kan beïnvloeden (Estes et al., 2009; Kasari & Sigman, 1997). In tegenstelling tot andere ontwikkelingsstoornissen zijn de sociale vaardigheden in interacties bij ASS atypisch, waaronder JA (Dawson et al., 2004; Watson, 1998). Er wordt bijvoorbeeld vastgesteld dat kinderen met ASS tijdens JA minder goed in staat zijn hun emoties daaraan te koppelen dan typisch ontwikkelde kinderen (Dawson et al., 1990; Kasari, Sigman, Mundy, & Yirmiya, 1990). Een belangrijk gevolg van de beperkte sociaalcommunicatieve vaardigheden van kinderen met ASS, is dat moeders frequenter interesse uiten in aspecten die niet binnen de focus van het kind liggen dan moeders van typisch ontwikkelde kinderen (Watson, 1998). Er worden meer gelijkenissen dan verschillen gevonden tussen moeder-kind interactie tussen de 2 groepen (Kasari, Sigman, & Mundy, 1988; Kasari & Sigman, 1997; Watson, 1998). Studies tonen aan dat moeders van kinderen met ASS in gelijke mate responsief zijn (Doussard- Roosevelt, Joe, Bazhenova, & Porges, 2003; Kasari et al., 1988; Watson, 1998) en dus even frequent de focus van het kind gaan erkennen dan moeders van typisch ontwikkelde kinderen (Kasari et al., 1988; Watson, 1998). Om sociale beperkingen van hun kind te compenseren, stellen studies ook vast dat ouders van kinderen met ASS een andere kwalitatieve interactiestijl zouden aannemen dan ouders van typisch ontwikkelde kinderen (Kasari & Sigman, 1997; Meirsschaut, Roeyers, & Warreyn, 2011a; Watson, 1998). Ouders van kinderen met ASS zouden eerder een intrusieve interactiestijl hanteren, zodat er bidirectioneel meer responsiviteit en engagement kan ontstaan bij het kind (Spiker, Boyce, & Boyce, 2002). Concreet wordt door ouders van kinderen met ASS meer verbale en non-verbale communicatie gehanteerd om op een hoger niveau de aandacht van het kind te stimuleren, dit in vergelijking met ouders van kinderen met ofwel een normale ontwikkeling ofwel een verstandelijke beperking (Lemanek, Stone, & Fishel, 1993). De ouders van kinderen met ASS gebruiken vooral fysieke toenaderingen en meer intrusief-controlerende gedragingen dan ouders van kinderen met een typische ontwikkeling (Doussard-Roosevelt et al., 2003; Kasari et al., 1988; Lemanek et al., 1993). Deze bevindingen liggen in de lijn van de resultaten van Meirsschaut, Roeyers en Warreyn (2011a). 13

20 Zij tonen aan dat moeders van kinderen met ASS meer pogingen ondernemen om te interageren dan moeders van kinderen zonder ASS. Zij hanteren daarvoor meer imperatieve of instrumentele initiatieven (een verzoek) en minder declaratieve of sociale initiatieven (interesse delen) dan moeders van typisch ontwikkelde kinderen. Verder gaan moeders van kinderen met ASS meer gaan ontkennen dan moeders van typisch ontwikkelde kinderen en gaan ze meer stimuleren tot het uitbreiden van het spel naar een hoger niveau, terwijl moeders van kinderen zonder ASS meer het spelniveau dat hun kind verkiest blijven aanhouden. Moeder-kind interactie bij hoog-risico kinderen. Ouders behandelen hun kinderen niet altijd op een gelijke manier (Rivers & Stoneman, 2008). Differentieel ouderschap is vooral merkbaar in een gezin waar een van de kinderen een disfunctie heeft (McHale & Pawletko, 1992). Een verschil in interactie van moeders naar hun kinderen met ASS en de hoog-risico kinderen toe is meermaals onderzocht. Studies binnen families tonen aan dat er meer non-verbale fysieke initiatieven worden gehanteerd bij het kind met ASS en daarnaast ziet men een verhoogde responsiviteit ten aanzien van de hoog-risico kinderen. Omtrent een hogere responsiviteit suggereren onderzoekers dat moeders meer zelfstandigheid verwachten van hun oudste kind, ongeacht de diagnose ASS. Ten aanzien van de hoeveelheid initiatieven dat moeders nemen is er geen verschil tussen de 2 groepen. Moeders gebruiken dezelfde hoeveelheid declaratieve/sociale en imperatieve/instrumentele initiatieven bij hun kind met ASS en de hoog-risico kinderen, maar niet in vergelijking met laag-risico kinderen (Doussard-Roosevelt, Joe, Bazhenova, & Porges, 2003; Meirsschaut, Warreyn, & Roeyers, 2011b). Omtrent het vermogen tot initiatie bij de kinderen met ASS en de hoog-risico kinderen zonder ASS is er een significant effect van de context (een taak of vrij spel). Tijdens een taak initiëren beide groepen significant minder en worden meer declaratieve/sociale initiatieven gehanteerd. Met betrekking tot responsiviteit op initiatieven, zijn de oudere broers en zussen met ASS enkel tijdens vrij spel minder responsief op sociale initiatieven dan op instrumentele, terwijl hoog-risico kinderen zonder ASS responsief zijn op beide vormen. Deze resultaten suggereren dat zowel oudere broers of zussen met ASS als hoog-risico kinderen zonder ASS gevoelig zijn voor omgevingsfactoren (Meirsschaut et al., 2011b). Er zijn ook studies beschikbaar die peilen naar de moeder-kind interactie tussen families van hoog-risico kinderen en van laag-risico kinderen (Wan et al., 2012; Zwaigenbaum et al., 2005). Daaruit blijkt dat ouders van hoog-risico kinderen meer directief en minder responsief zijn dan ouders van laag-risico kinderen. 14

21 Ouders van hoog-risico kinderen gebruiken tijdens vrij spel meer initiatieven van een hogere intensiteit en in een non-verbale fysieke vorm, zijn veeleisender en passen meer negatieve gedragingen en commentaren toe. De interactie is daardoor vooral oudergericht (Doussard- Roosevelt et al., 2003; Wan et al., 2012). Studies bemerken dat deze ouder-effecten niet los staan van bidirectionele kind-factoren. In vergelijking met de laag-risico kinderen, vertonen hoog-risico kinderen immers beperkingen in JA (Doussard-Roosevelt et al., 2013). Verder tonen hoog-risico kinderen een lager fysiek activiteitenniveau, alsook minder initiatief (Wan et al., 2012). Andere studies beamen aan de hand van ouderrapportage en video-opnames een lager activiteitenniveau rond de leeftijd van 6 maanden bij hoog-risico kinderen (Saint-Georges et al., 2011; Zwaigenbaum et al., 2005). De directiviteit van de ouders van hoog-risico kinderen is net zoals bij kinderen met ASS, mogelijks een adaptatie om sociaal-communicatieve vaardigheden van het kind te bevorderen (Doussard- Roosevelt et al., 2013; Spiker, Boyce, & Boyce, 2002; Wan et al., 2012). Moeder-Kind Interactie, Taal en Gedeelde Aandacht bij Kinderen met ASS De interactie met de zorgverlener speelt een belangrijke rol voor de ontwikkeling van sociale vaardigheden bij het kind met ASS (Siller & Sigman, 2002). Voordat een kind bekwaam is zijn aandacht actief te coördineren tussen een object en zijn ouder, is zoals reeds aangehaald de moeder belangrijk ter bevordering van JA (Bakeman & Adamson, 1984). Onderzoekers suggereren namelijk dat responsiviteit van de ouders tijdens spel predictief is ten opzichte van JA en taal. Een hoge responsiviteit van de ouders op de aandacht en de activiteiten van hun kind voorspelt een betere taalvaardigheid en JA bij hun kinderen met ASS (Siller & Sigman, 2002). Andere onderzoeken bekrachtigen deze resultaten (Haebig et al., 2013; McDuffie & Yoder, 2010; Siller & Sigman, 2008) en stellen bijkomend dat responsiviteit van de ouders significant taalbevorderend is wanneer het taalniveau van de ouder aangepast is aan de verbale capaciteiten van het kind met ASS (Haebig et al., 2013; McDuffie & Yoder, 2010). Ouders van kinderen met ASS hanteren echter niet dezelfde mate aan responsiviteit. De oorzaak waarom de ene ouder meer responsief is dan de andere is nog niet helemaal zeker. De studie van Siller en Sigman (2008) bemerkt dat dit afhankelijk zou kunnen zijn van de perceptie van de ouders ten aanzien van bepaalde kenmerken van het kind. De studie van McDuffie en Yoder (2010) toont namelijk aan dat ouders voldoende kansen moeten krijgen om responsief te kunnen zijn. 15

22 Kinderen die lang genoeg hun aandacht vasthouden aan een stimulus verhogen de mate aan responsiviteit. Verder wordt er een positief effect op taalontwikkeling vastgesteld wanneer de ouder een actie verzoekt (imperatieve/instrumentele initiatieven). De voorwaarde om tot een positief effect te komen bij kinderen met ASS is dat de actie samenhangt met de focus van het kind. Een voorbeeld is dat het kind een bal vasthoudt en de mama verzoekt om de bal naar haar te rollen (Haebig et al., 2013; McDuffie & Yoder., 2010). Daarnaast is er een verbetering in taal wanneer RJA van kinderen met ASS in de ouder-kind interactie frequent is (kind-effect) Het effect van IJA op de taalontwikkeling is echter niet significant na controle op RJA (Siller & Sigman, 2008). Moeder-Kind Interactie, Taal en Gedeelde Aandacht bij Hoog-risico Kinderen Weinig tot geen studies hebben zich reeds gefocust op de invloed van de bidirectionele ouderkind interactie op taal en/of gedeelde aandacht bij hoog-risico kinderen. De longitudinale studie van Northrup en Iverson (2015) bij hoog-risico kinderen tussen de 5 en 36 maanden neemt de invloed van de moeder-kind interactie op taal onder de loep. Zij concluderen dat de coördinatievaardigheden van het kind in de interactie een voorspeller zijn ten aanzien van de taalontwikkeling bij hoog-risico kinderen. De hoog-risico kinderen die later een taalachterstand hebben zijn sterker geneigd om tussen de moeder door te vocaliseren dan kinderen met een typische ontwikkeling. De interacties met hoog-risico kinderen die een taalachterstand ontwikkelen zijn minder gecoördineerd om tijdig een antwoord te genereren. Deze coördinatiekenmerken zijn een dyadisch interactie-effect, in plaats van een kind- of oudereffect Onderzoeksvragen en Hypothesen 'Zijn er significante verschillen in gedeelde aandacht op 10 maanden tussen laag-risico kinderen en hoog-risico kinderen?' Gedeelde aandacht De vaardigheden in JA bij kinderen met ASS zijn minder goed ontwikkeld dan bij typisch ontwikkelde kinderen (Dawson et al., 2004; Sigman & Ruskin, 1999; Watson, 1998). Onderzoek bij hoog-risico kinderen merkt op dat er significante verschillen zijn in IJA ten aanzien van laagrisico kinderen (Goldberg et al., 2005; Rozga et al., 2011), andere onderzoekers beamen dit niet 16

23 (Toth, Dawson, Meltzoff, Greenson, & Fein, 2007; Yirmiya et al., 2006). Daarnaast toont onderzoek aan dat enkel onder bepaalde meetprocedures hoog-risico kinderen lager scoren op RJA dan laag-risico kinderen. Op basis van de ESCS wordt geen significant verschil in JA gevonden (Goldberg et al., 2005; Presmanes, Walden, Stone en Yoder, 2007; Yirmiya et al., 2006). Er wordt in deze studie geen significante verschillen verwacht in RJA (gemeten met de ESCS) en IJA op 10 maanden. 'Zijn er significante verschillen in taalniveau en moeder-kind interactie op 14 en 24 maanden tussen laag-risico kinderen en hoog-risico kinderen? Taalniveau Reeds vanaf de leeftijd van 12 maanden kunnen bij hoog-risico kinderen BAP kenmerken gedetecteerd worden, voornamelijk binnen het (sociaal-)communicatieve luik (Ozonoff et al., 2014). Onderzoek bij kinderen met ASS toont aan dat zowel expressieve- als receptieve taalvaardigheden een achterstand hebben, maar expressieve taal doet het iets beter dan receptieve taal (Boucher, 2012; Charman, Drew, Baird, & Baird, 2003a; Hudry et al, 2010). Vanaf 12 maanden wordt ook bij hoog-risico kinderen een vertraging vastgesteld in taalbegrip die op lange termijn de diagnose ASS krijgen, doch niet bij hoog-risico kinderen die later geen ASS ontwikkelen (Mitchell, Zwaigenbaum, Roberts, & Szatmari, 2006). De studie van Hudry et al. (2014) toont aan dat op 14 maanden expressieve taal beter ontwikkeld is dan de receptieve taal bij hoog-risico kinderen, ongeacht een ASS diagnose op lange termijn. Vanaf 24 maanden is expressieve taal bij hoog-risico kinderen met ASS significant beter ontwikkeld dan receptieve taal (Hudry et al., 2014). Bij hoog-risico kinderen zonder ASS is dit een omgekeerd patroon, zoals bij kinderen met een typische ontwikkeling. Er wordt daarom verwacht dat hoog-risico kinderen op 14 en (eventueel) op 24 maanden een lager taalbegrip hebben dan laag-risico kinderen. Moeder-kind interactie Onderzoek toont aan dat er meer gelijkenissen dan verschillen in moeder-kind interacties mogelijk zijn tussen kinderen met ASS en kinderen met een typische ontwikkeling (Kasari, Sigman, & Mundy, 1988; Kasari & Sigman, 1997; Watson, 1998). Studies bemerken dat ouders van hoog-risico kinderen meer directief en minder responsief zijn dan ouders van laag-risico 17

24 kinderen. Mogelijks is dit een aanpassing van de ouders om meer responsiviteit en betrokkenheid van hun kind te kunnen verkrijgen (Doussard-Roosevelt et al., 2003; Wan et al., 2012). Er wordt daarom een lagere dyadische wederkerigheid en responsiviteit van de moeder verwacht op 14 en 24 maanden bij hoog-risico kinderen dan bij laag-risico kinderen. 'Is er een samenhang tussen gedeelde aandacht op 10 maanden met taalontwikkeling op 14 en 24 maanden bij laag-risico kinderen en hoog-risico kinderen?' Sociaal-communicatieve vaardigheden zijn belangrijke voorlopers van taalontwikkeling (Carpenter et al., 1998). Onderzoek bij kinderen met ASS is echter inconsistent omtrent de invloed van het type JA op de twee taaldomeinen (Luyster et al., 2008). De relatie tussen JA en de taalontwikkeling is bij hoog-risico kinderen nog maar weinig onderzocht. Er wordt aangetoond dat er een significante positieve samenhang is tussen RJA en receptieve en expressieve taalontwikkeling bij hoog-risico kinderen, maar niet bij laag-risico kinderen (Presmanes et al., 2007). De studie van Sullivan et al. (2007) stelt eveneens een positieve voorspeller vast van RJA op 14 maanden en receptieve en expressieve taal op latere leeftijd bij hoog-risico kinderen. Op basis van de literatuurstudie wordt er in de huidige masterproef verwacht dat er enkel een positieve samenhang is tussen RJA op 10 maanden en receptieve en expressieve taal op 14 en 24 maanden. 'Is er een samenhang tussen responsiviteit van de moeder en dyadische wederkerigheid op 14 en 24 maanden met taalniveau op 14 en 24 maanden bij laag-risico kinderen en hoog-risico kinderen?' Weinig tot geen studies hebben zich reeds gefocust op de invloed van de bidirectionele ouderkind interactie op taal en/of gedeelde aandacht bij hoog-risico kinderen (Northrup en Iverson, 2015). Onderzoek bij kinderen met ASS suggereert dat responsiviteit van de ouders predictief is ten opzichte van taalontwikkeling. Een hoge responsiviteit van ouders voorspelt een betere taalontwikkeling bij hun kinderen met ASS dan ouders met een lage mate aan responsiviteit (Haebig et al., 2013; McDuffie & Yoder, 2010; Siller & Sigman, 2002; Siller & Sigman, 2008). Op basis hiervan wordt een significante positieve samenhang verwacht tussen responsieve moeder en taalvaardigheden bij hoog-risico kinderen. De studie van Northrup en Iverson (2015) bij hoog-risico kinderen op 9 maanden toont aan dat het coördinatievermogen in de interactie een voorspellende factor is ten aanzien van de 18

Het stimuleren van sociaalcommunicatieve vaardigheden bij jonge kinderen met een autismespectrumstoornis

Het stimuleren van sociaalcommunicatieve vaardigheden bij jonge kinderen met een autismespectrumstoornis Het stimuleren van sociaalcommunicatieve vaardigheden bij jonge kinderen met een autismespectrumstoornis Herbert Roeyers Onderzoeksgroep Ontwikkelingsstoornissen VVL Congres, Berchem, 14 maart 2014 Pervasieve

Nadere informatie

Bijlage 25: Autismespectrumstoornis in DSM-5 (voorlopige Nederlandse vertaling) 1

Bijlage 25: Autismespectrumstoornis in DSM-5 (voorlopige Nederlandse vertaling) 1 Bijlage 25: Autismespectrumstoornis in DSM-5 (voorlopige Nederlandse vertaling) 1 Moet voldoen aan de criteria A, B, C en D A. Aanhoudende tekorten in sociale communicatie en sociale interactie in meerdere

Nadere informatie

Op naar de DSM 5! Autismespectrumstoornis. J. Wolthaus, GZ-psycholoog en C. Schoenmakers, GZ-psycholoog

Op naar de DSM 5! Autismespectrumstoornis. J. Wolthaus, GZ-psycholoog en C. Schoenmakers, GZ-psycholoog Op naar de DSM 5! Autismespectrumstoornis J. Wolthaus, GZ-psycholoog en C. Schoenmakers, GZ-psycholoog Autisme DSM IV: Stoornissen die meestal voor het eerst op zuigelingenleeftijd, kinderleeftijd of in

Nadere informatie

Petra Warreyn, 2 april

Petra Warreyn, 2 april Moeder-kind interactie bij jongere broertjes en zusjes van kinderen met een autismespectrumstoornis: Implicaties voor diagnostiek en interventie 2 Inleiding: Etiologie ASS Gen x omgevingsinteractie: vaak

Nadere informatie

Het onderzoek. Taalontwikkeling. Inhoud. Lezing Kannercyclus 10 december 2012. Autismespectrumstoornissen. Jarymke Maljaars

Het onderzoek. Taalontwikkeling. Inhoud. Lezing Kannercyclus 10 december 2012. Autismespectrumstoornissen. Jarymke Maljaars Autismespectrumstoornissen BEGRIP ALS STRUIKELBLOK: Taal bij kinderen met autisme en een verstandelijke beperking FENOTYPE KANNERCYCLUS 1 december 212 COGNITIE BIOLOGIE O M G E V I N G GENOTYPE Autisme

Nadere informatie

Autismespectrumstoornis. SPV REGIOBIJEENKOMST MIDDEN NEDERLAND Mandy Bekkers

Autismespectrumstoornis. SPV REGIOBIJEENKOMST MIDDEN NEDERLAND Mandy Bekkers Autismespectrumstoornis SPV REGIOBIJEENKOMST MIDDEN NEDERLAND 19-10-2016 Mandy Bekkers (mandybekkers@hotmail.com) Waarschuwing vooraf! 2 Geschiedenis Autos (Grieks: zelf) 1937-1940: Term autisme 1943 &

Nadere informatie

Lezing voor de NVA. Door Harmke Nygard-Smith Klinisch psycholoog. Ontwikkelingsstoornissen Dimence

Lezing voor de NVA. Door Harmke Nygard-Smith Klinisch psycholoog. Ontwikkelingsstoornissen Dimence Lezing voor de NVA Door Harmke Nygard-Smith Klinisch psycholoog Ontwikkelingsstoornissen Dimence Waarom diagnostiek? Hoe doen we eigenlijk diagnostiek? De DSM 5 Wijzigingen in de DSM 5 voor de autisme

Nadere informatie

Deel VI Verstandelijke beperking en autisme

Deel VI Verstandelijke beperking en autisme Deel VI Inleiding Wat zijn de mogelijkheden van EMDR voor cliënten met een verstandelijke beperking en voor cliënten met een autismespectrumstoornis (ASS)? De combinatie van deze twee in een en hetzelfde

Nadere informatie

De sociale interactie tussen moeder en kind gedurende een taaksituatie.

De sociale interactie tussen moeder en kind gedurende een taaksituatie. Academiejaar 2009-2010 Eerste Examenperiode De sociale interactie tussen moeder en kind gedurende een taaksituatie. Een vergelijkende studie tussen jonge kinderen met een autismespectrumstoornis en hun

Nadere informatie

Samenvatting (Summary in Dutch)

Samenvatting (Summary in Dutch) Samenvatting (Summary in Dutch) * 132 Baby s die te vroeg geboren worden (bij een zwangerschapsduur korter dan 37 weken) hebben een verhoogd risico op zowel ernstige ontwikkelingproblemen (zoals mentale

Nadere informatie

Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar Eerste examenperiode

Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar Eerste examenperiode Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Eerste examenperiode SOCIAAL-COMMUNICATIEVE ONTWIKKELING BIJ ZUSJES EN BROERTJES VAN KINDEREN MET AUTISME Masterproef

Nadere informatie

Autisme Spectrum Stoornissen Van DSM IV naar DSM 5

Autisme Spectrum Stoornissen Van DSM IV naar DSM 5 Autisme Spectrum Stoornissen Van DSM IV naar DSM 5 Britt Hoogenboom, kinder,- en jeugdpsychiater Dr. Sanne Hogendoorn, psycholoog Zorgprogrammaleiders Centrum voor Autisme en Psychose, de Bascule Referatencyclus

Nadere informatie

Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren

Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren Ondanks dat het in Nederland niet is toegestaan om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 16 jaar, drinkt een groot deel van deze jongeren alcohol. Dit proefschrift laat zien dat de meerderheid van

Nadere informatie

HET IMPACT-PROGRAMMA: EEN OUDERTRAINING OM DE SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN VAN JONGE KINDEREN MET ASS TE STIMULEREN

HET IMPACT-PROGRAMMA: EEN OUDERTRAINING OM DE SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN VAN JONGE KINDEREN MET ASS TE STIMULEREN HET IMPACT-PROGRAMMA: EEN OUDERTRAINING OM DE SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN VAN JONGE KINDEREN MET ASS TE STIMULEREN Sara Van der Paelt Onderzoeksgroep ontwikkelingsstoornissen Universiteit Gent

Nadere informatie

Wies Hales. Promotor: Dr. Petra Warreyn. Aantal woorden: Studentennummer:

Wies Hales. Promotor: Dr. Petra Warreyn. Aantal woorden: Studentennummer: MOEDER-KIND INTERACTIE BIJ ZEER JONGE BROERS EN ZUSSEN VAN KINDEREN MET AUTISMESPECTRUMSTOORNIS EN HET VERBAND MET DE TALIGE EN SOCIAAL-COMMUNICATIEVE ONTWIKKELING. Aantal woorden: 23.539 Wies Hales Studentennummer:

Nadere informatie

Moeder-kind interactie bij jongere broers en zussen van kinderen met een autismespectrumstoornis: Invloed op het huidig en toekomstig functioneren

Moeder-kind interactie bij jongere broers en zussen van kinderen met een autismespectrumstoornis: Invloed op het huidig en toekomstig functioneren Academiejaar 2015 2016 Tweedesemesterexamenperiode Moeder-kind interactie bij jongere broers en zussen van kinderen met een autismespectrumstoornis: Invloed op het huidig en toekomstig functioneren Masterproef

Nadere informatie

Broers en zussen van kinderen met een autismespectrumstoornis op kleuterleeftijd: symptomatologie en ruimer functioneren.

Broers en zussen van kinderen met een autismespectrumstoornis op kleuterleeftijd: symptomatologie en ruimer functioneren. Academiejaar 2013 2014 Eerstesemesterexamenperiode Broers en zussen van kinderen met een autismespectrumstoornis op kleuterleeftijd: symptomatologie en ruimer functioneren. Masterproef neergelegd tot het

Nadere informatie

De moeder-kind interactie bij jongere broers en zussen van kinderen met een autismespectrumstoornis

De moeder-kind interactie bij jongere broers en zussen van kinderen met een autismespectrumstoornis Academiejaar 2014-2015 Tweedesemesterexamenperiode De moeder-kind interactie bij jongere broers en zussen van kinderen met een autismespectrumstoornis Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad

Nadere informatie

EEN PROSPECTIEF-LONGITUDINAAL ONDERZOEK NAAR ONTWIKKELINGSREGRESSIE BIJ JONGERE BROERS EN ZUSSEN VAN KINDEREN MET EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS

EEN PROSPECTIEF-LONGITUDINAAL ONDERZOEK NAAR ONTWIKKELINGSREGRESSIE BIJ JONGERE BROERS EN ZUSSEN VAN KINDEREN MET EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS EEN PROSPECTIEF-LONGITUDINAAL ONDERZOEK NAAR ONTWIKKELINGSREGRESSIE BIJ JONGERE BROERS EN ZUSSEN VAN KINDEREN MET EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS Sandrien Van den Eede Studentennummer: 01203034 Promotor: Prof.

Nadere informatie

Moeder-kind interactie en taalontwikkeling bij kinderen met een risico op autismespectrumstoornis

Moeder-kind interactie en taalontwikkeling bij kinderen met een risico op autismespectrumstoornis Academiejaar 2015-2016 Tweedesemesterexamenperiode Moeder-kind interactie en taalontwikkeling bij kinderen met een risico op autismespectrumstoornis Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad

Nadere informatie

Vroegdetectie van een autismespectrumstoornis bij jonge kinderen. Dr. Jo Wellens, kinder- en jeugdpsychiater TheA

Vroegdetectie van een autismespectrumstoornis bij jonge kinderen. Dr. Jo Wellens, kinder- en jeugdpsychiater TheA Vroegdetectie van een autismespectrumstoornis bij jonge kinderen Dr. Jo Wellens, kinder- en jeugdpsychiater TheA 7-12-2018 Inhoud Vroegdetectie in een relationeel perspectief Infant and Early Childhood

Nadere informatie

Het opvolgen van broertjes en zusjes van kinderen met een autismespectrumstoornis: achtergrond, voorlopige resultaten en oproep tot medewerking 2

Het opvolgen van broertjes en zusjes van kinderen met een autismespectrumstoornis: achtergrond, voorlopige resultaten en oproep tot medewerking 2 Petra Warreyn, Inge Schietecatte, Mieke Dereu, Lieselot Ruysschaert, Sara Van der Paelt en Herbert Roeyers 1 Het opvolgen van broertjes en zusjes van kinderen met een autismespectrumstoornis: achtergrond,

Nadere informatie

Dutch summary (Samenvatting van hoofdstukken)

Dutch summary (Samenvatting van hoofdstukken) Dutch summary (Samenvatting van hoofdstukken) 101 102 Hoofdstuk 1. Algemene introductie Het belangrijkste doel van dit proefschrift was het ontwikkelen van de Interactieve Tekentest (IDT), een nieuwe test

Nadere informatie

HET VERBAND TUSSEN MOEDER-KIND INTERACTIE EN SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN BIJ BROERS EN ZUSSEN VAN KINDEREN MET AUTISMESPECTRUMSTOORNIS

HET VERBAND TUSSEN MOEDER-KIND INTERACTIE EN SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN BIJ BROERS EN ZUSSEN VAN KINDEREN MET AUTISMESPECTRUMSTOORNIS HET VERBAND TUSSEN MOEDER-KIND INTERACTIE EN SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN BIJ BROERS EN ZUSSEN VAN KINDEREN MET AUTISMESPECTRUMSTOORNIS Aantal woorden: 24,267 Agnes Demeestere Studentennummer: 00902090

Nadere informatie

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar Eerste examenperiode

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar Eerste examenperiode Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2013-2014 Eerste examenperiode Een longitudinale studie bij jonge broertjes en zusjes van kinderen met een autismespectrumstoornis: Het

Nadere informatie

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017)

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017) Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017) 2. Introductie slaapproblemen Deze introductie beschrijft de definitie van slaapproblemen en slaapstoornissen, de prevalentie en de gevolgen

Nadere informatie

Wat is een specifieke taalontwikkelingsstoornis? dr Ellen Gerrits, logopedist Congres TaalStaal 9 november 2012 Koninklijke Auris Groep

Wat is een specifieke taalontwikkelingsstoornis? dr Ellen Gerrits, logopedist Congres TaalStaal 9 november 2012 Koninklijke Auris Groep Wat is een specifieke taalontwikkelingsstoornis? dr, logopedist Congres 9 november 2012 Koninklijke Auris Groep Over welke kinderen praten we vandaag? Engels: Specific Language Impairment: Is SLI wel zo

Nadere informatie

MOEDER-KIND INTERACTIE BIJ JONGE BROERS EN ZUSSEN VAN KINDEREN MET AUTISMESPECTRUMSTOORNIS.

MOEDER-KIND INTERACTIE BIJ JONGE BROERS EN ZUSSEN VAN KINDEREN MET AUTISMESPECTRUMSTOORNIS. MOEDER-KIND INTERACTIE BIJ JONGE BROERS EN ZUSSEN VAN KINDEREN MET AUTISMESPECTRUMSTOORNIS. WAT IS DE SAMENHANG TUSSEN INTERACTIEKENMERKEN ENERZIJDS EN MOEDER- EN KINDKENMERKEN ANDERZIJDS. Aantal woorden:

Nadere informatie

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals

Omdat uit eerdere studies is gebleken dat de prevalentie, ontwikkeling en manifestatie van gedragsproblemen samenhangt met persoonskenmerken zoals Gedragsproblemen komen veel voor onder kinderen en adolescenten. Als deze problemen ernstig zijn en zich herhaaldelijk voordoen, kunnen ze een negatieve invloed hebben op het dagelijks functioneren van

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting Titel: Cognitieve Kwetsbaarheid voor Depressie: Genetische en Omgevingsinvloeden Het onderwerp van dit proefschrift is cognitieve kwetsbaarheid voor depressie en de wisselwerking

Nadere informatie

DSM-5 interview autismespectrumstoornis

DSM-5 interview autismespectrumstoornis DSM-5 interview autismespectrumstoornis Semi-gestructureerd anamnestisch interview ter beoordeling of er sprake is van een autismespectrumstoornis. A.A. Spek Klinisch psycholoog/senior onderzoeker Autisme

Nadere informatie

Welkom. DGM en Autisme. Esther van Efferen-Wiersma. Presentatie door

Welkom. DGM en Autisme. Esther van Efferen-Wiersma. Presentatie door Welkom DGM en Autisme Presentatie door Esther van Efferen-Wiersma Inhoud Autisme: recente ontwikkelingen Van beperkingen naar (onderwijs)behoeften DGM en autisme Hulpmiddelen en materialen Vragen? Autisme?

Nadere informatie

Autisme, wat weten we?

Autisme, wat weten we? Autisme, wat weten we? Matt van der Reijden, kinder- en jeugdpsychiater & geneesheer directeur Dr Leo Kannerhuis, Oosterbeek 1 autisme agenda autisme autisme en het brein: wat weten we? een beeld van autisme:

Nadere informatie

Het syndroom van Down en autisme duel of dual? Yvette Dijkxhoorn

Het syndroom van Down en autisme duel of dual? Yvette Dijkxhoorn Het syndroom van Down en autisme duel of dual? Yvette Dijkxhoorn Diagnostiek 1. Screening 2. Individueel descriptieve diagnostiek 3. Begeleiding en Behandeling Autismespectrumstoornissen VROEGE ONTWIKKELING

Nadere informatie

Welkom. DGM en Autisme. Esther van Efferen-Wiersma. Presentatie door

Welkom. DGM en Autisme. Esther van Efferen-Wiersma. Presentatie door Welkom DGM en Autisme Presentatie door Esther van Efferen-Wiersma Inhoud DGM en autisme? Autisme: recente ontwikkelingen Van beperkingen naar (onderwijs)behoeften DGM en autisme! Vragen? DGM en Autisme?

Nadere informatie

DE ROL VAN GESLACHT BIJ DE SOCIALE INTERACTIES TUSSEN KINDEREN MET EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS EN HUN JONGERE BROER OF ZUS

DE ROL VAN GESLACHT BIJ DE SOCIALE INTERACTIES TUSSEN KINDEREN MET EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS EN HUN JONGERE BROER OF ZUS DE ROL VAN GESLACHT BIJ DE SOCIALE INTERACTIES TUSSEN KINDEREN MET EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS EN HUN JONGERE BROER OF ZUS Aantal woorden: 15.177 Charlotte De Smet Studentennummer: 01104241 Promotor: Prof.

Nadere informatie

DSM-5 interview autismespectrumstoornis

DSM-5 interview autismespectrumstoornis DSM-5 interview autismespectrumstoornis Semi-gestructureerd anamnestisch interview ter beoordeling of er sprake is van een autismespectrumstoornis. A.A. Spek Klinisch psycholoog/senior onderzoeker Autisme

Nadere informatie

Inzicht in Autisme. Lezing

Inzicht in Autisme. Lezing Inzicht in Autisme Lezing 18-09-2014 FRANS COOLEN ASS Trainer NVA ASS Trainer/coach bij In to Autisme frans.coolen@intoautisme.nl ASS Autisme Spectrum Stoornis Per persoon Per leeftijd In ernst In verschijningsvorm

Nadere informatie

Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar Tweede examenperiode

Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar Tweede examenperiode Universiteit Gent Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2011-2012 Tweede examenperiode SOCIAALCOMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN BIJ JONGE KINDEREN MET (KENMERKEN VAN) EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS

Nadere informatie

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 SAMENVATTING 117 Pas kortgeleden is aangetoond dat ADHD niet uitdooft, maar ook bij ouderen voorkomt en nadelige gevolgen kan hebben voor de patiënt en zijn omgeving. Er is echter weinig bekend over de

Nadere informatie

Yvette Dijkxhoorn, Autisme en Bewegen

Yvette Dijkxhoorn, Autisme en Bewegen Yvette Dijkxhoorn, Autisme en Bewegen De autismespectrumstoornissen - Kwalitatieve stoornissen in de sociale interactie - Kwalitatieve stoornissen in de communicatie - Kwalitatieve stoornissen in het verbeeldingsvermogen

Nadere informatie

GEWOON ANDERS ASS BIJ JONGE KINDEREN. AutismeTeam Noord-Nederland, Jonx Lentis

GEWOON ANDERS ASS BIJ JONGE KINDEREN. AutismeTeam Noord-Nederland, Jonx Lentis GEWOON ANDERS ASS BIJ JONGE KINDEREN AutismeTeam Noord-Nederland, Jonx Lentis Programma Even voorstellen Wat is autisme? Vroege signalen bij autismespectrumstoornissen De eerste stap richting onderzoek

Nadere informatie

Risk factors for the development and outcome of childhood psychopathology NEDERLANDSE SAMENVATTING

Risk factors for the development and outcome of childhood psychopathology NEDERLANDSE SAMENVATTING Risk factors for the development and outcome of childhood psychopathology EDERLADSE SAMEVATTIG 157 Het komt regelmatig voor dat psychiatrische klachten clusteren in families. Met andere woorden, familieleden

Nadere informatie

ONTWIKKELINGSREGRESSIE BIJ KINDEREN MET EEN VERHOOGD RISICO OP EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS: EEN PROSPECTIEF-LONGITUDINAAL ONDERZOEK

ONTWIKKELINGSREGRESSIE BIJ KINDEREN MET EEN VERHOOGD RISICO OP EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS: EEN PROSPECTIEF-LONGITUDINAAL ONDERZOEK Academiejaar 2015-2016 Tweedesemesterexamenperiode ONTWIKKELINGSREGRESSIE BIJ KINDEREN MET EEN VERHOOGD RISICO OP EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS: EEN PROSPECTIEF-LONGITUDINAAL ONDERZOEK Masterproef II neergelegd

Nadere informatie

Autisme bij het sterke geslacht. dr. Els M.A. Blijd-Hoogewys Klinisch Psycholoog / Psychotherapeut Manager Behandelzaken INTER-PSY

Autisme bij het sterke geslacht. dr. Els M.A. Blijd-Hoogewys Klinisch Psycholoog / Psychotherapeut Manager Behandelzaken INTER-PSY Autisme bij het sterke geslacht dr. Els M.A. Blijd-Hoogewys Klinisch Psycholoog / Psychotherapeut Manager Behandelzaken INTER-PSY Overzicht presentatie Wat is ASS? ASS bij vrouwen Diagnostiek bij vrouwen

Nadere informatie

WELKE INVLOED HEEFT EEN KIND MET EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS OP DE INTERACTIESTIJL VAN DE MOEDER EN OP HAAR PERSOONLIJK- EN GEZINSLEVEN?

WELKE INVLOED HEEFT EEN KIND MET EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS OP DE INTERACTIESTIJL VAN DE MOEDER EN OP HAAR PERSOONLIJK- EN GEZINSLEVEN? Faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen Academiejaar 2009-2010 Eerste examenperiode WELKE INVLOED HEEFT EEN KIND MET EEN AUTISMESPECTRUMSTOORNIS OP DE INTERACTIESTIJL VAN DE MOEDER EN OP HAAR

Nadere informatie

7 Nederlandstalige Samenvatting

7 Nederlandstalige Samenvatting 7 Nederlandstalige Samenvatting Autisme is een ontwikkelingsstoornis, waarvan de symptomen zich in de kindertijd voor het eerst manifesteren en gedurende het gehele leven in verschillende vormen aanwezig

Nadere informatie

Van peuter tot lagere schoolkind met een autismespectrumstoornis: Een longitudinaal perspectief op de sociaal-communicatieve ontwikkeling.

Van peuter tot lagere schoolkind met een autismespectrumstoornis: Een longitudinaal perspectief op de sociaal-communicatieve ontwikkeling. Academiejaar: 2012-2013 1 ste examenperiode Van peuter tot lagere schoolkind met een autismespectrumstoornis: Een longitudinaal perspectief op de sociaal-communicatieve ontwikkeling. Masterproef neergelegd

Nadere informatie

DSM IV interview. Semi-gestructureerd anamnestisch interview ter beoordeling of er sprake is van een autismespectrumstoornis.

DSM IV interview. Semi-gestructureerd anamnestisch interview ter beoordeling of er sprake is van een autismespectrumstoornis. DSM IV interview Semi-gestructureerd anamnestisch interview ter beoordeling of er sprake is van een autismespectrumstoornis. A.A. Spek Klinisch psycholoog Centrum Autisme Volwassenen GGZ Eindhoven Wanneer

Nadere informatie

Samenvatting. Samenvatting

Samenvatting. Samenvatting Samenvatting Op grond van klinische ervaring en wetenschappelijk onderzoek, is bekend dat het gezamenlijk voorkomen van een pervasieve ontwikkelingsstoornis en een verstandelijke beperking tot veel bijkomende

Nadere informatie

A c. Dutch Summary 257

A c. Dutch Summary 257 Samenvatting 256 Samenvatting Dit proefschrift beschrijft de resultaten van twee longitudinale en een cross-sectioneel onderzoek. Het eerste longitudinale onderzoek betrof de ontwikkeling van probleemgedrag

Nadere informatie

Het coderen van ouder-kind interacties bij kinderen met ASS aan de hand van de schalen van Erickson: Een vergelijkende studie

Het coderen van ouder-kind interacties bij kinderen met ASS aan de hand van de schalen van Erickson: Een vergelijkende studie Academiejaar 2012-2013: Eerste examenperiode Het coderen van ouder-kind interacties bij kinderen met ASS aan de hand van de schalen van Erickson: Een vergelijkende studie Masterproef neergelegd tot het

Nadere informatie

Taalontwikkeling bij kinderen met 22q11.2DS

Taalontwikkeling bij kinderen met 22q11.2DS Taalontwikkeling bij kinderen met 22q11.2DS STUDIEDAG STICHTING 22Q11 19 NOVEMBER 2017 FRANK WIJNEN 1 cognitieve psychologie neuroscience Taal - spraak - communicatie Taal: mentaal systeem dat mensen in

Nadere informatie

Moeder-kind interactie bij broers en zussen van kinderen met een autismespectrumstoornis

Moeder-kind interactie bij broers en zussen van kinderen met een autismespectrumstoornis Faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen Academiejaar: 2013-2014 Eerste examenperiode Moeder-kind interactie bij broers en zussen van kinderen met een autismespectrumstoornis Masterproef II

Nadere informatie

Autisme en de DSM-5 symposium autismenetwerk Zuid- Holland Zuid Autismeweek

Autisme en de DSM-5 symposium autismenetwerk Zuid- Holland Zuid Autismeweek Autisme en de DSM-5 symposium autismenetwerk Zuid- Holland Zuid Autismeweek Woensdag 2 april 2014 Ad van der Sijde, Yulius Autisme Paul Reijnen, BOBA Inhoud Presentatie Vragen Veranderingen DSM-5 autisme

Nadere informatie

ASS in de verzekeringsgeneeskundige praktijk

ASS in de verzekeringsgeneeskundige praktijk ASS in de verzekeringsgeneeskundige praktijk Dr. P. Remijnse, psychiater UWV Breda, 4-7-2017 Disclosure belangen spreker (Potentiële) belangenverstrengeling Voor deze bijeenkomst mogelijk relevante relaties

Nadere informatie

Algemeen. Prematuur geboren kinderen: Sociaalcommunicatieve ontwikkeling in de eerste levensjaren. Leen De Schuymer

Algemeen. Prematuur geboren kinderen: Sociaalcommunicatieve ontwikkeling in de eerste levensjaren. Leen De Schuymer Prematuur geboren kinderen: Sociaalcommunicatieve ontwikkeling in de eerste levensjaren Leen De Schuymer Algemeen Deze resultatenbundel is gebaseerd op het doctoraatsonderzoek van Leen De Schuymer. Dit

Nadere informatie

Protocol Project Uniforme signalering spraaktaalproblemen. kinderen INHOUD

Protocol Project Uniforme signalering spraaktaalproblemen. kinderen INHOUD Protocol Project Uniforme signalering spraaktaalproblemen bij jonge kinderen Versie geïntegreerd model van Wiechen 2/jarigen 1 november 2011 INHOUD 1. Inleiding 2. Taal A. De normale taalontwikkeling en

Nadere informatie

Autisme en een verstandelijke beperking 20 september 2016

Autisme en een verstandelijke beperking 20 september 2016 Autisme en een verstandelijke beperking 20 september 2016 Cecile Blansjaar: orthopedagoog/autisme specialist Gedragskundige Stichting de Waerden Mede oprichter De Sociale Bron Wat is Autisme? In Nederland

Nadere informatie

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017)

Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017) Richtlijn Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017) Hechtingsrelatie Zelfregulatie en interactie tijdens de nacht Onderdeel van de discussie rond sensitief en responsief ouderschap richt zich

Nadere informatie

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen

Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen SAMENVATTING Aandachtsklachten en aandachtsstoornissen worden geobserveerd in verschillende volwassen klinische populaties, waaronder ook de Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD). Ook al wordt

Nadere informatie

1. Gedrag. Au3sme. UMCG Publiekslezing Au3sme. Els M.A. Blijd- Hoogewys. Overzicht presenta3e. Wat is au3sme? Drie probleemgebieden

1. Gedrag. Au3sme. UMCG Publiekslezing Au3sme. Els M.A. Blijd- Hoogewys. Overzicht presenta3e. Wat is au3sme? Drie probleemgebieden Au3sme dr. Behandelcoördinator Au3sme Team Noord Nederland Overzicht presenta3e Wat is au3sme? naar Morton & Frith, 1995 1. Gedrag 2. Biologie 3. Cogni3e 4. Diagnose 5. Behandeling genen, hersengebieden

Nadere informatie

Nederlandse samenvatting

Nederlandse samenvatting Nederlandse samenvatting 119 120 Samenvatting 121 Inleiding Vermoeidheid is een veel voorkomende klacht bij de ziekte sarcoïdose en is geassocieerd met een verminderde kwaliteit van leven. In de literatuur

Nadere informatie

INFO VOOR PATIËNTEN AUTISME

INFO VOOR PATIËNTEN AUTISME INFO VOOR PATIËNTEN AUTISME INHOUD 01 Wat is autisme? 4 02 Autisme herkennen 4 03 Autismespectrum 6 04 Oorzaak van autisme 7 05 Rol van het Centrum voor medische genetica 8 06 Behandeling 9 07 Afspraken

Nadere informatie

Aspecten van de non verbale communicatie in Spraak taalproblemen bij een dysfatische ontwikkeling (S TOS / SLI):

Aspecten van de non verbale communicatie in Spraak taalproblemen bij een dysfatische ontwikkeling (S TOS / SLI): Non-verbale communicatie in de differentiële diagnostiek bij spraak-taalstoornissen Ank Verschoor Specifieke moeilijkheden: Secundaire problemen bij een dysfatische ontwikkeling (SLI/S TOS) Comorbiditeit

Nadere informatie

De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD

De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD De ontwikkeling van depressie bij kinderen en adolescenten met ADHD Samenvatting 10 tot 40% van de kinderen en adolescenten met ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) ontwikkelen symptomen van

Nadere informatie

Het belang van (ondersteuning van) communicatie bij personen met een verstandelijke handicap

Het belang van (ondersteuning van) communicatie bij personen met een verstandelijke handicap Het belang van (ondersteuning van) communicatie bij personen met een verstandelijke handicap Prof. dr. Bea Maes, Onderzoekseenheid Gezins- en Orthopedagogiek, K.U.Leuven 1. Centrale rol van taal en communicatie

Nadere informatie

De kwaliteit van sociale interacties tussen zeer jonge kinderen en hun oudere broer of zus met een autismespectrumstoornis tijdens een spelsituatie

De kwaliteit van sociale interacties tussen zeer jonge kinderen en hun oudere broer of zus met een autismespectrumstoornis tijdens een spelsituatie Academiejaar 2014-2015 Tweedekansexamenperiode De kwaliteit van sociale interacties tussen zeer jonge kinderen en hun oudere broer of zus met een autismespectrumstoornis tijdens een spelsituatie Masterproef

Nadere informatie

Bestaat enkelvoudige dyslexie? Frank Wijnen & Elise de Bree Universiteit Utrecht SDN congres, Dyslexie 2.0

Bestaat enkelvoudige dyslexie? Frank Wijnen & Elise de Bree Universiteit Utrecht SDN congres, Dyslexie 2.0 Bestaat enkelvoudige dyslexie? Frank Wijnen & Elise de Bree Universiteit Utrecht SDN congres, Dyslexie 2.0 Situatieschets PDDB: vergoeding van behandeling enkelvoudige dyslexie Enkelvoudig: bij het kind

Nadere informatie

Autisme in het verkeer. Veerle Ross

Autisme in het verkeer. Veerle Ross Autisme in het verkeer Veerle Ross Vandaag Autisme? Autorijden en autonomie Autorijden is complex en doelgericht Beïnvloedende factoren van autorijden ASS in het verkeer Yes I Drive Voorwaarden Toekomst

Nadere informatie

Samenvatting. Coparenting en Angst van het Kind

Samenvatting. Coparenting en Angst van het Kind Samenvatting Coparenting en Angst van het Kind In dit proefschrift worden verschillende associaties tussen coparenting en angst binnen het gezin getoetst, zoals voorgesteld in het model van Majdandžić,

Nadere informatie

Ontwikkelingsdysfasie en ASS 07/02/2013

Ontwikkelingsdysfasie en ASS 07/02/2013 ontwikkelingsdysfasie en ASS Joke Vandereet, logopediste Multidisciplinair Universitair Centrum voor Logopedie en Audiologie, UZ Leuven Expertisecentrum Autisme, UZ Leuven Centrum voor Ontwikkelingsstoornissen,

Nadere informatie

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Cover Page. The handle  holds various files of this Leiden University dissertation Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/33187 holds various files of this Leiden University dissertation Author: Hidding, Elske Title: Neurocognitive mechanisms and vulnerability to autism and

Nadere informatie

Vroege Signalen en Herkenning van Autisme Spectrum Stoornissen

Vroege Signalen en Herkenning van Autisme Spectrum Stoornissen Vroege Signalen en Herkenning van Autisme Spectrum Stoornissen Rutger Jan van der Gaag & Iris Oosterling, gz-psycholoog 2006 Karakter pagina 1 Inhoud Autisme Vroege herkenning van autisme DIANE-project,

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 179 In dit proefschrift werden de resultaten beschreven van studies die zijn verricht bij volwassen vrouwen met symptomen van bekkenbodem dysfunctie. Deze symptomen komen frequent voor en kunnen de kwaliteit

Nadere informatie

nederlandse samenvatting Dutch summary

nederlandse samenvatting Dutch summary Dutch summary 211 dutch summary De onderzoeken beschreven in dit proefschrift zijn onderdeel van een grootschalig onderzoek naar individuele verschillen in algemene cognitieve vaardigheden. Algemene cognitieve

Nadere informatie

Autismespectrumstoornis Voorspellers van beloop in een maatschappelijk perspectief. Dr. Kirstin Greaves-Lord 15 september 2016

Autismespectrumstoornis Voorspellers van beloop in een maatschappelijk perspectief. Dr. Kirstin Greaves-Lord 15 september 2016 Autismespectrumstoornis Voorspellers van beloop in een maatschappelijk perspectief Dr. Kirstin Greaves-Lord 15 september 2016 Doelen presentatie 1. Kader: maatschappelijke perspectieven en ontwikkelingen

Nadere informatie

SRS-A. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen. HTS Report. Jeroen de Vries ID Datum

SRS-A. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen. HTS Report. Jeroen de Vries ID Datum HTS Report SRS-A Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen ID 15890-3155 Datum 18.07.2017 Informantenversie Informant: Liesbeth Bakker Vriendin INLEIDING SRS-A 2/6 Inleiding De SRS-A

Nadere informatie

HTS Report SRS-A. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen. Profielvergelijking. Hogrefe Uitgevers BV, Amsterdam

HTS Report SRS-A. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen. Profielvergelijking. Hogrefe Uitgevers BV, Amsterdam HTS Report Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen bij volwassenen INLEIDING 2/12 Inleiding Metingen / Personen Naam Leeftijd Geslacht Test Datum Tijdsduur Lijnstijl 42;0 m 18.07.2017 0.078 18.07.2017

Nadere informatie

Het enige middel dat je in het werken met mensen hebt, is jezelf.

Het enige middel dat je in het werken met mensen hebt, is jezelf. Het enige middel dat je in het werken met mensen hebt, is jezelf. I. Autisme en verstandelijke beperking Het verschil Peter Vermeulen zei ooit in een vorming (1999) dat een verstandelijke beperking gelijk

Nadere informatie

GENDER, COMORBIDITY & AUTISM Inleiding INHOUD Opzet en Bevindingen per onderzoek Algemene Discussie Aanbevelingen Patricia J.M. van Wijngaarden-Cremers Classifications & Gender Patient cohort 2004 Clusters

Nadere informatie

SRS-2. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum

SRS-2. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen. HTS Report. Julia de Vries ID Datum SRS-2 Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen HTS Report ID 15890-3156 Datum 18.07.2017 Informantenrapportage over 4- tot 18-jarigen Informant: Jeroen de Vries Vader INLEIDING SRS-2 2/7 Inleiding

Nadere informatie

Nederlandse Samenvatting

Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting Nederlandse Samenvatting Dit proefschrift gaat over de oorzaken van het vóórkomen van symptomen van autisme spectrum stoornissen (ASD) bij kinderen met een aandachtstekort stoornis

Nadere informatie

Hersenontwikkeling tijdens adolescentie

Hersenontwikkeling tijdens adolescentie Hersenontwikkeling tijdens adolescentie Een longitudinale tweelingstudie naar de ontwikkeling van hersenstructuur en de relatie met hormoonspiegels en intelligentie ALGEMENE INTRODUCTIE Adolescentie is

Nadere informatie

Autisme en de gevolgen Els Ronsse / MDR

Autisme en de gevolgen Els Ronsse /   MDR Autisme en de gevolgen Els Ronsse / www.psysense.be MDR Voorkomen? Voor het hele spectrum komen een aantal studies onafhankelijk van elkaar uit op 60 tot 70 op 10.000 of 1 op ongeveer 150 personen. Af

Nadere informatie

SRS-2. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen. HTS Report. Erik van Zon ID 256-250 Datum 11.12.2015. Informantenrapportage over 3-jarigen

SRS-2. Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen. HTS Report. Erik van Zon ID 256-250 Datum 11.12.2015. Informantenrapportage over 3-jarigen SRS-2 Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen HTS Report ID 256-250 Datum 11.12.2015 Informantenrapportage over 3-jarigen Informant: Elise de Bruin Moeder SRS-2 Profielformulier 2 / 6 PROFIELFORMULIER

Nadere informatie

SRS Informantenrapportage

SRS Informantenrapportage SRS Informantenrapportage Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen ID 4589-11 Datum 19.09.2014 Informant: Tineke moeder SRS Profielformulier 3 / 9 PROFIELFORMULIER Screeningslijst voor autismespectrumstoornissen

Nadere informatie

The development of ToM and the ToM storybooks: Els Blijd-Hoogewys

The development of ToM and the ToM storybooks: Els Blijd-Hoogewys The development of ToM and the ToM storybooks: Els Blijd-Hoogewys Een reactie door Hilde M. Geurts Lezing Begeer, Keysar et al., 2010: Advanced ToM 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 Autisme (n=34) Controle

Nadere informatie

Samenvatting (Dutch summary)

Samenvatting (Dutch summary) Parenting Support in Community Settings: Parental needs and effectiveness of the Home-Start program J.J. Asscher Samenvatting (Dutch summary) Ouders spelen een belangrijke rol in de ontwikkeling van kinderen.

Nadere informatie

Audiologisch centrum, spraaktaalteam

Audiologisch centrum, spraaktaalteam TOS en Meertaligheid Onderwijsdag 25 mei 2016 Maaike Diender, klinisch linguïst Els de Jong, teamleider spraaktaalteam/logo-akoepedist Audiologisch centrum, spraaktaalteam Gehooronderzoek Logopedisch onderzoek

Nadere informatie

Vroegtijdige herkenning van taalontwikkelingsstoornissen (TOS)

Vroegtijdige herkenning van taalontwikkelingsstoornissen (TOS) Vroegtijdige herkenning van taalontwikkelingsstoornissen (TOS) Joyce Rompelberg (Logopedist, Spraak- taalpatholoog) Linda Berben (Pedagogisch Behandelaar, Taalcoach, Relatiebeheer) David https://www.youtube.com/watch?v=1hortdwhtyw

Nadere informatie

GROTE VARIATIE. Determinanten van gedragsontwikkeling bij kinderen en jongeren met cerebrale parese KENNISMAKING KINDEREN MET CEREBRALE PARESE

GROTE VARIATIE. Determinanten van gedragsontwikkeling bij kinderen en jongeren met cerebrale parese KENNISMAKING KINDEREN MET CEREBRALE PARESE VAKGROEP ORTHOPEDAGOGIEK VAKGROEP S-, PERSOONLIJKHEIDS- EN SOCIALE PSYCHOLOGIE Determinanten van gedragsontwikkeling bij kinderen en jongeren met cerebrale parese Prof. dr. Sarah De Pauw - Dra. Lisa Dieleman

Nadere informatie

Signalen van autismespectrumstoornissen (ASS) bij baby s en peuters

Signalen van autismespectrumstoornissen (ASS) bij baby s en peuters Signalen van autismespectrumstoornissen (ASS) bij baby s en peuters Screening in de Vlaamse kinderdagverblijven en Diensten voor Opvanggezinnen Mieke Dereu Mieke Meirsschaut Inge Schietecatte Griet Pattyn

Nadere informatie

The Only Way is Up - Risk Factors, Protective Factors and Compensation in Dyslexia. S. van Viersen

The Only Way is Up - Risk Factors, Protective Factors and Compensation in Dyslexia. S. van Viersen The Only Way is Up - Risk Factors, Protective Factors and Compensation in Dyslexia. S. van Viersen SAMENVATTING (SUMMARY IN DUTCH) Dyslexie is een specifieke leerstoornis waarbij sprake is van ernstige

Nadere informatie

PEUTERS MET TOS. Vroeg, 23 mei 2019, Utrecht. Marthe Wijs - van Lonkhuijzen

PEUTERS MET TOS. Vroeg, 23 mei 2019, Utrecht. Marthe Wijs - van Lonkhuijzen PEUTERS MET TOS Vroeg, 23 mei 2019, Utrecht Marthe Wijs - van Lonkhuijzen 1 KENNISMAKEN 2 INTRODUCTIE - TEKENING Pen en papier, teken wat ik beschrijf Wat ervaart de tekenaar? Hoe probeerde de spreker

Nadere informatie

De invloed van oudertraining op imitatie en joint attention bij jonge kinderen met ASS en hun ouders: een pilootstudie.

De invloed van oudertraining op imitatie en joint attention bij jonge kinderen met ASS en hun ouders: een pilootstudie. ABSTRACT De invloed van oudertraining op imitatie en joint attention bij jonge kinderen met ASS en hun ouders: een pilootstudie. Joint attention en imitatie zijn twee belangrijke voorlopers van de sociaalcommunicatieve

Nadere informatie

Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić

Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić Red cheeks, sweaty palms, and coy-smiles: The role of emotional and sociocognitive disturbances in child social anxiety M. Nikolić Rode wangen, zweethanden en coy-smiles: De rol van emotionele en socio-cognitieve

Nadere informatie

Cover Page. The handle http://hdl.handle.net/1887/22989 holds various files of this Leiden University dissertation

Cover Page. The handle http://hdl.handle.net/1887/22989 holds various files of this Leiden University dissertation Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/22989 holds various files of this Leiden University dissertation Author: Pouw, Lucinda Title: Emotion regulation in children with Autism Spectrum Disorder

Nadere informatie

Fetal Origins of Socioeconomic Inequalities. in Early Childhood Health. The Generation R Study. Lindsay Marisia Silva SAMENVATTING

Fetal Origins of Socioeconomic Inequalities. in Early Childhood Health. The Generation R Study. Lindsay Marisia Silva SAMENVATTING Fetal Origins of Socioeconomic Inequalities in Early Childhood Health The Generation R Study Lindsay Marisia Silva SAMENVATTING Sociaal-economische gezondheidsverschillen vormen een groot maatschappelijk

Nadere informatie

DSM 5 - psychose Dr. S. Geerts Dr. O. Cools 28-11-2014

DSM 5 - psychose Dr. S. Geerts Dr. O. Cools 28-11-2014 DSM 5 - psychose Dr. S. Geerts Dr. O. Cools 28-11-2014 Inhoud DSM IV -> DSM 5 DSM IV: Schizofrenie als kernsyndroom Even stilstaan bij SCHIZOFRENIE Kritiek op DSM IV Overzicht DSM 5 Schizofrenie (1) Epidemiologie:

Nadere informatie