KONINKLIJKE ATLETIEK SPORT VERENIGING OUDENAARDE JEUGDBELEIDSPLAN. Eindtermen voor miniemen

Transcriptie

1 2016 KONINKLIJKE ATLETIEK SPORT VERENIGING OUDENAARDE JEUGDBELEIDSPLAN Eindtermen voor miniemen

2 Inhoud 1. Inleiding Algemene doelstelling Lichaamsbesef en bewegingsinzicht (Proprioceptie) Kracht en conditietraining Lenigheid Zelfstandigheid Gymnastische vaardigheden Mentaal en sociaal Specifiek doelstelling per discipline Lopen Looptechniek Sprint en versnellingslopen Uithouding Horden Aflossing Springen Algemeen Verspringen Hoogspringen Hink-stap-springen Polsstokspringen Werpen Algemeen Discuswerpen Kogelstoten Speerwerpen Bronnen

3 1. Inleiding Binnen onze club willen wij kinderen tussen 12 en 13 jaar in de leeftijdscategorie miniemen kwalitatieve atletiektrainingen aanbieden. Doel van de trainingen is om de algemene lichamelijke ontwikkeling van de kinderen te ondersteunen. We leggen hierbij sterk de nadruk op een positieve sportbeleving en het samen in groep actief bezig zijn. We beginnen vanaf 6 jaar met het aanbrengen van de algemene basisvaardigheden, hoofdzakelijk door spelvormen. In de leeftijdscategorie miniemen wordt er gerichter gewerkt naar specifieke, atletiekgerichte bewegingsvaardigheden door het geven van technische prikkels. De algemene lichamelijke ontwikkeling van de kinderen staat echter nog steeds centraal. Op vlak van technische vaardigheden worden enkel de essentiële vaardigheden aangebracht. Algemeen geldt ook de volgende regel dat het beter is om een vaardigheid niet aan te leren, dan verkeerd aan te leren. Daar het veel moeilijker is om het handelingspatroon van een fout aangeleerde vaardigheid aan te passen. De atleten zijn volledig vrij in het deelnemen aan wedstrijden. Er wordt verwacht dat de atleten aanwezig zijn op training, dit het hele jaar door. De trainingen passen binnen een langetermijnvisie, waarbij blessurepreventie een belangrijk punt is. Atleten binnen de leeftijdscategorie miniemen worden klaargestoomd om de overgang naar de volgende leeftijdscategorie, de kadetten (14 en 15 jaar), vlot te doorstaan. De hieronder omschreven doelstellingen vormen geen doel op zich, maar een richtlijn voor de jeugdtrainers en de opvolgtrainers om het niveau van de groep correct te kunnen inschatten. De atleten moeten geen testen of examen ondergaan om aan te tonen dat ze een bepaalde vaardigheid bezitten. Door deelname aan de trainingen worden de vaardigheden stapsgewijs aangebracht. Er bestaat geen unieke formule voor het aanleren van vaardigheden, aangezien ieder kind op zijn manier aanleert waarbij wij de nadruk willen leggen op de verschillende evolutie die kinderen doormaken tijdens hun groei en ontwikkeling. Ten slotte willen we ook wijzen op de verantwoordelijkheid van de trainers. Training geven impliceert een grote verantwoordelijkheid zowel naar prestatieniveau als naar de gezondheid van de atleten. De jeugdtrainer draagt bij tot het fundament van de jonge atleten en tracht daarom op een zo kwalitatief mogelijke wijze de vaardigheden aan te brengen. 3

4 2. Algemene doelstelling 2.1. Lichaamsbesef en bewegingsinzicht (Proprioceptie) o Draaien om de verschillende assen (tuimelen en rollen) o Draaibewegingen uitvoeren en zich daarbij blijven oriënteren in de ruimte o Met armen en benen gelijktijdig verschillende bewegingen uitvoeren (dissociatie) o Een eenvoudige beweging correct nabootsen en uitvoeren op basis van verbale informatie o Aanvoelen van spanning en ontspanning in de bewegingsuitvoering 2.2. Kracht en conditietraining o Een gecontroleerde romp- en bekkenstabiliteit behouden bij alle loop-, spring- en werpvormen o Bewegingen uitvoeren met eigen lichaamsgewicht als last, geen externe belasting 2.3. Lenigheid o De atleet kent enkele basis lenigheidoefeningen voor de grote spiergroepen en kan deze correct uitvoeren o De atleet weet dat lenigheid belangrijk is voor de blessurepreventie en het kunnen uitvoeren van technieken 2.4. Zelfstandigheid o De atleet kan een gegeven opdracht uitvoeren o De atleet kan zelfstandig aan een wedstrijd deelnemen: sportzak klaarmaken, keuze maken van disciplines, inschrijven, op tijd zijn, opwarmen, o De atleet kan van alle basisbewegingen en basistechnieken de belangrijkste aandachtspunten aangeven 2.5. Gymnastische vaardigheden o De atleet kan, met steunhulp, een handenstand uitvoeren o De atleet kan rotaties rond de verschillende lichaamsassen uitvoeren (Lengte-as, breedte-as en diepte-as) 2.6. Mentaal en sociaal o Het kind kan het belang inschatten van inzet en motivatie tegen over van zichzelf, de trainer en de medeatleten o De atleet kan de eigen mogelijkheden inschatten o De atleet kan voor zichzelf doelen bepalen o De atleet kan de eigen prestaties interpreteren, een mindere prestatie relativeren en een goede prestatie waarderen 4

5 o De atleet heeft respect voor de prestaties van andere. 5

6 3. Specifiek doelstelling per discipline 3.1. Lopen Looptechniek o Lopen op de voorvoet met voor-achter-armbeweging o Lopen met voet afrollen met voor-achter-armbeweging o Skipping met en zonder armbeweging o Skipping met nadruk op kapstokvoet / klauwvoet o Kaatsen o Actieve voetplaatsing o Basis spring- en hinkoefeningen gecontroleerd kunnen uitvoeren met accent op veelsprongen o Strekfase lichaam bij afstoot o Correct uitvoeren van voor- en achterzwaaifase o Hoog en stabiel bekken/romp tijdens zweeffase o Adequate aanloop en afstootverbinding Sprint en versnellingslopen o Stelselmatig opbouwen van de snelheid over een bepaalde afstand o Technisch gecontroleerde versnelling uitvoeren o 3-puntstart (staande houding met voetenplaatsing zoals in startblok) o Startbeweging van laag naar hoog o Start uit startblok met zowel linker als rechter voet vooraan o De atleet kan snel, explosief reageren op prikkels Uithouding o Training van het aërobe vermogen o De atleet kan gedurende 30 aan een rustig tempo lopen o De atleet beschikt over tempogevoel (sneller, trager kunnen lopen ) Horden o De atleet kan lopen over lage hindernissen (40-76cm) o met accent op snelheid sprinten ritme o met accent op voorwaartse impuls o met accent op gecontroleerde armbeweging o De atleet kan een gecontroleerde uitvoering van de 2 deelbewegingen uitvoeren o aanvalsbeen en bijtrekbeen o De atleet kan variatie oefeningen op aanvalsbeen en bijtrekbeen al stappende en huppelende uitvoeren met variërend aantal steunen tussen de horde o De oefeningen zowel links als rechts kunnen uitvoeren o Op aangepaste afstand in 3-pasritme kunnen lopen o Op aangepaste afstand een opgelegd pasritme kunnen lopen (4-pas, 5-pas, 7-pas, ) o De atleet kan en durft horden nemen als ze niet op een vaste afstand staan (ritmegevoel / aanpassingsvermogen) 6

7 Aflossing o De atleet kent de juiste techniek voor het aflossingen van de stok o wachtende atleet moet correcte startpositie kennen en kunnen uitvoeren (voeten recht vooruit en juiste been vooraan) o kennen van de aflossingszone o juiste kant van de baan houden tijdens aflossing o Gever: correcte timing (roepen kijken geven) o Ontvanger: op een consequente manier snel en zonder omkijken durven vertrekken op een visueel merkteken en arm naar achter strekken op auditief signaal 7

8 3.2. Springen Algemeen o Basis spring- en hinkoefeningen gecontroleerd kunnen uitvoeren met accent op veelsprongen o Versnellende aanloopritmes kunnen uitvoeren o Adequate aanloop afstootverbinding o Actief de grond aanvallen onder het lichaam o Volledige lichaamsstrekking bij afstoot o Vlotte snelheidsoverdracht van aanloop naar afstoot o Krachtige ondersteunende arm- en knie-inzet o Vormspanning kunnen aanhouden in de lucht o Veilig kunnen landen Verspringen o Laatste pas naar plank durven toewerken o Volledig uitduwen van afstootbeen o Correcte knie-inzet en armondersteuning Hoogspringen o Schaarsprong o Aanlopen in bocht o Een stijgsprong vanuit rechte aanloop en bocht, met en zonder draai om de lengte-as o Een gecontroleerde flop uit stand kunnen uitvoeren Hink-stap-springen o Zie verspringen o Veelsprongen kunnen uitvoeren met behoud van ritme Polsstokspringen o Correct vasthouden van de stok o Gecontroleerd aanlopen met stok o Planten van de stok na korte submaximale aanloop in zandbak, gevolgd door sprong (over hindernis) 8

9 3.3. Werpen Algemeen o Het aanvoelen van lichaamsverplaatsingen voor- achter en zijwaarts bij verschillende medecinebaloefeningen o Kunnen uitvoeren van buig en strekbeweging met uitstoten van bal o Correcte uitgangshouding standworp kunnen uitvoeren o Krachtoverdracht benen romp armen o Totaallichaamsstrekking Discuswerpen o Correcte hantering van discus o Juist uidraaien uit de hand (wijsvinger laatste contact) o Gesloten houding o Ver genoeg uitdraaien van de schouder o Blokkeringbeen strekken en op de bal van de voet o Lichaamsgewicht op steunbeen o Bekken naar voor duwen o Halve draai (Zuid-Afrikaan) o Initiatie volledige draai o Armen horizontaal boven de grond o Pivoteren op de bal van voeten Kogelstoten o Correcte positionering van kogel in de nek o Voorwaartse, zijwaartse en rugwaartse standworp kunnen uitvoeren o Gesloten startpositie o Hoge elleboog en achter de hand (stootbeweging) o Polsslag op het einde o Aanglijden o Achterwaarts leren hinken met uitstrekken blokkeringbeen o Landing in zelfde positie als standworp o Indraaien van onder naar boven (hiel knie heup schouder) o Geen kantelbeweging van de schoudergordel o Blokkeringfase inlassen o Bekken naar voor duwen Speerwerpen o Juiste hantering van speer o Impulspas en in standhouding neerkomen o Speer stabiel ter hoogte van de slaap houden o Hand boven de schouder o Arm zo lang mogelijk gestrekt houden o Elleboog hoog houden bij de worp o Correcte verplaatsing van de speer o Polsslag op het einde o Van hiel naar tip 9

10 o Blokkeringbeen gestrekt houden o Groot maken op het einde 10

11 4. Bronnen o Autrique, B., Berghmans, E., Bil, J., Delecluse, C., Ponnet, H., Pottie, K., Van Driessche, H. & Van Lancker, W. (2010). Initiator Atletiek spelend aanleren van atletiekvaardigheden. Brussel: BLOSO Vlaamse Trainersschool. o Vlaamse Atletiek Liga (2009). Eindtermen voor miniemen. Geraadpleegd op het World Wide Web op 5 januari 2013: 11