Managementaccounting Examennummer: Datum: 26 mei 2012 Tijd: 13:00 uur - 14:30 uur

Transcriptie

1 Managementaccounting Examennummer: Datum: 26 mei 2012 Tijd: 13:00 uur - 14:30 uur Dit examen bestaat uit 10 pagina s. De opbouw van het examen is als volgt: - 40 meerkeuzevragen (maximaal 40 punten) Heeft u minimaal 28 vragen correct beantwoord, dan heeft u een voldoende behaald. De antwoorden dienen ingevuld te worden op bijgevoegd examenpapier. Schrijf duidelijk leesbaar. Toegestane hulpmiddelen -Niet-programmeerbare rekenmachine Wij wensen u veel succes!

2 Meerkeuzevragen (40 punten) De antwoorden dienen ingevuld te worden op bijgevoegd examenpapier. Vermeld het meest juiste antwoord. Voor een correct antwoord: 1 punt 1. Wat is het doel van managementaccounting? a. Informatie verschaffen voor interne besluiten van medewerkers en managers, terugkoppeling van en controle over het operationele presteren. b. Het beïnvloeden en controleren van het management door systemen en waarderingen te hanteren, die interne controle mogelijk maken en de raad van commissarissen in staat stelt het controlerende werk adequaat te doen. c. Verslaggeving over het presteren in het verleden aan externe partijen en een basis bieden voor extern geïnteresseerden om besluiten te nemen. 2. Uit de gegevens van bandenfabriek Rond komen de volgende gegevens voor de productie van standaardbanden: - Rubber Machine-uren Directe arbeidsuren 500 De machine-uren worden doorberekend à 36 per uur. De directe arbeidskosten bedragen 50 per uur. De indirecte kosten worden omgeslagen via een opslag op de directe arbeidskosten van 80%. De winstmarge bedraagt 20% van de kostprijs van de band. Hoeveel bedraagt de verkoopprijs per band (exclusief btw)? a. 68,16 b. 79,56 c. 92,16 NCOI Opleidingsgroep 1

3 3. Wat kan een reden zijn om de winstmarge te verhogen? a. Er is veel aanbod, terwijl de productiecapaciteit deels onbenut blijft. b. Er is veel vraag, terwijl de productiecapaciteit vrijwel geheel benut wordt. c. Vraag en aanbod houden elkaar in evenwicht, de markt is stabiel. 4. Een kostenveroorzaker staat in het systeem van Activity Based Costing voor: a. een hoeveelheid activiteiten die wordt gebruikt om afzonderlijke producten te maken. b. een manager of medewerker met de bevoegdheid bepaalde uitgaven te doen. c. een productieproces, dat slecht is gecoördineerd waardoor de kosten van dat proces verhoudingsgewijs te sterk op de kostprijs drukken. 5. Activity Based Costing heeft, behalve veel voordelen ook belangrijk nadelen zoals: a. het is alleen geschikt voor eenvoudige productieprocessen, en houdt geen rekening met indirecte arbeidskosten. b. het is duur om in te voeren en het moet voortdurend geactualiseerd worden. c. het is onnauwkeuriger dan de opslagmethodes en houdt geen rekening met uitval in het productieproces. 6. Welk van de onderstaande uitspraken over Activity Based Costing en dienstverlenende bedrijven is juist? a. Activity Based Costing kan alleen met ingewikkelde aanpassingen binnen dienstverlenende bedrijven worden toegepast. b. Activity Based Costing kan niet worden toegepast binnen dienstverlenende bedrijven. c. Activity Based Costing is qua toepassing vrijwel identiek voor zowel productiebedrijven als dienstverlenende bedrijven. 7. Met Activity Based Costing is het goed mogelijk om de winstgevendheid per klant te bepalen. Daaruit blijkt dikwijls dat zo'n 40 procent van de klanten zorgt voor een maximale winst en de resterende 60 procent zorgt ervoor dat de winst zelfs daalt. Wat zijn goede beheermogelijkheden om de winstgevendheid van verliesgevende klanten te verbeteren? a. Aan verliesgevende klanten hogere kortingen geven, opdat ze de rentabiliteit van hun onderneming kunnen verhogen. b. Contante betaling eisen, zodat de rentekosten verlaagd worden aangezien er minder krediet nodig is, hierdoor neemt de winstgevendheid toe. c. Een standaardprijs hanteren voor de basisproducten en aparte prijzen berekenen voor speciale diensten die extra kosten veroorzaken. NCOI Opleidingsgroep 2

4 8. Wat is een nadeel om van externe adviseurs gebruik te maken bij de invoering van een Activity Based Costing-systeem? a. Deze adviseurs kenmerken zich door een grote kennis van Activity Based Costing, maar overzien niet de nadelen die dit systeem voor een onderneming kan hebben. b. Deze adviseurs zijn als professionals zo bekend met Activity Based Costing dat het nadeel van routine op de loer ligt. c. Deze adviseurs zijn onvoldoende op de hoogte van de activiteiten en operationele activiteiten van het bedrijf, waardoor er gemakkelijk dingen over het hoofd worden gezien. 9. Wat zijn sunk costs? a. Dit zijn inefficiënt gemaakte kosten, die bij nadere beschouwing beter niet of in een andere vorm gemaakt hadden moeten worden. b. Dit zijn kosten die zozeer zijn verzonken in de onderneming dat de onderneming van karakter en markt zou veranderen als deze kosten niet meer gemaakt zouden worden. c. Dit zijn kosten van productiemiddelen die al vastliggen en niet kunnen worden veranderd door een actie of een beslissing die het bedrijf nu wil nemen. 10. Palkel is een fabriek van kwaliteitspennen. Alle onderdelen voor de pennen worden in de eigen fabriek gemaakt. De veren die in de pen zitten, worden door een speciale afdeling gemaakt. De kosten voor een veer bedragen volgens de controller 0,60 per veer. Uit een offerte blijkt dat dezelfde kwaliteit veer ook kan worden ingekocht van een andere partij voor 0,45 per veer. Per jaar worden er 20 miljoen veren gebruikt. De eenmalig afstootkosten van de eigen verenafdeling wordt geraamd op Welke redenering van het management is de juiste make-or-buybeslissing? a. Als de kwaliteit en de prijs van de veren op langere termijn worden gegarandeerd dan moeten we de eigen productie beëindigen. b. Eigen productie is altijd goedkoper dan inkopen, want de verkopende partij wil ook winst maken. c. Gelet op de eenmalig kosten van afstoting, moeten we de productie van de veren niet uitbesteden. 11. U bent bekend met drie productiesystemen: procesgerichte configuraties, productgerichte configuraties en cellulaire fabricage. Welk systeem leidt tot de hoogste voorraadkosten? a. Cellulaire fabricage b. Procesgerichte configuratie c. Productgerichte configuratie 3 NCOI Opleidingsgroep

5 12. Bij een reorganisatie van een configuratie wordt de efficiëntie van de doorlooptijd verbeterd van 0,1 naar 0,6. De doorlooptijd van het product in de nieuwe situatie bedraagt 10 uur. Wat is de verwerkingstijd van dit product? a. 0,6 uur b. 1,6 uur c. 6 uur 13. Wat zijn de vier categorieën van kwaliteitskosten? a. Onderhoud, veiligheid, controle en verzekeringskosten b. Preventie, controle, interne faalkosten en externe faalkosten c. Preventie, voorraadkosten, interne faalkosten en externe faalkosten 14. Welke uitspraak over just-in-timefabricage is juist? a. Bij just-in-timefabricage ligt de nadruk op tijdigheid en speelt kwaliteit een kleinere rol. b. Bij just-in-timefabricage worden er alleen producten gemaakt als ze nodig zijn. c. Bij just-in-timefabricage worden hoge voorraden aangehouden om altijd op tijd te kunnen leveren. 15. Als een productiebedrijf over gaat op just-in-timefabricage, wat mag u dan verwachten met betrekking tot de hoogte van de kosten van de voorraad onderhanden werk? a. De kosten blijven gelijk, just-in-timeproductie heeft hiermee niets te maken. b. De kosten nemen af, omdat de voorraad afneemt. c. De kosten nemen toe, omdat de producten nu altijd precies op tijd klaar moeten liggen en er dus meer voorraad is. 16. Wat meet de Balanced Scorecard: a. het presteren van een bedrijf in geld, rekening houdend met de visie, strategie en doelstellingen van een organisatie. b. het presteren van een bedrijf vanuit vier perspectieven: interne organisatie, externe beeldvorming, marketing en winst. c. het presteren van een bedrijf vanuit vier perspectieven: leren en groei, interne processen, klanten en financieel. 17. Klantentrouw zou een goede prestatiemaatstaf kunnen zijn voor: a. het financieel perspectief. b. het intern perspectief. c. het klantperspectief. NCOI Opleidingsgroep 4

6 18. Welke bewering is onjuist als het gaat over de visie van een bedrijf? a. Een visie gaat beknopt over de doelstellingen voor de middellange tot lange termijn. b. Een visie geeft aan hoe de organisatie gezien wil worden. c. Een visie is bedoeld om medewerkers te motiveren. 19. Snack BV zal de komende vijf jaar de productie van vleeshoudende snacks afstoten en zich gaan richten op het verwerven van een marktaandeel van 10% voor gezonde tussendoortjes, specifiek voor de sport- en fitnessdoelgroep. Waaruit komt deze zin? a. De missie van het bedrijf b. De strategie van het bedrijf c. De visie van het bedrijf 20. "Bij ons koopt u een gezonde maaltijd, binnen vijf minuten geserveerd tegen de allerlaagste prijs." Hoe duidt u bovenstaande zin? a. Een missie, uitgaande van een specifieke doelgroep. b. Een waardepropositie gericht op de laagste prijs c. Een waardepropositie gericht op een complete oplossing 21. Wat is een voorbeeld van een bedrijfsproces? a. Het aankopen van een nieuw fabriekspand b. Het kopen van een groot aandelenbelang in het bedrijf van een afnemer c. Het verwerven van grondstoffen van een leverancier 22. Als een bedrijf volstrekt niet investeert in innovatie, wat is dan het gevolg voor de waardepropositie? a. De waardepropositie kan door de concurrentie geïmiteerd worden en kan dan alleen nog gaan over de kosten. b. De waardepropositie neemt toe vanwege het feit dat er meer in klantrelaties geenvesteerd kan worden. c. De waardepropositie zal vooral betrekking hebben op het bieden van totaaloplossingen. 23. Wat kan een doelstelling zijn die voortvloeit uit het leer- en groeiperspectief van de Balanced Scorecard? a. Groei van de winst door verhoging van de brutomarge op de verkoop. b. Het op ten minste formeel HBO-niveau brengen van het niveau van alle medewerkers in het middle management. c. Het vergelijken van prestaties van de eigen organisatie met die van de beste concurrenten. 5 NCOI Opleidingsgroep

7 24. Als een non-profitorganisatie de Balanced Scorecard gaat toepassen wat is dan dikwijls een gevolg daarvan? a. De denkwijze verandert van hetgeen de organisatie wil doen, naar wat een organisatie wil bereiken. b. De groei- en leerdoelstellingen worden ondergeschikt gemaakt aan de financiële doelstellingen. c. De ideële doelstellingen worden omgezet naar financiële doelstellingen. 25. Uit welk twee soorten budgetten bestaat een masterbudget? a. Interne budgetten en externe budgetten b. Operationele budgetten en financiële budgetten c. Voorraadbudgetten en verkoopbudgetten 26. Wat is geen functie van het kasstroomoverzicht? a. Een streng debiteurenbeleid voeren. b. Kasoverschotten plannen die gebruikt kunnen worden voor kortetermijnbeleggingen. c. Kastekorten voorzien. 27. Hieronder treft u een aantal financiële feiten aan over de periode januari Freek start zijn onderneming. Op 1 januari heeft hij in kas. De afschrijvingen van bedrijfsmiddelen bedragen over januari De verkopen op rekening bedragen , deze verkopen worden na 60 dagen betaald. De inkopen op rekening bedragen 7.000, Freek betaalt na 6 weken. De contante verkopen bedragen De contante inkopen bedragen Er vindt een loonbetaling plaats van Freek neemt op voor privégebruik. Wat is het kassaldo op 31 januari 2012? a b c Wat is een goede maatregel als uit een kasstroomoverzicht een liquiditeitstekort op korte termijn blijkt? a. De productie verlagen. waardoor de inkopen lager kunnen worden. b. Een rekening-courantkrediet verkrijgen. c. Surseance van betaling vragen. NCOI Opleidingsgroep 6

8 29. Volgens een productiebudget is voor de vervaardiging van een plastic pop 500 gram plastic nodig. Plastic wordt ingekocht à 4 per kilo. Gepland worden poppen. Aan het eind van de periode blijken er inderdaad poppen te zijn geproduceerd. Er is daarbij kilo plastic verbruikt en de prijs van het plastic was 4,10 per kilo. Wat is het hoeveelheidsverschil? a. 200 b. 205 c Welke fundamentele kritiek is mogelijk op incrementele budgettering? a. Bij incrementele budgettering houdt men geen rekening met de algemene inflatie, waardoor er op de langere termijn scheefgroei in de budgettering kan ontstaan. b. Bij incrementele budgettering start elke kostenpost bij het begin van de periode op nul en wordt de effectiviteit en efficiency van elke post afzonderlijk bekeken, waardoor budgettering erg duur wordt. c. Bij incrementele budgettering zijn er geen mechanismen om kosten te reduceren of te schrappen als de organisatie verandert. 31. Wat houdt autoritaire budgettering in? a. Een leidinggevende bepaalt het budget van de ondergeschikten, zonder inbreng van de ondergeschikten. b. Het budget is de enige prestatiemaatstaf om het functioneren van medewerkers te beoordelen. c. Het budget wordt vastgesteld door een andere autoriteit dan de bedrijfsleiding, bijvoorbeeld als een bedrijf aan strenge milieueisen moet voldoen. 32. Een fabriek wil een nieuwe machine kopen. De machine kost bij aanschaf en gaat 4 jaar mee. Na deze 4 jaar levert de machine nog op. De opbrengst van de machine (na afschrijving) bedraagt jaarlijks Hoeveel bedraagt de gemiddeld boekhoudkundige rentabiliteit? a. 30 % b. 50 % c. 62,5 % 7 NCOI Opleidingsgroep

9 33. Een fabriek wil een nieuwe machine aanschaffen die 3 jaar zal meegaan. De aanschafkosten bedragen In jaar 1 bedraagt de cashflow , in jaar en in jaar Gaat u er daarbij van uit dat deze bedragen tegen het eind van ieder jaar ontvangen worden. De vermogenskosten van de fabriek bedragen 8% op jaarbasis. Hoeveel bedraagt de netto contante waarde van deze investering? a. 10,9% b c Wat is waar als het gaat om de terugverdientijd van investeringen? a. De terugverdientijd houdt op geen enkele wijze rekening met de opbrengsten na de terugverdientijd en is daarom een zeer grove methode. b. De terugverdientijd is alleen toepasbaar bij investeringen, die in de eerste jaren een grote cashflow kennen. Anders wordt de methode te complex om toe te passen. c. Omdat er rekening wordt gehouden met de contante waarde van de opbrengsten, is deze methode tamelijk betrouwbaar in vergelijking met verschillende investeringen. 35. De debt ratio van een onderneming bedraagt op 31 december ,25 en op 31 december ,75. Welke conclusie kunt u trekken op basis van deze gegevens? a. De liquiditeit van de onderneming is sterk verbeterd. b. De solvabiliteit van de onderneming is sterk verbeterd. c. De solvabiliteit van de onderneming is sterk verslechterd. 36. Als het rentedekkingsgetal van een onderneming gedurende 4 jaar lager is dan 1, welke conclusie kunt u dan trekken met betrekking tot deze onderneming? a. De onderneming is verliesgevend en een reorganisatie lijkt onontkoombaar. b. De onderneming is zeer winstgevend, de aandelen zullen vermoedelijk sterk in waarde stijgen. c. De solvabiliteit van de onderneming is goed, op termijn zal er vermoedelijk vreemd vermogen worden afgelost. NCOI Opleidingsgroep 8

10 37. Uit de balans van een bv komen de volgende (samengevatte) gegevens: Materiële vaste activa Vlottende activa Eigen vermogen Kortlopende schulden Langlopende schulden Hoeveel bedraagt de current ratio? a. 0,23 b. 0,86 c. 1, Als de rentabiliteit van het totaal vermogen (RTV) 11% bedraagt en de rentabiliteit van het vreemd vermogen (RVV) 7%, wat kunt u dan zeggen over de rentabiliteit van het eigen vermogen (REV)? a. Er is niets te zeggen over de REV, omdat deze afhankelijk is van de hefboomwerking, zodat de REV zelfs negatief zou kunnen zijn. b. De REV bedraagt 15%. c. De REV zal meer bedragen dan 11%, hoeveel precies is afhankelijk van de wijze van financiering met eigen en vreemd vermogen. 39. Bij de beoordeling van een aandeel kijkt een belegger uitsluitend naar het dividendrendement. Welk risico kan deze belegger hierdoor lopen? a. Dat de winstgevendheid en het vermogen van de bedrijven waarin hij belegt erg tegenvalt. b. Dat hij een slecht dividendrendement ontvangt. c. Dat hij uitsluitend belegt in één specifieke bedrijfssector en dus te weinig spreading in zijn portefeuille heeft. 9 NCOI Opleidingsgroep

11 40. Een fabrikant van koekjes beoordeelt zijn productielijn Lariekoeken als een Star. Wat betekent dit? a. Er is een groot relatief marktaandeel en er is ook nog een grote relatieve marktgroei te verwachten. b. Er is een groot relatief marktaandeel, maar de verwachte relatieve marktgroei is laag. c. Er is een klein relatief marktaandeel, maar er is een grote relatieve marktgroei te verwachten. NCOI Opleidingsgroep 10