Economisch principe (met opgegeven middelen een maximale behoeftenbevrediging bereiken)

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Economisch principe (met opgegeven middelen een maximale behoeftenbevrediging bereiken)"

Transcriptie

1 ECONOMIE VANDAAG Inleiding 1. Doel van de economische wetenschap Het economisch aspect van het handelen bestaat in het kiezen. behoeften middelen Economisch principe (met opgegeven middelen een maximale behoeftenbevrediging bereiken) 1.1. behoefte = aanvoelen van het tekort en het streven naar bevrediging ervan primaire of levensnoodzakelijke behoeften behoeften van immateriële aard collectieve behoeften Individuele behoeften 1.2. schaarse of economische middelen schaars zeldzaam schaars = een middel waarvan de verlangde hoeveelheid de beschikbare hoeveelheid zou overtreffen indien het gratis ter beschikking stond gevolg: waardeverschijnsel schaarsheid = beperktheid van inkomen 1.3. nuttigheid en keuzeprobleem goederen en diensten zijn nuttig als ze behoeften bevredigen doel = maximale behoeftebevrediging d.w.z. keuzes maken economie = de studie v/h menselijke streven naar bevrediging van behoeften m.b.v. schaarse middelen 2. de productiefactoren vrije goederen = niet-schaarse goederen economische goederen = schaarse goederen consumptiegoederen verbruiksgoederen gebruiksgoederen investeringsgoederen kapitaalgoederen vlottende investeringsgoederen consumptie = aanwending van economische goederen voor niet-productieve doeleinden besteding van inkomenn productie = het scheppen of toevoegen van waarde aan economische goederen verwerven van inkomen - 1 -

2 3. de methode inductieve methode = vertrekken v/e groot aantal feitelijke gegevens een wetmatigheid formuleren deductieve methode = vertrekken van een algemeen beginsel om nieuwe besluiten af te leiden 4. de ceteris paribus - clausule = als het overige gelijk is, of onder overigens gelijke omstandigheden vb: vraag naar videocassettes 5. Micro- meso- en macro-economie Micro-economie : beschrijven van het gedrag van een individuele huishouding Meso-economie : beschrijven van het gedrag van een bepaalde bedrijfstak Macro-economie : beschrijven van economische grootheden voor een heel land Productiefactoren : primaire productiefactoren natuur = leverancier van grondstoffen en energie arbeid = fysieke en intellectuele arbeid afgeleide productiefactor kapitaal = reële kapitaalgoederen Hoofdstuk 1 : Het consumentengedrag 1.1. de optimale goederencombinatie onbeperkt aantal goederen en diensten combineren hoe??? preferenties prijzen budget De preferenties sociologische factoren gezinssituatie sociale klasse religie woonplaats nationaliteit sociologische invloeden persoonlijkheid levensstijl attitude De eerste wet van Gossen : naarmate men meer beschikt over een aantal eenheden van een bepaald goed, daalt voor de consument het nut dat de laatste eenheid aan het totale nut toevoegt - 2 -

3 Budget en prijzen Opstellen van een budgetlijn Gegeven: inkomen: 180 prijs van een CD: 15 prijs van een boek: 11,25 het volledige inkomen wordt besteed aan boeken en cd s P cd * Q cd + P boek * Q boek = inkomen 15 * Q cd + 11,25 * Q boek = 180 boeken budgetlijn cd's de budgetlijn is een rechte, het volstaat de twee snijpunten te vinden. De budgetlijn verbind de twee punten door een rechte lijn. 15 * ,25 * Q boek = 180 Q boek = 16 (180 / 11,25) 15 * Q cd + 11,25 * 0 = 180 Q cd = 12 (180 / 15) Gevolgen van inkomensverandering budgetlijn Wat is de weerslag op de budgetlijn ingevolge een stijging v/h inkomen tot 270 bij constante prijzen? Q boek = 24 (270 / 11,25) Q cd = 18 (270 / 15) de budgetlijn verschuift naar rechts Besluit De budgetlijn verschuift naar rechts bij een stijging van het nominaal inkomen en gelijkblijvende prijzen van de goederen. = toename van de koopkracht boeken cd's Gevolgen van prijsveranderingen budgetlijn Uitgangssituatie: inkomen: 180 (afname van de koopkracht) prijs van een boek: 11,25 prijs van een CD: 15 Nieuw gegeven: De prijs v/e CD daalt : 11,25 Gevolg: de maximale hoeveelheid CD s die de consument kan kopen wordt 16 boeken besluit een prijsdaling of een prijsstijging wijzigt de cd's helling van de budgetlijn omwille van de toename van de koopkracht terwijl het nominaal inkomen constant is gebleven - 3 -

4 1.2. De prijsvraagcurve De afleiding van de individuele vraagcurve Om te bepalen wat de gevolgen zijn van de prijsdaling van cd s moeten we weten wat de preferentie van de consument is voor boeken. Veronderstelling: de consument wil steeds 8 boeken hebben P cd * Q cd + P boek * Q boek = inkomen 15 * Q cd + 11,25 * 8 = 180 Q cd = 6 11,25 * Q cd + 11,25 * 8 = 180 Q cd = 8 besluit De gevraagde hoeveelheid neemt toe als de prijs van het goed daalt De gevraagde hoeveelheid neemt af als de prijs van het goed stijgt Afleiding van de individuele vraagcurve boeken budgetlijn cd's prijs van de cd's individuele vraagcurve 30 26,25 22,5 18, ,25 7,5 3, Verschuivingen van de individuele vraagcurve hoeveelheid cd's Een beweging langs de vraagcurve zelf is duidelijk het gevolg van een wijziging van de prijs. De individuele vraagcurve zelf verschuift evenwel wanneer, bij constante prijs van het goed, de overige determinanten van het consumentengedrag wijzigen : bij een verandering van het inkomen bij veranderingen in de prijs van de andere goederen bij veranderingen in de preferentieschaal Veranderingen in het inkomen Besluit: Een verandering v/h inkomen heeft een verschuiving van de vraagcurve tot gevolg. Zo is bij een toename van het inkomen de consument bereid meer v/e bepaald goed te kopen voor eenzelfde prijs en verschuift de vraagcurve naar rechts. Wanneer zijn inkomen vermindert verschuift de vraagcurve naar links Veranderingen in de preferentieschaal Het budget en de prijzen blijven onveranderd. De consument krijgt een grotere preferentie voor boeken. Het logische gevolg is dat de consument minder cd s consumeert

5 Prijsveranderingen van andere goederen Het inkomen en de preferenties blijven constant en één van de prijzen daalt complementaire goederen : (auto en benzine) (goederen bevredigen samen een behoefte waarbij men ze enkel in bepaalde verhoudingen benut)een prijsdaling van auto s heeft een toename van de vraag naar auto s en van benzine (waarvan de prijs constant blijft) als gevolg substitueerbare goederen : (appelen en peren) (deze goederen kunnen elkaar in bepaalde verhoudingen vervangen, zonder dat het niveau van de behoeftebevrediging verandert) Een prijsdaling van appelen heeft een toename in het verbruik van appelen en een afname in het verbruik van peren (waarvan de prijs constant blijft) tot gevolg De collectieve of marktvraagcurve = de totale hoeveelheid die alle consumenten in de markt vragen tegen een reeks van prijzen. (vraagcurven gelden steeds ceteris paribus) Een stijging of daling van de marktvraag kan het gevolg zijn van veranderingen in een aantal factoren. De grootte en de samenstelling van de bevolking Het inkomen De inkomensverdeling De toekomstvooruitzichten De preferenties van de consumenten Het vermogen De prijzen van de andere goederen 1.3. De elasticiteit van de vraag De prijselasticiteit van de vraag producenten zijn geïnteresseerd in de vraag hoe t met de verkoop gaat als de prijs v/e goed stijgt of daalt overheid is geïnteresseerd in accijnsverhogingen of verlagingen De prijselasticiteit van de vraag = de verhouding tussen de procentuele (relatieve) verandering van de gevraagde hoeveelheid van een goed en de procentuele (relatieve) verandering van de prijs van dat goed De prijselasticiteit van de vraag is een verhoudingsgetal = onbenoemd getal Gegeven: Auto kostte Aantal verkopen: Omwille van prijsstijging: Aantal verkopen daalt tot Gevraagd: Bereken de prijselasticiteit van de vraag Oplossing: de relatieve verandering van de gevr.hoeveelheid : / = -0,20 de relatieve verandering van de prijs : / = +0,25 de prijselasticiteit = -20 % / + 25 % = - 0,8-5 -

6 Opmerkingen: De prijselasticiteit is doorgaans negatief omdat een prijsstijging een daling van de gevraagde hoeveelheid tot gevolg heeft (en omgekeerd). De waarde van de prijselasticiteit geldt ceteris paribus. mogelijke situaties omtrent de prijselasticiteit E = - 1 unitair prijselastische vraag d.w.z. Een bepaalde prijsverandering leidt tot een evenredige verandering van de gevraagde hoeveelheid E = < - 1 prijselastische vraag d.w.z. Een bepaalde prijsverandering leidt tot een meer dan evenredige verandering van de gevraagde hoeveelheid - 1 < E < 0 prijsinelastische vraag d.w.z. Een bepaalde prijsverandering leidt tot eenminder dan evenredige verandering van de gevraagde hoeveelheid twee extreme gevallen E = 0 een volkomen inelastische vraag een verandering in de prijs veroorzaakt geen verandering in de gevraagde hoeveelheid E = - oneindig de consument is uiterst gevoelig voor prijsveranderingen en pas onmiddellijk zijn vraag aan. De hoogte van de prijselasticiteit van de vraag hangt af van verschillende factoren. De aard van de behoefte Aandeel van de uitgaven voor een bepaald goed in het budget Het inkomensniveau van de consument De substitueerbaarheid van het goed De beschouwde tijdsperiode Het verband tussen de prijselasticiteit van de vraag en de totale omzet E < -1 E = -1 E > -1 P stijgt omzet daalt omzet constant omzet stijgt P daalt Omzet stijgt omzet constant omzet daalt De kruiselingse prijselasticiteit van de vraag De vraag naar een bepaald goed hant niet alleen af van zijn eigen prijs maar wordt ook beïnvloed door de prijswijzigingen van andere goederen

7 De kruiselingse prijselasticiteit v/d vraag is de verhouding tussen de procentuele verandering v/d gevraagde hoeveelheid v/e bepaald goed (x) en de procentuele verandering van de prijs van een goed (y) E > 0 In t geval van substitueerbare goederen leidt de prijsstijging v/e goed (y) tot meer vraag naar t goed (x) Voorbeeld : openbaar vervoer en autovervoer E < 0 in het geval van complementaire goederen leidt een prijsstijging van goed (y) ertoe dat ook minder van het goed (x) zal worden gevraagd Voorbeeld: fietsen en fietsbanden als de waarde van E dicht bij nul ligt: er is geen direct verband tussen de twee goederen, er is dan geen merkbare invloed van de prijs van goed (y) op de vraag naar goed (x) De inkomenselasticiteit van de vraag De wet van Engel: Bij een stijging van het inkomen dalen de uitgaven voor voeding en stijgen de uitgaven voor luxegoederen (empirisch vastgesteld) De Engelkromme = de grafische voorstelling van het verband tussen de gevraagde hoeveelheid van een goed (bij gegeven prijzen en preferenties) en het inkomen van de consument De inkomenselasticiteit van de vraag = de verhouding tussen de procentuele verandering v/d gevraagde hoeveelheid van een goed en de procentuele verandering van het inkomen van de consumenten. E > 1 = inkomenselastische vraag wanneer het inkomen stijgt neemt de vraag naar het goed meer dan evenredig toe luxegoederen drempelinkomen E > 1 = inkomensinelastische vraag wanneer het inkomen stijgt neemt de vraag naar het goed minder dan evenredig toe wanneer het inkomen nul is, koopt men noodzakelijke goederen toch bv. door spaargeld te gebruiken. opmerkingen normaal is de inkomenselasticiteit positief voor een inferieur goed kan dit negatief zijn de gevraagde hoeveelheid daalt als de inkomens toenemen de vraag stijgt opnieuw in een periode van inkomensdaling Praktisch belang van de elasticiteitscoëfficiënten Een bedrijf kan zich een idee vormen van wat er gebeurt met zijn verkopen als de prijzen van substituten voorzijn product dalen Een bedrijf kan zo het effect nagaan v/e verhoging van de indirecte belastingen op zijn verkopen De overheid weet welke soort bedrijven t slechter hebben als de beschikbare inkomens afnemen Een bedrijf kan zien aankomen waarop de consumenten het meest bezuinigen als de overheid de tarieven van de inkomstenbelasting verhoogt

8 1.4. Het consumentengedrag in België Het bestedingspatroon van de Belgische particulieren N.I.S. : Nationaal Instituut van de Statistiek Stelde volgende volgende veranderingen vast : een afname van het aandeel voor primaire goederen een toename van de uitgaven voor gezondheid een verhoging van de bestedingen ver vervoer en communicatie een stijging van de uitgaven i.v.m. ontspanning, cultuur en onderwijs een toename van lichaamsverzorging en uitgaven in de horecasector Het spaargedrag van de Belgische particulieren De consumenten kunnen naargelang hun motivering : hun inkomen uitgeven : CONSUMEREN hun inkomen niet uitgeven : SPAREN Begrip Sparen : het gedeelte van het beschikbaar inkomen dat overblijft nadat de consumptieve uitgaven voldaan werden. Brutospaarquote : het meetinstrument om de spaarneiging van de particulieren weer te geven. = het aandeel van het beschikbaar bruto-inkomen dat de particulieren sparen Factoren die het spaargedrag van de gezinshuishoudingen bepalen Talrijke determinanten bepalen het spaargedrag van de gezinnen. Op LT : een aantal factoren geven de richting aan waarin de spaarneiging beweegt Op KT : onder invloed van de economische omgeving, kunnen zich in het spaargedrag tijdelijke wijzigingen voordoen Factoren bepalend voor het spaargedrag op lange termijn (LT) Levenscyclusmodel van Modigliani = dit model geeft de relatie weer tussen het sparen van een persoon, het verloop van zijn toekomstig beschikbaar inkomen en zijn leeftijd. kan een verklaring geven voor het spaargedrag van de gezinnen op LT De toenemende vergijzing van de bevolking heeft een dalend effect op de gezinsspaarquote, dit omdat het spaargedrag varieert volgens leeftijd. Ook de stijging van werkende vrouwen, door het 2 e inkomen in het gezin, neemt het voorzorgssparen af. Het sociale zekerheidsstelsel zorgt voor het verschaffen van vervangingsinkomens, wat de schokken in de inkomens opvangt Factoren bepalend voor het spaargedrag op korte termijn (KT) Op korte termijn wijkt men tijdelijk af door wijzigingen in de economische omgeving van bovenstaande trend op LT. Zo hebben veranderingen in het inflatiepeil een invloed op de spaarneiging van de gezinnen via het vermogenseffect. Inflatie is echter nauw verbonden met een rente-evolutie. Bij een toename van de inflatie verhoogt normaliter de rente om het sparen te stimuleren en aldus de vraaginflatie te bestrijden

9 Ook de al dan niet gemakkelijke toegankelijkheid van de kredietmarkten voor particulieren beïnvloedt het spaargedrag in dalende of stijgende zin Metingen van de prijzen. Het indexcijfer der consumptieprijzen = meet de evolutie van de prijzen bij het verbruik De index : een meetinstrument, waartoe wel enkele voorwaarden verbonden zijn Voorwaarden waaraan het indexcijfer als prijsmeter moet voldoen. Het indexcijfer moet representatief zijn Het indexcijfer moet soepel zijn : de nieuwe indexkorf van 01/01/98 bevat 481 producten i.p.v 429, er zijn goederen geschrapt en andere toegevoegd naargelang de bruikbaarheid in de hedendaagse samenleving. bv.: cassettespelers zijn vervangen door cd-spelers Het indexcijfer moet gewogen zijn : Niet ieder product is even belangrijk in de gezinsuitgaven. De berekeningsmethode : 1) het enkelvoudige prijsindexcijfer berekenen voor ieder product 2) de 481 artikelindexcijfers berekenen per lokaliteit (65 gemeenten) als een ongewogen indexcijfer. dit indexcijfer bereken je door de gem. prijs van elk product te vergelijken met de basisprijs. Vervolgens de gewogen samengestelde prijsindex per lokaliteit berekenen. Dit door elk ongewogen indexcijfer te vermenigvuldigen met zijn wegingscoëfficiënt. dan ga je de som van al die vermenigvuldigingen delen door de som van de wegingscöefficiënten. 3) Ten slotte herleidt men de 65 lokale indexcijfers tot 1 algemeen prijsindexcijfer voor het hele land. De gebruikte wegingscoëfficiënten bepaalt men nu in verhouding tot de bevolking van de lokaliteit. Het indexcijfer moet geijkt zijn Men houdt bv. rekening met de nettoprijzen i.p.v. de brutoprijzen. Dit betekent dat men voor de gezondheidszorg enkel nog het remgeld in rekening brengt Het indexcijfer der consumptieprijzen Sinds 1914 kent men het indexcijfer van de kleinhandelsprijzen. De referentiejaren en berekeningsmethode veranderden meermaal. Om te beletten dat de verhoging van de indirecte belastingen op benzine, diesel, alcohol en tabak de arbeidskost via de index zou verzwaren, worden vanaf 01/01/1994 de lonen, wedden en sociale uitkeringen gekoppeld aan het GEZONDHEIDSINDEXCIJFER VAN DE CONSUMPTIEPRIJZEN

10 Hoofdstuk 2 : producentengedrag 2.1. de bepaling van de optimale productiegrootte = bij welke productieomvang is de winst maximaal??? TW = TO - TK (totale winst = totale opbrengst totale kosten) productiefunctie = het verband tussen omvang van de productie hoeveelheid ingezette productiefactoren op korte termijn productiecapaciteit blijft gelijk op lange termijn alle kosten zijn variabel het kostenverloop Het productieverloop TP = opbrengst van de ingezette productiefactoren gedurende een bepaalde tijd MP = meeropbrengst wanneer de hoeveelheid v/d variabele productiekosten met één eenheid toeneemt GP = de gemiddelde opbrengst van één eenheid van de variabele productiefactor totale prodcutie aantal arbeiders De wet v/d niet-proportionele meeropbrengsten of de wet v/d de toe- en afnemende meeropbrengsten. redenen: efficiëntere organisatie arbeidsherverdeling De productiekosten de totale constante kosten (= TCK) blijven constant op korte termijn wijzigen niet onmiddellijk door een wijziging van de bedrijfsdrukte bv: afschrijvingen van machines brandverzekering de totale variabele kosten (= TVK) zijn afhankelijk van de productie bv: grondstofkosten arbeidskosten (het verloop van de TVK-curve hangt nauw samen met de TP) Dit betekent m.a.w. zolang TP meer dan evenredig toeneemt, verlopen TVK degressief stijgend wanneer TP evenredig toeneemt, stijgen TVK evenredig van zodra TP minder dan evenredig toeneemt, verlopen TVK progressief stijgend

11 de totale kosten (= TK) de TCK blijven gelijk en hebben bijgevolg geen invloed op de vorm van de curve De gemiddelde en marginale kosten de gemiddelde constante kosten (=GCK) : TCK / Q de gemiddelde variabele kosten (=GVK) : TVK / Q de gemiddelde totale kosten (=GTK) : TK / Q de marginale kosten (=MK) = zijn de extra kosten die ontstaan door de productie met één eenheid uit te breiden Het opbrengstverloop winstmaximalisatie kosten opbrengsten prijszetter hoeveelheidsaanpasser volkomen concurrentie of volledige mededinging = markt met zeer veel vragers en zeer veel aanbieders noch de aanbieders, noch de vragers kunnen invloed uitoefenen op de markt (= op de prijs) gevolg: elke extra geproduceerde eenheid brengt = prijs op als de reeds geproduceerde eenheden de totale opbrengst = TO = P * Q vermits de prijs steeds = blijft, is de totale opbrengst recht evenredig met de verkochte hoeveelheid de gemiddelde totale opbrengst = GTO = TO / Q = P * Q / Q = P bij volkomen concurrentie levert elke extra-verkochte hoeveelheid steeds dezelfde prijs op de marginale opbrengst = MO = P De optimale productiegrootte bij volkomen concurrentie gekend zijn : kostenverloop opbrengstenverloop

12 gevolg : bepaal het punt van winstmaximalisatie uit vergelijking met TO en TK : wanneer wordt winstmaximalisatie bereikt? zo hoog mogelijk opbrengsten behalen productiehoeveelheid realiseren met een minimum aan kosten. dus: is dat punt waarbij het positief verschil tussen TO en TK het grootst is uit vergelijking van MK met MO : in dit geval duidt de marginale winst aan of de totale winst maximaal is extra winst wordt gerealiseerd wanneer : MO > MK dus winstmaximalisatie = optimale productiegrootte of MO = MK 2.2. de afleiding van de aanbodcurve de individuele aanbodcurve = het nagaan van de reactie van de producent bij een verandering in de prijs van het betrokken goed achtereenvolgens wordt : de prijs (P) de productie (Q) eenheden 6, eenheden 7, eenheden 12,5 148 eenheden De winst is maximaal bij MO = MK bij volkomen concurrentie geldt : MO = MK = P dus P = GO > GTK winst P = GO = GTK er is winst noch verlies P = GO < GTK er is verlies P = GO < GVK met zet de productie stop besluit (1) een beweging langs de aanbodcurve zelf is het gevolg van een prijswijziging of anders gezegd: de aanbodcurve verloopt stijgend omdat bij een prijsstijging, ook de aangeboden hoeveelheid stijgt besluit (2) de individuele aanbodcurve zelf verschuift evenwel wanneer bij een constante prijs van het goed een wijziging optreedt in o.a. de kostenstructuur bv: de verlaging van de werkgeverbijdragen voor de sociale zekerheid olie prijsstijgingen de collectieve aanbodcurve Het is voldoende om de som te maken van alle individuele aanbodcurven bij een gegeven prijs opm.: deze gelden ceteris paribus : de collectieve aanbodcurve verschuift als de MK veranderen redenen: verandering van de productiviteit van de productiemiddelen verandering van de prijzen van de productiemiddelen verandering van het aantal aanbieders

13 2.3. de prijselasticiteit van het aanbod = de mate waarin de aangeboden hoeveelheid v/e bep. goed gevoelig is voor een wijziging in de prijs of E = de procentuele verandering van de aangeboden hoeveelheid/de procentuele verandering v/d prijs E = + 1 E > + 1 E < + 1 unitair prijselastisch aanbod prijselastisch aanbod prijsinelastisch aanbod twee extreme gevallen : een volkomen elastisch aanbod (er bestaat dus geen verband tussen prijs en aangeboden hoeveelheid) een volkomen inelastisch aanbod (een prijsverandering heeft geen verandering in de aangeboden hoeveelheid tot gevolg) factoren die de prijselasticiteit van het aanbod beïnvloeden de aard van het product de beschouwde tijdsperiode Hoofdstuk 3 : De prijsvorming 3.1. Markt en marktvormen consumentengedrag = vraagzijde producentegedrag = aanbodzijde Vragers en aanbieders ontmoeten mekaar op markten Markt = geheel van vraag naar en aanbod van een bepaald produk) Objectieve omstandigheden van marktvormen : het aantal marktpartijen de mate van volkomenheid of doorzichtigheid van een markt de toetredingsmogelijkheden de mate van productdifferentiatie Zie verder tabel 14 in het handboek 3.2. De volkomen concurrentie Kenmerken er zijn veel vragers en veel aanbieders de markt is volkomen doorzichtig of transparant de markt is voor iedereen volledig toegankelijk het product is homogeen er bestaan geen kwaliteitsverschillen

14 Het marktevenwicht bij vokomen concurrentie noch de consument noch de producent kunnen invloed uitoefenen op het marktgebeuren evenwichtsprijs = prijs waarbij de aangeboden en de gevraagde hoeveelheid met elkaar overeenstemmen de evenwichtsprijs blijft behouden zolang: de collectieve vraag en aanbodcurve niet verschuift maar: de collectieve vraagcurve kan verschuiven als gevolg van veranderingen van de preferenties van de vragers de prijzen van de andere goederen de inkomens van de vragers het aantal vragers maar : de collectieve aanbodcurve kan verschuiven als gevolg van een verandering van de productiviteit de prijzen van de productiemieddelen het aantal aanbieders Dynamische vraag- en aanbodrelaties (spinnewebtheorema) Meestal veronderstellen we dat de nieuwe evenwichtssituatie onmiddellijk tot stand komt maar bv: varkenscyclus : evenwicht wordt niet altijd bereikt een aantal storende elementen de overheid kan ingrijpen in het prijsvormingsproces door: vernietiging van een gedeelte van het aanbod het stockeren van productie-overschotten 3.3. de onvolkomen concurrentie goederen zijn zelden homogeen : kwaliteitsverschillen, dienstbetoon, reclame er zijn niet altijd veel vragers en aanbieders : fusie en overnames Producent kan dus een invloed uitoefenen op de prijs het monopolie Kenmerken één aanbieder veel vragers monopolist heeft onbeperkte economsiche machtspositie (substitutiegoederen verkeer trein - auto) overheidsmonopolie natuurlijk monopolie feitelijk monopolie Het evenwicht van de monopolist De monopolist is de enige aanbieder De afzetcurve heeft een dalend verloop De afzetcurve is identiek met de collectieve vraagcurve

15 Het oligopolie Kenmerken: enkele aanbieders veel vragers Soorten : homogeen oligopolie (benzine en staal) heterogeen oligopolie (wasmiddeln en auto s) Toetreding tot de markt wordt bemoeilijkt door: ingewikkeld technologisch karakter van de productiemethode de grote investeringen nodig voor een efficiënte productie noodzaak grote bedragen voor publiciteit het bestaan van een gebonden distributiesysteem Opmerkingen: prijsstarheid weinig gebruik van prijsverlaging Concurrentie wordt gevoerd via kwaliteit, reclame, service, levertijd enz. : Non-price competition De monopolistische concurrentie Kenmerken: veel aanbieders heterogene producten productdifferentiatie elke producent heeft eigen imago 3.4. prijsbeleid in België prijscontrole indexcijfer bescherming van de economische mededinging Stelsel van de prijsverhogingsaangifte Het opleggen van maximumprijzen en winstlimieten De programmaovereenkomsten Het stelsel van de normale prijzen

16 Hoofdstuk 4 : Macro-economische grootheden 4.1. De economische kringloop methode van de afnemende abstractie De transacties ts. de gezins- en de bedrijfshuishoudingen (= gesloten economie zonder overheid) De productie van consumptiegoederen geen betrekkingen met het buitenland geen overheidstussenkomst geen sparen (volledig inkomen wordt geconsumeerd) geen productie van investeringsgoederen G.H.H. = gezinshuishoudingen B.H.H. = bedrijfshuishoudingen Y = loon of inkomen C = consumtiegoederen P = product B = bestedingen In een gesloten economie zonder overheid, waarin men niet spaart, geldt: P = C gb (men legt geen voorraden aan) B = C gb Y = Y gb (= C gb omdat men niet spaart) P = B = Y De productie van consumptie- en investeringsgoederen Bruto-investeringen Vervangings-investeringen Netto-investeringen Bruto-investeringen (= I br ) vervanginsinvesteringen (= I v ) netto-investeringen ( = I n ) Uitbreidings investeringen Voorraad investeringen BP = C gb + I v + I u + I s NP = BP I v NP = C gb + I v + I u + I s - I v NP = C gb + I u + I s NB = C gb + I n Y = Y gb + S b Y = C gb + S g + S b NP = NB = Y C gb + I u + I s = C gb + I n = C gb + S g + S b I n = S g + S b (= S) I v = D (afschrijvingen)

17 Opgelet: gevaar voor dubbeltellingen (vb brood) Bruto Product Som van de toegevoegde waarde Som van de netto toegevoegde waarde Afschrijvingen Netto Inkomen De transacties tussen de gezinshuishoudingen, de bedrijfshuishoudingen en de overheid (= gesloten economie met overheid) C o = overheidsconsumptie (kostprijs) C ob = levering van consumptiegoederen Y go = inkomen van overheidspersoneel D o = afschrijvingen T = taksen T d = directe belastingen T d = T dg + T db Tr = trasnfers Sub = subsidies S o = overheidssparen of S o = overheidsontsparen Bruto Product tegen marktprijs Netto Product tegen marktprijs Afschrijvingen Netto Product tegen factorprijzen Indirecte belastingen : - subsidies Netto Inkomen tegen factorprijzen De tras-nsacties tussen de gezinshuishoudingen, de bedrijfshuishoudingen, de overheid en het buitenland ( = open economie) X = export X y = inkomen M = import M y = inkomen -S w = ontsparen S w = sparen 4.2. De nationale rekeningen De praktijk De nationale boekhouding is het volgens een boekhoudkundige techniek systematisch optekenen v/d verrichtingen die plaatsvinden ts. de verschillende huishoudingen gedurende één jaar in een bepaald land

18 De betekenis van de nationale rekeningen Hulp bij het opmaken van de begroting De groei van de economie cijfermatig benaderen Inzicht verwerven in de samenstelling van het BBP 4.3. Een evolutieschets van de Belgische economie over de periode De oorsprong van het bruto binnenlands product volgens de activiteitsklasse De verdeling van het bruto binnenlands product over de productiefactoren De besteding van het bruto binnenlands product De particuliere consumptie De overheidsconsumptie De brutokapitaalvorming de investeringen van vernnootschappen de particuliere investeringen de overheidsinvesteringen de netto-uitvoer Hoofdstuk 5 : De hoogte van het nationaal inkomen 5.1. Inleiding Het nationaal inkomen is dynamisch De economie streeft naar een toestand van evenwicht Welke factoren bepalen de hoogte van het nationaal inkomen??? 5.2. De macro-economische consumptie- en spaarfunctie C = f(y) de gemiddelde consumptiequote de gemiddelde spaarquote de marginale consumtiequote de marginale spaarquote Een eenvoudige consumptie- en spaarfunctie C = c m * Y Y = C + S Uitbreiding van de consumptie- en spaarfunctie met autonome consumptie C = c m * Y + C aut 5.3. De investeringsfunctie Voorgenomen investeringen = I ex ante I ex ante = I aut

19 5.4. Het evenwichtsinkomen De effectieve vraag = EV EV = C + I ex ante De effectieve vraag neemt toe als het inkomen stijgt Maar : Nationaal inkomen moet dan wel gelijk zijn aan het netto nationaal product tegen factorkosten Ex post zijn investeringen en besparingen altijd aan elkaar gelijk 5.5. Wijziging van de consumptie- en/of investeringsneiging Wijziging van de consumptieneiging Een wijziging van de consumptieve bestedingen van de gezinnen heeft een verandering van de autonome consumptie en/of van de marginale consumptiequote tot gevolg Besluit: als de effectieve vraag v/d gezinnen afneemt, zal het nationale inkomen dalen (en omgekeerd) Wijziging van de investeringsneiging Ook een wijziging in het investeringsgedrag beïnvloedt het evenwichtsinkomen Besluit: als de effectieve vraag v/d bedrijven toeneemt, stijgt het NI steeds meer dan evenredig (en omgekeerd) 5.6. De investeringsmutiplicator Extra autonome investeringen leiden tot een proces van inkomenstoename, waarbij men steeds meer consumeert en spaart, maar in elke periode een beetje minder extra dan in de vorige. De multiplicator definieert men daarbij als de toename van het nationaal inkomen gedeeld door de toename van de investeringen 5.7. De accelerator De accelerator drukt de mate uit waarin de geïnduceerde investeringen toenemen ten gevolge van een toename van het nationaal inkomen De accelerator is het getal waarmee men de additionele productie of het additionele inkomen in een bepaalde periode moet vermenigvuldigen om de daaruit voortvloeiende (geînduceerde) investeringen in een volgende periode te verkrijgen 5.8. De werkgelegenheid De hoogte van het nationaal inkomen en de tewerkstelling Theorie van Adam Smith i.v.m. werkloosheid : verlaag de lonen dus meer arbeiders dus opgelost Kritiek op deze theorie van John Maynard Keynes : er wordt geen rekening gehouden met het geld als oppotmiddel. De winstverwachtingen zijn belangrijk dan het loonpeil. Deficit spending De werkloosheid: soorten en oorzaken conjuncturele werkloosheid structurele werkloosheid frictiewerkloosheid seizoenswerkloosheid verdoken werkloosheid technische werkloosheid

20 De evolutie van de werkloosheid over de periode Het aanbod van arbeidskrachten geringe jaarlijkse aangroei geringe aandeel van de bevolking tot 14 jaar De vraag naar arbeidskrachten afhankelijk van: de vraag naar goederen arbeidsproductiviteit de relatieve prijzen van de factoren arbeid en kapitaal De werkloosheid over de periode Beveridgecurve: hoge werkloosheid gaat gepaard met relatief laag aantal openstaande arbeidsplaatsen Arbeidsmarktparadox : aantal vacatures neemt toe ondanks een relatief hoge werkloosheidsgraad Bestrijding van de werkloosheid vergroten van de effectieve vraag overheidsconsumptie verhogen consumptie van de gezinnen stimuleren de investeringen van bedrijven stimuleren De kwantitatieve structurele werkloosheid - het creëren van nieuwe arbeidsplaatsen de loonstijgingen te matigen de loonkostenstijgingen af te remmen De verlaging van de sociale zekerheidsbijdragen voor wekgevers De activering van de werkloosheidsuitkeringen de bevordering van de tewerkstelling van jongeren herverdeling van de beschikbare arbeid De kwalitatieve structurele werkloosheid 5.9. De Belgische loonindexering Het principe van de Belgische loonindexering De doelstellingen van de Belgische loonindexering De gevaren verbonden aan de Belgische loonindexering

21 Hoofdstuk 6 : Geld, monetair beleid en inflatie 6.1. Functies van het geld geld is een algemeen aanvaard ruilmiddel geld vergemakkelijkt de goederenruil geld bespaart veel tijd geld is een waardemeter geld is een beleggingsmiddel geld is een kredietmiddel De historische ontwikkeling van het geld Het chartaal geld Munten en bankbiljetten Stoffelijk geld De munten (= metaalgeld) Goud en zilver Probleem: telkens opnieuw wegen Muntwet: bepaalde vorm en welbepaalde waarde Standaardmunten worden uitsluiten geslagen van edel metaal de nominale waarde stemt overeen met de intrinsieke waarde men kon ze vrij laten aanmunten ze vormden een onbeperkt, wettig betaalmiddel Tekenmunten werden geslagen van edel metaal de intrinsieke waarde was beduidend lager dan de nominale men kon ze niet vrij aanmunten, dit werd voorbehouden voor de overheid ze hadden een onbeperkte, wettige betaalkracht de wet van Gresham Pasmunten geslagen van onedel metaal de nominale waarde overtreft de metaalwaarde men mag ze niet vrij aanmunten ze hebben een beperkte betaalkracht Alleen pasmunten spelen thans nog een rol Op 1 maart 2002 zijn de muntstukken in BEF geen wettig betaal middel meer De Koninklijke Munt van België of het Muntfonds Geen enkele partij is verplicht voor één betaling meer dan vijftig muntstukken te aanvaarden Een gemeenschappelijk Europese zijde en een nationale zijde Slijtage van muntstukken t.o.v. bankbiljetten Het papiergeld : Onderscheid naargelang van de omwisselbaarheid in edel metaal Representatief papiergeld handelaars deponeerden standaardmunten bij kassiers en ontvingen in ruil ontvanstbewijzen dekkingscoëfficiënt in edele metalen was gelijk aan 100 % inwisselbaar voor goud Fiduciair papiergeld Ontvangstbewijzen werden gebruikt als betaalmiddel, niet meer omgeruilen voor edele metalen Dekkingscoëfficiënt in goud < 100 % Inwisselbaar voor goud Ruil- of verkeersvergelijking van I. Fisher M * V = P * T Metallisme = gouden of de zilveren standaard

22 Conventioneel papiergeld De dekking goud is lager dan 100 % De inwisselbaarheid voor goud werd opgeheven Papier standaard = nominalisem De gouddefinitie van de BEF is afgeschaft Meer dan 2/3 van het geldvolume is giraal geld Het giraal geld Het quasi geld deposito van bankbiljetten en onmiddellijk opvraagbaar tegoed bij een kredietinstelling groter aanbod van elektronische betaalmiddelen & thuisbankieren betaalkaarten & kredietkaarten is niet onmiddellijk beschikbaar wordt voor een bepaalde termijn toevertrouwd aan een kredietinstelling bestaat uit korte termijn- en spaardeposito s Geldsubstitutie - geldschepping geldsubstitutie = omzetten van chartaal geld in giraal geld omzetten van giraal geld in chartaal geld geldcreatie = de maatschappelijk geldhoeveelheid in een land groeit aan Vormen van geldschepping: Emissie van bankbiljetten door de ECB ECB = Europese Centrale Bank : Lender of last resort Uitgifte van munten door de nationale centrale banken van de eurozone Geldschepping ingevolge een overschot in de lopende betalingen met het buitenland of kapitaalinvoer Geldcreatie ingevolge kredietverstrekkingen aan de bedrijven, gezinnen en de overheid Uitgewerkt voorbeeld in het handboek vanaf pg Het monetaire evenwicht Geld kan zich bevinden in: De actieve geldsfeer dagelijkse betalingen De inactieve geldsfeer De huishoudingen kunnen dus Ontpotten Oppotten Moneair evenwicht : Geldcreatie + ontpottingen = Geldvernietiging en oppottingen economische situatie verbreekt dit monetair evenwicht onderbesteding inflatoire kracht toevoegen bestedingsevenwicht monetair evenwicht handhaven geen inflatoire stoot anders monetaire inflatie : M * V > P * T 6.2. De monetaire politiek van het Eurosysteem Verdrag van Maastricht Prijsstabiliteit : jaarlijkse stijging met minder dan 2% v/h geharmoniseerd indexcijfer v/d consumptieprijzen voor de hele eurozone Ondersteuning van het algemeen economische beleid van de eurozone

23 Twee pijlers Een referentiegroeivoet voor de geldhoeveelheid, er bestaat nl. een vrij stabiel verband tussen de geldhoeveelheid M3 en het prijspeil binnen het eurogebied Een breed gebaseerde beoordeling van de vooruitzichten inzake prijsevolutie en de risico s voor prijsstabiliteit in het eurogebied als geheel TARGET = Trans-European Automated Real-time Gross settlement Expres Transfer = grensoverschrijdende betalingssyteem De monetaire beleidsinstrumenten De open marktoperaties beheer van de liquiditeit van de geldmarkt sturen van de korte termijnrente Soorten opmarktoperaties Wekelijkse aanbestedingen van kredieten Langlopende herfinanciering Fijnregelinstransacties Structurele operaties De permanente faciliteiten globaal evenwicht evenwicht van de deelnemers geldmarktrente De monetaire reserve = een deposito van een kredietinstelling bij hun centrale bank tegen vergoeding doel = geldcreatie controleren creëren van een structureel tekort bij de banken De geldmarkt = de markt waar professionelen uit de financiële sector tg vergoeding liquiditeiten beleggen bij andere professionelen die kortlopende middelen nodig hebben De markt van schatkistcertificaten Men verhandelt hier schuldtitels uitgegeven door de schatkist met een looptijd van ten hoogste één jaar Dit verloopt via een systeem van periodieke aanbestedingen = tendersysteem De interbankenmarkt = markt waar bankiers onderling kortlopende middelen kunnen plaatsen en lenen 6.3. Het inflatieverschijnsel Begrip = aanhoudende algemene prijsstijging van de consumptiegoederen basis = indexcijfer deflatie = tegenovergestelde creeping inflation (3 à 4 %) galloping inflation (+ 10%) hyper inflation stagflatie (aanhoudende inflatie tijdens een recessie)

24 Oorzaken van inflatie Conjuncturele oorzaken Structurele oorzaken Monetaire oorzaken Conjuncturele oorzaken van inflatie Vraag naar goederen > productiecapaciteit prijsstijgingen = vraaginflatie (demand pull inflation) Oorzaken van overbesteding: een tekort op de overheidsbegroting overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans ingevolge bv; exportoverschot belangrijke investeringen in de publieke of in de privésector Structurele oorzaken van inflatie kosten voor vervaardiging stijgen = kosteninflatie = cost push inflation = lonen stijgen sterker dan productiviteit Ingevoerde inflatie productiviteitsinflatie Monetaire oorzaken van inflatie M * V = P * T stijging van maatschappelijke geldhoeveelheid en/of een toename van omloopsnelheid van het geld verhoging van de goederenstroom maar de productiecapaciteit is volledig benut dan moet de prijs stijgen : Monetaire inflatie Gevolgen van inflatie Een daling van de export en een toename van de import wanneer de binnenlandse inflatie de buitenlandse overtreft het aantasten van de rentabiliteit van de ondernemingen wanneer de loonstijgingen groter zijn dan de productiviteitsstijgingen de reële kost v/h kapitaal wordt opgedreven, en als gevolg worden de investeringen ontmoedigd een reële daling van de lonen, als die slecht of slechts gedeeltelijk werden geïndexeerd gezondheidsindexcijfer een verzwaring van het progressieve belastingstelsel als het niet geïndexeerd is dit tast het reële gezinsinkomen aan voor de schuldenaar is inflatie voordelig, omdat zij in koopkracht minder terugbetalen dan ze oorspronkelijk ontvangen hebben stijging van de overheidsuitgaven, omdat de overheidsactiviteiten sterk arbeidsintensief zijn Bestrijding van inflatie de middelen zijn afhankelijk van de oorzaak van inflatie meestal een strikt monetair beleid

25 Hoofdstuk 7 : Het internationale betalingsverkeer 7.1. De wisselmarkt Begrip De wisselkoers is de prijs van de buitenlandse valuta uitgedrukt in de valuta van het eigen land. De wisselmarkt is het geheel van vraag naar en het aanbod van twee valuta. De aankoopkoers of biedkoers is de prijs die de banken willen betalen voor de valuta s die hen aangeboden worden. De verkoopkoers of laatkoers is de prijs waartegen de banken valuta s verkopen De hoogte van de wisselkoers De vraag naar en het aanbod van vreemde valuta Huishoudingen van de eurozone oefenen vraag uit naar allerlei vreemde valuta s om betalingen te verrichten ivm : - invoer van goederen en diensten van buiten de eurozone - primaire inkomens naar buiten de eurozone - inkomensoverdrachten naar buiten de eurozone - het aankopen van aandelen of obligaties van buiten de eurozone door ingezetenen van de eurozone - investeringen buiten de eurozone van ingezetenen van de eurozone Huishoudingen van buiten de eurozone vragen de Euro om betalingen te verrichten ivm : - de uitvoer van goederen en diensten van de eurozone naar buiten de eurozone - primaire inkomens van buiten de eurozone - inkomensoverdrachten van buiten de eurozone - het aankopen van euro-aandelen of obligaties door niet-ingezetenen van de eurozone De vraag naar en het aanbod van vreemde valuta s hebben een afgeleid karakter. De vreemde valuta s worden gevraagd en aangeboden i.v.m. invoer- en uitvoerverrichtingen. Hoe ontstaat de wisselkoers? (~ de voorwaarden van volkomen concurrentie) zeer veel importeurs en exporteurs de wisselmarkt is volledig toegankelijk (= open) de wisselmarkt is doorzichtig of transparant elke vreemde valuta is een homogeen product P usd (x EUR) 1,16 1,14 1,12 1,1 1,08 1,06 1,04 1, Q usd Aanbod USD Vraag USD De wisselkoer ontstaat uit de confrontatie tussen de vraag aar en het aanbod van een vreemde valuta. Het snijpunt van A en V is de evenwichtswisselkoers (hier 1,11 ) Bij een wisselkoers van 1,15 is de aangeboden hoeveelheid > gevraagde hoe-veelheid aanbodoverschot. Dit overschot wordt weggewerkt als de wissel-koers daalt (en omgekeerd) Factoren die de vraag naar en het aanbod van vreemde valuta s bepalen ceteris paribus-clausule : alle factoren die een invloed op de hoogte van de wisselkoers kunnen uitoefenen, veronderstellen we steeds als constant

26 Aan de vraagzijde de prijsontwikkeling binnen en buiten de eurozone Bepalend hierbij is de verschillende graad van inflatie. Dit kan leiden tot duurdere producten buiten de eurozone, wat natuurlijk leidt tot een vermindering van de import van de eurozone. Er is een aanbodsverschuiving naar rechts, wat wil zeggen dat de buitenlandse munt gedeprecieerd is t.o.v. de Euro ofwel de Euro is geapprecieerd t.o.v. de buitenlandse munt. veranderingen in de voorkeur van de consumenten Wijzigt de voorkeur van de consumenten in de eurozone ten voordele van producten die wij invoeren van buiten de eurozone. Dan betekent deze stijging van de import een stijging in de vraag naar deze vreemde valuta, waardoor de vraagcurve naar rechts verschuift. Dit is een depreciatie van de Euro t.o.v. de buitenlandse munt. de veranderingen in het inkomensniveau hier gaat het om relatieve veranderingen : het inkomensniveau in de Eurozone stijgt trager of sneller dan in andere landen. Stel dat het inkomensniveau buiten de Eurozone dubbel zo snel aangroeit, dan stijgt hiermee de vraag naar goederen en diensten sterker buiten deze Eurozone. Wat resulteert in: enerzijds een grotere export van de Eurozone : stijging van de vraag naar de vreemde valuta anderzijds een grotere import in het buitenland : stijging van het aanbod van de vreemde valuta Gevolg : de vraag naar vreemde valuta stijgt minder sterk dan het aanbod, het uiteindelijke effect is een appreciatie van de Euro t.o.v. de vreemde valuta Aan de aanbodzijde de rentevoeten binnen en buiten de Eurozone Als de rentevoeten buiten de Eurozone stijgen, wordt het voor ons aantrekkelijker in het buitenland te beleggen. Hiervoor moeten we vervolgens vreemde valuta aankopen, waardoor de V ernaar stijgt vraagcurve verschuift naar rechts. Anderzijds gaan de buitenlandse beleggers er van afzien om binnen de Eurozone te beleggen, waardoor in de Eurozone minder vreemde valuta aangeboden worden aanbodscurve verschuift naar links de wisselkoers van de vreemde valuta stijgt tot een nieuwe evenwichtskoers. De vreemde valuta is geapprecieerd t.o.v. de Euro. veranderingen in de productiviteit Als de productiviteit (in relatie tot het loonniveau) van de bedrijven in de eurozone sneller stijgt dan buiten deze Eurozone, dan betekent dit dat onze producten goedkoper worden. Hierdoor stijgt de importvraag vanuit het buitenland en betekent dit een stijging van het aanbod van vreemde valuta. daling van de wisselkoers van de vreemde valuta Wisselkoerssysteem Een wisselkoers die tot stand komt door de vrije interactie van de vraag naar en het aanbod van vreemde valuta s, zijn vrije, vlottende, zwevende of flexibele wisselkoersen. De evenwichtskoersen veranderen vrijwel voortdurend. Door deze schommelingen is het moeilijk handel te drijven. Men kan zich hiertegen beveiligen door de vreemde valuta aan te kopen op termijn. Maar dit brengt bijkomende kosten met zich mee

27 De wisselkoers van de Euro wordt volledig bepaald door de wet van vraag en aanbod (= vlottende wisselkoers). De ECB heeft daarom NIET als doelstelling de wisselkoersstabiliteit na te streven. De overheid stelt vaak een officiële wisselkoers vast : de spilkoers of pariteit. Zo worden de schommelingen van de koersen binnen vrij enge perken gehouden. We spreken dan ook van vaste, stabiele of gebonden wisselkoersen. Vaak stelt men ook een schommelingsmarge vast. Binnen het EMS II is dit 2,25% boven en onder de spilkoers, waaruit men zo dus volgende 2 punten kan bepalen : plafondkoers of bovenste interventiepunt bodemkoers of onderste interventiepunt Indien de wisselkoers buiten deze grenzen dreigt te komen, moet de centrale bank op de wisselmarkt tussen beide komen (= interveniëren). Munten aankopen op de wisselmarkt : steunaankopen. De vraagcurve verschuift daardoor naar rechts waardoor de wisselkoers stijgt naar een nieuwe evenwichtskoers. De rente verlagen. Dit gebeurt vooral als de verschuiving van de aanbodcurve naar rechts het gevolg is van een grote kapitaalinvoer De evolutie van het internationale monetair systeem Het Bretton Woods Systeem Juli 1944 te Bretton Woods : internationale conferentie waar 44 landen een zekere ordening in het internationale betalingsverkeer probeerden te brengen. gebruik van vaste wisselkoersen de Dollarstandaard De waarde van USD was vast en gekoppeld aan de waarde van het goud De waarde van de valuta s van de deelnemende landen drukte men uit in USD, de dollarpariteit De lidstaten hadden de verplichting op zich genomen de valutatransacties binnen een marge van 1% onder en boven die USD-pariteit te laten verlopen, zoniet interveniëren. De VS verklaarden zich bereid de dollars die hen aangeboden werden om te ruilen tegen hun goudgewicht. De USD was dus volledig convertibel tegen goud. USA = sleutelvaluta De ineenstorting van het internationale muntstelsel Tijdens de jaren 60 verspreiden zich veel dollars over de wereld (vooral Europa), als gevolg van de sinds 1958 sterk gestegen tekorten op de Amerikaanse betalingsbalans, als gevolg van een immense kapitaaluitvoer. Amerikaanse multinationals richtten een groot aantal filialen op in de EEG-landen Het militair vergrijpen in Vietnam meer goederen en diensten in te voeren, vooral uit W-Europa De koude oorlog tegen de USSR leidde tot heel wat financiële steun aan de NAVO landen de USD wisselkoers daalde sterk : interventieplicht! sommige landen, vooral Frankrijk o.l.v. generaal de Gaulle, gingen hun dollartegoeden omzetten in goud, wat leidde tot een versnelde afname van de Amerikaanse goudvoorraad. 15/08/ 71: Nixon maakt hier een eind aan door de convertibiliteit van de dollar in goud af te schaffen. De dollar verloor hierdoor zijn sleutelpositie en hierdoor kwam het het hele internationale muntstelsel in gedrang. De dollarkoers begon te zweven en er was een sterke depreciatie v/d dollar De monetaire evolutie na 15 augustus 1971 Een monetaire ontreddering. 18/12/1971 : Smithosian Agreement of akkoord van Washington : nieuwe spilkoersen waarbij de dollar werd gedevalueerd. De interventiemarge werd vergroot tot 2x 2,25% i.p.v. 2x 1%. Deze bandbreedte noemde men ook de tunnel

28 21/03/1972 : Monetair akkoord van Bazel : het slang-arrangement met als doel het verschil tussen de wisselkoersen te beperken tot max.2,25% (nl.1,125% rond hun pariteit) Deze slang verplaatste zich wel binnen deze tunnel. 12/03/1973 : Monetair akkoord van Parijs : einde aan de steun aan de dollar. De EEG-valuta verlieten de dollartunnel en gingen gezamenlijk zweven tegenover de dollar (dirty floating) het Europees Monetair Stelsel (EMS) 13/03/1979 : ontstaan van een Europese muntzone, het EMS, onder impuls van de Duitsers en de Fransen. 5 lidstaten : België, Nederland, Luxemburg, Duitsland & Denemarken. Later sloten ook Frankrijk, Ierland, Italië, Spanje en Portugal aan. Binnen het EMS ontstond een nieuwe munt : de ECU (European Currency Unit) deze munt werd samengesteld uit een vaste hoeveelheid van 12 EU-valuta : een korf van munten die de waarde van de ECU bepaalde: DEM, FRF, GBP, ITL, NLG, BEF, LUF, DKK, IEP, GRD, ESP en PTE. De evolutie van de ECU-marktkoers hing dus af van de evolutie van de marktkoersen van de verschillende valuta s van de ECU-korf Van EMS naar EMU dec.1991 : Verdrag van Maastricht : men wilde komen tot een EMU : Europese en Monetaire Unie 01/01/1999 : ontstaan van de eenheidsmunt de Euro, waaraan alle lidstaten automatisch deelnemen (uitz.: UK, Denemarken en Zweden) 5 economische convergentiecriteria : Inflaticriterium : inflatie moet stabiel zijn, max.1,5 procentpunten hoger dan de gemiddelde inflatie van de 3 lidstaten met laagste inflatie Rentecriterium : de langetermijnrente (10 jaar) mag max.2 procentpunten boven de gemiddelde rente van de lidstaten met de laagste inflatie liggen. Wisselkoersstabiliteit : de nationale valuta moeten tenminste de laatste 2 jaar binnen de smalle schommelingsmarges van het EMS-wisselkoersmechanisme gebleven zijn, zonder ernstige inspanningen (bv.devaluatie) Overheidstekort : het overheidstekort mag niet meer dan 3% van het BBP m bedragen (3%-norm) Overheidsschuld : de overheidsschuld mag niet meer dan 60% van het BBP m bedragen. Elke munt kreeg op 31/12/1998 een vaste omrekeningskoers tegenover de Euro De economische en monetaire unie en later De nationale munten blijven tijdens de overgangsfase tot 31/12/2001 circuleren als wettig betaalmiddel. Uiterlijk op 01/01/2002 moeten alle landen de euro invoeren door eurobiljetten en munten in omloop te brengen

Samenvatting Economie

Samenvatting Economie Samenvatting Economie 1. De consumenten 1.1 De keuze van de optimale goederencombinatie 1.1.1 De preferenties De behoeften worden bepaald door: -Sociologische factoren -psychologische factoren Onder de

Nadere informatie

= de ruilverhouding tussen 2 munten De wisselkoers is de prijs van een buitenlandse valuta uitgedrukt in de valuta van het eigen land.

= de ruilverhouding tussen 2 munten De wisselkoers is de prijs van een buitenlandse valuta uitgedrukt in de valuta van het eigen land. 1 De wisselmarkt 1.1 Begrip Wisselkoers = de ruilverhouding tussen 2 munten De wisselkoers is de prijs van een buitenlandse valuta uitgedrukt in de valuta van het eigen land. bv: prijs van 1 USD = 0,7

Nadere informatie

1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn:

1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn: Competitieve markten van 6 COMPETITIEVE MARKTEN Marktvormen Welke verschilpunten stel je vast als je het aantal aanbieders en het aantal vragers vergelijkt op volgende markten? a/ Wisselmarkt b/ Markt

Nadere informatie

1 De bepaling van de optimale productiegrootte

1 De bepaling van de optimale productiegrootte 1 De bepaling van de optimale productiegrootte Voor wat zorgen de bedrijven en welk probleem treed zich op? De bedrijven zorgen voor het produceren van goederen en diensten. Er treed een keuzeprobleem

Nadere informatie

1 Markt en marktvormen

1 Markt en marktvormen 1 Markt en marktvormen Wat is het verschil tussen een markt en een marktvorm? Markt= Concrete markt, plaats waar vragers en aanbieders van een bepaald goed elkaar ontmoeten en transacties afsluiten Marktvorm

Nadere informatie

INHOUDSTAFEL OVERZICHT

INHOUDSTAFEL OVERZICHT INHOUD - V INHOUDSTAFEL OVERZICHT XV HOOFDSTUK 1 : HET ECONOMISCH PROBLEEM EN DE WELVAART 1 1.1. Concept economie 2 1.2. Wetenschap 2 1.3. Welvaart 2 1.4. Behoeften, behoeftenbevrediging 7 1.5. Het economische

Nadere informatie

Samenvatting Economie. Hoofdstuk 00: inleiding.

Samenvatting Economie. Hoofdstuk 00: inleiding. Samenvatting Economie. Hoofdstuk 00: inleiding. Doel van de economische wetenschap. Studeren: overheid betaalt een groot deel van de studiekosten. Bijna alle menselijke handelingen hebben een economisch

Nadere informatie

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI UUR UUR

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI UUR UUR SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI 2015 14.45 UUR 16.15 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene Economie 22 juni 2015 B / 11 2015 NGO - ENS B / 11 Opgave 1 (21 punten) Vraag

Nadere informatie

Domein D: markt (module 3) havo 5

Domein D: markt (module 3) havo 5 Domein D: markt (module 3) havo 5 1. Noem 3 kenmerken van een marktvorm met volkomen concurrentie. 2. Waaraan herken je een markt met volkomen concurrentie? 3. Wat vormt het verschil tussen een abstracte

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 3/7 samenvatting

Samenvatting Economie Hoofdstuk 3/7 samenvatting Samenva Economie Hoofdstuk 3/7 samenva Samenva door E. 2301 woorden 12 juli 2013 0 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Economie hoofdstuk 3/7 samenva HAVO 4 en 5 3.1 Markten Welke soorten markten

Nadere informatie

0 INHOUDSOPGAVE A 1 CONSUMENTEN 5

0 INHOUDSOPGAVE A 1 CONSUMENTEN 5 0 Inhoudsopgave 0 INHOUDSOPGAVE A 0.1 HET DOEL VAN DE ECONOMISCHE WETENSCHAP 2 0.1.1 BEHOEFTE 2 0.1.2 SCHAARSE MIDDELEN 2 0.1.3 NUTTIGHEID EN KEUZEPROBLEEM 3 0.2 DE PRODUCTIEFACTOREN 3 0.3 DE METHODE 4

Nadere informatie

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE WOENSDAG 9 MAART UUR

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE WOENSDAG 9 MAART UUR SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE WOENSDAG 9 MAART 2016 08.45-10.15 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie Woensdag 9 maart 2016 B / 9 2015 NGO-ENS B / 9 Opgave 1 (21

Nadere informatie

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE DINSDAG 4 OKTOBER UUR

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE DINSDAG 4 OKTOBER UUR SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE DINSDAG 4 OKTOBER 2016 09.00 10.30 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie Dinsdag 4 oktober 2016 B / 11 2016 NGO-ENS B / 11 Opgave 1

Nadere informatie

1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet.

1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet. AANVULLENDE SPECIFIEKE TIPS ECONOMIE VWO 2007 1. Lees de vragen goed door; soms geeft een enkel woordje al aan welke richting je op moet. : Leg uit dat loonmatiging in een open economie kan leiden tot

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

Begrippenlijst Economie H10 geld en geldschepping

Begrippenlijst Economie H10 geld en geldschepping Begrippenlijst Economie H10 geld en geldschep Begrippenlijst door V. 902 woorden 8 juni 2013 3 2 keer beoordeeld Vak Methode Economie Kern van de economie Begrippenlijst economie hoofdstuk 10 10.1 geld

Nadere informatie

0. Inleiding Economeios Econo Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. huishouden Meios Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. leer van

0. Inleiding Economeios Econo Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. huishouden Meios Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. leer van 0. Inleiding Economeios Econo Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. huishouden Meios Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. leer van Pas later werd het een financiële zaak 0.1 Doel van de economische wetenschap

Nadere informatie

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?

1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden? 1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?. een daling van het aantal werklozen B. een toename van de emigratie uit het betreffende land. de

Nadere informatie

Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1

Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1 Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1 Vraag 1 Bin. Munt/Buit. munt Hoeveelheid buitenlandse munt Beschouw bovenstaande grafiek met op de Y-as de hoeveelheid binnenlandse

Nadere informatie

Domein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod.

Domein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod. 1) Geef 2 voorbeelden van variabele kosten. 2) Noem 2 voorbeelden van vaste (=constante) kosten. 3) Geef de omschrijving van marginale kosten. 4) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 5) Hoe

Nadere informatie

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari 2011 6,3 17 keer beoordeeld Vak Economie ECONOMIE Lesbrief Globalisering INFLATIE Soort Oorzaken OPLOSSINGEN Vraag Bestedingsinflatie Door de oplevende

Nadere informatie

Samenvatting Economie Consument en Producent

Samenvatting Economie Consument en Producent Samenvatting Economie Consument en Producent Samenvatting door een scholier 1055 woorden 29 oktober 2004 6,1 60 keer beoordeeld Vak Economie Consument en producent. Hoofdstuk 1: De klant. Marktaandeel

Nadere informatie

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER 2016 15.30-17.00 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie vrijdag 16 december 2016 B / 12 2016 NGO-ENS B / 12 Opgave

Nadere informatie

1 Het doel van de economische wetenschap

1 Het doel van de economische wetenschap 1 Het doel van de economische wetenschap Legt zich toe op het bestuderen van een keuzeprobleem. Vb. Wat ga je doen met je zakgeld? Het is belangrijk om inzicht te hebben in economische principes: Grafiek:

Nadere informatie

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering. Top 100 vragen. De antwoorden! 1 Als de lonen stijgen, stijgen de productiekosten. De producent rekent de hogere productiekosten door in de eindprijs. Daardoor daalt de vraag naar producten. De productie

Nadere informatie

Katern 2 Markten en welvaart

Katern 2 Markten en welvaart Katern 2 Markten en welvaart Begrippen budgetlijn = deze lijn geeft de verschillende mogelijkheden van geld uitgeven voor een consument weer ceteris paribus vraaglijn = het verband tussen de prijs en de

Nadere informatie

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M) 1) Geef de omschrijving van trendmatige groei. 2) Wat houdt conjunctuurgolf in? 3) Noem 5 conjunctuurindicatoren. 4) Leg uit waarom bij hoogconjunctuur de bedrijfswinsten zullen stijgen. 5) Leg uit waarom

Nadere informatie

Samenvatting Economie Module 2

Samenvatting Economie Module 2 Samenvatting Economie Module 2 Samenvatting door S. 1008 woorden 3 januari 2013 6,7 62 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Praktische economie Module 2 Economie Module 2 Eenmaal, andermaal,verkocht

Nadere informatie

Domein D: markt (module 3) vwo 4

Domein D: markt (module 3) vwo 4 1. Noem 3 kenmerken van een marktvorm met volkomen concurrentie. 2. Waaraan herken je een markt met volkomen concurrentie? 3. Wat vormt het verschil tussen een abstracte en een concrete markt? 4. Over

Nadere informatie

Samenvatting Economie Module 2, 3, 4

Samenvatting Economie Module 2, 3, 4 Samenvatting Economie Module 2, 3, 4 Samenvatting door een scholier 2744 woorden 2 mei 2018 0 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Basiskennis: Indexcijfers Indexcijfers zijn makkelijk

Nadere informatie

4. Welke uitspraak is fout? In het Solow-groeimodel leidt technologische achteruitgang tot:

4. Welke uitspraak is fout? In het Solow-groeimodel leidt technologische achteruitgang tot: Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie Prof. dr. Jan Bouckaert Prof. dr. André Van Poeck 12-15 december 2014 1. Stel dat het bruto nationaal inkomen 200 miljard euro bedraagt. Hoeveel bedraagt

Nadere informatie

Oefeningen Producentengedrag

Oefeningen Producentengedrag Oefeningen Producentengedrag Oefening 1: Bij een productie van 10.000 eenheden bedragen de totale kosten van een bedrijf 90.000 EUR. Bij een productie van 12.500 bedragen de totale kosten 96.000 EUR. De

Nadere informatie

Domein markt: volkomen concurrentie

Domein markt: volkomen concurrentie Domein markt: volkomen concurrentie De markt / het marktmechanisme Vraag-aanbodcurve evenwicht, surplus Elasticiteiten E v p, E v i, E v1 p2, E a p Een van de vele aanbieders Opbrengst Kosten Winst TW

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening

Nadere informatie

Modulefiche. Begincompetenties Geen voorkennis vereist. Eindcompetenties. Modulenummer + Naam module: B1 Bedrijfsbeheer. Datum: 25 januari 2012

Modulefiche. Begincompetenties Geen voorkennis vereist. Eindcompetenties. Modulenummer + Naam module: B1 Bedrijfsbeheer. Datum: 25 januari 2012 Modulefiche Modulenummer + Naam module: B1 Bedrijfsbeheer Datum: 25 januari 2012 Economie (40 lestijden) Begincompetenties Geen voorkennis vereist Eindcompetenties Consumentengedrag Inzicht hebben in het

Nadere informatie

7,4. Samenvatting door een scholier 1838 woorden 5 december keer beoordeeld

7,4. Samenvatting door een scholier 1838 woorden 5 december keer beoordeeld Samenvatting door een scholier 1838 woorden 5 december 2005 7,4 9 keer beoordeeld Vak Economie Samenvatting Economie H5 Paragraaf 1 Geld = ongedifferentieerde koopkracht die door iedereen wordt geaccepteerd

Nadere informatie

Eindexamen economie vwo II

Eindexamen economie vwo II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Voorbeelden van een

Nadere informatie

Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer

Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer Samenvatting door een scholier 2145 woorden 11 januari 2011 6,8 358 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO H 1 Marktaandeel van de afzet= afzet onderneming/afzet

Nadere informatie

H2 Te veel geld maakt ongelukkig

H2 Te veel geld maakt ongelukkig Samenvatting door M. 940 woorden 15 november 2012 3.3 2 keer beoordeeld Vak Methode Economie Index H2 Te veel geld maakt ongelukkig 2.1 introductie De oorzaak van hyperinflatie is bijna altijd dezelfde:

Nadere informatie

7,5. Samenvatting door R woorden 24 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De kledingmarkt. Omzet = prijs x afzet

7,5. Samenvatting door R woorden 24 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De kledingmarkt. Omzet = prijs x afzet Samenvatting door R. 1689 woorden 24 juni 2014 7,5 1 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Hoofdstuk 1. De kledingmarkt Omzet = prijs x afzet Omzetindex = (prijsindex x afzetindex) : 100 Afzet = verkochte

Nadere informatie

2) sparen -> oppotten: chartaal of giraal geld op een betaalrekening. Direct kunnen gebruiken (=liquide). Geen rendement

2) sparen -> oppotten: chartaal of giraal geld op een betaalrekening. Direct kunnen gebruiken (=liquide). Geen rendement Samenvatting door C. 1209 woorden 29 mei 2016 7,8 6 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Samenvatting Economie Monetaire Zaken H.1 Geld * Geld -> Chartaal (munten en bankbiljetten) + Giraal (geld

Nadere informatie

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod 1. Voorbeeld We bevinden ons op een markt van groenten en fruit (aardbeien, sla, bloemkolen, champignons, asperges, tomaten, ). De prijzen van deze goederen variëren sterk

Nadere informatie

Deze examenopgave bestaat uit 8 pagina s, inclusief het voorblad. Controleer of alle pagina s aanwezig zijn.

Deze examenopgave bestaat uit 8 pagina s, inclusief het voorblad. Controleer of alle pagina s aanwezig zijn. SPD Bedrijfsadministratie Examenopgave ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI 2015 15:30-17:00 UUR Belangrijke informatie Deze examenopgave bestaat uit 8 pagina s, inclusief het voorblad. Controleer of alle pagina

Nadere informatie

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD pdf18 MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD De macro-vraaglijn of geaggregeerde vraaglijn geeft het verband weer tussen het algemeen prijspeil en de gevraagde hoeveelheid binnenlands product. De macro-vraaglijn

Nadere informatie

ALGEMENE ECONOMIE /03

ALGEMENE ECONOMIE /03 HBO Algemene economie Raymond Reinhardt 3R Business Development raymond.reinhardt@3r-bdc.com 3R 1 M Productiefactoren: alle middelen die gebruikt worden bij het produceren: NOKIA: natuur, ondernemen, kapitaal,

Nadere informatie

Hoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming?

Hoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming? Hoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming? 2.1. Wat je produceert moet je kunnen verkopen. Zie boek: p. 22 25 (+ nota s) Senseo en stadstweewieler van BMW 2.2./2.3./2.4. Vraag en aanbod 1. Voorbeeld

Nadere informatie

Samenvatting door een scholier 1974 woorden 3 maart keer beoordeeld

Samenvatting door een scholier 1974 woorden 3 maart keer beoordeeld Samenvatting door een scholier 1974 woorden 3 maart 2003 6 14 keer beoordeeld Vak Economie Monetair Beleid 1. Inleiding en herhaling Chartaal en giraal geld vormen samen de maatschappelijke geldhoeveelheid

Nadere informatie

1 De economische kringloop

1 De economische kringloop 1 De economische kringloop Wat is Marco-economonie? Studie van het verband tussen Gezinnen Bedrijven Overheid Buitenland Welke soorten economische vraagstukken hebben we? Productie Werkloosheid Inflatie

Nadere informatie

Bruto binnenlands product

Bruto binnenlands product Bruto binnenlands product Binnenlands = nationaal Productie bedrijven Individuele goederen Omzet Inkoop van grond- en hulpstoffen - Bruto toegevoegde waarde Afschrijvingen- Netto toegevoegde waarde = Beloningen

Nadere informatie

HOOFDSTUK 17: OEFENINGEN

HOOFDSTUK 17: OEFENINGEN 1 HOOFDSTUK 17: OEFENINGEN 1. Antwoord met juist of fout op elk van de onderstaande beweringen. Geef telkens een korte verklaring bij je antwoord. a) Door zijn liquiditeit is geld altijd een uitstekend

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 Samenvatting door S. 946 woorden 2 april 2017 8,1 1 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1 De vraag naar producten Kernbegrippen 1) Individuele vraaglijn 2) Betalingsbereidheid

Nadere informatie

4.9. Samenvatting door K woorden 6 november keer beoordeeld Markt:

4.9. Samenvatting door K woorden 6 november keer beoordeeld Markt: Samenvatting door K. 1250 woorden 6 november 2012 4.9 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO 1.2 - Markt: Het geheel van vraag naar en aanbod van een bepaald product of dienst. Er zijn 4 marktsvormen:

Nadere informatie

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken. Hoofdstuk 4 Inkomen Paragraaf 4.1 De inkomensverschillen Waardoor ontstaan inkomens verschillen. Inkomensverschillen ontstaan door: Opleiding Verantwoordelijkheid Machtspositie Onregelmatigheid of gevaar

Nadere informatie

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115 Samenvatting door M. 1480 woorden 6 januari 2014 7,2 17 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Tijd is geld De ECB leent geld uit aan de banken. Ze rekenen daar reporente voor. Banken

Nadere informatie

Inhoud. 1 Inleiding. Markt of overheid. 1 wat is economie? 11 Productiefactoren 11 Schaarste en welvaart 12 2

Inhoud. 1 Inleiding. Markt of overheid. 1 wat is economie? 11 Productiefactoren 11 Schaarste en welvaart 12 2 Inhoud 1 Inleiding 1 wat is economie? 11 Productiefactoren 11 Schaarste en welvaart 12 2 modellen 12 2 Markt of overheid 1 de vraag 14 Prijzen en gevraagde hoeveelheid 14 D De vraagfunctie 14 D Verschuiving

Nadere informatie

I. Vraag en aanbod. Grafisch denken over micro-economische onderwerpen 1 / 6. fig. 1a. fig. 1c. fig. 1b P 4 P 1 P 2 P 3. Q a Q 1 Q 2.

I. Vraag en aanbod. Grafisch denken over micro-economische onderwerpen 1 / 6. fig. 1a. fig. 1c. fig. 1b P 4 P 1 P 2 P 3. Q a Q 1 Q 2. 1 / 6 I. Vraag en aanbod 1 2 fig. 1a 1 2 fig. 1b 4 4 e fig. 1c f _hoog _evenwicht _laag Q 1 Q 2 Qv Figuur 1 laat een collectieve vraaglijn zien. Een punt op de lijn geeft een bepaalde combinatie van de

Nadere informatie

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod

Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod 1. Voorbeeld We bevinden ons op een markt van groenten en fruit (aardbeien, sla, bloemkolen, champignons, asperges, tomaten, ). De prijzen van deze goederen variëren sterk

Nadere informatie

Domein Markt. Uitwerking. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. Frans Etman

Domein Markt. Uitwerking. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. Frans Etman Domein Markt Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit Uitwerking vwo Frans Etman Opgave 1 Opgave 2 1.Lees in de grafiek af hoe hoog de totale omzet (TO) en de totale kosten (TK) is bij een afzet

Nadere informatie

Economie: meerkeuzevragen

Economie: meerkeuzevragen 1. Zijn de volgende behoeften in onze maatschappij individuele of collectieve behoeften? a. Veiligheid b. Waterbed c. Schoon water d. Geluk 2. Geef van de volgende keuzeproblemen aan of het economische

Nadere informatie

Samenvatting Economie Consument & Producent

Samenvatting Economie Consument & Producent Samenvatting Economie Consument & Producent Samenvatting door een scholier 1097 woorden 3 april 2003 7,7 84 keer beoordeeld Vak Economie CONSUMENT & PRODUCENT Hoofdstuk 1 de klant Marktaandeel afzet eigen

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6: Geld en geldtheorie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6: Geld en geldtheorie Samenvatting Economie Hoofdstuk 6: Geld en g Samenvatting door een scholier 1227 woorden 13 februari 2005 6,9 25 keer beoordeeld Vak Methode Economie Kern van de economie Hoofdstuk 6: Geld en g 6.1: De

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

Economie Module 2 & Module 3 H1

Economie Module 2 & Module 3 H1 Economie Module 2 & Module 3 H1 Module 2 1.1 De individuele vraag Individuele vraaglijn kent een dalend verloop: als de prijs daalt, stijgt als gevolg daarvan de gevraagde hoeveelheid. Men wil voor 1 appel

Nadere informatie

Inleiding We hebben gezien uit welke componenten het nationaal product en het nationaal inkomen bestaat.

Inleiding We hebben gezien uit welke componenten het nationaal product en het nationaal inkomen bestaat. Bestedingsevenwicht - 1 van 15 MACRO-ECONOMISCH BESTEDINGSEVENWICHT Welke factoren bepalen de grootte van het nationaal inkomen? Inleiding We hebben gezien uit welke componenten het nationaal product en

Nadere informatie

20.1 Wat is economische groei?!

20.1 Wat is economische groei?! 20.1 Wat is economische groei? Om te beoordelen of er geproduceerd is, moet het BBP worden gecorrigeerd voor de inflatie. BBP is de totale product door binnenlandse sectoren. We vinden dan de toename van

Nadere informatie

Modulefiche. Naam module: Bedrijfsbeheer (A3) Datum: 1 september 2012 ECONOMIE. Begincompetenties: Geen

Modulefiche. Naam module: Bedrijfsbeheer (A3) Datum: 1 september 2012 ECONOMIE. Begincompetenties: Geen Naam module: Bedrijfsbeheer (A3) Datum: 1 september 2012 ECONOMIE Begincompetenties: Geen Modulefiche Leerinhoud: Consumentengedrag o Inleidende begrippen Behoefte Schaarste Nuttigheid en keuzeprobleem

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II 4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening

Nadere informatie

HOOFDSTUK 19: OEFENINGEN

HOOFDSTUK 19: OEFENINGEN 1 HOOFDSTUK 19: OEFENINGEN 1. Op de beurs van New York worden de volgende koersen genoteerd : 100 JPY = 0,8 USD ; 1 GBP = 1,75 USD en 1 euro = 0,9273 USD. In Tokyo is de notering 1 USD = 140 JPY. In Londen

Nadere informatie

Domein D: markt. 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische

Domein D: markt. 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische productiefactoren. 3) Hoe ontwikkelt de gemiddelde arbeidsproductiviteit als

Nadere informatie

Samenvatting Economie Module 1 + 2

Samenvatting Economie Module 1 + 2 Samenvatting Economie Module 1 + 2 Samenvatting door C. 3084 woorden 15 december 2017 10 1 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Hoofdstuk 1 voor niks gaat de zon op 1 kiezen is kostbaar

Nadere informatie

Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1

Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1 Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1 Vraag 1 (H1-14) Een schoenmaker heeft een paar schoenen gerepareerd en de klant betaalt voor deze reparatie 16 euro. De schoenmaker

Nadere informatie

Samenvatting Economie Vervoer

Samenvatting Economie Vervoer Samenvatting Economie Vervoer Samenvatting door S. 1607 woorden 25 april 2017 5,2 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Hoofdstuk 2 : Met de taxi of met de fiets Afzet onderneming Markt Afzet= ------------------------------------

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 Voordat de export wegviel was er evenwicht op de

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord

Nadere informatie

HOOFDSTUK 19: WISSELKOERS EN WISSELMARKT

HOOFDSTUK 19: WISSELKOERS EN WISSELMARKT 1 HOOFDSTUK 19: WISSELKOERS EN WISSELMARKT 1. PRIJSVORMING OP DE WISSELMARKTEN 1.1. Enkele begrippen Wisselkoers = prijs van de buitenlandse munt, uitgedrukt in nationale munt bv. wisselkoers () van de

Nadere informatie

Opdracht 1 Macro-economie [30p]

Opdracht 1 Macro-economie [30p] Opdracht 1 Macro-economie [30p] De effectieve vraag van land Angeloziё bestaat uit de voorgenomen consumptie van de gezinnen en de voorgenomen investeringen van de bedrijven. In dit land was het Bruto

Nadere informatie

Deze examenopgave bestaat uit 8 pagina s, inclusief het voorblad. Dit examen bestaat uit 5 opgaven en omvat 20 vragen.

Deze examenopgave bestaat uit 8 pagina s, inclusief het voorblad. Dit examen bestaat uit 5 opgaven en omvat 20 vragen. SPD Bedrijfsadministratie Examenopgave ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER 2016 15.30-17.00 UUR Belangrijke informatie Deze examenopgave bestaat uit 8 pagina s, inclusief het voorblad. Dit examen bestaat

Nadere informatie

Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie

Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie Oefening 1: Geef grafisch weer welke wijziging de vraag- en/of aanbodcurve zal ondergaan in volgende gevallen

Nadere informatie

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3

LESBRIEF VERVOER. havo 4 blok 3 LESBRIEF VERVOER havo 4 blok 3 Inhoud Met de taxi of met de fiets (kosten, opbrengsten, winst, mo, mk) Verzekeren tegen risico (verzekeren) De lucht in (vraag, aanbod, surplus) Het beroepsgoederenvervoer

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

Economie Module 3. De marktstructuur is het geheel van kenmerken van de markt die het marktevenwicht beïnvloeden.

Economie Module 3. De marktstructuur is het geheel van kenmerken van de markt die het marktevenwicht beïnvloeden. Module 3 Hoofdstuk 1 1.1 - Markt, marktstructuur en marktvorm De markt is het geheel van factoren waaronder vragers en aanbieders elkaar ontmoeten en producten verhandelen. Er zijn twee soorten: - De concrete

Nadere informatie

De wensen van mensen zijn onbegrensd. Hoe noemen we in de economie deze wensen? BEHOEFTEN. Categorie Vraag & Antwoord

De wensen van mensen zijn onbegrensd. Hoe noemen we in de economie deze wensen? BEHOEFTEN. Categorie Vraag & Antwoord Categorie Vraag & Antwoord De wensen van mensen zijn onbegrensd. Hoe noemen we in de economie deze wensen? BEHOEFTEN Er zijn te weinig middelen om in alle behoeften te kunnen voorzien. Hoe heet dit verschijnsel?

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie II

Eindexamen vwo economie II Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat de particuliere

Nadere informatie

Het gevoel van welvaart neemt toe naarmate de schaarste wordt teruggedrongen

Het gevoel van welvaart neemt toe naarmate de schaarste wordt teruggedrongen Samenvatting door A. 1641 woorden 27 januari 2013 7,4 11 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Hoofdstuk 1 Schaarste: de spanning tussen de menselijke behoeften en de beschikbare middelen om in

Nadere informatie

Eindexamen economie havo II

Eindexamen economie havo II Opgave 1 Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. 1 Voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat

Nadere informatie

1. Leg uit dat het sparen door gezinnen een voorbeeld is van ruilen in de tijd. 2. Leg uit waarom investeren door bedrijven als ruilen over de tijd beschouwd kan worden. 3. Wat is intertemporele substitutie?

Nadere informatie

EXAMENVRAGEN Bedrijfseconomie Januari 2018

EXAMENVRAGEN Bedrijfseconomie Januari 2018 EXAMENVRAGEN Bedrijfseconomie Januari 2018 (het examen bestaat uit 25 multiplechoice-vragen, u start op -5 en er is geen giscorrectie. De nadruk ligt op redeneren en economische mechanismes. ) 1) 1e wet

Nadere informatie

Handel (tastbare goederen) 61 35 + 26 Diensten (transport, toerisme, ) 5 4 + 1 Primaire inkomens (rente, dividend, ) 11 3 + 8

Handel (tastbare goederen) 61 35 + 26 Diensten (transport, toerisme, ) 5 4 + 1 Primaire inkomens (rente, dividend, ) 11 3 + 8 betalingsbalans Zweden behoort tot de EU maar (nog) niet tot de EMU. Dat maakt Zweden een leuk land voor opgaven over wisselkoersen, waarbij een vrij zwevende kroon overgaat naar een kroon met een vaste

Nadere informatie

7,1. Samenvatting door een scholier 818 woorden 19 september keer beoordeeld. MODULE 1: HOOFDSTUK 1 Waarover gaat economie?

7,1. Samenvatting door een scholier 818 woorden 19 september keer beoordeeld. MODULE 1: HOOFDSTUK 1 Waarover gaat economie? Samenvatting door een scholier 818 woorden 19 september 2004 7,1 10 keer beoordeeld Vak Economie MODULE 1: HOOFDSTUK 1 Waarover gaat economie? Economie gaat over de behoeften (de wensen) van mensen. Behoeften

Nadere informatie

Lesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk

Lesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk Hoofdstuk 1 1.6 C Markten 1.7 a. De prijzen zijn gestegen. Bij een gelijk volume (= afzet) leidt dit tot een omzetgroei. b. Indexcijfer volume (afzet): 105, indexcijfer prijs: 97,1. 97,1 105 = 101,96.

Nadere informatie

Remediëringstaak: Vraag en aanbod

Remediëringstaak: Vraag en aanbod Remediëringstaak: Vraag en aanbod Oefening 1: a. Stijging olieprijs blijft beperkt. Je moet een grafiek tekenen waarin je je aanbod naar links laat verschuiven (aanbod daalt) (wegens pijpleidingen die

Nadere informatie

2.1 De vraag naar spijkerbroeken

2.1 De vraag naar spijkerbroeken 2.1 De vraag naar spijkerbroeken Voorbeeld 1: Q v = -0,10P + 9 met Q v = gevraagde hoeveelheid spijkerbroeken van Petra P = prijs van een spijkerbroek in euro s P 90 80 60 30 0 Q v 0 1 3 6 9 Er is een

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk

Samenvatting Economie Hoofdstuk Samenvatting Economie Hoofdstuk 21 22 23 Samenvatting door E. 2523 woorden 12 juli 2013 5,7 10 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Economie hoofdstuk 21 22 23 Havo 4 en 5 Hoofdstuk 21: Conjuctuur

Nadere informatie

1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie

1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie 1 Aanbodfunctie 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie Het verband tussen prijs een aangeboden hoeveelheid kun je weergeven met een vergelijking: de aanbodfunctie. De jaarlijkse waardevermindering

Nadere informatie

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3 Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3 Samenvatting door een scholier 1203 woorden 17 januari 2005 6,1 90 keer beoordeeld Vak Economie Samenvatting economie lesbrief: inkomen. Hoofdstuk 1: de

Nadere informatie

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE MAANDAG 27 JUNI UUR

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE MAANDAG 27 JUNI UUR SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE MAANDAG 27 JUNI 2016 15.30 17.00 UUR SPD Bedrijfsadministratie ALGEMENE ECONOMIE Maandag 27 juni 2016 B / 9 2016 NGO-ENS B / 9 Opgave 1 (20 punten)

Nadere informatie