Economie: meerkeuzevragen
|
|
- Adriana van Beek
- 8 jaren geleden
- Aantal bezoeken:
Transcriptie
1 1. Zijn de volgende behoeften in onze maatschappij individuele of collectieve behoeften? a. Veiligheid b. Waterbed c. Schoon water d. Geluk 2. Geef van de volgende keuzeproblemen aan of het economische problemen zijn. a. Het kiezen van CANVAS of VTM b. Het kiezen tussen een boek of een cd c. Het kiezen van een vriend of een vriendin met wie je naar het vakantiesalon gaat d. Het kiezen tussen een homecomputer of een reis naar Israël 3. Geef aan of er in het volgende voorbeeld sprake is van welvaart of welzijn. Je gaat op je vrije dag lekker uit eten met je vriendin/vriend. a. welvaart b. welzijn c. welvaart en welzijn 4. Geef aan of er in het volgende voorbeeld sprake is van welvaart of welzijn. waar je heel erg verliefd op bent en je geniet enorm van het leven. a. welvaart b. welzijn c. welvaart en welzijn 5. Ga na in hoeverre in onderstaande voorbeelden sprake is van vrije goederen. a. Zonnewarmte b. Gratis openbaar vervoer voor 65-plussers c. Zonne-energie d. Milieu 6. Welke van de onderstaande gegevens beschouwt men als investeringsgoederen? a. Aandelen en obligaties in het bezit van een onderneming b. Een computerprogramma voor de automatisering van de boekhouding 7. Iemand onderzoekt de markt voor boeken en tijdschriften en concludeert dat de vraag naar boeken en tijdschriften relatief gevoelig is voor inkomensveranderingen. Kunnen we hier spreken van toepassing van de deductieve of van de inductieve methode? a. Inductieve methode b. Deductieve methode Stijn Vandelanotte -1- Economie
2 8. Er volgen nu zeven krantenkoppen. Deel ze in naar micro-, meso- en macro-economie. a. Strijd om water hypothekeert ontwikkeling b. Truckbouwer Volvo neemt sectorgenoot Nissan Diesel over c. Duurzame ontwikkeling blijft nog te veel bij woorden d. DEME bouwt eiland in emiraten e. Koperprijs omhoog door Chinese vraag f. VW Vorst kost economie 0,2 punt groei en jobs g. Vrije markt faalt als het om milieu gaat 9. Welke van de onderstaande beweringen is juist? Het grensnut van een goed X voor een consument is: a. de wijziging in het totaal nut door een prijswijziging van het goed x b. de wijziging in het totaal nut door een toename met één eenheid van het goed x c. de wijziging in het totaal nut door een groter aanbod van het goed x d. de wijziging in het totaal nut door een verandering in de preferentieschaal De eerste wet van Gossen houdt in dat: a. het marginaal nut van een goed stijgt, naarmate het goed ruimer voorhanden is b. het marginaal nut van voedingsmiddelen daalt bij stijgend inkomen c. het grensnut van een goed stijgt als men er minder van gebruikt d. het nut van een goed stijgt als de prijs daalt Geef het juiste alternatief aan. De eerste wet van Gossen zegt: a. dat het totale nut daalt indien er meer eenheden van het goed geconsumeerd worden b. dat het extranut van het goed n kleiner is dan het extranut van het goed n-1 c. dat het grensnut negatief is Welke van onderstaande beweringen is juist? a. De economie geeft een verklaring van de preferenties van de consumenten. b. De economie geeft geen verklaring van de voorkeuren van de consumenten. c. Voor de economie zijn preferenties een gegeven. Stijn Vandelanotte -2- Economie
3 De budgetlijn B1 wordt B2. Dit kan veroorzaakt worden door: a. een prijsdaling van het goed y b. een prijsdaling van het goed x c. een prijsstijging van het goed x d. een daling van het inkomen In welk van de volgende situaties verschuift de budgetlijn naar links? a. De prijs van het goed A stijgt met 5 % en de prijs van het goed B stijgt met 10 %, dit bij hetzelfde inkomen. b. Het inkomen stijgt met 10 %, de prijs van zowel goed A als B stijgt met 20 %. c. De prijs van goed A en B daalt met 10 %, het inkomen daalt met 5 %. In welk van de onderstaande gevallen neemt de koopkracht af? a. De prijzen dalen met 3 %, het inkomen daalt met 3 %. b. De prijzen dalen met 4 %, het inkomen daalt met 3 %. c. Het inkomen neemt met 5 % toe, het algemeen prijspeil stijgt met 2,1 %. d. Het inkomen daalt met 2 %, het algemeen prijspeil stijgt met 2,5 %. De budgetlijn verschuift evenwijdig naar rechts bij: a. een daling van het nominaal inkomen en gelijkblijvende prijzen; b. een reële toename van het inkomen; c. een stijging van het nominaal inkomen en gelijkblijvende prijzen; d. een daling van de prijzen en gelijkblijvend inkomen. In welk van de onderstaande beweringen verschuift de vraagcurve van het goed X naar links? a. Het inkomen stijgt, gegeven de prijs van het goed X en de preferentie. b. De prijs van het goed X daalt, gegeven het inkomen en de preferentie. c. De preferentie naar het goed X daalt, gegeven het inkomen en de prijs van het goed X. Stijn Vandelanotte -3- Economie
4 Wanneer is er sprake van een vraagcurve naar het goed X? a. Bij een prijs P1 is de gevraagde hoeveelheid naar het goed X gelijk aan X1 eenheden, gegeven het inkomen en de preferentie. b. De hoeveelheid van het goed X dat de consument bereid is te kopen tegen een reeks van prijzen, gegeven het inkomen en de preferentie. c. De hoeveelheid van het goed X dat de consument bereid is te kopen met een toegenomen inkomen, gegeven de preferentie en de prijs van het goed. Welk van de onderstaande beweringen is juist? De reële waarde van de liquide middelen daalt bij: a. gelijkblijvend algemeen prijsniveau; b. daling van het algemeen prijsniveau; c. daling van de consumptie; d. stijging van de consumptie; e. stijging van het algemeen prijsniveau. In welk van onderstaande beweringen is er sprake van het snobeffect? a. Een toename van de vraag naar een goed doordat andere consumenten het niet kopen. b. Een toename van de vraag naar een goed doordat het inkomen stijgt. c. Een daling van de vraag naar een goed doordat andere consumenten het goed kopen. d. Een toename van de vraag naar een goed doordat het vermogen stijgt. Beoordeel onderstaande beweringen als juist of fout. a. Als de prijs van een goed stijgt en de totale uitgaven voor dat goed dalen, dan is de vraag naar het goed prijselastisch. b. Als de prijs van een goed stijgt en de totale uitgaven voor dat goed dalen, dan is de vraag naar het goed prijsinelastisch. Een producent zal ceteris paribus de prijs van zijn product laten stijgen: a. als de prijselasticiteit van de vraag gelijk is aan -1 b. als de prijselasticiteit van de vraag gelijk is aan +2 c. als de prijselasticiteit van de vraag gelijk is aan -0,5 d. als de prijselasticiteit van de vraag gelijk is aan -1,5 Welk van onderstaande beweringen is juist? De vraag naar een consumptiegoed is prijselastischer naarmate: a. het om een levensnoodzakelijk goed gaat; b. er meer concurrerende goederen bestaan; c. het goed een groot aandeel in het budget van de consument inneemt; d. de prijs van het goed laag is. Stijn Vandelanotte -4- Economie
5 Goed A is een noodzakelijk goed, goed B een inferieur goed. Een afname van het inkomen zal: a. de vraag naar goed A doen dalen en de vraag naar goed B ongewijzigd laten b. de vraag naar goed A doen toenemen en de vraag naar goed B doen afnemen c. de vraag naar goed A doen dalen en de vraag naar goed B doen stijgen Een inferieur goed is een goed: a. waarvan de inkomenselasticiteit negatief is b. waarvan de gekochte eenheden afneemt als de prijs daalt c. waarvan de gekochte eenheden toeneemt als het inkomen daalt Waarom publiceert Eurostat een Europese geharmoniseerde index der consumptieprijzen? a. Omdat het nationaal indexcijfer der comsumptieprijzen niet gewogen is. b. Om op uniforme wijze de inflatie te bepalen in geheel de eurozone. c. Omdat het nationaal indexcijfer der consumptieprijzen niet representatief is. Voor een bepaald gezin in een land geldt het volgende: (Zie onderstaande tabel) Bereken hoeveel procent het gezin in koopkracht erop vooruit is gegaan ten opzichte van a. 2,5 % b. 10 % c. 0 % d. 5 % Waarvoor wordt het indexcijfer van de consumptieprijzen gebruikt? a. In België bepaalt het indexcijfer voor een groot deel de loonvorming en de evolutie van pensioen, enz. b. Zo kunnen we het jaarlijkse inflatiepercentage berekenen. c. Meet de evolutie van de kostprijzen. d. Meet de evolutie van de prijzen bij verbruik. Geef aan hoe de totale variabele kosten verlopen indien de gemiddelde variabele kosten constant zijn. a. De TVK verlopen proportioneel stijgend. b. De TVK verlopen dalend. c. De TVK verlopen degressief stijgend. d. De TVK verlopen progressief stijgend. Stijn Vandelanotte -5- Economie
6 Welke bewering is correct? Bij stijgende gemiddelde totale kosten zullen de marginale kosten: a. stijgen b. lager zijn dan de gemiddelde totale kosten c. hoger zijn dan de gemiddelde totale kosten Welke van de volgende uitspraken is juist. a. Wanneer arbeiders ingezet worden in het productieproces stijgen de marginale kosten zolang de totale productie progressief stijgt. b. Wanneer aan een constant gehouden productiefactor, arbeiders toegevoegd worden, zullen de marginale kosten dalen zolang de productie progressief stijgt. c. Wanneer aan een stuk grond, arbeiders toegevoegd worden zal de totale productie het maximum bereiken als de marginale kosten nul zijn. Wat is het technisch optimale punt? a. De productieomvang waarbij de GVK minimaal zijn. b. De productieomvang waarbij de GTK minimaal zijn. c. De productieomvang waarbij de MK minimaal zijn. d. De productieomvang waarbij de GCK het laagst zijn. Welke van de volgende kosten zijn variabel? a. De brandverzekering van een fabrieksgebouw. b. De wedde van een bediende boekhouding. c. Ijzererts voor de hoogovens. d. De verwarming van een fabrieksgebouw. e. De drijfkracht van de machines. Verklaar waarom op korte termijn constante kosten kunnen stijgen bij verschillende niveaus van bedrijfsdrukte. a. Door een toename van de productiecapaciteit. b. Door een stijging van het prijsniveau van de constante productiefactoren. c. Door een stijging van het prijsniveau van de verkochte producten. Welke van de onderstaande beweringen over de marginale opbrengsten en marginale kosten is juist? a. Wanneer MO = MK, geldt ook: TO = TK. b. Wanneer MO = MK, wordt er geen verlies geleden. c. Wanneer MO = MK, geldt dat het positieve verschil tussen TO en TK het grootst is. d. Wanneer MO = MK, geldt dat het verschil tussen TO en TK het grootst is. Stijn Vandelanotte -6- Economie
7 Welke van de onderstaande beweringen zijn juist? Motiveer je antwoord. Een onderneming werkende onder volkomen concurrentie is op korte termijn indifferent tussen produceren en de productie stopzetten indien: a. P = GTK b. MO = GVK c. MO = MK d. P = MO Welke van de onderstaande beweringen zijn juist? Een onderneming werkende onder volkomen concurrentie heeft winst noch verlies indien: a. P = GTK b. MO = GVK c. MO = GTK d. MK = MO De collectieve aanbodcurve is: a. gelijk aan het stijgende gedeelte van de marginale kostencurve vanaf het snijpunt van de marginale kostencurve met de gemiddelde variabele kostencurve b. gelijk aan de marginale kostencurve c. gelijk aan het stijgende gedeelte van de marginale kostencurve In welk van de onderstaande gevallen verschuift de collectieve aanbodcurve naar links? a. Fusies in de bedrijfstak. b. Hogere arbeidsproductiviteit bij constante lonen. c. Stijgende energieprijzen bij een gegeven productiviteit. Stel dat de arbeidsproductiviteit met 3 % toeneemt en de lonen stijgen met 2 %. Welk gevolg kan dit dan hebben voor de prijzen? a. De prijzen blijven gelijk. b. De prijzen kunnen met 1 % naar beneden worden bijgesteld. c. De prijzen kunnen met iets minder dan 1 % naar beneden worden bijgesteld. d. De prijzen kunnen met 1 % naar boven worden bijgesteld. Beoordeel onderstaande beweringen als juist of fout. Indien juist, verklaar. Indien fout, geheel of gedeeltelijk, specificeer wat fout is en waarom. Als een van de 'overige omstandigheden' verandert, zien we een verschuiving van de aanbodcurve optreden, naar links of naar rechts. Deze 'overige omstandigheden' kunnen zijn: a. de stand van de techniek; b. de inkomens van de consumenten; c. het aantal producenten; d. de prijzen van andere goederen. Stijn Vandelanotte -7- Economie
8 Beoordeel onderstaande beweringen als juist of fout. a. De breakevenomzet is de hoeveelheid producten die de ondernemer minimaal moet afzetten om noch winst, noch verlies te maken. b. De breakevenafzet is de hoeveelheid beneden welke productieomvang per jaar er verlies wordt geleden. c. De breakevenafzet wordt gevonden door de totale variabele kosten te delen door de contributiemarge per eenheid product. d. De breakevenomzet is gelijk aan de breakevenafzet vermenigvuldigd met de kostprijs. Beoordeel onderstaande beweringen als juist of fout. a. De contributiemarge is gelijk aan de verkoopprijs - de gemiddelde constante kosten. b. De contributiemarge geeft weer hoeveel constante kosten per eenheid product kunnen worden gedragen. c. De contributiemarge dekt de constante kosten per eenheid product. d. De contributiemarge geeft de variabele kosten per eenheid weer. Welke van de onderstaande beweringen zijn juist? Bij een prijsinelastisch aanbod is de Ea: a. negatief en kleiner dan 1; b. positief en groter dan 1; c. positief en kleiner dan 1; d. negatief en groter dan 1. Bij een prijs van 2,5 EUR per kg biedt men op de veiling 500 kg witloof aan. De prijs daalt tot 2 EUR per kg. De prijselasticiteit van het aanbod bedraagt +0,5. Bepaal de nieuwe aangeboden hoeveelheid. a. 475 kg b. 450 kg c. 550 kg Bij een prijs van 2,5 EUR per kg biedt men op de veiling 500 kg witloof aan. De prijs daalt tot 2 EUR per kg. De prijselasticiteit van het aanbod bedraagt +0,5. Bereken de te verwachten procentuele verandering van de aangeboden hoeveelheid. a. +10 % b. -5 % c. -10 % Ga in de volgende gevallen na of de evenwichtsprijs van dvd's daalt, stijgt of gelijk blijft. a. De grondstoffen nodig om dvd's te maken, zijn in prijs gedaald. b. Een aantal dvd-fabrikanten is van de ene op de andere dag met de productie gestopt. c. De tarieven van de inkomstenbelastingen worden verlaagd. d. Er wordt veel reclame gemaakt voor dvd's. Stijn Vandelanotte -8- Economie
9 Het inkomen van de consumenten is gestegen en tegelijkertijd is het transport van gsm's van de fabrikant naar de winkelier veel duurder geworden. Dit heeft voor gevolg een prijsverhoging van gsm's: a. en een afname van de verhandelde hoeveelheid gsm's; b. zonder verandering van de verhandelde hoeveelheid gsm's; c. en een toename van de verhandelde hoeveelheid gsm's; d. en zonder bijkomende informatie is het onmogelijk het effect op de verhandelde hoeveelheid gsm's na te gaan en 2005 werden gekenmerkt door forse stijgingen van de aardolieprijzen veroorzaakt o.a. door de versteviging van de wereldvraag. Aardolie is echter een belangrijke grondstof voor de verf- en plastiekindustrie. Deze stijging van de vraag naar aardolie heeft tot gevolg dat: a. de evenwichtsprijs op de verf- en plastiekmarkt daalt; b. de evenwichtshoeveelheid op de verf- en plastiekmarkt stijgt; c. er geen invloed is op de evenwichtsprijs en -hoeveelheid; d. de evenwichtsprijs op beide markten stijgt; e. de evenwichtshoeveelheid op beide markten daalt. Een monopolist die zijn omzet wil maximaliseren moet: a. die hoeveelheid produceren waarvoor de MO minimaal zijn; b. de MO maximaliseren; c. die hoeveelheid produceren waarvoor de MO gelijk zijn aan 0; d. de TO gelijk stellen aan de TK. Een monopolist die zijn totale opbrengst wil doen toenemen moet: a. zijn prijzen laten dalen bij een prijselasticiteit van de vraag tussen -1 en 0; b. zijn prijzen laten dalen bij een prijselastische vraag; c. zijn prijzen laten dalen bij een prijselasticiteit van de vraag kleiner dan -1; d. zijn prijzen laten dalen bij een prijsinelastische vraag. In een monopolievorm is de MO positief: a. bij een prijsinelastische vraag; b. bij een prijselastische vraag; c. bij een toename van de totale opbrengst; d. bij de maximale omzet. Welke van onderstaande beweringen is juist bij een oligopolie? a. Er is vrije toetreding tot de markt. b. Het product is altijd heterogeen. c. Het is een ondoorzichtige markt. Een monopolist die winstmaximalisatie nastreeft moet: Stijn Vandelanotte -9- Economie
10 a. streven naar een prijselasticiteit van de vraag = -1; b. streven naar een productie waarbij de TO = TK; c. streven naar een maximale TO; d. streven naar de hoeveelheid waarbij MO = MK. Economie: meerkeuzevragen Oligopolisten gaan hun marktaandeel vooral proberen te vergroten door: a. de aandacht van de kopers te vestigen op de kwaliteit van hun producten; b. hun prijzen te verlagen zolang de consumenten prijselastisch reageren; c. het voeren van een intensieve reclamecampagne. Welke van de volgende beweringen zijn onjuist? a. Bij een monopolie is de P = GO. b. Bij monopolistische concurrentie treedt productdifferentiatie op. c. Bij monopolistische concurrentie maakt men winst bij GO niet gelijk aan GTK. d. Oligopolisten zijn prijsnemers. Welke marktvorm hoort er bij: staalindustrie? a. volkomen concurrentie b. monopolie c. homogeen oligopolie d. heterogeen oligopolie e. monopolistische concurrentie Welke marktvorm hoort er bij: televisielandschap in Vlaanderen wat Nederlandstalige uitzendingen betreft? a. volkomen concurrentie b. monopolie c. homogeen oligopolie d. heterogeen oligopolie e. monopolistische concurrentie Welke marktvorm hoort er bij: brood van de warme bakker? a. volkomen concurrentie b. monopolie c. homogeen oligopolie d. heterogeen oligopolie e. monopolistische concurrentie Stijn Vandelanotte -10- Economie
11 Welke marktvorm hoort er bij: producenten van mp3-spelers? a. volkomen concurrentie b. monopolie c. homogeen oligopolie d. heterogeen oligopolie e. monopolistische concurrentie Welke marktvorm hoort er bij: bureau voor milieustudie? a. volkomen concurrentie b. monopolie c. homogeen oligopolie d. heterogeen oligopolie e. monopolistische concurrentie Welke marktvorm hoort er bij: marketingbureau? a. volkomen concurrentie b. monopolie c. homogeen oligopolie d. heterogeen oligopolie e. monopolistische concurrentie Wat kan ten grondslag liggen aan het ontstaan van een zwarte markt? a. Een minimumprijs boven de marktprijs. b. Een structureel aanbodoverschot. c. Een maximumprijs beneden de marktprijs. d. Een minimumprijs beneden de marktprijs. Welke van onderstaande beweringen zijn juist? a. Afschrijving is een uitgave voor vervanging van versleten kapitaalgoederen. b. Afschrijving is een kost verbonden aan het gebruik van kapitaalgoederen. c. Afschrijvingen vormen de interne bron die de vervangingsinvesteringen financiert. Welke bewering is correct? a. Toename van voorraden eindproduct binnen een bedrijf worden niet gerekend tot de netto-investeringen. b. Voorraden eindproduct binnen een bedrijf worden gerekend tot de netto-investeringen. c. Afname voorraden eindproduct binnen een bedrijf worden gerekend tot de netto-investeringen. Stijn Vandelanotte -11- Economie
12 Het bedrijf Astro (bedragen x EUR): - marktwaarde van de productie ; - verbruik grond- en hulpstoffen ; - diensten van derden ; - afschrijvingen De bruto toegevoegde waarde van de onderneming Astro bedraagt: a b c d Netto-investeringen kunnen alleen maar negatief zijn als: a. de bruto-investeringen kleiner zijn dan de vervangingsinvesteringen; b. de voorraden dalen; c. de vervangingsinvesteringen kleiner zijn dan de bruto-investeringen; d. de vervangingsinvesteringen groter zijn dan de voorraden. Leg uit wat het verschil is tussen brutoproduct en nettoproduct. a. saldo factorinkomens van en naar het buitenland; b. afschrijvingen; c. indirecte belastingen minus subsidies; d. vervangingsinvesteringen. Leg uit wat het verschil is tussen het product tegen marktprijzen en product tegen factorkosten. a. afschrijvingen b. saldo factorinkomens van en naar het buitenland c. subsidies minus indirecte belastingen Waarom vormt de bepaling van de toegevoegde waarde van de overheid een probleem? a. De gemeenschap krijgt deze goederen en diensten aangeboden tegen een prijs onafhankelijk van de marktprijs. b. De kostprijs van de overheidsconsumptie is niet nauwkeurig te bepalen. c. De overheid schrijft geen kapitaalgoederen af. Hoe wordt dit probleem opgelost? a. Men schat deze waarde tegen verkoopprijs. b. Men schat deze waarde tegen kostprijs. c. Men schat deze waarde tegen factorprijzen. Stijn Vandelanotte -12- Economie
13 Welke van de onderstaande beweringen is juist? a. Als een Australische toerist op de Graslei te Gent een Deens bier drinkt dan heeft dit geen effect op het bbpm van België. b. Als een Australische toerist op de Graslei te Gent een Deens bier drinkt dan heeft dit geen effect op het bnpm. Wanneer valt het bbpm samen met het bnpm? a. Als er geen afschrijvingen zijn. b. Als er geen indirecte belastingen en subsidies zijn. c. Als er geen factorinkomens van en naar het buitenland zijn. Van een gesloten economie zonder overheid zijn volgende gegevens bekend. Het evenwichtsinkomen bedraagt? a. 175 b. 200 c. 225 d. 250 Welk van onderstaande bewering is juist? De gemiddelde spaarquote is: a. altijd groter dan de marginale spaarquote; b. soms groter dan de marginale spaarquote; c. altijd kleiner dan de marginale spaarquote; d. soms kleiner dan de marginale spaarquote. Welk van onderstaande bewering is juist? a. Ex post Y = EV. b. Ex ante Y = EV. c. Ex ante en ex post Y = EV. De gezinnen beslissen voortaan meer te sparen. Hun beslissing: a. zal het inkomensevenwicht doen toenemen; b. zal het inkomensevenwicht doen afnemen; c. heeft geen impact op het inkomensevenwicht. Stijn Vandelanotte -13- Economie
14 De investeringsmultiplicator bepaalt: a. met hoeveel het inkomensevenwicht afneemt bij een daling van de investeringen; b. met hoeveel de consumptie stijgt bij een toename van het inkomensevenwicht; c. met hoeveel de investeringen stijgen bij een toename van het inkomensevenwicht. Is de gecombineerde werking van multiplicator en accelerator ook in neerwaartse richting mogelijk? a. ja b. neen Beoordeel welke van onderstaande beweringen juist zijn a. In een Keynesiaans macro-economisch model is sprake van inkomensevenwicht als er geen conjuncturele werkloosheid is. b. In een Keynesiaans macro-economisch model is er sprake van inkomensevenwicht als er geen structurele werkloosheid is. c. In een Keynesiaans macro-economisch model is sprake van inkomensevenwicht als er noch conjuncturele, noch structurele werkloosheid is. d. Geen van de beweringen is juist. Beoordeel welke van onderstaande beweringen juist zijn. Gegeven is dat Ye = 100. Verder is bekend dat de multiplier 5 bedraagt en dat de consumptie in de evenwichtssituatie 90 is. Verder zijn er alleen autonome investeringen. a. Indien de investeringen met 12 stijgen bedraagt het nieuwe evenwichtsinkomen 150. b. Indien de investeringen met 12 stijgen bedraagt het nieuwe evenwichtsinkomen 112. c. Indien de investeringen met 12 stijgen bedraagt het nieuwe evenwichtsinkomen 160. Aan een krant is het volgende bericht ontleend. Van welke soort werkloosheid is er sprake? a. Conjuncturele werkloosheid b. Kwantitatieve structurele werkloosheid c. Kwalitatieve structurele werkloosheid d. Technische werkloosheid In 2006 bedroeg de totale bevolking : jonger dan 15 jaar en ouder dan 64 jaar. De totale beroepsbevolking bedroeg personen, het totaal aantal werkenden Bereken de bevolking op arbeidsleeftijd. a b c Stijn Vandelanotte -14- Economie
15 In 2006 bedroeg de totale bevolking : jonger dan 15 jaar en ouder dan 64 jaar. De totale beroepsbevolking bedroeg personen, het totaal aantal werkenden Bereken het aantal werklozen. a b c In 2006 bedroeg de totale bevolking : jonger dan 15 jaar en ouder dan 64 jaar. De totale beroepsbevolking bedroeg personen, het totaal aantal werkenden Bereken de werkgelegenheidsgraad. a. 70,94 % b. 62,42 % c. 41,00 % Bij een constant blijvend bevolkingsaantal zal de activiteitsgraad verhogen: a. als de leerplicht verlengd wordt; b. als de participatie aan het arbeidscircuit van werknemers van 50 jaar en ouder verhoogd wordt; c. als de participatie aan het arbeidscircuit van vrouwen verhoogd wordt; d. als de vergrijzing van de bevolking groter is dan de ontgroening van de bevolking. Waarom is deze aanbeveling zo belangrijk voor de Belgische economie? a. Verbetering concurrentiepositie. b. Ter bestrijding van de conjuncturele werkloosheid. c. In de strijd tegen kwantitatieve structurele werkloosheid. M1 staat voor: a. chartaal geld en elektronische portemonnees; b. chartaal geld en giraal geld; c. chartaal geld, giraal geld en elektronische portemonnees. Iemand koopt een camcorder, totale waarde EUR. Hij financiert deze aankoop als volgt: een consumptief krediet van 875 EUR bij de Citibank; 375 EUR van zijn girorekening bij Argenta. Waartoe leidt dit? a. geldschepping b. geldvernietiging c. geldsubstitutie Stijn Vandelanotte -15- Economie
16 Iemand heeft van zijn vakantie nog 100 Amerikaanse dollars overgehouden. Deze wisselt hij voor EUR tegen een koers van 1 USD = 0,78 EUR. Waartoe leidt dit? a. geldschepping b. geldvernietiging c. geldsubstitutie Iemand zet on line een tegoed van EUR op zijn universele rekening bij de Fortis Bank om in een termijndeposito op 1 jaar. Waartoe leidt dit? a. geldschepping b. geldvernietiging c. geldsustitutie Een verlaging van de kasreservecoëfficiënt doet: a. de geldscheppingsmultiplicator toenemen; b. het geldaanbod afnemen; c. het geldaanbod toenemen; d. de geldscheppingsmultiplicator afnemen. Welke van de onderstaande maatregelen maken deel uit van een expansief monetair beleid? a. Een verhoging van de kasreservecoëfficiënt. b. De ECB koopt vandaag contant effecten aan van een bank en verbindt er zich toe over één week dezelfde effecten te verkopen aan de oorspronkelijke eigenaar. c. De ECB koopt vandaag contant dollars aan en verkoopt ze tegelijkertijd op termijn aan de oorspronkelijke eigenaar. d. Een verhoging van de inschrijvingsrente voor de basisherfinanciering. Leg uit of de volgende stelling goed of fout is: Een verhoging van de basisrente door de ECB heeft een negatief effect op de investeringen van ondernemingen. a. goed b. fout Welke van onderstaande beweringen is juist? a. Om demand pull inflation terug te dringen kan het eurosysteem een restrictief budgettair beleid voeren. b. Om demand pull inflation terug te dringen kan het eurosysteem een restrictief monetair beleid voeren. c. Om demand pull inflation terug te dringen kunnen de nationale regeringen een restrictief monetair beleid voeren. Stijn Vandelanotte -16- Economie
17 Welke van de onderstaande beweringen is juist? a. Op de wisselmarkt in de eurozone daalt de koers van het GBP omdat de Belgische ondernemers in het VK hun investeringsprojecten opvoeren. b. Op de wisselmarkt in de eurozone stijgt de koers van het GBP omdat de Belgische ondernemers in het VK hun investeringsprojecten opvoeren. c. Op de wisselmarkt in de eurozone blijft de koers van het GBP stabiel omdat de Belgische ondernemers in het VK hun investeringsprojecten opvoeren. Wat wordt bedoeld met de interne waarde van de euro? a. De intrinsieke waarde van de euro. b. De koopkracht van de euro. c. De nominale waarde van de euro. d. De koers van de euro. Hoe kunnen de centrale bankiers tussenbeide komen op de wisselmarkten? a. Eurosysteem verhoogt de basisrente. b. Eurosysteem koopt dollars op. c. Eurosysteem verlaagt de basisrente. d. Fed verlaagt de Amerikaanse prime rate (= basisrente). Waarom kan Denemarken als lid van de EU een aparte monetaire koers varen? a. Omdat Denemarken de economische locomotief is van de EU. b. Omdat zij de monetaire politiek van de VS volgen. c. Denemarken is geen lid van de EMU. d. Denemarken is geen lid van de EU. e. Omdat de Deense kroon deel uitmaakt van EMS-II. Leg uit of de volgende stelling goed of fout is: Als de koers van de euro stijgt ten opzichte van de dollar, verhoogt de ECB de basisrente. a. goed b. fout Welke van onderstaande beweringen is juist? a. Het doel van het zogenaamde Stabiliteitspact in de EMU-landen is het bevorderen van de vrijhandel tussen de landen. b. Het doel van het zogenaamde Stabiliteitspact in de EMU-landen is het deficit in de lidstaten van de EMU te beperken tot max. 3 % van het bbpm. c. Het doel van het zogenaamde Stabiliteitspact in de EMU-landen is tegen 2010 de werkgelenheidsgraad op te trekken tot 70 %. Stijn Vandelanotte -17- Economie
18 Het saldo van de handelsbalans is: a. het verschil in waarde tussen in- en uitvoer van goederen; b. het verschil tussen inkomsten en uitgaven in vreemde valuta; c. het verschil in waarde tussen in- en uitvoer van goederen en diensten. Een negatief saldo op het financieel verkeer brengt mee: a. een toename van de schuldpositie t.o.v. het buitenland; b. een kapitaalinvoer; c. een kapitaaluitvoer. De betalingsbalans van België vertoont een overschot t.o.v. de VS. Wat gebeurt er met de waarde van de euro t.o.v. USD? a. Er is een depreciatie van de euro t.o.v. de USD. b. Er is een revaluatie van de euro t.o.v. de USD. c. Er is een appreciatie van de euro t.o.v. de USD. d. Geen van de vorige. Welke bewering is juist? a. De koersstijging die ontstaat door vraag en aanbod van valuta wordt ook wel devaluatie genoemd. b. De koersdaling die ontstaat door vraag en aanbod van valuta wordt ook wel depreciatie genoemd. c. De koersdaling die ontstaat door vraag en aanbod van valuta wordt ook wel devaluatie genoemd. Welke van deze beweringen is juist? a. De functie van de huidige Wereldbank is vooral het verstrekken van kredieten aan de lidstaten, ingeval van tijdelijke betalingsbalansproblemen. b. De functie van het IMF is vooral het verstrekken van kredieten aan de lidstaten, ingeval van tijdelijke betalingsbalansproblemen. c. De functie van de huidige Wereldbank is vooral het verstrekken van langetermijnkredieten aan ontwikkelingslanden. Waarom worden uitvoersubsidies als handelsbelemmering beschouwd? a. Hierdoor worden deze goederen duurder. b. Ze laten toe tegen concurrerende prijzen te exporteren en bevorderen zodoende de uitvoer. c. Zij beperken de hoeveelheid van een bepaald goed dat men nog mag invoeren. Stijn Vandelanotte -18- Economie
19 Beoordeel onderstaande beweringen als juist of fout. a. Een vrijhandelszone coördineert en harmoniseert het economisch en sociaal beleid in de lidstaten en er is een gemeenschappelijk buitentarief. b. Een douane-unie coördineert en harmoniseert het economisch en sociaal beleid in de lidstaten en er is een gemeenschappelijk buitentarief. c. Een gemeenschappelijke markt coördineert en harmoniseert het economisch en sociaal beleid in de lidstaten en er is een gemeenschappelijk buitentarief. d. Een economische unie coördineert en harmoniseert het economisch en sociaal beleid in de lidstaten en er is een gemeenschappelijk buitentarief. Welke van de onderstaande beweringen is juist? a. De Europese Unie is bijvoorbeeld een vrijhandelszone. De zone strekt zich zelfs tot buiten de Unie uit: Ijsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland maken geen deel uit van de EU, maar wel van de EER. b. De Europese Unie is bijvoorbeeld een gemeenschappelijke markt. De zone strekt zich zelfs tot buiten de Unie uit: Ijsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland maken geen deel uit van de EU, maar wel van de EER. c. De Europese Unie is bijvoorbeeld een vrijhandelszone. De zone strekt zich zelfs tot buiten de Unie uit: Ijsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland maken geen deel uit van de EU, maar wel van de EER. d. De Europese Unie is bijvoorbeeld een gemeenschappelijke markt. De zone strekt zich zelfs tot buiten de Unie uit: Ijsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland maken geen deel uit van de EU, maar wel van de EER. Beoordeel of deze bewering juist of fout is? a. Een conjunctuurgolf wordt veroorzaakt door een schommeling in de effectieve vraag. b. Een conjunctuurgolf wordt veroorzaakt door een schommeling in de productiecapaciteit. c. Een conjunctuurgolf wordt veroorzaakt door een schommeling in de groei van het nominale bbpm. Conjunctuurschommelingen kunnen worden verklaard door: a. het feit dat de investeringsmultiplicator groter is dan 1; b. de evolutie van de beroepsbevolking; c. de wisselwerking van multiplicator en accelerator; d. technologische evolutie. Welke van de onderstaande beweringen zijn juist of fout? Om vraaginflatie terug te dringen moet de nationale regering: a. een expansief budgettair beleid voeren; b. een restrictief budgettair beleid voeren; c. de inschrijvingsrente van de basisherfinanciering verhogen; d. een restrictief monetair beleid voeren. Stijn Vandelanotte -19- Economie
20 Weke bewering is juist? a. Bij overbesteding is een beperking van de overheidsbestedingen gunstig voor de conjunctuur. b. Bij overbesteding is een belastingverhoging gunstig voor de conjunctuur. c. Bij onderbesteding is een beperking van de overheidsbestedingen gunstig voor de conjunctuur. Het Zilverfonds dient: a. om een reserve op te bouwen om het primair tekort te financieren; b. om de tekorten van de sociale zekerheid te dekken; c. om een reserve aan te leggen om de weerslag van de vergrijzing van de bevolking op de pensioenuitgaven op te vangen. De loonwig is: a. het verschil tussen het brutoloon en het nettoloon van de werknemer; b. het verschil tussen de werkgeversbijdragen en de werknemersbijdragen van de sociale zekerheid; c. het verschil tussen de loonkost voor de werkgever en het nettoloon. Tot de indirecte belastingen behoort niet: a. btw; b. vennootschapsbelasting; c. registratierechten; d. douaneheffingen en accijnzen. Beoordeel onderstaande bewering als juist of fout a. Inzake overheidsfinanciën verstaat men onder primair overschot het financieringsoverschot. b. Inzake overheidsfinanciën verstaat men onder primair overschot het overschot exclusief rentelasten. c. Inzake overheidsfinanciën verstaat men onder primair overschot de totale ontvangsten van de schatkist. Een verdere schuldreductie is nodig: a. om te voldoen aan de convergentiecriteria van Maastricht; b. om een overschot te hebben op de begroting; c. om een financiële ruimte te creëren voor de overheid om in te grijpen in de economie; d. voor de appreciatie van de euro. Stijn Vandelanotte -20- Economie
1 De bepaling van de optimale productiegrootte
1 De bepaling van de optimale productiegrootte Voor wat zorgen de bedrijven en welk probleem treed zich op? De bedrijven zorgen voor het produceren van goederen en diensten. Er treed een keuzeprobleem
Nadere informatieDomein D: markt (module 3) havo 5
Domein D: markt (module 3) havo 5 1. Noem 3 kenmerken van een marktvorm met volkomen concurrentie. 2. Waaraan herken je een markt met volkomen concurrentie? 3. Wat vormt het verschil tussen een abstracte
Nadere informatie1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?
1. De productiemogelijkhedencurve van een land verschuift naar boven. Waardoor kan dit verklaard worden?. een daling van het aantal werklozen B. een toename van de emigratie uit het betreffende land. de
Nadere informatie1 Volledige of volkomen competitieve markten Om te spreken van volkomen concurrentie moeten er 4 voorwaarden vervuld zijn:
Competitieve markten van 6 COMPETITIEVE MARKTEN Marktvormen Welke verschilpunten stel je vast als je het aantal aanbieders en het aantal vragers vergelijkt op volgende markten? a/ Wisselmarkt b/ Markt
Nadere informatieDomein D: markt. 1) Nee, de prijs wordt op de markt bepaald door het geheel van vraag en aanbod.
1) Geef 2 voorbeelden van variabele kosten. 2) Noem 2 voorbeelden van vaste (=constante) kosten. 3) Geef de omschrijving van marginale kosten. 4) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 5) Hoe
Nadere informatieDomein D: markt (module 3) vwo 4
1. Noem 3 kenmerken van een marktvorm met volkomen concurrentie. 2. Waaraan herken je een markt met volkomen concurrentie? 3. Wat vormt het verschil tussen een abstracte en een concrete markt? 4. Over
Nadere informatieDomein D: markt. 1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische
1) Noem de 4 (macro-economische) productiefactoren. 2) Groepeer de micro-economische productiefactoren bij de macroeconomische productiefactoren. 3) Hoe ontwikkelt de gemiddelde arbeidsproductiviteit als
Nadere informatieSamenvatting Economie Hoofdstuk 3/7 samenvatting
Samenva Economie Hoofdstuk 3/7 samenva Samenva door E. 2301 woorden 12 juli 2013 0 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Economie hoofdstuk 3/7 samenva HAVO 4 en 5 3.1 Markten Welke soorten markten
Nadere informatieOefeningen Producentengedrag
Oefeningen Producentengedrag Oefening 1: Bij een productie van 10.000 eenheden bedragen de totale kosten van een bedrijf 90.000 EUR. Bij een productie van 12.500 bedragen de totale kosten 96.000 EUR. De
Nadere informatieDomein Markt. Uitwerking. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. Frans Etman
Domein Markt Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit Uitwerking vwo Frans Etman Opgave 1 Opgave 2 1.Lees in de grafiek af hoe hoog de totale omzet (TO) en de totale kosten (TK) is bij een afzet
Nadere informatieInleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1
Inleiding tot de economie (HIR(b)) VERBETERING Test 14 november 2008 1 Vraag 1 (H1-14) Een schoenmaker heeft een paar schoenen gerepareerd en de klant betaalt voor deze reparatie 16 euro. De schoenmaker
Nadere informatieOefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie
Oefeningen: Soorten marktvormen + Vraag en Aanbod + Marktevenwicht bij volkomen concurrentie Oefening 1: Geef grafisch weer welke wijziging de vraag- en/of aanbodcurve zal ondergaan in volgende gevallen
Nadere informatie1 De economische kringloop
1 De economische kringloop Wat is Marco-economonie? Studie van het verband tussen Gezinnen Bedrijven Overheid Buitenland Welke soorten economische vraagstukken hebben we? Productie Werkloosheid Inflatie
Nadere informatie1 Markt en marktvormen
1 Markt en marktvormen Wat is het verschil tussen een markt en een marktvorm? Markt= Concrete markt, plaats waar vragers en aanbieders van een bepaald goed elkaar ontmoeten en transacties afsluiten Marktvorm
Nadere informatieEindexamen economie 1-2 vwo 2003-I
4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening
Nadere informatieDomein Markt. Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit. vwo Frans Etman
Domein Markt Zie steeds de eenvoud!! totale winst, elasticiteit vwo Frans Etman Opgave 1 Opgave 2 1.Lees in de grafiek af hoe hoog de totale omzet (TO) en de totale kosten (TK) is bij een afzet van 3 producten,
Nadere informatieDomein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)
1) Geef de omschrijving van trendmatige groei. 2) Wat houdt conjunctuurgolf in? 3) Noem 5 conjunctuurindicatoren. 4) Leg uit waarom bij hoogconjunctuur de bedrijfswinsten zullen stijgen. 5) Leg uit waarom
Nadere informatieSamenvatting Economie Module 2, 3, 4
Samenvatting Economie Module 2, 3, 4 Samenvatting door een scholier 2744 woorden 2 mei 2018 0 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Basiskennis: Indexcijfers Indexcijfers zijn makkelijk
Nadere informatie1 Aanbodfunctie. 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie
1 Aanbodfunctie 2 Afschrijvingskosten Asymmetrische 3 informatie Het verband tussen prijs een aangeboden hoeveelheid kun je weergeven met een vergelijking: de aanbodfunctie. De jaarlijkse waardevermindering
Nadere informatieRemediëringstaak: Vraag en aanbod
Remediëringstaak: Vraag en aanbod Oefening 1: a. Stijging olieprijs blijft beperkt. Je moet een grafiek tekenen waarin je je aanbod naar links laat verschuiven (aanbod daalt) (wegens pijpleidingen die
Nadere informatieAls de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.
Top 100 vragen. De antwoorden! 1 Als de lonen stijgen, stijgen de productiekosten. De producent rekent de hogere productiekosten door in de eindprijs. Daardoor daalt de vraag naar producten. De productie
Nadere informatieEen overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid van een artikel bepalen.
Praktische-opdracht door een scholier 3871 woorden 8 januari 2003 5,3 45 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Opdracht 1: Een overzicht van de factoren die de omvang van de gevraagde hoeveelheid
Nadere informatieVoorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 26 mei 13.30 16.30 uur
Economische wetenschappen 1 en recht Examen VWO Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 26 mei 13.30 16.30 uur 19 99 Dit examen bestaat uit 34 vragen. Voor elk vraagnummer is aangegeven
Nadere informatieSPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER UUR
SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE VRIJDAG 16 DECEMBER 2016 15.30-17.00 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene economie vrijdag 16 december 2016 B / 12 2016 NGO-ENS B / 12 Opgave
Nadere informatieDomein D markt UITWERKINGEN. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman
Domein D markt monopolie enzo Zie steeds de eenvoud!! UITWERKINGEN vwo Frans Etman Opgave 1 Opgave 2 1. Bij welke afzet geldt dat de MO-lijn de MK-lijn snijdt? q= 6 2. Teken een stippellijn naar de prijslijn
Nadere informatieSamenvatting Economie Consument en Producent
Samenvatting Economie Consument en Producent Samenvatting door een scholier 1055 woorden 29 oktober 2004 6,1 60 keer beoordeeld Vak Economie Consument en producent. Hoofdstuk 1: De klant. Marktaandeel
Nadere informatieHerhalingsoefeningen Thema 1: Perfect competitieve markten
Herhalingsoefeningen Thema 1: Perfect competitieve markten Oefening 1: De overheid treedt onder druk van milieugroepen op tegen vervuilende ondernemingen en legt de ondernemingen een belasting per eenheid
Nadere informatieI. Vraag en aanbod. Grafisch denken over micro-economische onderwerpen 1 / 6. fig. 1a. fig. 1c. fig. 1b P 4 P 1 P 2 P 3. Q a Q 1 Q 2.
1 / 6 I. Vraag en aanbod 1 2 fig. 1a 1 2 fig. 1b 4 4 e fig. 1c f _hoog _evenwicht _laag Q 1 Q 2 Qv Figuur 1 laat een collectieve vraaglijn zien. Een punt op de lijn geeft een bepaalde combinatie van de
Nadere informatieKatern 2 Markten en welvaart
Katern 2 Markten en welvaart Begrippen budgetlijn = deze lijn geeft de verschillende mogelijkheden van geld uitgeven voor een consument weer ceteris paribus vraaglijn = het verband tussen de prijs en de
Nadere informatieHOOFDSTUK 19: OEFENINGEN
1 HOOFDSTUK 19: OEFENINGEN 1. Op de beurs van New York worden de volgende koersen genoteerd : 100 JPY = 0,8 USD ; 1 GBP = 1,75 USD en 1 euro = 0,9273 USD. In Tokyo is de notering 1 USD = 140 JPY. In Londen
Nadere informatieExamen HAVO. Economie 1
Economie 1 Examen HAVO Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 2 Woensdag 21 juni 13.30 16.00 uur 20 00 Dit examen bestaat uit 31 vragen. Voor elk vraagnummer is aangegeven hoeveel punten met een goed
Nadere informatieOefeningen vraag en aanbod
Oefeningen vraag en aanbod Oefening 1: Geef grafisch weer welke wijziging de vraag- en/of aanbodcurve zal ondergaan in volgende gevallen (telkens ceteris paribus). a. De productiviteit van een groot aantal
Nadere informatie7,5. Samenvatting door R woorden 24 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De kledingmarkt. Omzet = prijs x afzet
Samenvatting door R. 1689 woorden 24 juni 2014 7,5 1 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Hoofdstuk 1. De kledingmarkt Omzet = prijs x afzet Omzetindex = (prijsindex x afzetindex) : 100 Afzet = verkochte
Nadere informatieHoofdstuk 1: Vraag en aanbod
Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod 1. Voorbeeld We bevinden ons op een markt van groenten en fruit (aardbeien, sla, bloemkolen, champignons, asperges, tomaten, ). De prijzen van deze goederen variëren sterk
Nadere informatieInleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1
Inleiding tot de economie Test december 2008 H17 tem H25 VERBETERING 1 Vraag 1 Bin. Munt/Buit. munt Hoeveelheid buitenlandse munt Beschouw bovenstaande grafiek met op de Y-as de hoeveelheid binnenlandse
Nadere informatieExamen HAVO en VHBO. Economie
Economie Examen HAVO en VHBO Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Vooropleiding Hoger Beroeps Onderwijs HAVO Tijdvak 2 VHBO Tijdvak 3 Dinsdag 22 juni 13.30 16.30 uur 19 99 Dit examen bestaat uit 37 vragen.
Nadere informatieEindexamen economie 1-2 havo 2006-II
Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: kosten van politie-inzet
Nadere informatieExtra opgaven hoofdstuk 12
Extra opgaven hoofdstuk 12 Opgave 1 In dit hoofdstuk wordt gewerkt met een strakke definitie van het begrip marktvorm, waarna verschillende marktvormen zijn ingedeeld aan de hand van twee criteria. a.
Nadere informatieINHOUDSTAFEL OVERZICHT
INHOUD - V INHOUDSTAFEL OVERZICHT XV HOOFDSTUK 1 : HET ECONOMISCH PROBLEEM EN DE WELVAART 1 1.1. Concept economie 2 1.2. Wetenschap 2 1.3. Welvaart 2 1.4. Behoeften, behoeftenbevrediging 7 1.5. Het economische
Nadere informatieSamenvatting Economie Consument & Producent
Samenvatting Economie Consument & Producent Samenvatting door een scholier 1097 woorden 3 april 2003 7,7 84 keer beoordeeld Vak Economie CONSUMENT & PRODUCENT Hoofdstuk 1 de klant Marktaandeel afzet eigen
Nadere informatieSamenvatting Economie Lesbrief Vervoer
Samenvatting Economie Lesbrief Vervoer Samenvatting door een scholier 2145 woorden 11 januari 2011 6,8 358 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO H 1 Marktaandeel van de afzet= afzet onderneming/afzet
Nadere informatieEindexamen economie 1 havo 2000-I
Opgave 1 Meer mensen aan de slag Het terugdringen van de werkloosheid is in veel landen een belangrijke doelstelling van de overheid. Om dat doel te bereiken, streeft de overheid meestal naar groei van
Nadere informatieLesbrief Vraag en Aanbod 1 e druk
Hoofdstuk 1 1.6 C Markten 1.7 a. De prijzen zijn gestegen. Bij een gelijk volume (= afzet) leidt dit tot een omzetgroei. b. Indexcijfer volume (afzet): 105, indexcijfer prijs: 97,1. 97,1 105 = 101,96.
Nadere informatieEconomie Pincode klas 4 vmbo-gt 6 e editie Samenvatting Hoofdstuk 3: We gaan voor de winst Exameneenheid: Arbeid en productie
3.1 Wat zijn de kosten? Toegevoegde = extra waarde die ontstaat door de bewerking van een product waarde Toegevoegde waarde = verkoopwaarde inkoopwaarde Productiefactoren = productiemiddelen die een producent
Nadere informatie4.9. Samenvatting door K woorden 6 november keer beoordeeld Markt:
Samenvatting door K. 1250 woorden 6 november 2012 4.9 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO 1.2 - Markt: Het geheel van vraag naar en aanbod van een bepaald product of dienst. Er zijn 4 marktsvormen:
Nadere informatieDomein D: Concept markt. Havo 5 Module 2 en 3
Domein D: Concept markt Havo 5 Module 2 en 3 Domein D: Concept markt Winst = omzet kosten TW = TO TK TO = 2000 TK = 1500 TW = 500 Omzet per product = gemiddelde omzet = prijs = GO TO = 2000 Als afzet is
Nadere informatieDomein D markt. Opgaven. monopolie enzo. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman
Domein D markt monopolie enzo Zie steeds de eenvoud!! Opgaven vwo Frans Etman Opgave 1 Opgave 2 1. Bij welke afzet geldt dat de MO-lijn de MK-lijn snijdt? 2. Teken een stippellijn naar de prijslijn van
Nadere informatie4. Welke uitspraak is fout? In het Solow-groeimodel leidt technologische achteruitgang tot:
Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie Prof. dr. Jan Bouckaert Prof. dr. André Van Poeck 12-15 december 2014 1. Stel dat het bruto nationaal inkomen 200 miljard euro bedraagt. Hoeveel bedraagt
Nadere informatieEindexamen economie 1 vwo 2004-II
Opgave 1 Stoppen met roken!? In een land betalen rokers bij de aanschaf van tabaksproducten een flink bedrag aan indirecte belasting (tabaksbelasting)*. Dat vinden veel mensen terecht omdat de overheid
Nadere informatieEconomie Module 2 & Module 3 H1
Economie Module 2 & Module 3 H1 Module 2 1.1 De individuele vraag Individuele vraaglijn kent een dalend verloop: als de prijs daalt, stijgt als gevolg daarvan de gevraagde hoeveelheid. Men wil voor 1 appel
Nadere informatieOpdracht 1 Macro-economie [30p]
Opdracht 1 Macro-economie [30p] De effectieve vraag van land Angeloziё bestaat uit de voorgenomen consumptie van de gezinnen en de voorgenomen investeringen van de bedrijven. In dit land was het Bruto
Nadere informatieAantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen
Aantekeningen VWO-6 Economie Lesbrief Economische Modellen Hoofdstuk 1 + 2 Een model is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Bedoeld om de werkelijkheid te verklaren Bedoeld om voorspellingen
Nadere informatieSamenvatting Economie Vervoer
Samenvatting Economie Vervoer Samenvatting door S. 1607 woorden 25 april 2017 5,2 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Hoofdstuk 2 : Met de taxi of met de fiets Afzet onderneming Markt Afzet= ------------------------------------
Nadere informatieProefexamen Inleiding tot de Algemene Economie. Prof. Dr. Jan Bouckaert december 2015
Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie Prof. Dr. Jan Bouckaert 11-14 december 2015 1. Wat wordt niet meegerekend in het netto nationaal inkomen (nni) van België? A. Lonen van Belgische grensarbeiders
Nadere informatieHoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming?
Hoofdstuk 2: Wat produceert een onderneming? 2.1. Wat je produceert moet je kunnen verkopen. Zie boek: p. 22 25 (+ nota s) Senseo en stadstweewieler van BMW 2.2./2.3./2.4. Vraag en aanbod 1. Voorbeeld
Nadere informatieDe wensen van mensen zijn onbegrensd. Hoe noemen we in de economie deze wensen? BEHOEFTEN. Categorie Vraag & Antwoord
Categorie Vraag & Antwoord De wensen van mensen zijn onbegrensd. Hoe noemen we in de economie deze wensen? BEHOEFTEN Er zijn te weinig middelen om in alle behoeften te kunnen voorzien. Hoe heet dit verschijnsel?
Nadere informatieSamenvatting Economie Consument en producent
Samenvatting Economie Consument en producent Samenvatting door een scholier 2397 woorden 9 januari 2011 5,1 1 keer beoordeeld Vak Economie 1.1 Het marktaandeel Het marktaandeel van een merk geeft aan wat
Nadere informatieProefexamen Inleiding tot de Algemene Economie november /7
Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie Prof. Dr. Jan Bouckaert Prof. Dr. André Van Poeck 15-19 november 2012 1. Welke uitspraak is fout? A. De curve van productiemogelijkheden illustreert het begrip
Nadere informatieMacro-economie examenvragen
Macro-economie examenvragen Deel II 1. Indien de reële productie en het arbeidsaandeel constant blijven, dan kan het aantal tewerkgestelde personen van het ene jaar op het andere slechts toenemen indien.
Nadere informatieEindexamen economie 1-2 vwo I
Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 nivellering 38,2 : 9,6 = 3,98 : 1 2 maximumscore
Nadere informatieInhoud. 1 Inleiding. Markt of overheid. 1 wat is economie? 11 Productiefactoren 11 Schaarste en welvaart 12 2
Inhoud 1 Inleiding 1 wat is economie? 11 Productiefactoren 11 Schaarste en welvaart 12 2 modellen 12 2 Markt of overheid 1 de vraag 14 Prijzen en gevraagde hoeveelheid 14 D De vraagfunctie 14 D Verschuiving
Nadere informatieEXAMENVRAGEN Bedrijfseconomie Januari 2018
EXAMENVRAGEN Bedrijfseconomie Januari 2018 (het examen bestaat uit 25 multiplechoice-vragen, u start op -5 en er is geen giscorrectie. De nadruk ligt op redeneren en economische mechanismes. ) 1) 1e wet
Nadere informatieEconomie. Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:
Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets Economie Inhoud: Wat? blz. h1 & h2 samengevat 2 h3 samengevat 3 h4 samengevat 4 wat moet weten 5 Begrippen 6 & 7 Links 7 Test je
Nadere informatieDomein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl
Domein E: Ruilen over de tijd Rente : prijs van tijd Nu lenen: een lagere rente Nu sparen: een hogere rente Individuele prijs van tijd: het ongemak dat je ervaart Algemene prijs van tijd: de rente die
Nadere informatieHOOFDSTUK 14: OEFENINGEN
1 HOOFDSTUK 14: OEFENINGEN 1. Antwoord met juist of fout op elk van de onderstaande beweringen. Geef telkens een korte a) Indien een Amerikaans toerist op de Grote Markt van Brussel een Deens bier drinkt,
Nadere informatieEco samenvatting; hs 2 + 5
Samenvatting door Inge 1413 woorden 12 januari 2014 7,5 10 keer beoordeeld Vak Methode Economie Pincode Eco samenvatting; hs 2 + 5 2.1 Hoe verkoop je een product? Martkaandeel is het aandeel van een product
Nadere informatieALGEMENE ECONOMIE /03
HBO Algemene economie Raymond Reinhardt 3R Business Development raymond.reinhardt@3r-bdc.com 3R 1 M Productiefactoren: alle middelen die gebruikt worden bij het produceren: NOKIA: natuur, ondernemen, kapitaal,
Nadere informatieEindexamen economie 1 havo 2003-II
4 Antwoordmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord is: Een antwoord
Nadere informatieSPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI UUR UUR
SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel ALGEMENE ECONOMIE 22 JUNI 2015 14.45 UUR 16.15 UUR SPD Bedrijfsadministratie Algemene Economie 22 juni 2015 B / 11 2015 NGO - ENS B / 11 Opgave 1 (21 punten) Vraag
Nadere informatieHoofdstuk 1: Vraag en aanbod
Hoofdstuk 1: Vraag en aanbod 1. Voorbeeld We bevinden ons op een markt van groenten en fruit (aardbeien, sla, bloemkolen, champignons, asperges, tomaten, ). De prijzen van deze goederen variëren sterk
Nadere informatieGroep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115
Samenvatting door M. 1480 woorden 6 januari 2014 7,2 17 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Tijd is geld De ECB leent geld uit aan de banken. Ze rekenen daar reporente voor. Banken
Nadere informatie1. Leg uit dat het sparen door gezinnen een voorbeeld is van ruilen in de tijd. 2. Leg uit waarom investeren door bedrijven als ruilen over de tijd beschouwd kan worden. 3. Wat is intertemporele substitutie?
Nadere informatieHet gevoel van welvaart neemt toe naarmate de schaarste wordt teruggedrongen
Samenvatting door A. 1641 woorden 27 januari 2013 7,4 11 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Hoofdstuk 1 Schaarste: de spanning tussen de menselijke behoeften en de beschikbare middelen om in
Nadere informatieKaarten module 4 derde klas
1. Uit welke twee onderdelen bestaan de totale kosten? 2. Geef 2 voorbeelden van variabele kosten. 3. Geef 2 voorbeelden van vaste (of constante) kosten. 4. Waar is de totale winst gelijk aan? 5. Geef
Nadere informatieMACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD
pdf18 MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD De macro-vraaglijn of geaggregeerde vraaglijn geeft het verband weer tussen het algemeen prijspeil en de gevraagde hoeveelheid binnenlands product. De macro-vraaglijn
Nadere informatie6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE
Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari 2011 6,3 17 keer beoordeeld Vak Economie ECONOMIE Lesbrief Globalisering INFLATIE Soort Oorzaken OPLOSSINGEN Vraag Bestedingsinflatie Door de oplevende
Nadere informatieEindexamen vwo economie 2014-I
Opgave 1 1 maximumscore 2 De kredietcrisis in de VS leidt ertoe dat Nederlandse banken verlies lijden op hun beleggingen in de VS en daardoor minder makkelijk krediet verstrekken aan bedrijven. Hierdoor
Nadere informatieDe antwoorden tussen haakjes zijn de antwoorden die wij VERMOEDEN die juist zijn.
Examenvragen economie 12 juni 2002. De antwoorden tussen haakjes zijn de antwoorden die wij VERMOEDEN die juist zijn. --------------------------------------------------------------------------------- 1)
Nadere informatieUITWERKING TOELICHTING OP DE ANTWOORDEN VAN HET EXAMEN 2001-I
UITWERKING TOELICHTING OP DE ANTWOORDEN VAN HET EXAMEN 2001-I VAK: ECONOMIE 1 NIVEAU: VWO EXAMEN: 2001-I De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen.
Nadere informatiePrijsvorming bij monopolie
Prijsvorming bij monopolie Wanneer we naar het evenwicht van de monopolist op zoek gaan, gaan we op zoek naar die afzet en die prijs waar de monopolist een maximale winst bereikt (of minimaal verlies).
Nadere informatieEindexamen economie 1-2 havo 2000-II
Opgave 1 Uit een krant: Uitzendbranche blijft groeien Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat de uitzendbranche in het eerste kwartaal van 1998 flink is gegroeid. In vergelijking
Nadere informatieSamenvatting Economie Module 2
Samenvatting Economie Module 2 Samenvatting door S. 1008 woorden 3 januari 2013 6,7 62 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Praktische economie Module 2 Economie Module 2 Eenmaal, andermaal,verkocht
Nadere informatieSlechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!
Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.
Nadere informatieHoofdstuk 2: Prijsvorming door vraag en aanbod
Hoofdstuk 2: Prijsvorming door vraag en aanbod 1. Voorbeeld We bevinden ons op een markt van groenten en fruit (aardbeien, sla, bloemkolen, champignons, asperges, tomaten, ). De prijzen van deze goederen
Nadere informatieRuilen over de tijd (havo)
1. Leg uit dat het sparen door gezinnen een voorbeeld is van ruilen in de tijd. 2. Leg uit waarom investeren door bedrijven als ruilen over de tijd beschouwd kan worden. 3. Wat is intertemporele substitutie?
Nadere informatieUNIFORM EINDEXAMEN VWO 2015
MINISTERIE VAN ONDERWIJS, WETENSCHAP EN CULTUUR UNIFORM EINDEXAMEN VWO 2015 VAK : ECONOMIE 1 DATUM : DINSDAG 16 JUNI 2015 TIJD : 07.45-10.15 UUR Aantal opgaven bij dit vak : 3 Aantal pagina s : 5; Calculator
Nadere informatieRemediëringstaak: Vraag en aanbod
Remediëringstaak: Vraag en aanbod Oefening 1: Verklaar bondig waarom de prijzen in onderstaande tekstjes veranderd zijn door middel van een grafiek met vraag- en aanbod(wijzigingen). a. Stijging olieprijs
Nadere informatiePW EXTRA: Remediëringstaak
Naam: Nummer: Klas: 5 ECMT-ECWI PW EXTR: Remediëringstaak Lkr.: R. De Wever Herfstvakantie 2016 1. Herstudeer eerst de leerstof economie van Thema 1. 2. Hermaak schriftelijk een selectie van de klassikaal
Nadere informatieEindexamen economie 1-2 vwo 2006-II
4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening
Nadere informatieSamenvatting Economie Internationale handel
Samenvatting Economie Internationale handel Samenvatting door een scholier 1484 woorden 7 oktober 2003 5,5 44 keer beoordeeld Vak Economie Lesbrief Internationale handel HS 1 Nederland handelsland Par.
Nadere informatieSamenvatting Economie Hoofdstuk 1
Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 Samenvatting door S. 946 woorden 2 april 2017 8,1 1 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdstuk 1 De vraag naar producten Kernbegrippen 1) Individuele vraaglijn 2) Betalingsbereidheid
Nadere informatieEindexamen economie 1-2 vwo 2007-I
Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 q v = 200 1,25 + 450 = 200 q a
Nadere informatieHT1: Vraag en aanbod - marktevenwicht
Naam: Nummer: HT: Vraag en aanbod - marktevenwicht Klas: 5 ECMT Lkr.: R. De Wever 20 september 202 20 Vraag : (2 ptn) ACTUA: Apple. Wie is de huidige CEO? Tim Cook. 2. Waarom kwam Apple afgelopen week
Nadere informatieEindexamen economie havo I
Opgave 1 Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. 1 Voorbeeld van een juiste berekening: 47,5 27,5 100% = 72,73% 27,5
Nadere informatieSamenvatting Economie Hoofdstuk 5: Produceren voor de markt
Ondernemingsvormen Samenvatting Economie Hoofdstuk 5: Produceren voor de markt De eenmanszaak = een onderneming met één eigenaar. De vennootschap onder firma (VOF) = een onderneming waarbij enkele mensen
Nadere informatie20.1 Wat is economische groei?!
20.1 Wat is economische groei? Om te beoordelen of er geproduceerd is, moet het BBP worden gecorrigeerd voor de inflatie. BBP is de totale product door binnenlandse sectoren. We vinden dan de toename van
Nadere informatie