7,1. Samenvatting door een scholier 818 woorden 19 september keer beoordeeld. MODULE 1: HOOFDSTUK 1 Waarover gaat economie?

Maat: px

Weergave met pagina beginnen:

Download "7,1. Samenvatting door een scholier 818 woorden 19 september keer beoordeeld. MODULE 1: HOOFDSTUK 1 Waarover gaat economie?"

Pieter Bakker
5 jaren geleden
Aantal bezoeken:

Samenvatting door een scholier 818 woorden 19 september 2004 7,1 10 keer beoordeeld Vak Economie MODULE 1: HOOFDSTUK 1 Waarover gaat economie? Economie gaat over de behoeften (de wensen) van mensen.

1 Samenvatting door een scholier 818 woorden 19 september ,1 10 keer beoordeeld Vak Economie MODULE 1: HOOFDSTUK 1 Waarover gaat economie? Economie gaat over de behoeften (de wensen) van mensen. Behoeften onderscheiden: Basisbehoeften: minimaal noodzakelijke levensbehoeften: voeding, kleding, beschutting. Normale goederen Luxe goederen Mensen willen altijd meer: Preference drift: mensen willen alijd meer. Reference drift: ons vergelijken met anderen die het beter hebben. Als middel om behoefte te bevredigen gebruiken mensen goederen en diensten. Sommige middelen zijn vrije goederen (vrij zijn, zonder er voor te hoeven betalen), maar de meeste moeten worden geproduceerd. Produceren: maken van goederen en diensten (waarmee behoeften kunnen worden bevredigd) met behulp van productie factoren: Consumptiegoederen: goederen en diensten die door de consument worden gebruikt om in hun behoeften te voorzien. Productiegoederen/ kapitaalgoederen: goederen die worden gebruikt bij de productie van goederen en diensten. We onderscheiden: Vaste kapitaalgoederen: langer dan 1 productieproces meegaan (machines, fabrieken) Vlottende kapitaalgoederen: tijdens het productieproces helemaal verbruikt worden (grond- en hulpstoffen, energie) Hulpstoffen: niet in het eindproduct zijn terug te vinden (energie die verbruikt is om een machine te laten werken). Grondstoffen: in het eindproduct zijn terug te vinden (meel in brood). Vermogen: een som geld, ook wel geldkapitaal. Pagina 1 van 5

2 Productie factoren: Natuur: natuurlijke hulpbronnen, ook in ruimere zin Arbeid: geestelijke en lichamelijke inspanning van mensen Kapitaalgoederen: vaste (langer gaan dan 1 productieproces) en vlottende (gaan op in het eindproduct) goederen Ondernemerschap: het vermogen de productiefactoren te combineren en daarmee winst te behalen Schaarste: - wanneer we iets minder hebben dan we nodig hebben. - moeite doen om er aan te komen Alternatief aanwendbare middelen: middelen die kunnen worden gebruikt ter bevrediging van uiteenlopende behoeften. Prioriteiten stellen: gewenste zaken rangschikken in volgorde van belangrijkheid. 2 definities van economie: De wetenschap die bestudeert hoe mensen omgaan met alternatief aanwendbare middelen waarmee ze hun behoeften bevredigen De behoeftebevrediging in een bepaald gebied Partijen die keuzes maken: Consument Werknemer Producent Regering en volksvertegenwoordiging. Keuzehandelen vloeit voort uit: Bestaan van menselijke behoeften De wens deze te bevredigen De schaarste v.d. bevredigingsmiddelen De verschillende gebruiksmogelijkheden Welvaart: de mate waarin de schaarste is opgegeven, of wordt verminderd Welstand: geproduceerde goederen en diensten Welzijn: mate waarin behoeften worden bevrediging zonder opoffering behoeften (willen) ECONOMIE behoeften > middelen middelen (kunnen) conjuctuurzijde = vraagzijde (consumenten) Pagina 2 van 5

3 ECONOMIE Structuurzijde = aanbodzijde (producten) HOOFDSTUK 2 Consumeren Consumeren: het gebruiken of verbruiken van goederen en diensten om in hun behoefte te voorzien. Onderscheiden: Duurzame consumptiegoederen: goederen en diensten die meer dan 1 keer gebruikt kunnen worden Niet-duurzame consumptiegoederen: goederen en diensten die bij het consumenten in 1 keer verbruikt worden Begroting: overzicht van verwachte ontvangsten en uitgaven in een bepaalde periode. Vaste lasten: maandelijkse kosten (betalingen die steeds weer gedaan moeten worden omdat je een bepaalde verplichting op je hebt genomen). Incidentele grote uitgaven: 1 malige grote uitgaven Dagelijkse uitgaven: bv. boodschappen. Consumptiepatroon: Economische factoren: o Voorkeuren v.d. consument o Prijzen v.d. goederen en diensten o Hoogte, stabiliteit en vooruitzichten van het inkomen o Bezit van spaargeld en andere vermogen o Mogelijkheden om geld te lenen o Beschikking over vrije tijd Sociale factoren: o Beroep dat man of vrouw uitoefent o Levensgewoonten o Verschillende groepen waartoe men behoort 9clubs, buurt, kerk) Demografische factoren: o Leeftijd o Gezinssamenstelling o Burgerlijke staat Reclame: het overbrengen van een boodschap door een advertentie om zijn afzet gunstig te beinvloeden. Promotie: reclame en niet-commerciële communicatie samen. Demografische-effect: goederen kopen die status en prestige uitstralen. Pagina 3 van 5

4 Keeping up with the Joneses: het koopgedrag laten bepalen door de aankopen van anderen. Consumtisme: een beweging die op komt voor recht en macht v.d. consument. Consumentenbeleid: beleid dat gericht is op bescherming v.d. consument. Consumptiebeleid: beleid waarmee de overheid het consumeren wil beïnvloeden. Duurzame ontwikkeling: inrichting van productie en consumptie dat de behoeftebevrediging van latere generaties niet in gevaar wordt gebracht. HOOFDSTUK 3 De vraag naar consumenten Economische factoren: de prijs van het goed de behoeften en voorkeuren van de consument het inkomen of het budget van de consument de prijzen van overige goederen Ceteris paribus (Latijn): onder gelijkblijvende overige omstandigheden. Vraaglijn: grafische voorstelling van wat een consument van plan is te kopen bij uiteenlopende prijzen: Individuele vraaglijn: vraaglijn van 1 consument (vraaglijn die laat zien welke hoeveelheden van een goed de individuele consument wil kopen bij een uiteenlopende prijzen van dat goed). Collectieve vraaglijn vraaglijn van alle consumenten (vraaglijn die laat zien welke hoeveelheden van een goed de gezamenlijke consumenten willen kopen bij uiteenlopende prijzen van dat goed). Wiskundige formule: Qv = a.p + b Qv = gevraagde hoeveelheid p = prijs van het goed b = de gevraagde hoeveelheid (als p=0) a = de richtingscoefficient Verschuiving langs de vraaglijn: - door prijsverlaging Verschuiving van de vraaglijn: - prijs van ander product - voorkeuren van consument - inkomen of budget - aantal aanvragers Pagina 4 van 5

5 Inferieure goederen: goederen die minder gevraagd worden bij een stijging van het inkomen. Substitutiegoederen: goederen die elkaar kunnen vervangen. Complementaire goederen: goederen di elkaar aanvullen/ tegelijk moeten worden gebruikt. (auto benzine) Prijselasticiteit van de vraag: een getal dat laat zien met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid verandert als de prijs met 1 procent verandert. Inelastische vraag: de procentuele hoeveelheidsverandering kleiner is dan de procentuele prijsverandering. De elasticiteit ligt tussen: -1 en 0. (% qv < % p). Ev absoluut kleiner dan 1. Elastische vraag: de procentuele hoeveelheidsverandering groter is dan de procentuele prijsverandering. De elasticiteit is kleiner dan -1. (% qv > % p). Ev absoluut groter dan 1. Volkomen inelastische vraag: de prijsverandering leidt niet tot een procentuele verandering. De elasticiteit is 0. (veticale lijn) Bereken de Ev op 2 manieren: 1. met getallen 2. met procenten 1. met getallen: Ev = p/q * q/ p 7,00 / 1000 * 250 / -0,70 = -2,5 2. met procenten: Ev = nieuw-oud/oud * 100% / 1000 * 100% = 25% 6,30-7,00 / 7,00 * 100% = -10% 25% / -10% = -2,5 Pagina 5 van 5

Vergelijkbare documenten

Samenvatting Economie Module 1: hoofdstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Module 1: hoofdstuk 1 t/m 3 Samenvatting door een scholier 1645 woorden 7 oktober 2004 7,1 20 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Hoofdstuk 1 1 Economie gaat