Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning en zijn latere wijzigingen;

Transcriptie

1 p r o v i n 3 d e D i r e c t i e Infrastructuur, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Natuur S e c t i e Milieu en Natuur - Vergunningen De deputatie van de provincie Limburg Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning en zijn latere wijzigingen; Gelet op het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse Executieve, houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning en zijn latere wijzigingen (hierna afgekort als Vlarem I); Gelet op het besluit van 1 juni 1995 van de Vlaamse regering, houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem II) en zijn latere wijzigingen; Gelet op de op 23 januari 2009 ingediende aanvraag van OVERIS cvba, Overes 20 te 3990 Peer (btw-nr.: ) voor het verkrijgen van een hernieuwing van een milieuvergunning (huidige vergunning vervalt op 25 juli 2009) voor het verder exploiteren en veranderen van een varkensbedrijf door toevoeging van perceel 740/H en door uitbreiding met 962 mestvarkens zodat het varkensbedrijf na verandering in totaliteit volgende ingedeelde activiteiten omvat: - (rubriek c.2 ) : varkensstal in een agrarisch gebied, met inbegrip van de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval en met inbegrip van de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden, met plaatsen voor (stallen met plaatsen voor mestvarkens zie ook rubriek d.1 ) (klasse 1) (hernieuwing en uitbreiding, er is vergunning voor mestvarkens) - (rubriek d.1 ) : varkensstal, intensieve varkenshouderij, met inbegrip van de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval en met inbegrip van de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden, met plaatsen voor (stallen met plaatsen voor mestvarkens zie ook rubriek c.2 ) (klasse 1) (nieuwe rubriek) - (rubriek ) : al dan niet overdekte ruimte, andere dan deze bedoeld in rubriek en 19.8., voor het stallen van autovoertuigen en/of aanhangwagens, andere dan personenwagens (het stallen van 5 voertuigen en aanhangwagens) (klasse 3) (nieuwe rubriek) 1/15

2 - (rubriek ) : opslagplaatsen voor samengeperste, vloeibaar gemaakte of in oplossing gehouden gassen in vaste reservoirs, uitgezonderd deze van drukvaten deeluitmakend van compressoren en uitgezonderd buffervaten (opslag van liter propaangas in een bovengrondse tank) (klasse 3) (hernieuwing) - (rubriek ) : opslagplaatsen voor vloeistoffen met een ontvlammingspunt hoger dan 55 C, maar dat 100 C niet overtreft (opslag van liter mazout in een bovengrondse houder) (klasse 3) (nieuwe rubriek) - (rubriek ) : brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, zijnde installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde motor(en) (één verdeelslang voor mazout) (klasse 3) (nieuwe rubriek) - (rubriek 28.2.c.1.) : opslagplaats van dierlijke mest in een agrarisch gebied (opslag van m³ dierlijke mest) (klasse 3) (hernieuwing en verandering, er is vergunning voor m³) - (rubriek ) : boren van grondwaterwinningsputten en grondwaterwinning, andere dan deze bedoeld in rubriek tot en met (een grondwaterwinning bestaande uit één put op een diepte van 175 meter voor het oppompen van max. 23m³/dag en 6.700m³/jaar) (klasse 2) (hernieuwing en uitbreiding, er is vergunning voor 20m³/dag en m³/jaar) op de percelen Sectie D, nrs. 740/K en 740/H van de 1 ste Afdeling van het kadaster van PEER, Overes 20; Gelet op de volgende vergunningen en beslissingen die met betrekking tot de exploitatie van de bovenvermelde inrichting reeds werden getroffen en op datum van indiening van de bovenvermelde milieuvergunningsaanvraag van toepassing zijn: besluit van het college van burgemeester en schepenen van Peer, d.d. 25 juli 1979 tot exploitatie van 2 mestvarkenstallen voor een termijn van 30 jaar; besluit van de deputatie, d.d. 19 november 1987 waarbij de uitbreiding van het varkensbedrijf tot dieren werd geweigerd; ministerieel besluit, d.d. 14 februari 1989 waarbij, in beroep, vergunning verleend wordt voor het uitbreiden van het varkensbedrijf tot totaal mestvarkens voor een vergunningstermijn eindigend op 25 juli 2009; besluit de bestendige deputatie, d.d. 3 juni 1993 tot visering van mestopslagplaatsen voor m³ bij een vergund varkensbedrijf voor dieren; ministerieel besluit, d.d. 30 maart 1994 waarbij de uitbreiding tot een gesloten varkensbedrijf voor varkens werd geweigerd; besluit van het college van burgemeester en schepenen van Peer, d.d. 10 augustus 1992 waarbij vergunning verleend werd voor het exploiteren van een grondwaterwinning bestaande uit één verbuisde boorput met een diepte van 175 meter voor het oppompen van max. 20 m³/dag en m³/jaar, voor een termijn van 20 jaar; besluit van de deputatie, d.d. 21 juni 2006 waarbij akte genomen werd van de melding van overname en verandering; Gelet op het schrijven d.d. 28 januari 2009, waarbij de aanvrager in kennis werd gesteld dat zijn aanvraag volledig en ontvankelijk werd verklaard; Gelet op de brief d.d. 28 januari 2009, waarbij aan de burgemeester van Peer, werd gevraagd over te gaan tot het organiseren van een openbaar onderzoek i.v.m. de ingediende milieuvergunningsaanvraag; 2/15

3 Gelet op de brieven, d.d. 28 januari 2009, waarbij conform artikel 35, 3 van Vlarem I, door de gemachtigde ambtenaar advies werd gevraagd aan: a) de Provinciale Milieuvergunningscommissie; b) het college van burgemeester en schepenen van en te Peer; Gelet op de brieven d.d. 28 januari 2009, waarbij door de secretaris van de Provinciale Milieuvergunningscommissie advies werd gevraagd aan de belanghebbende adviserende besturen; Gelet op de stukken, waarbij wordt geattesteerd dat de milieuvergunningsaanvraag de vereiste publiciteit verkreeg, conform artikel 17 van Vlarem I; Gelet op het P.V. d.d. 13 maart 2009, van sluiting van het openbaar onderzoek, waaruit blijkt dat er één collectief bezwaar werd ingediend (ondertekend door 18 personen) in verband met: de vrees voor bijkomende geurhinder bij verdere uitbreiding van het varkensbedrijf gezien er, afhankelijk van de windrichting, thans reeds veel last is van geurhinder afkomstig van het varkensbedrijf; Gelet op het gunstig advies, d.d. 23 maart 2009, van het college van burgemeester en schepenen van Peer, omwille van volgende overwegingen: Overwegende dat de exploitatie volgens het gewestplan Neerpelt-Bree gelegen is in een landschappelijk waardevol agrarisch gebied op een afstand van ca. 170 m van een woongebied met landelijk karakter, ca. 780 m van een woonuitbreidingsgebied en op ca. 970 m van een gebied voor dagrecreatie; Overwegende dat de inrichting gelegen is in het vogelrichtlijngebied V17; Overwegende dat de exploitant op 9 maart jl. een stedenbouwkundige vergunning heeft aangevraagd voor het bouwen van een biggenstal; dat deze aanvraag nog lopende is; Overwegende dat, vanuit oogpunt van de stedenbouwkundige en ruimtelijke aspecten, gesteld kan worden dat de activiteiten, voorwerp van de milieuvergunningsaanvraag, enkel verenigbaar zijn met de van toepassing zijnde ruimtelijke en stedenbouwkundige voorschriften indien de vereiste stedenbouwkundige vergunning bekomen wordt voor het bouwen van de biggenstal; Overwegende dat de exploitant met deze aanvraag, naast de hernieuwing van zijn vergunning, in hoofdzaak de veestapel wenst uit te breiden van varkens naar varkens (uitbreiding met 962 varkens); dat deze uitbreiding zal plaatsvinden d.m.v. een nieuw te bouwen biggenstal en een interne reorganisatie; dat de uitbreiding van de vergunningsplichtige dieren zal gebeuren binnen de bestaande stallen; dat er ingevolge de beoogde uitbreiding ook gevraagd wordt om het vergund dag- en jaardebiet van de grondwaterwinning voor drinkwater dieren te verhogen; dat de mestopslagcapaciteit zal verhoogd worden met m³ door het aanleggen van een nieuwe mestkelder onder de nog te bouwen stal; Overwegende dat het bedrijf gespecialiseerd is in het afmesten van biggen tot zij het slachtgewicht hebben bereikt; Overwegende dat het Vlarem een beoordelingssysteem voorziet voor het beoordelen van geurhinder (waarderingspunten afstandsregels); dat om te oordelen of de geurhinder tot aanvaardbare grenzen kan worden beperkt, in functie van de conceptie van de stal enerzijds en de wijze van inrichting van de mestopslag anderzijds, aan elke varkensstal en/of mestopslag behorende tot de inrichting een waardering wordt toegekend uitgedrukt in punten; dat in functie van dit aantal waarderingspunten en het aantal varkenseenheden van het bedrijf een minimale afstand tot geurhinder-gevoelige gebieden dient te worden gerespecteerd; dat aangezien uit het dossier blijkt dat aan de inrichting 80 waarderingspunten zijn toegekend en er op de inrichting varkenseenheden zullen gehouden worden, de minimumafstand tot 3/15

4 het eerste geurhinder-gevoelige gebied 400 m moet bedragen; dat deze afstand meer dan 400 m bedraagt (zijnde ongeveer 780 m) zodat de inrichting hieraan voldoet; Overwegende dat er zich binnen een straal van 100 m 4 woningen bevinden waaronder 1 woning horende bij een veeteeltinrichting; Overwegende dat tijdens het openbaar onderzoek, nl. op 6 maart 2009, 1 collectief schriftelijk bezwaarschrift met 18 handtekeningen afkomstig van buurtbewoners (16 gezinnen) werd ingediend i.v.m. de vrees voor bijkomende geurhinder bij de verdere uitbreiding van het varkensbedrijf gezien afhankelijk van de windrichting er nu reeds veel last is van geurhinder afkomstig van het varkensbedrijf; Overwegende dat het ingediende bezwaar m.b.t. geurhinder als volgt kan worden geëvalueerd: in artikel , 5 van Vlarem II wordt gesteld dat voor varkensbedrijven, (zowel bij nieuwe inrichtingen als bij een verandering van een inrichting waarbij één of meerdere nieuwe stallen worden gebouwd) de nieuwe stallen emissiearm moeten zijn conform een techniek die is opgenomen in een lijst vastgesteld bij ministerieel besluit van 19 maart 2004 (B.S ); dat de aanvrager in het dossier aangeeft dat de nieuw te bouwen biggenstal zal uitgerust worden met het systeem V1.6 als emissiearm systeem; deze systemen zorgen ervoor dat de contactoppervlakte en/of de contacttijd met de lucht zoveel mogelijk wordt beperkt; dat dit stalsysteem alleen geschikt is voor grote groepen gespeende biggen wat hier het geval is; de bezwaren zijn afkomstig van buurtbewoners woonachtig in woongebied met landelijk karakter en landschappelijk waardevol agrarisch gebied; het bedrijf zelf is gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied en voldoet aan alle verbods- en afstandsregels van Vlarem II voor varkensstallen en is op ruime afstand gelegen van de zogenaamde geurhindergevoelige gebieden waardoor men normalerwijze kan concluderen dat er geen abnormale geurhinder zal zijn bij een goede uitbating van het bedrijf; geurhinder wordt meest ervaren ten zuidwesten en noordoosten van stallen waarbij het grootste deel van de hinder doorgaans wordt ervaren aan de noordoostelijke zijde; bijna alle bezwaarindieners zijn woonachtig in het woongebied met landelijk karakter dat buiten deze overheersende zuidwestenwind gelegen is; hoewel het varkensbedrijf al in uitbating is sinds 1979 worden de klachten enkel ingediend bij een lopende vergunningsaanvraag; dit neemt niet weg dat er geen geurhinder zal zijn, maar dat dit eerder als normale geurhinder bij de uitbating van een varkensbedrijf beschouwd kan worden; dat de gegrondheid van overdreven geurhinder moeilijk te evalueren is, maar dat, indien er sprake zou zijn van een constante abnormale geurhinder er vermoedelijk in het verleden wel meer spontane klachten zouden ingediend geweest zijn; bovendien voorziet art van Vlarem II dat de exploitant als normaal en zorgvuldig persoon alle nodige maatregelen moet treffen om de buurt niet te hinderen door geur, geluid en dergelijke meer; indien de exploitant de milieuvoorwaarden die op zijn bedrijf van toepassing zijn onvoldoende naleeft is het de taak van de toezichthoudende overheid om hierop controle uit te oefenen en zonodig hiertegen op te treden; Overwegende dat op 15 januari ll. de heer Stefan Swinnen werd uitgenodigd naar aanleiding van de klachten uit de buurt bij de toen lopende vergunningsaanvraag om te bekijken of er eventuele haalbare mogelijkheden zijn die door de exploitant kunnen genomen worden om de (geur)hinder voor de buurt te beperken; dat hij hierbij in eerste instantie dacht aan een bijkomende groenvoorziening tussen het bedrijf en de bewoners gelegen in het woongebied met landelijk karakter, dit om de integratie van het bedrijf in het landschap te bevorderen en als dusdanig geen bijkomende visuele hinder te veroorzaken; tevens kunnen kleine landschapselementen bijdragen tot de reductie van geur en fijn stof; verder zouden aangepaste voeders en het aanbrengen van een stoffilter voor de ventilatoren een mogelijke oplossing tegen geurhinder kunnen bieden maar dit dient nog nader onderzocht te worden; Overwegende dat de stedenbouwkundige aanvraag ingediend op 9 maart 2009 dit beplantingsplan (opgemaakt door de provinciale landbouwdienst) bevat; dat het omgevingsadvies vooral gericht is op het 4/15

5 behoud en de versterking van de bestaande en waardevolle houtkanten, maar ook de aanplant (voortzetting) van een nieuwe houtkant aan de zuidzijde; dat in de hoek van de weide de aanplant van een bosje (bestaande uit hazelaar en zomereik) is voorzien als zichtscherm voor de aanpalende woningen gelegen in het woongebied met landelijk karakter; dat deze beplanting verder zal opgevolgd worden bij de stedenbouwkundige aanvraag; Overwegende dat de Vlaamse overheid het probleem van de mestoverschotten in Vlaanderen aanpakt met het driesporenbeleid en dat binnen de eerste pijler aanpak aan de bron al goede resultaten werden geboekt met ondermeer het gebruik van fosforarme en eiwitarme voeders (veevoederconvenant); dat door het gebruik van deze voeders de P- en N-productie kan beperkt worden wat tot een reductie van de geuremissie kan leiden; dat het wenselijk is deze maatregel als bijzondere voorwaarde op te leggen zodat de geurhinder zo veel mogelijk als beperkt wordt; Overwegende dat de overige veranderingen die worden aangevraagd (uitbreiding met een stalplaats voor 5 landbouwvoertuigen, opslag van l mazout met één verdeelslang en uitbreiding mestopslag) o.i. niet van die aard zijn dat ze een bijkomend risico voor de mens of een aantasting van het milieu inhouden of de bestaande hinder zouden vergroten; Overwegende dat de exploitant in bijlage 3 van het dossier preventieve voorzieningen aanhaalt ter voorkoming van hinder voor omgeving en milieu; Overwegende dat er geen plaatsbezoek van de milieuambtenaar heeft plaatsgevonden; Overwegende dat, vanuit oogpunt van milieuaspecten, rationeel grondwaterverbruik en gebruik en het algemeen waterbeheer, gesteld kan worden dat de risico s voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op de grondwatervoerende lagen, op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens, buiten de inrichting veroorzaakt door de aangevraagde activiteiten, mits naleving van de toepasselijke Vlarem II- voorwaarden, tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt; Besluit: er wordt gunstig advies gegeven voor het verder exploiteren en veranderen van het varkensbedrijf mits strikte naleving van de toepasselijke algemene en sectorale voorwaarden van Vlarem II en volgende bijzondere voorwaarden: gebruik maken van laagnutriëntenvoeder in het kader van het veevoederconvenant waardoor de fosfaat- en stikstofuitscheiding per dier lager is zodat de uitscheiding aan geurcomponenten in de mest zo veel mogelijk beperkt wordt; Gelet op het gunstig advies, d.d. 25 maart 2009, van de Afdeling Milieuvergunningen - Dienst Limburg, waaruit het volgende blijkt: Ligging: De exploitatie is volgens het gewestplan Neerpelt-Bree gelegen in een agrarisch gebied op een afstand van: A/ Geurhindergevoelige gebieden: ca 680m van een woonuitbreidingsgebied; meer dan 1.000m van een natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat; meer dan 1.000m van een gebied voor verblijfsrecreatie; meer dan 1.000m van een woongebied ander dan een woongebied met landelijk karakter; meer dan 1.000m van een bosreservaat aangegeven in het bosdecreet van 13 juni 1990; B/ Andere gebieden: ca. 40m van een woongebied met landelijk karakter; ca. 840m van een gebied voor dagrecreatie Er bevinden zich binnen een straal van 100m ca. 4 andere gebouwen De exploitatie is niet gelegen in een in toepassing van het grondwaterdecreet van 24 januari 1984 afgebakend waterwinningsgebied of beschermingszone behorende bij een waterwinningsgebied. De exploitatie is niet gelegen in een RAMSARgebied. 5/15

6 De exploitatie is gelegen in het EG-vogelrichtlijngebied V17 en op ca m van het Habitatrichtlijngebied H26 Beschrijving van het bedrijf. Het betreft hier een varkenshouderij vergund voor het houden van mestvarkens. Het bedrijf is gespecialiseerd in het afmesten van biggen tot zij het slachtgewicht van circa 105 kg hebben bereikt. Beschrijving van het voorwerp van de aanvraag. De aanvraag beoogt een uitbreiding van de varkenspopulatie met 962 stuks. Na deze uitbreiding zal het varkensbedrijf beschikken over mestvarkens wat impliceert dat dit bedrijf een intensieve varkenshouderij omvat. Tevens beoogt de aanvraag een toevoeging van het perceel 740 h. Jaarlijks worden ongeveer tot biggen op een leeftijd van vier weken aangevoerd op het bedrijf. In de eerste fase worden de biggen in een biggenstal gehuisvest. Vanaf tien weken worden de dieren ondergebracht in de vleesvarkensstal tot een leeftijd van ongeveer 25 weken. Per jaar worden een 2,8 mestronden afgewerkt. De aanvraag beoogt een nieuw te bouwen emissiearme biggenstal volgens het systeem V1.6. Eveneens wenst men de capaciteit van de grondwaterwinning en de mestopslag te verhogen. Eveneens wordt de exploitatie van enkele meldingsplichtige inrichtingen gemeld, nl. het stallen van voertuigen, mazoutopslag. Volgens de verklaringen van de aanvrager wenst men, met het oog op het beschikken over een milieuvergunning, met één einddatum voor al de ingedeelde inrichtingen die deel uitmaken van bedrijf, een vroegtijdige hernieuwing van de milieuvergunning voor de grondwaterwinning (de lopende vergunning vervalt op ). Beoordeling van de verenigbaarheid van de inrichting met het leefmilieu. Aspect bescherming van de oppervlaktewateren. De aanvraag beoogt geen lozingen. Het afvalwater van het reinigen van de stallen wordt opgevangen in de mestkelders en volgens de geldende normen op het land gebracht. Aspect bescherming bodem en grondwater. Volgens de aanvraag beschikt men over mengmest. De mengmestopslagcapaciteit dient voldoende te zijn om de geproduceerde mest gedurende 6 maanden te kunnen stockeren. (art Vlarem II). Volgens het aanvraagdossier beschikt het bedrijf over een totale mestopslagcapaciteit van m3. Het gaat om de vleesvarkens. Mestopslag: vleesvarkens x 0,6 m3/dierplaats (waterbesp.systeem)= 1.717,2 m3 De aanvraag stelt dat de mestkelders waterdicht zijn uitgevoerd en dat ten allen tijde gestreefd wordt naar een ecologisch verantwoorde mestafzet, conform de bepalingen van het Mestdecreet. Jaarlijks wordt een mestbalans opgemaakt, waarin wordt nagegaan of aan de mestafzetplicht voldaan is. Mazoutopslag: de mazout wordt opgeslagen in een bovengrondse houder waarop een waarschuwingssysteem is geïnstalleerd. Volgens het aanvraagdossier zullen de verplicht gestelde attesten verzameld worden en ter beschikking gehouden worden van de toezichthoudende overheid. Winning van grondwater: de aanvraag beoogt een uitbreiding van het grondwaterdebiet uit de bestaande put van 175 meter diepte. De afdeling Milieuvergunningen beschikt niet over de nodige gegevens om te oordelen of de beoogde onttrekking van het grondwater overdreven nadelige effecten heeft op de watervoerende lagen, hiervoor verwijzen we naar het advies van de VMM afdeling Water. Aspect afvalstoffen Volgens de aanvrager heeft het bedrijf een abonnement onderschreven bij RENDAC, een erkend ophaler. Gemiddeld dienen jaarlijks ongeveer 225 krengen te worden afgevoerd. 6/15

7 De voeders worden in bulk geleverd en op het bedrijf opgeslagen in gesloten silo s, zodat er op dit vlak geen probleem zou ontstaan met betrekking tot verpakkingafval. Aspect externe veiligheid De aanvraag stelt dat er een permanent register wordt bijgehouden met betrekking tot het medicijnverbruik. Het gebruik van gevaarlijke stoffen wordt volgens de aanvrager ten allen tijde tot een minimum beperkt. Er worden steeds de nodige maatregelen getroffen om de hinder van deze stoffen tot een minimum te beperken. Volgens de aanvraag wordt er ten allen tijden voor gezorgd dat de inrichting, de te houden dieren en de eigen directe omgeving in een goede hygiënische toestand worden gehouden. Aspect luchtemissies De belangrijke luchtemissies zijn geur en ammoniak. Om te oordelen of de geurhinder tot aanvaardbare grenzen kan worden beperkt wordt, in functie van de conceptie van de stal enerzijds en van de wijze van inrichting van de mestopslag anderzijds, aan elke varkensstal en/of mestopslag behorende tot de inrichting een waardering toegekend uitgedrukt in punten. In functie van dit aantal waarderingspunten en het aantal varkens van het bedrijf dient een afstand tot de geurhinder-gevoelige gebieden te worden gerespecteerd. Het bedrijf heeft een totaal van 80 waarderingspunten. Voor 80 waarderingspunten en mestvarkens is er een afstand vereist van 400 m tot de geurhindergevoelige gebieden. De geurhinder-gevoelige gebieden bevinden zich op ca. 680 m afstand, zodat voldaan wordt aan deze afstandsregels. De nieuwbouwstal voor biggen is volgens het aanvraagdossier uitgerust met het systeem V1-6 Gedeeltelijk roostervloer met een water- en mestkanaal, eventueel voorzien van schuine putwand(en) De ammoniakuitstoot wordt beperkt door verkleining van het emitterend mestoppervlak per dierplaats door sturing van het mestgedrag en het eventueel toepassen van een waterkanaal en/of schuine putwand(en) in het mestkanaal. Dit systeem komt voor op de lijst van ammoniakemissiearme technieken. De andere stallen zijn klassieke stallen. Aspect geluidshinder Door goed onderhoud van de ventilatoren kan de mogelijke geluidshinder worden beperkt. Bij de stallen met mechanisch ventilatie zal de geluidshinder door een goed onderhoud en een oordeelkundige plaatsing van de ventilatoren tot een minimum beperkt worden. Door automatische rantsoenering wordt de geluidshinder afkomstig van de dieren tot een minimum beperkt. Aspect ligging t.o.v. de EG-beschermingsgebieden De exploitatie ligt in Vogelrichtlijngebied V17 en ligt op meter van Habitatrichtlijngebied H26. Om na te gaan of de beoogde activiteiten significante gevolgen kunnen hebben voor natuurwaarden van de beschreven gebieden werd advies gevraagd aan het Agentschap voor Natuur en Bos op 5 december Dit advies werd ontvangen op 2 februari 2009 (kenmerk BL-MV/7144/ ). Voor de gevraagde wijzigingen werd door het Agentschap voor Natuur en Bos het volgende geviseerd: - Voor de laagwaardige toepassingen van water dient er geput te worden uit de opvang van hemelwater. - De nieuw te bouwen stallen dienen emissiearm uitgevoerd te worden. Evaluatie van het advies van het Agentschap voor Natuur en Bos 1. Voor wat de mindering van het op te pompen grondwater betreft dienen wij te verwijzen naar het advies van de VMM afdeling Water aangezien onze afdeling niet beschikt over de nodige gegevens om te oordelen of de beoogde onttrekking van het grondwater overdreven nadelige effecten heeft op de watervoerende lagen. 2. Volgens art bis 1 van het Vlarem II dient de exploitant voor alle varkensinrichtingen waarvoor een milieuvergunning wordt verleend voor de verandering van een bestaande veeteeltinrichting door samenvoeging van veeteeltinrichtingen waarbij tevens een of meerdere nieuwe stallen worden gebouwd betreffende diercategorie een techniek is opgenomen in de lijst van de ammoniakemissiearme stallen vastgesteld bij besluit van de Vlaamse minister bevoegd voor Leefmilieu. 7/15

8 De nieuw te bouwen biggenstal wordt volgens het systeem V1.6 gebouwd. Dit systeem komt voor op de lijst van ammoniakemissiearme technieken. Om voorgaande redenen kunnen we dan ook stellen dat voor dit bedrijf, er vermoedelijk geen negatieve effecten te verwachten zijn voor vermeld gebied ingevolge de geplande verandering. Aspect fijn stof Het reduceren van fijn stof in de veehouderij heeft en krijgt veel belangstelling. Diverse wet- en regelgeving zijn ingezet om emissiedoelstellingen, zoals afgesproken in EG-verband, te realiseren. De Kaderrichtlijn (96/62/EG) inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit vormt samen met vier dochterrichtlijnen de basis voor het kwaliteitsbeleid Lucht in de EU. De immissienormen voor fijn stof (PM10) werden bepaald in de eerste dochterrichtlijn (1999/30/EG) en zijn nu overgenomen in richtlijn 2008/50/EG. Het Vlaams stofplan is van toepassing op heel Vlaanderen en bevat zowel maatregelen voor hotspotgebieden (welbepaalde plaatsen met verhoogde stofconcentraties) als meer generieke maatregelen. De acties van het stofplan richten zich enerzijds tot alle sectoren (wegverkeer, huishoudens, industrie, scheepvaart, tertiaire sector, land- en tuinbouw) en anderzijds toegespitst op zogenoemde hotspots. Uit onderzoek blijkt dat vermeld bedrijf gelegen is in een zone waar het jaargemiddelde PM10 concentratie kleiner is dan 31 µg/m3. Dit impliceert dat bedoelde zone geen hotspotzone omvat. Volgens het aanvraagdossier worden volgende acties ondernomen ter beperking van de stofemissies: - verharde wegen worden in de mate van het mogelijke gereinigd en onderhouden - de meeste oppervlakten die bereden worden zijn verhard. Tevens dienen we te vermelden dat in Vlarem zowel algemene als sectorale voorwaarden zijn opgenomen m.b.t. diffuse emissies. Aspect X-bedrijf Het gaat hier om de exploitatie van een bedrijf dat onder de toepassing valt van de bepalingen van titels I en II van het Vlarem inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging als bedoeld in de EU-richtlijn 96/61/EEG van 24 september Volgens deze richtlijn dienen deze bedrijven ten laatste in 2007 te werken volgens vergunningsvoorwaarden gebaseerd op BBT, deze verplichting is overgenomen in titel I van het Vlarem, artikel 41bis. Volgens artikel van titel II van het Vlarem, dient de exploitant als normaal zorgvuldig persoon steeds de best beschikbare technieken toe te passen. Verder stelt dit artikel dat de naleving van de voorwaarden in dit besluit en/of de milieuvergunning geacht wordt overeen te stemmen met deze verplichting. Uit voorgaande volgt dat voor dergelijke bedrijven dient nagegaan dat de milieuvergunningsvoorwaarden van dien aard zijn, dat ze het exploiteren conform technieken beschreven in de BREF (Europese BBT technieken), garanderen. Onder milieuvergunningsvoorwaarden kan men 3 verschillende voorwaarden onderscheiden n.l.: - de methoden beschreven in de aanvraag en die aldus het voorwerp van de aanvraag uitmaken; - de algemeen van toepassing zijnde voorwaarden of Vlarem-voorwaarden; - de bijzondere voorwaarden. Binnen de afdeling Milieuvergunningen gaat men ervan uit dat voor de sector dieren, deze aangelegenheid sectoraal zal geregeld worden (aanpassing van de Vlarem-voorwaarden), zodat we ervan uitgaan dat voor deze sector, de Vlarem-voorwaarden het werken volgens het BREF zal garanderen en hiervoor geen bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd. Advies: Overwegende dat het voorwerp van de gevraagde vergunning in hoofdzaak de hermachtiging van de milieuvergunning voor een varkensbedrijf (vergund voor varkens) gekoppeld aan een uitbreiding met 962 varkens betreft; 8/15

9 Overwegende dat de exploitatie volgens het gewestplan Neerpelt-Bree gelegen is een agrarisch gebied; dat er geen onverenigbaarheid is met ligging en de exploitatievoorwaarden zoals voorzien in Vlarem II; Overwegende dat uit het onderzoek blijkt, dat de risico's voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens buiten de inrichting veroorzaakt door de gevraagde exploitatie mits naleving van de algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (Vlarem) tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt; Overwegende dat er bijgevolg aanleiding toe bestaat de gevraagde vergunning toe te staan voor een termijn van 20 jaar; Gelet op het stilzwijgend gunstig van het Agentschap R-O Vlaanderen, Ruimtelijke Ordening; Gelet op het stilzwijgende gunstig advies van de VLM; Gelet op het gunstig advies, d.d. 18 maart 2009, van de VMM, Afdeling Operationeel Waterbeheer, Buitendienst Hasselt, waaruit het volgende blijkt: het betreft een put op een diepte van 175 meter; de ontgonnen waterlaag is Zand van Bolderberg niet freatisch hcov 0253; de grondwaterwinning waarvan sprake in het aanvraagdossier is tot 10 augustus 2012 vergund voor een debiet van 20m³/dag en 3.000m³/jaar; er wordt nu een vroegtijdige hervergunning gevraagd om een debiet van 23m³/dag en 6.700m³/jaar te mogen onttrekken. Dit houdt een debietsverhoging in van 3.700m³ op jaarbasis; het water van deze bestaande put zal gebruikt worden als drinkwater voor mestvarkens en als reinigingswater voor de stallen; rekening houdend met de gemiddelde waterbehoeften voor dieren (inclusief reinigingswater) is het gevraagde debiet aanvaardbaar; de VMM afdeling Operationeel Waterbeheer geeft dan ook gunstig advies voor het gevraagde debiet; het advies is gunstig voor een termijn van 20 jaar voor een grondwaterwinning bestaande uit één put met een diepte van 175 meter voor het oppompen van 23m³/dag en 6.700m³/jaar; Gelet op het unaniem gunstig advies, d.d. 14 april 2009 van de Provinciale Milieuvergunningscommissie waaruit het volgende blijkt: het betreft het verder exploiteren (huidige vergunning vervalt op 25 juli 2009) en veranderen van een varkensbedrijf (vergund voor varkens) door toevoeging van perceel 740/H en door uitbreiding met 962 mestvarkens zodat er in totaal mestvarkens worden gehouden (intensieve varkenshouderij) + opslag mest, propaangas, mazout en een grondwaterwinning (één put op een diepte van 175 meter voor het oppompen van 23m³/dag en 6.700m³/jaar); tijdens het openbaar onderzoek werd één collectief bezwaar (18 pers.) ingediend inzake geurhinder; het schepencollege geeft gunstig advies en weerlegt in haar advies het ingediende bezwaar. Het schepencollege stelt evenwel toch een bijzondere voorwaarde voor namelijk: gebruik maken van laagnutriëntenvoeder in het kader van het veevoederconvenant waardoor de fosfaat- en stikstofuitscheiding per dier lager is zodat de uitscheiding aan geurcomponenten in de mest zo veel mogelijk beperkt worden ; het advies van de afdeling R-O Vlaanderen is stilzwijgend gunstig; het advies van de VLM is stilzwijgend gunstig; het advies van de afdeling Operationeel Waterbeheer is gunstig; het advies van de afdeling Milieuvergunningen is gunstig voor een termijn van 20 jaar; de opsteller van het dossier en de exploitant werden gehoord en verklaarden het volgende: 9/15

10 o men heeft inzage van de adviezen gehad o men gebruikt reeds laagnutriëntenvoeder de commissie stelt dat de voorwaarde van het schepencollege niet dient opgelegd te worden (controle?) maar dat in de considerans van het besluit dient vermeld te worden dat de exploitant reeds gebruik maakt van laagnutriëntenvoeder; het advies is UNANIEM GUNSTIG voor een termijn van 20 jaar; Gelet op de ligging van de inrichting in een agrarisch gebied van het gewestplan Neerpelt-Bree; Overwegende dat, vanuit oogpunt van de stedenbouwkundige en ruimtelijke aspecten, gesteld kan worden dat de activiteiten, voorwerp van de milieuvergunningsaanvraag verenigbaar zijn met de van toepassing zijnde ruimtelijke en stedenbouwkundige voorschriften; Overwegende dat het tijdens het openbaar onderzoek ingediende bezwaar inzake geurhinder als volgt kan weerlegd worden: artikel , 5 van Vlarem II stelt dat voor varkensbedrijven, (zowel bij nieuwe inrichtingen als bij een verandering van een inrichting waarbij één of meerdere nieuwe stallen worden gebouwd) de nieuwe stallen emissiearm moeten zijn conform een techniek die is opgenomen in een lijst vastgesteld bij ministerieel besluit van 19 maart De aanvrager geeft in het dossier aan dat de nieuw te bouwen biggenstal zal uitgerust worden met het systeem V1.6 als emissiearm systeem. Deze systemen zorgen ervoor zorgen dat de contactoppervlakte en/of de contacttijd met de lucht zoveel mogelijk wordt beperkt en zodoende de geurhinder maximaal verkomen wordt; het bedrijf is gelegen in een agrarisch gebied en voldoet wordt aan de afstandsregels van Vlarem II (met 80 waarderingspunten en mestvarkens is er een minimale afstand van 400 m vereist tot geurhindergevoelige gebieden). De woningen van de bezwaarindieners zijn gelegen in een woongebied met landelijk karakter en dit gebied moet niet in rekening worden gebracht als een geurhindergevoelig gebied (artikel van Vlarem II). In deze gebieden moet men immers rekening houden met mogelijke minimale hinder die veroorzaakt wordt door landbouwactiviteiten. Deze hinder moet evenwel cfr. art van Vlarem II beperkt blijven tot de normale burenlast en de exploitant moet steeds de nodige maatregelen treffen om hinder te voorkomen. Bij overmatige hinder of niet naleven van de vergunningsvoorwaarden kan men zich wenden tot de Afdeling Milieu-inspectie; er zijn geen woningen gelegen in de overheersende windrichting (zuidwestenwind); de exploitant verklaarde op de hoorzitting dat hij gebruik maakt van laagnutriëntenvoeder, door het gebruik van deze voeders kan de P- en N- productie beperkt worden wat tot een reductie van de geurhinder kan leiden; Overwegende dat de bijzondere voorwaarden voorgesteld door het schepencollege inzake het gebruik van laagnutriëntenvoeder niet als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd vermits dit reeds geregeld wordt in de veevoederconvenant en de exploitant tijdens de hoorzitting van PMVC verklaarde dat hij reeds laagnutriëntenvoeder gebruikt; Overwegende dat de grondwaterwinning bestaat uit één put met een diepte van 175 meter; dat er water onttrokken wordt uit de niet-freatische watervoerende laag van het Zand van Bolderberg; dat het beoogde maximaal debiet 23m³/d en 6.700m³/j bedraagt; dat deze watervoerende laag in staat is het gevraagde debiet te leveren; 10/15

11 dat de huidige aanvraag een hernieuwing en verandering betreft van de grondwaterwinning met een uitbreiding van de huidig vergund debiet;; dat het onttrokken grondwater binnen de inrichting wordt gebruikt voor volgende doeleinden: als drinkwater voor mestvarkens en als reinigingswater voor de stallen; dat bijgevolg de gevraagde vergunning voor de grondwaterwinning verleend kan worden; Overwegende dat, vanuit oogpunt van milieuaspecten, rationeel grondwaterverbruik en -gebruik en het algemeen waterbeheer, gesteld kan worden dat de risico s voor de externe veiligheid, de hinder, de effecten op de grondwatervoerende lagen, het leefmilieu, op de wateren, op de natuur en op de mens, buiten de inrichting veroorzaakt door de aangevraagde activiteiten, mits naleving van de in dit besluit opgelegde milieuvergunningsvoorwaarden, tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden beperkt; Overwegende dat het unaniem gunstig advies van de PMVC wordt bijgetreden; Gehoord het verslag van Frank Smeets, lid van het college; BESLUIT Artikel 1 1. Aan OVERIS cvba, Overes 20 te Peer wordt, onder de voorwaarden bepaald in dit besluit, de aangevraagde vergunning VERLEEND voor het verder exploiteren en veranderen van een varkensbedrijf door toevoeging van perceel 740/H en door uitbreiding met 962 mestvarkens zodat het varkensbedrijf na verandering in totaliteit volgende ingedeelde activiteiten omvat: - (rubriek c.2 ) : varkensstal in een agrarisch gebied, met inbegrip van de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval en met inbegrip van de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden, met plaatsen voor (stallen met plaatsen voor mestvarkens zie ook rubriek d.1 ) (klasse 1) - (rubriek d.1 ) : varkensstal, intensieve varkenshouderij, met inbegrip van de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval en met inbegrip van de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden, met plaatsen voor (stallen met plaatsen voor mestvarkens zie ook rubriek c.2 ) (klasse 1) - (rubriek ) : al dan niet overdekte ruimte, andere dan deze bedoeld in rubriek en 19.8., voor het stallen van autovoertuigen en/of aanhangwagens, andere dan personenwagens (het stallen van 5 voertuigen en aanhangwagens) (klasse 3) - (rubriek ) : opslagplaatsen voor samengeperste, vloeibaar gemaakte of in oplossing gehouden gassen in vaste reservoirs, uitgezonderd deze van drukvaten deeluitmakend van compressoren en uitgezonderd buffervaten (opslag van liter propaangas in een bovengrondse tank) (klasse 3) - (rubriek ) : opslagplaatsen voor vloeistoffen met een ontvlammingspunt hoger dan 55 C, maar dat 100 C niet overtreft (opslag van liter mazout in een bovengrondse houder) (klasse 3) 11/15

12 - (rubriek ) : brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, zijnde installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde motor(en) (één verdeelslang voor mazout) (klasse 3) - (rubriek 28.2.c.1.) : opslagplaats van dierlijke mest in een agrarisch gebied (opslag van m³ dierlijke mest) (klasse 3) (hernieuwing en verandering, er is vergunning voor m³) - (rubriek ) : boren van grondwaterwinningsputten en grondwaterwinning, andere dan deze bedoeld in rubriek tot en met (een grondwaterwinning bestaande uit één put op een diepte van 175 meter voor het oppompen van max. 23m³/dag en 6.700m³/jaar) (klasse 2) op de percelen Sectie D, nrs. 740/K en 740/H van de 1 ste Afdeling van het kadaster van PEER, Overes De milieuvergunning verleend bij besluit van het schepencollege van Peer, d.d. 10 augustus 1992 inzake de grondwaterwinning, wordt opgeheven op datum van ingebruikname van de inrichting vergund bij dit besluit. 3. De plannen gehecht aan dit besluit maken er integraal deel van uit. Artikel 2 1. De in artikel 1 bedoelde vergunde inrichting moet in gebruik worden genomen binnen een termijn van drie jaar, te rekenen vanaf de datum van dit besluit. De in deze beslissing vermelde exploitatievoorwaarden zijn onmiddellijk van toepassing vanaf het ogenblik dat een inrichting wordt geëxploiteerd (dus in gebruik is genomen) tenzij in de voorwaarden zelf anders wordt bepaald. 2. In de mate dat voor de inrichting die het voorwerp uitmaakt van de in artikel 1 bedoelde vergunning, krachtens artikel 99, 1 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening een vergunning nodig is, wordt deze milieuvergunning geschorst zolang deze stedenbouwkundige vergunning niet definitief is verleend, in de zin van artikel 133bis, 1, of artikel 193, 2bis, eerste lid, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening. In afwijking van het bepaalde in 1 gaat de termijn van ingebruikname van de milieuvergunning slechts in op de dag dat de vergunning voor handelingen, werken en wijzigingen bedoeld in artikel 99, 1, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening definitief is verleend. 3. Wordt de vergunning voor handelingen, werken en wijzigingen bedoeld in artikel 99, 1, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, evenwel definitief geweigerd, in de zin van artikel 133bis, 2, of artikel 193, 2bis, alinea 2, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening, dan vervalt de in artikel 1 bedoelde milieuvergunning van rechtswege. Artikel 3 De in artikel 1 bedoelde vergunning wordt verleend voor een termijn van 20 jaar die eindigt op 20 mei Artikel 4 De in artikel 1 bedoelde vergunning is afhankelijk van de strikte naleving van de algemene en sectoriële voorwaarden van Vlarem II. Ter informatie volgt hierna een niet-limitatieve opsomming van toepasselijke algemene en sectoriële bepalingen uit Vlarem II: - V.01 : Algemene milieuvoorwaarden algemeen (Hfdst. 4.1, 4.7, 4.9 en bijl , , , en 4.8) - V.02 : Algemene milieuvoorwaarden geluid (Hfdst. 4.5 en bijl , 2.2.2, 4.5.1, 4.5.2, 4.5.3, 4.5.4, en 4.5.6) 12/15

13 - V.03 : Algemene milieuvoorwaarden oppervlaktewater (Hfdst. 4.2 en bijl , en ) - V.05 : Algemene milieuvoorwaarden lucht (Hfdst. 4.4 en bijl , 4.4.2, 4.4.3, 4.4.4, en 4.10) - V.07 : Verwerking van afvalstoffen algemene bepalingen (Afd ) - V.32 : Dieren (Hfdst. 5.9 en bijl. 5.9) - V.37 : Garages, parkeerplaatsen en herstellingswerkplaatsen voor motorvoertuigen (Hfdst. 5.15) - V.38 : Gassen gemeenschappelijke bepalingen (Afd en bijl ) - V.45 : Gassen opslag in vaste reservoirs voor samengeperste vloeibaar gemaakte of in oplossing gehouden gassen (Afd en bijl en ) - V.46A : Opslag van gevaarlijke producten algemene bepalingen (Afd en bijl ) - V.46C : Opslag van gevaarlijke producten opslag van gevaarlijke vloeistoffen in bovengrondse houders (Afd en bijl , , en ) - V.57 : Opslag van gevaarlijke producten Brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen (Afd ) - V.66B : Dierlijke mest (Afd ) - V.93 : Winning van grondwater (Hfdst. 5.53) Artikel 5 Deze vergunning doet geen afbreuk aan de rechten van derden. Artikel 6 1. Voor elke verandering van de vergunde inrichting gelden de bepalingen van artikel 5, 2 en van hoofdstuk III bis van Vlarem I. Een nieuwe vergunning is nodig voor de inrichting of gedeelte van de inrichting die niet binnen de bij dit besluit vastgestelde termijn (zie art. 2) in gebruik is genomen, of die ten minste gedurende twee opeenvolgende jaren niet werd geëxploiteerd, of die vernield werd door brand of ontploffing veroorzaakt door de exploitatie van de inrichting. 2. Elke overname van de vergunde inrichting door een andere exploitant moet vóór de datum van inwerkingtreding van de overname, worden gemeld aan de vergunningverlenende overheid, overeenkomstig de bepalingen van artikel 42 van Vlarem I. 3. Een hernieuwing van de vergunning moet worden aangevraagd tussen de 18 de en 12 de maand voor het verstrijken van de vergunningstermijn. Indien het een vergunning betreft waarvan de eindtermijn afloopt ten laatste op 1 september 2011, kan de hernieuwing vanaf 48 maanden vóór het verstrijken van de lopende vergunning worden aangevraagd. Artikel 7 Inbreuken op bovenvermelde voorschriften en opgelegde exploitatievoorwaarden zullen vastgesteld, vervolgd en bestraft worden overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning en het besluit van de Vlaamse Executieve van 6 februari 1991 houdende het Vlarem. De vergunning kan worden opgeheven of geschorst indien de exploitant bovenvermelde voorschriften en/of voorwaarden niet naleeft of wanneer hij weigert zich te onderwerpen aan de nieuwe of aanvullende voorwaarden die hem worden betekend. Artikel 8 Een afschrift van dit besluit zal AANGETEKEND worden gezonden aan: 13/15

14 1. voor BEKENDMAKING (aanplakking) aan de burgemeester van en te Peer. De burgemeester is belast met de bekendmaking (aanplakking) van de beslissing overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk IX van Vlarem I. 2. voor KENNISNEMING aan: a) de aanvrager, met name OVERIS cvba, Overes 20 te 3990 Peer, samen met een exemplaar van de aangehechte plannen b) de Afdeling Milieu-inspectie - Limburg, Koningin Astridlaan 50/5 te 3500 HASSELT, samen met een exemplaar van de aangehechte plannen c) het college van burgemeester en schepenen van en te 3990 PEER d) de Provinciale Milieuvergunningscommissie e) de Afdeling Milieuvergunningen - Dienst Limburg, Koningin Astridlaan 50/5 te 3500 HASSELT f) het Agentschap R-O Vlaanderen, Ruimtelijke Ordening, Koningin Astridlaan 50/1 te 3500 HASSELT g) de OVAM, Stationsstraat 110 te 2800 MECHELEN h) de VMM, A. Van de Maelestraat 96 te 9320 EREMBODEGEM i) de NV AQUAFIN, Dijkstraat 8 te 2630 AARTSELAAR j) de VMM, Afdeling Operationeel Waterbeheer, Buitendienst Hasselt, De Schiervellaan 7 te 3500 HASSELT k) de Vlaamse Landmaatschappij, Koningin Astridlaan 10 te 3500 HASSELT l) de Directie van de Directe Belastingen, Voorstraat 41 te 3500 HASSELT m) de 4 de Directie Sectie Landbouw van het provinciebestuur n) de 7 de Directie Financiën en Automatisering van het provinciebestuur o) het studiebureau: SBB Bedrijfsdiensten, Peerderbaan 21 te 3990 PEER Artikel 9 1. Tegen deze beslissing kan, overeenkomstig artikel 51 van Vlarem I, een beroep worden ingediend bij de Vlaamse regering, gericht aan de Vlaamse minister van Leefmilieu, p.a. Afdeling Milieuvergunningen, Koning Albert II-laan, 20 bus 8 te 1000 BRUSSEL. Het beroep moet worden ingediend met een aangetekend schrijven binnen een termijn van dertig kalenderdagen na de dag van verzending (betekening) van een voor eensluidend verklaard afschrift van de beslissing aan de aanvrager en aan de belanghebbende overheidsorganen en diensten, bedoeld in artikel 49, 1, 1, 2 en 3 van Vlarem I, of na de dag van aanplakking (openbare bekendmaking) van de beslissing als het beroep uitgaat vanwege andere personen of instellingen. Het beroepschrift moet, op straffe van niet-ontvankelijkheid, vergezeld zijn van een kopie van het attest van bekendmaking (betekening of aanplakking) van de omstreden beslissing, alsook van een bewijs van storting van het voorgeschreven bedrag aan onderzoekskosten voor het beroepsdossier. 2. Ingevolge de koppeling van de stedenbouwkundige vergunning aan de milieuvergunning vervalt vergunning voor handelingen, werken en wijzigingen bedoeld in artikel 99, 1 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening van rechtswege, indien er een administratief beroep werd ingesteld tegen onderhavig besluit, vanaf de weigering van de milieuvergunning door de vergunningverlenende overheid in beroep. Aanwezig: Steve Stevaert, gouverneur-voorzitter; Marc Vandeput, Sylvain Sleypen, Gilbert Van Baelen, Frank Smeets, Hilde Claes, Erika Thijs, leden; Renata Camps, provinciegriffier Hasselt d.d /15

15 De verslaggever, get. Frank Smeets De provinciegriffier, get. Renata Camps De gouverneur-voorzitter, get. Steve Stevaert Voor eensluidend afschrift namens de provinciegriffier ir. Valère Cornelis inspecteur-generaal 15/15