Generatie Vragenlijst voor leerkrachten

Transcriptie

1 Generatie Vragenlijst voor leerkrachten Welkom bij de vragenlijst voor de leerkracht. Het is mogelijk om te pauzeren en de vragenlijst later te hernemen door de code opnieuw in te vullen op de startpagina. Gelieve op elke vraag te antwoorden, door telkens één antwoord aan te kruisen. Enkel dan kunt u door naar de volgende pagina. Het is niet mogelijk om naar een vorige pagina te gaan. Alle gegevens worden vertrouwelijk behandeld. Hieronder vindt u een lijst met vragen over leerlingen. Alle vragen gaan over hoe deze leerling nu is of in de laatste twee maanden is geweest. Maak een rondje om de 2 als de vraag duidelijk of vaak bij deze leerling past. Maak een rondje om de 1 als de vraag een beetje of soms bij deze leerling past. Als de vraag helemaal niet bij deze leerling past, maak dan een rondje om de 0. Beantwoord alle vragen zo goed als u kunt, ook al lijken sommige vragen niet bij deze leerling te passen. Doet te jong voor zijn/haar leeftijd Bromt of maakt andere vreemde geluiden tijdens de les Maakt veel ruzie Maakt dingen waar hij/zij mee begint niet af Er is heel weinig wat hij/zij leuk vindt Uitdagend, geeft brutale antwoorden Schept op, doet stoer Kan zich niet concentreren, kan niet lang de aandacht ergens bij houden Kan bepaalde gedachten niet uit zijn/haar hoofd zetten Kan niet stilzitten, onrustig of hyperactief Klampt zich vast aan volwassenen of is te afhankelijk Klaagt over zich eenzaam voelen In de war of wazig denken Huilt veel Friemelt, wiebelt Wreed, pesterig of gemeen tegen anderen Dagdromen of gaat op in zijn/haar gedachten Verwondt zichzelf opzettelijk of doet zelfmoordpogingen Eist veel aandacht op Vernielt eigen spullen Vernielt spullen van anderen Heeft moeite met het opvolgen van aanwijzingen Is ongehoorzaam op school Stoort andere leerlingen Kan niet goed opschieten met andere leerlingen Lijkt zich niet schuldig te voelen na zich misdragen te hebben Snel jaloers Overtreeft schoolregels Is bang voor bepaalde dieren, situaties of plaatsen anders dan school Is bang om naar school te gaan Is bang dat hij /zij iets slechts zou kunnen doen of denken Heeft het gevoel dat hij/zij perfect moet zijn Heeft het gevoel of klaagt erover dat niemand van hem/haar houdt Heeft het gevoel dat anderen hem/haar te pakken willen nemen

2 Voelt zich waardeloos of minderwaardig Bezeert zich vaak, krijgt vaak ongelukken Vecht veel Wordt veel gepest Gaat om met jongens of meisjes die in moeilijkheden geraken Hoort geluiden of stemmen die er niet zijn Impulsief of doet dingen zonder er bij na te denken Is liever alleen dan met anderen Liegt of bedriegt Bijt nagels Nerveus, zenuwachtig of gespannen Zenuwachtige bewegingen of zenuwtrekken Voert regels te strikt uit, te aangepast Andere leerlingen mogen hem/haar niet Heeft moeilijkheden met leren Is te angstig of te bang Voelt zich duizelig of licht in het hoofd Voelt zich erg schuldig Praat voor zijn/haar beurt Voelt zich erg moe zonder reden Te dik Lichamelijke problemen zonder bekende medische oorzaak: pijnen (geen buikpijn of hoofdpijn) Lichamelijke problemen zonder bekende medische oorzaak: hoofdpijn Lichamelijke problemen zonder bekende medische oorzaak: misselijk Lichamelijke problemen zonder bekende medische oorzaak: oogproblemen Lichamelijke problemen zonder bekende medische oorzaak: huiduitslag of andere huidproblemen Lichamelijke problemen zonder bekende medische oorzaak: buikpijn Lichamelijke problemen zonder bekende medische oorzaak: overgeven Lichamelijke problemen zonder bekende medische oorzaak: andere problemen Valt mensen lichamelijk aan Pulkt aan neus, huid of aan iets anders van het lichaam Slaapt tijdens de les Onverschillig of ongemotiveerd Schoolwerk is slecht Onhandig of stuntelig Gaat liever om met oudere jongens of meisjes Gaat liever om met jongere jongens of meisjes Weigert om te praten Herhaalt bepaalde handelingen steeds maar weer, dwanghandelingen Veroorzaakt veel onrust in de klas Schreeuwt veel Gesloten, houdt dingen voor zichzelf Ziet dingen die er niet zijn Schaamt zich gauw of voelt zich niet op zijn/haar gemak Slordig werk Gedraagt zich onverantwoordelijk

3 Slooft zich uit of doet gek om op te vallen Te verlegen of timide Explosief en onvoorspelbaar gedrag Wensen moeten onmiddellijk ingewiligd worden, snel gefrustreerd Let niet goed op of is snel afgeleid Spraakprobleem Kijkt met een lege blik Kan niet tegen kritiek Steelt Spaart te veel dingen op die hij/zij niet nodig heeft Vreemd gedrag Vreemde gedachten Koppig, stuurs of prikkelbaar Stemming of gevoelens veranderen plotseling Mokt veel Achterdochtig Vloekt of gebruikt vieze woorden Praat erover dat hij/zij zichzelf zou willen doden Presteert beneden eigen niveau Praat te veel Pest veel Driftbuien of snel driftig Denkt te veel aan seks Bedreigt mensen Komt te laat op school of in de les Rookt tabak Voert opgedragen taken niet uit Spijbelen of schoolverzuim zonder opgaaf van reden Weinig actief, beweegt zich langzaam of te weinig energie Ongelukkig, verdrietig of depressief Meer dan gewoon luidruchtig Gebruikt alcohol of drugs Wil te graag het de ander naar de zin maken Heeft een hekel aan school Is bang om fouten te maken Zeuren Onverzorgd uiterlijk Teruggetrokken, gaat niet met anderen om Maakt zich zorgen

4 Alle kinderen en jongeren zijn wel eens droevig, boos, of bang. Hoe gaat jouw leerling met zulke gevoelens om? In deze vragenlijst willen wij graag van je weten wat uw leerling doet of denkt wanneer hij/zij verdrietig is, zich ergens aan ergert, boos wordt of angstig is. Er is geen juist of fout antwoord, kies gewoon het antwoord uit dat het best beschrijft hoe jouw leerling zou reageren. Zet een kruisje in het hokje van jouw antwoord. Je kruist dus steeds één van de vijf hokjes aan. Vergeet niet alle vragen te beantwoorden! Iedereen is wel eens boos. Je kunt boos zijn omdat iets niet mag. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom iemand boos is. In de zinnen hieronder staat wat mensen kunnen doen als ze boos zijn. Wat doet of denkt jouw leerling als hij/zij boos is? KRUIS BIJ ELKE ZIN HET ANTWOORDVAKJE AAN DAT HET BESTE PAST. "De antwoordalternatieven zijn: (1)= bijna nooit, (2)= zelden, (3)= af en toe, (4)= vaak, (5)= bijna altijd" Wanneer mijn leerling BOOS is Probeert hij/zij wat hem/haar boos maakt te veranderen. Vertelt hij/zij aan iemand hoe het met hem/haar gaat. Denkt hij/zij aan dingen die hem/haar gelukkig maken. Doet hij/zij iets wat hij/zij leuk vindt. Houdt hij/zij de gevoelens voor zichzelf. Maakt hij/zij er het beste van. Wilt hij/zij niemand zien. Denkt hij/zij dat het zijn/haar eigen probleem is. Wilt hij/zij niets meer doen. Vraagt hij/zij zich altijd af waarom hij/zij boos is. Denkt hij/zij erover na wat hij/zij zou kunnen doen Zegt hij/zij in zichzelf dat het probleem niet zo erg is. Maakt hij/zij ruzie met andere mensen. Uit hij/zij die woede. Probeert hij/zij te vergeten wat hem/haar boos maakt. Zoekt hij/zij de fout bij zichzelf. Denkt hij/zij zich terug aan vrolijke dingen. Probeert hij/zij er het beste van te maken. Gaat hij/zij naar iemand die hem/haar misschien kan helpen. Denkt hij/zij dat het wel voorbij zal gaan. Accepteert hij/zij wat hem/haar boos maakt. Laat hij/zij openlijk zien dat hij/zij boos is. Reageert hij/zij die gevoelens af op anderen. Krijgt hij/zij het maar niet uit zijn/haar hoofd. Trekt hij/zij zich terug. Laat hij/zij niet merken dat hij/zij boos is. Doet hij/zij iets leuks. Denkt hij/zij na over hoe het probleem opgelost zou kunnen worden. Zegt hij/zij tegen zichzelf dat het niets belangrijks is. Kan hij/zij sowieso niets tegen zijn/haar boosheid doen.

5 Iedereen is wel eens bang. Jouw leerling kan bang zijn wanneer hij/zij alleen is. Jouw leerling kan bang zijn wanneer hij/zij een taak of toets maakt. Jouw leerling kan bang zijn voor andere leerlingen of leerkrachten. In de zinnen hieronder staat wat mensen kunnen doen als ze bang zijn. Wat doet of denkt jouw leerling als hij/zij bang is? KRUIS BIJ ELKE ZIN HET ANTWOORDVAKJE AAN DAT HET BESTE PAST. "De antwoordalternatieven zijn: (1)= bijna nooit, (2)= zelden, (3)= af en toe, (4)= vaak, (5)= bijna altijd" Wanneer mijn leerling BANG is Probeert hij/zij dat wat hem/haar bang maakt te veranderen. Vertelt hij/zij aan iemand hoe het met hem/haar gaat. Denkt hij/zij aan dingen die hem/haar gelukkig maken. Doet hij/zij iets wat hij/zij leuk vindt. Houdt hij/zij deze gevoelens voor zichzelf. Maakt hij/zij er het beste van. Wilt hij/zij niemand zien. Denkt hij/zij dat het zijn/haar eigen probleem is. Wilt hij/zij niets meer doen. Vraagt hij/zij zich altijd af waarom hij/zij verdrietig is. Denkt hij/zij erover na wat hij/zij zou kunnen doen. Zegt hij/zij tegen zichzelf dat het probleem niet zo erg is. Maakt hij/zij ruzie met andere mensen. Uit hij/zij die angst. Probeert hij/zij te vergeten wat hem/haar bang maakt. Zoekt hij/zij de fout bij zichzelf. Denkt hij/zij zich terug aan vrolijke dingen. Probeert hij/zij er het beste van te maken. Gaat hij/zij naar iemand die hem/haar misschien kan helpen. Denkt hij/zij dat het wel voorbij zal gaan. Accepteert hij/zij wat hem/haar bang maakt. Laat hij/zij openlijk zien dat hij/zij bang is. Reageert hij/zij die gevoelens af op anderen. Krijgt hij/zij het maar niet uit zijn/haar hoofd. Trekt hij/zij zich terug. Laat hij/zij niet merken dat hij/zij bang is. Doet hij/zij iets leuks. Denkt hij/zij na over hoe het probleem opgelost zou kunnen worden. Zegt hij/zij tegen zichzelf dat het niets belangrijks is. Kan hij/zij sowieso niets tegen zijn/haar angst doen.

6 Iedereen is wel eens verdrietig. Je leerling kan verdrietig zijn wanneer het iets verliest. Jouw leerling kan verdrietig zijn wanneer een taak of toets mislukt. Jouw leerling kan verdrietig zijn wanneer andere mensen gemeen doen tegen hem/haar. In de zinnen hieronder staat wat mensen kunnen doen als ze verdrietig zijn. Wat doet of denkt jouw leerling als hij/zij verdrietig is? KRUIS BIJ ELKE ZIN HET ANTWOORDVAKJE AAN DAT HET BESTE PAST. "De antwoordalternatieven zijn: (1)= bijna nooit, (2)= zelden, (3)= af en toe, (4)= vaak, (5)= bijna altijd" Wanneer mijn leerling VERDRIETIG is Probeert hij/zij dat wat hem/haar verdrietig maakt te veranderen. Vertelt hij/zij aan iemand hoe het met hem/haar gaat. Denkt hij/zij aan dingen die hem/haar gelukkig maken. Doet hij/zij iets wat hij/zij leuk vindt. Houdt hij/zij deze gevoelens voor zichzelf. Maakt hij/zij er het beste van. Wilt hij/zij niemand zien. Denkt hij/zij dat het zijn/haar eigen probleem is. Wilt hij/zij niets meer doen. Vraagt hij/zij zich altijd af waarom hij/zij verdrietig is. Denkt hij/zij erover na wat hij/zij zou kunnen doen. Zegt hij/zij tegen zichzelf dat het probleem niet zo erg is. Maakt hij/zij ruzie met andere mensen. Uit hij/zij dit verdriet. Probeert hij/zij te vergeten wat hem/haar verdrietig maakt. Zoekt hij/zij de fout bij zichzelf. Denkt hij/zij zich terug aan vrolijke dingen. Probeert hij/zij er het beste van te maken. Gaat hij/zij naar iemand die hem/haar misschien kan helpen. Denkt hij/zij dat het wel voorbij zal gaan. Accepteert hij/zij wat hem/haar verdrietig maakt. Laat hij/zij openlijk zien dat hij/zij verdrietig is. Reageert hij/zij die gevoelens af op anderen. Krijgt hij/zij het maar niet uit zijn/haar hoofd. Trekt hij/zij zich terug. Laat hij/zij niet merken dat hij/zij verdrietig is. Doet hij/zij iets leuks. Denkt hij/zij na over hoe het probleem opgelost zou kunnen worden. Zegt hij/zij tegen zichzelf dat het niets belangrijks is. Kan hij/zij sowieso niets tegen zijn/haar verdriet doen. Zijn er zaken die u verontrusten bij dit kind? Zo ja, wat verontrust u? Denkt u dat, voor dit kind, professionele hulpverlening of verdere opvolging aangewezen is? Zo ja, waarom?