De kwetsbaren onder de kwetsbaren

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "De kwetsbaren onder de kwetsbaren"

Transcriptie

1 FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID De kwetsbaren onder de kwetsbaren Een verkennende dossierstudie naar geïnterneerde seksuele delinquenten met een verstandelijke beperking binnen de Commissie ter Bescherming van de Maatschappij Gent Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door ( ) (Diependaele Sarah) Academiejaar Promotor: Prof. dr. Freya Vander Laenen Commissaris: Anouk Mertens

2

3 FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID De kwetsbaren onder de kwetsbaren Een verkennende dossierstudie naar geïnterneerde seksuele delinquenten met een verstandelijke beperking binnen de Commissie ter Bescherming van de Maatschappij Gent Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door ( ) (Diependaele Sarah) Academiejaar Promotor: Prof. dr. Freya Vander Laenen Commissaris: Anouk Mertens

4 Verklaring inzake toegankelijkheid van de masterproef criminologische wetenschappen Ondergetekende, Diependaele Sarah ( ) geeft hierbij aan derden, zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen, [de toelating] [geen toelating] (schrappen wat niet past) om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden. Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na het titelblad. Datum: Handtekening:

5 Woord Vooraf Working hard is important. But there is something that matters even more: Believing in yourself. J.K. Rowling Het schrijven van deze Masterproef was voor mij zoals het lopen van een marathon. Na het startsignaal leek het bereiken van de finishlijn soms een onmogelijke opdracht. De tocht was zwaar en met vallen en opstaan. Maar met de toejuiching en steun van menige mensen aan de zijlijn liep ik steeds verder. Nu is de finish behaald en presenteer ik, evenwel buiten adem, vol trots en met voldoening het sluitwerk van mijn Masteropleiding Criminologische Wetenschappen aan de Universiteit Gent. Het voltooien van deze boeiende, maar hobbelige weg zou niet mogelijk zijn geweest zonder de hulp van enkele bijzondere personen. Speciaal voor hen dit woord van dank. Allereerst wens ik mijn dank te betuigen aan mijn promotor: Prof. dr. Freya Vander Laenen en mevr. Ciska Wittouck. Dankzij hun constructieve begeleiding, aanwijzingen en feedback was ik in staat de kwaliteit van mijn Masterproef te verbeteren. Zij stimuleerden mij om uit mijn comfortzone te treden en alles uit de kast te halen bij deze thesis, waarvoor dank. Verder wil ik de medewerkers van de CBM Gent bedanken. In het bijzonder dhr. Henri Heimans, Nancy Carlier, Nancy Merckx en Mieke Fackaert voor het inkijken van de dossiers en de hartelijke ontvangst. De dienst heeft ondertussen mijn hart gestolen. Tevens een woord van dank voor Katelijne Seynnaeve om mij te helpen bij het voeren van de dossierstudie. Bedankt allemaal. Een speciaal woord van dank gaat uit naar mijn zussen voor het nalezen, de tips en waardevolle correcties. Ik ben de laatste in rij om af te studeren waardoor ik het geluk heb gehad gebruik te kunnen maken van hun ervaring en knowhow. Zonder hen zou ik niet in staat geweest zijn dit te realiseren. Zij zijn mijn steun en toeverlaat en mijn grote voorbeelden aangaande wilskracht en volharding. Tot slot wens ik mijn ouders te bedanken. Hun onvoorwaardelijke steun gaf mij de kracht om niet alleen deze Masterproef, maar eveneens mijn studieloopbaan te voltooien. Bedankt om er altijd te zijn en voor de steeds bemoedigende woorden. I

6 Inhoudstafel Woord Vooraf... I Inhoudstafel... II Lijst van gebruikte afkortingen... VI Lijst van figuren... VIII Lijst van tabellen... IX Inleiding... 1 Hoofdstuk 1: De internering in België... 5 Inleiding Internering Classificatie Enkele cijfers Knelpunten in verband met de behandeling van geïnterneerden Problematische uitstroom naar de externe hulpverlening Problematische doorstroom binnen de externe hulpverlening Knelpunten in de diagnostische profielen Besluit Hoofdstuk 2: Seksuele delinquenten met een verstandelijke beperking Inleiding Begripsomschrijving Seksuele delinquentie Belgische strafwetgeving Psychiatrische omschrijving DSM Verstandelijke beperking Definitie AAIDD Psychiatrische omschrijving DSM Seksuele delinquenten met een verstandelijke beperking Prevalentie van seksuele delinquenten met verstandelijke beperking Knelpunten Oorzaken van seksuele delictpleging bij daders met een verstandelijke beperking Risicotaxatie bij seksuele delinquenten met verstandelijke beperking Besluit II

7 Hoofdstuk 3: Empirisch onderzoek Onderzoeksopzet Methodologie Afbakening doelgroep Dossierstudie Analyse van de gegevens Beperkingen van het onderzoek Onderzoeksresultaten algemeen profiel Demografische kenmerken Geslacht Huidige leeftijd Nationaliteit Nederlandse taalbeheersing Geboorteplaats Burgerlijke stand Analfabetisme Verblijfplaats (op 1 januari 2015) Psychiatrische problematieken Diagnose verstandelijke beperking IQ Conceptuele, sociale en praktische vaardigheden Niet-aangeboren hersenletsel Lichamelijke handicap VAPH-erkenning Bijkomende problemen Risicotaxatie Risicotaxatie Risicoprofiel Kenmerken interneringsmaatregel Duur internering Aantal lopende interneringen Zedenfeiten III

8 4.4.4 Bijkomende feiten Plaats uitvoering internering (op 1 januari 2015) Kenmerken VOP/Plaatsing VOP Plaatsing artikel 14 WBM Verschil in profielen en verblijf setting Demografische kenmerken Psychiatrische problematieken Risicotaxatie Kenmerken interneringsmaatregel Verschil in profielen Onderzoeksresultaten onderzoekssubjecten in het FPC Individuele kenmerken Algemeen profiel Opleidingsniveau en werksituatie Problematisch verleden Sociale omgeving Sociaal netwerk Analyse interneringstraject en plaatsing Voorwaarden bij VOP Redenen bij wederopname Redenen bij doorverwijzing naar FPC Voorwaarden bij opname/verblijf in het FPC Vergelijking voorwaarden bij opname/verblijf in APZ Sint-Lucia met FPC Hoofstuk 4: Terugkoppeling naar onderzoeksvragen Omschrijving doelgroep in literatuur Algemeen profiel Demografische kenmerken Psychiatrische problematiek Risicotaxatie Kenmerken interneringsmaatregel Kenmerken VOP/plaatsing IV

9 Besluit: Algemeen profiel onderzoekspopulatie Kenmerken onderzoekssubjecten in het FPC Algemeen besluit Lijst van geraadpleegde bronnen... X Bijlagen... XXIV Bijlage 1: Codeboek... XXIV Bijlage 2: Resultaten verschil in profielen en verblijf setting... XXXIII Bijlage 3: Algemeen profiel subjecten in het FPC... XXXVI V

10 Lijst van gebruikte afkortingen AAIDD AAMR ABAGG APA APZ American Association on Intellectual and Developmental Disabilities American Association on Mental Retardation Ambulante Begeleiding Aan Geïnterneerden met een verstandelijke beperking in de Gevangenis American Psychiatric Association Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis ARMIDILO Assessment of Risk Manageability for Individuals with Developmental and Intellectual Limitations who Offend ASS CBM CsBM DSM Fides FOD FPC GGZ ID IQ I.T.E.R. KFP NAH NAO Autismespectrumstoornis Commissie ter Bescherming van de Maatschappij Commissies ter Bescherming van de Maatschappij Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders Forensisch Initiatief voor Deviante Seksualiteit Federale Overheidsdienst Forensisch Psychiatrisch Centrum Geestelijke Gezondheidszorg Intellectual Disability Intelligentiequotiënt Impulscontrole Terugvalpreventie Empathiebevordering Responsabilisering Kliniek Forensische Patiënten Niet-Aangeboren Hersenletsel Niet Anderszins Omschreven VI

11 OBRA PCL-R PEC Observatie Behandeling Relatie Activiteit Psychopathy Checklist Revised Provinciale Evaluatie Commissie PM 38 Raven Progressive Matrices 38 Raven PSD PVT RRASOR SORAG SPSS SVR-20 Sw. VAPH VB VOP VRAG WAIS WBM Psychosociale Dienst Forensisch Psychiatrisch Verzorgingstehuis Rapid Risk Assessment of Sexual Offense Recidivism Sex Offender Risk Appraisal Guide Statistical Package for the Social Sciences Sexual Violence Risk Assessment Strafwetboek Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap Verstandelijke Beperking Vrij Op Proef Violence Risk Assessment Guide Wechsler Adult Intelligence Scale Wet van 1 juli 1964 tot Bescherming van de Maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele feiten VII

12 Lijst van figuren Figuur 1: Classificatie geïnterneerden 7 Figuur 2: Gevangenisbevolking 8 Figuur 3: Verdeling gevangenisbevolking 9 Figuur 4: Indeling en classificatie voor IQ-scores 27 Figuur 5: Continuüm verblijfplaatsen volgens niveau van beveiliging 65 VIII

13 Lijst van tabellen Tabel 1: Leeftijd in klassen 52 Tabel 2: Burgerlijke stand 53 Tabel 3: IQ-test 55 Tabel 4: Specifieke IQ-score 56 Tabel 5: Graad verstandelijke beperking 56 Tabel 6: Type erkenning 57 Tabel 7: Risicoprofiel 59 Tabel 8: Plaats van uitvoering intramuraal 61 Tabel 9: Plaats van uitvoering extramuraal 61 Tabel 10: Aantal wederopnames 62 Tabel 11: Residentiële verblijfplaats 63 Tabel 12: Verblijfplaats ambulant 64 Tabel 13: Verblijfplaats ambulant+ 64 Tabel 14: Demografische kenmerken * Plaats uitvoering internering Tabel 15: Psychiatrische problematieken * Plaats uitvoering internering Tabel 16: Risicotaxatie * Plaats uitvoering internering Tabel 17: Kenmerken interneringsmaatregel * Plaats uitvoering internering Tabel 18: Demografische kenmerken Tabel 19: Psychiatrische problematieken Tabel 20: Risicotaxatie Tabel 21: Kenmerken interneringsmaatregel Tabel 22: Kenmerken VOP-traject XXXIII XXXIV XXXIV XXXV XXXVI XXXVI XXXVI XXXVII XXXVII IX

14 Inleiding Wie normaal functioneert, kan overal terecht, maar zodra van het normale wat afbrokkelt, wordt het geleidelijk aan vroeger donker (Nuy, 2000, p7). Het onderwerp van deze Masterproef kadert binnen het thema van internering. De internering in België wordt omschreven als een veiligheidsmaatregel van onbepaalde duur. Deze maatregel is van toepassing op delinquenten die ontoerekeningsvatbaar worden verklaard omwille van een psychiatrische problematiek. Volgens de Wet tot Bescherming van de Maatschappij (WBM) 1964 beoogt de interneringsmaatregel een dubbele finaliteit: de bescherming van de maatschappij enerzijds en behandeling van de geïnterneerden anderzijds (Cosyns, D Hont, Janssens, Maes, & Verellen, 2007; Heimans & Brad, 2005; Naudts et al., 2005). De interneringsmaatregel is met andere woorden geen straf, hoewel het door geïnterneerden vaak als een straf wordt ervaren. Het Belgisch interneringssysteem wordt sinds lange tijd de schandevlek van justitie genoemd (Lesaffer & Verhoest, 2010). Zo komen geïnterneerden in een penitentiaire inrichting terecht, verstoken van de nodige zorg en behandeling (Moens & Pauwelyn, 2012). België werd hiervoor verscheidene keren veroordeeld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. In principe horen geïnterneerden thuis in de externe (reguliere) hulpverlening. In de praktijk doen zich echter hieromtrent tal van problemen voor. Tot op vandaag is er nog (te) weinig geweten over de profielen van personen die geïnterneerd worden. De interneringspopulatie is een heterogene groep bestaande uit meerdere subgroepen (Vanden Hende, Caris, & De Block-Bury, 2005). Teneinde inzicht te verkrijgen in de specifieke noden van elke subgroep en hierdoor zorg op maat te kunnen verstrekken, is onderzoek naar hun profielen noodzakelijk. De focus binnen deze thesis ligt op een zeer kwetsbare interneringsgroep, met name geïnterneerde seksuele delinquenten met een verstandelijke beperking onder de bevoegdheid van de Commissie ter Bescherming van de Maatschappij (CBM) te Gent. Een actuele profielschets van deze doelgroep is tot op heden onbestaande. Meer inzicht in deze groep van geïnterneerden en kennis van hun kenmerken is nochtans aanbevolen en met het oog op het voorzien in een aangepaste behandeling noodzakelijk. 1

15 De bijdrage van deze Masterproef is er op gericht een beeld te schetsen van de situatie waarin geïnterneerde seksuele delinquenten met een verstandelijke beperking zich bevinden. Volgende centrale onderzoeksvragen staan hierbij voorop: 1. Hoe wordt de interneringsgroep seksuele delinquenten met een verstandelijke beperking beschreven in de literatuur? 2. Wat is het algemene profiel van geïnterneerde seksuele delinquenten met een verstandelijke beperking onder de bevoegdheid van CBM Gent? 3. Welke kenmerken vertonen geïnterneerde seksuele delinquenten met een verstandelijke beperking onder de bevoegdheid van CBM Gent geplaatst in het Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) te Gent? Teneinde een antwoord te kunnen bieden op de eerste onderzoeksvraag wordt de uitgebreide literatuur omtrent het onderwerp geraadpleegd. Aan de hand van een literatuuronderzoek wordt er kennis verworven over de onderzoeksgroep. Dit op verschillende domeinen. De omschrijving van de doelgroep volgens literatuur vormt de basis voor de volgende stap in het onderzoek. De tweede en derde onderzoeksvraag hebben betrekking op het empirische deel van de Masterproef: een dossierstudie bij de CBM Gent. Hierbij worden de dossiers van geïnterneerde seksuele delinquenten met een verstandelijke beperking zowel in detentie, vrij op proef (VOP) als geplaatst buiten de gevangenismuren volgens artikel 14 WBM, bestudeerd. Om het onderzoek duidelijk te houden wordt als referentiedatum 1 januari 2015 gehanteerd. Omtrent de tweede centrale onderzoeksvraag kunnen de volgende deelvragen onderscheiden worden: - Wat zijn de demografische kenmerken? - Welke psychiatrische problematiek(en) zijn aanwezig? - Ingeval van risicotaxatie, welke risicoprofielen zijn voorhanden? - Wat zijn de kenmerken van de interneringsmaatregel? - Is er sprake van begeleiding van OBRA of t Zwart Goor tijdens de detentie? - Indien vrij onder voorwaarden, wat zijn de kenmerken van de VOP? - Indien geplaatst, wat zijn de kenmerken van de plaatsing? 2

16 Met betrekking tot de tweede centrale onderzoekvraag worden tevens de kenmerken van de onderzoekssubjecten in detentie, FPC, residentieel en ambulant vergeleken. Hierbij wordt nagegaan of er sprake is van mogelijke verschillen in profielen voor de verschillende verblijfplaatsen. Door een vergelijking te maken kan worden onderzocht of bepaalde kenmerken eerder leiden tot opsluiting in de gevangenis dan wel tot doorstroming naar een extramurale voorziening of plaatsing in onder meer het FPC. Deze kennis zal dan op zijn beurt mogelijke knelpunten naar voor brengen, alsook de aandachtspunten die op deze doelgroep van toepassing zijn. Wat de derde onderzoeksvraag betreft, komen onderstaande deelvragen aan bod: - Wat zijn de demografische kenmerken? - Welke psychiatrische problematiek(en) zijn aanwezig? - Ingeval van risicotaxatie, welke risicoprofielen zijn voorhanden? - Wat zijn de kenmerken van de interneringsmaatregel? - Wat is het opleidingsniveau en werksituatie? - Is er sprake van een problematisch verleden? - Hoe wordt de sociale omgeving getypeerd? - Is er aanwezigheid van een sociaal netwerk? - Indien reeds VOP-traject, wat zijn de kenmerken van de VOP? - Wat zijn de kenmerken van de plaatsing? Beperkingen zijn inherent aan wetenschappelijk onderzoek. Zo worden in deze scriptie uitsluitend geïnterneerden onder de bevoegdheid van de CBM Gent bestudeerd. Daarnaast is een dossierstudie slechts een momentopname. De populatie van geïnterneerden is een steeds evoluerende groep, waarbij continu wijzigingen plaatsvinden. In het onderzoek van deze Masterproef wordt gebruik gemaakt van een referentiedatum, 1 januari Deze dient als een houvast, vermits de situatie van de doelgroep steeds wijzigt. Bijgevolg is deze situatie op vandaag niet meer up to date. Ook het werken met secundaire bronnen brengt beperkingen met zich mee. Dossiers zijn immers dikwijls onvolledig, waardoor het mogelijk is dat niet alle noodzakelijke gegevens terug te vinden zijn. Bovendien kan niet worden gecontroleerd of de informatie correct is. Rekening houdend met deze beperkingen wordt getracht een antwoord te formuleren op de vooropgestelde onderzoeksvragen. 3

17 Om een gestructureerd antwoord te bieden is de Masterproef onderverdeeld in vier hoofdstukken. De internering in België vormt het vertrekpunt van deze Masterproef. In hoofdstuk 1 wordt dan ook de Belgische interneringsmaatregel en zijn bijhorende knelpunten toegelicht. Zowel enkele cijfers als hinderpalen in verband met de behandeling van geïnterneerden en diagnostische profielen worden aangekaart. Hoofdstuk 2 verschaft een eerste kennismaking met de vooropgestelde interneringsgroep. Met behulp van nationale en internationale literatuur worden de begrippen seksuele delinquentie en verstandelijke beperking afzonderlijk behandeld. Vervolgens brengt het hoofdstuk beide kenmerken samen en wordt er overgegaan tot een uitvoerige omschrijving van seksuele delinquenten met verstandelijke beperking. Het empirisch onderzoek van de Masterproef wordt in hoofdstuk 3 uiteengezet. Het hoofdstuk vangt aan met het onderzoeksopzet en motivering van de methodologische keuzes. Daaropvolgend worden de onderzoeksresultaten van de dossierstudie weergegeven en besproken. Naast gegevens omtrent het algemeen profiel komen de verschillen in profielen en kenmerken van de geïnterneerden in het FPC te Gent aan bod. Hoofdstuk 4 behelst een terugkoppeling naar de onderzoeksvragen. Aan de hand van de onderzoeksresultaten, die door middel van het literatuuronderzoek en empirisch onderzoek verworven zijn, wordt een antwoord geformuleerd op de vooropgezette vragen. Tot slot worden de belangrijkste elementen van de studie aangehaald en samengevat in het algemeen besluit van de Masterproef. De Belgische internering en zijn populatie vormen voor menige onderzoekers een boeiend en meeslepend onderzoeksonderwerp. Dit is voor mij niet anders. Door mijn stage ( ) bij de CBM van Gent is inmiddels een nauwe betrokkenheid tot de Belgische interneringspopulatie ontstaan. Geschikte en aangepaste behandeling is voor iedere geïnterneerde een basisrecht. Dit is wat we voor ogen moeten houden als, in het vervolg van deze Masterproef, de kwetsbaren onder de kwetsbaren worden bestudeerd. 4

18 Hoofdstuk 1: De internering in België Inleiding In dit hoofdstuk van de Masterproef wordt de internering in België besproken 1. Geïnterneerden horen in theorie thuis in de externe (reguliere) hulpverlening, voorzien van de nodige zorg, behandeling en/of begeleiding. In de praktijk doen zich echter hieromtrent tal van problemen voor. De Belgische interneringsmaatregel is er immers nog steeds niet in geslaagd om zorg op maat aan alle geïnterneerden te verstrekken. Een algemene schets van de Belgische internering en zijn voornaamste knelpunten biedt verschillende aanknopingspunten voor de volgende hoofdstukken. Vooreerst wordt de internering in België toegelicht, waaronder de classificatie van geïnterneerden en enkele cijfers. Vervolgens komen de knelpunten in verband met de behandeling van geïnterneerden aan bod. Zowel de problematische uitstroom naar de externe hulpverlening, als de problematische doorstroom binnen de externe hulpverlening worden hierin beschreven. Tot slot handelt het laatste punt van dit hoofdstuk over de knelpunten in diagnostische profielen. 1. Internering België onderwerpt delinquenten die voor hun daden ontoerekeningsvatbaar worden verklaard aan een bijzonder stelsel, met name de internering (Heimans & Brad, 2003; Vanden Hende et al., 2005). De interneringsmaatregel mag hierbij niet gezien worden als straf maar als een veiligheidsmaatregel van onbepaalde duur (Cosyns et al., 2007; Naudts et al., 2005). Het interneringsysteem beoogt immers een dubbele finaliteit. Enerzijds wil men langs deze weg de samenleving beschermen en anderzijds de geïnterneerde voorzien van de nodige zorg en behandeling opdat deze kan terugkeren naar de maatschappij (Heimans & Brad, 2003; Vandevelde, De Smet, & To, 2013). Het is aldus van groot belang een evenwicht te vinden tussen de bescherming van de maatschappij en het recht van de persoon op zorg en/of behandeling. Veelal vormt dit een precaire aangelegenheid (Heimans, 2001). Zo valt uit de praktijk af te leiden dat vaak prioriteit wordt gegeven aan de veiligheid van de samenleving in plaats van aan de behandeling van de betrokken geïnterneerde (De Clerck & Van Steenbrugge, 2007; Naudts et al., 2005; Vanden Hende et al., 2005). 1 Hoofdstuk 1 van de Masterproef is deels gebaseerd op de Bachelorproef, neergelegd tot het behalen van de graad van Bachelor in de Criminologische Wetenschappen door Diependaele Sarah academiejaar

19 Op vandaag is het de Wet tot Bescherming van de Maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde strafbare seksuele feiten van 1 juli die de Belgische interneringsmaatregel regelt. De WBM verwijst onder meer naar de volgende interneringsvoorwaarden: De dader dient zich op het ogenblik van de feiten en de berechting, of op het moment van de berechting, in een staat van krankzinnigheid of in een ernstige staat van geestesstoornis of zwakzinnigheid te bevinden, dewelke hem/haar ongeschikt maakt tot het controleren van zijn/haar daden. Daarnaast dient de verdachte op het ogenblik van de berechting als sociaal gevaarlijk te worden beschouwd. Hij/zij dient met andere woorden een gevaar voor de maatschappij te zijn. (Vanden Hende et al., 2005, pp. 18) In april 2014 keurde de Kamer het nieuwe wetsvoorstel Anciaux goed. Deze wet betreffende de internering van personen 3 moet nog in werking treden maar is een stap naar een humane behandeling van geïnterneerden ( Voorstel Anciaux voor geïnterneerden is wet, 2014). Bij deze wet dient de bedenking te worden gemaakt of het zal voldoen aan de vereisten. Kan het voor eens en voor altijd de interneringssituatie in ons land doen kenteren? Dit is alleen mogelijk wanneer de betrokken partijen zich hiertoe voldoende engageren. Het wettelijke kader van de wet van 5 mei 2014 kende een aantal alteraties. In het derde wetsontwerp Potpourri III 4, dat kadert in de geplande hervormingen van justitie, werden naast enkele technische correcties eveneens fundamentele aanpassingen op vlak van interneringsbeleid uitgevoerd ( Potpourri III, 2015). Een doorslaggevende instantie in het interneringsproces is de Commissie tot Bescherming van de Maatschappij 5. De CBM beslist hoe de interneringsmaatregel zal worden uitgevoerd en beschikt hierbij over ruime bevoegdheden. Vervolgens volgt zij door middel van wekelijkse zittingen het verloop van de internering op (Mettioui & Boskat, 2011). België telt acht Commissies ter Bescherming van de Maatschappij 6 (CsBM) met een territoriale bevoegdheid per hof van beroep. Deze acht worden overkoepeld door een Hoge CBM te Brussel die fungeert als beroepscollege (Casselman, 1997). 2 Wet 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele feiten, BS 17 juli Wet 5 mei 2014 betreffende de internering van personen, BS 9 juli Het derde wetsontwerp Potpourri III werd op 23 oktober 2015 goedgekeurd in de Ministerraad 5 Op grond van de wet van 5 mei 2014 zal de CBM in het jaar 2016 worden vervangen door de Kamer voor de Bescherming van de Maatschappij binnen de Strafuitvoeringsrechtbanken 6 Drie Nederlandstalige (Antwerpen, Gent en Leuven), vier Franstaligen (Jamioulx, Lantin, Bergen en Namen) en de tweetalige CBM Vorst (Casselman, 1997) 6

20 Een welbepaalde commissie treedt op wanneer het misdrijf is gepleegd in de regio waar deze bevoegd is (Casselman, 1997). Tot slot is het van belang te wijzen op het onderlinge verschil in benadering en optreden tussen de verschillende CsBM (De Vuysere, 2004; Heimans, 2001). Zo staat de CBM van Gent bekend om zijn menswaardige en milde aanpak, terwijl andere commissies eerder hardvochtig optreden. Wegens dit contrast is er veelal sprake van een willekeurige aanpak (Vandenbroucke, 1997). 1.1 Classificatie Geïnterneerden kunnen, zoals in figuur 1 weergegeven, geclassificeerd worden in drie subgroepen. Met name volgens de kans op herval (low, medium en high risk), de noodzaak tot beveiliging (low, medium en high security) en de intensiteit van de nodige zorg (low, medium en high care). Het is op basis van deze indeling dat de plaats en de inhoud van de zorg zal bepaald worden. Het veiligheidsrisico neemt hierin echter vaak de bovenhand (Goethals & Robert, 2007; Moens & Pauwelyn, 2012; To, Vanheule, De Smet, & Vandevelde, 2015; Vander Beken & Vanhaelemeesch, 2013). Figuur 1: Classificatie geïnterneerden Zorg/care Low Medium High Totaal Risico op herval veiligheidsrisico Low Medium High Totaal Overgenomen van Geen opsluiting maar sleutels tot re-integratie. Voorstellen voor een gecoördineerd zorgtraject voor geïnterneerden (p. 7), door I. Moens, & L. Pauwelyn, 2012, Brussel: Zorgnet Vlaanderen. Daarenboven is de classificatie volgens Goethals en Robert (2007) een dynamisch gegeven. Het kan immers wijzigen in loop van tijd (Moens & Pauwelyn, 2012). 1.2 Enkele cijfers In het kader van enkele cijfers geven de figuren 2 en 3 de prevalentie van geïnterneerden binnen de penitentiaire bevolking weer. In 2011 telde ons land 4093 geïnterneerden waarvan 1158 verbleven in de gevangenis. Deze 1158 geïnterneerden maken zodoende 10% uit van de totale gevangenispopulatie in België (Moens & Pauwelyn, 2012). 7

21 Hiertoe behoren niet enkel high risk geïnterneerden maar tevens geïnterneerden met een matig of laag risicoprofiel (Moens & Pauwelyn, 2012). Daarnaast toont figuur 2 aan dat het aantal geïnterneerden in de Belgische penitentiaire inrichtingen alsmaar stijgt. Zo telde de gevangenisbevolking in 2013, 1169 geïnterneerden. De afgelopen tien jaar deed zich de grootste toename bij de groep van geïnterneerden voor (Federale Overheidsdienst Justitie, 2013). Figuur 2: Gevangenisbevolking Overgenomen van Gevangenisbevolking, door FOD Justitie, In 2014 bestond de gevangenisbevolking uit 1088 geïnterneerden. Dit op een totaal van gedetineerden. De verhouding van de gevangenispopulatie in 2014 wordt door figuur 3 weergegeven. Zoals deze figuur aangeeft, vormde de interneringspopulatie in dat jaar de derde grootste categorie binnen gevangeniscontext. Bovendien is ten opzichte van het jaar 2013 een kleine daling in prevalentie waar te nemen (Federale Overheidsdienst Justitie, 2015). 8

22 Figuur 3: Verdeling gevangenisbevolking Overgenomen van Directoraat-generaal Penitentiaire Inrichtingen Jaarverslag 2014, door FOD Justitie, 2015, p. 7. Ten slotte dient te worden opgemerkt dat er in België een gebrek is aan gedetailleerde en recente cijfers inzake de interneringspopulatie. Naast jaarlijkse prevalentiecijfers van geïnterneerden binnen de gevangenisbevolking, uitgaande van FOD Justitie, ontbreken systematisch cijfergegevens van geïnterneerden. Dit is bijgevolg van invloed op onze kennis over personen die geïnterneerd worden en hun profiel (De Vuysere, 2004). 2. Knelpunten in verband met de behandeling van geïnterneerden In se beoogt de interneringsmaatregel de psychiatrische problematiek van geïnterneerden te behandelen (Cosyns, 2005). De gevangenis vormt hierbij een ongepaste omgeving (Snacken, Devynck, Distelmans, Gutwirth, & Lemmens, 2015). De penitentiaire inrichtingen beschikken immers over onvoldoende capaciteit om de noodzakelijke hulpverlening te verzekeren (Moens & Pauwelyn, 2012). Veelal zijn er zorgequipes aanwezig, maar ook zij blijken niet aan de vraag te kunnen voldoen (Goorden & Oei, 2007). Het gebrek aan behandeling van de geïnterneerden leidt tot schrijnende toestanden die volgens Snacken een democratische rechtstaat onwaardig zijn (2009). Ondanks het feit dat geïnterneerden recht hebben op aangepaste behandeling zijn op het gebied van uitstroom naar de externe hulpverlening tal van knelpunten aan te duiden (Cosyns, De Doncker, & Dillen, 1997). 9

23 In Vlaanderen zijn het voornamelijk de VOP 7 gestelde geïnterneerden die kans maken op een behandeling en/of begeleiding in de gezondheidszorg (Cosyns et al., 2007). 2.1 Problematische uitstroom naar de externe hulpverlening In België is er een tekort aan kwaliteitsvol zorgaanbod voor personen met een interneringsmaatregel dat voldoet in kwantiteit en continuïteit (Boers, Vandevelde, Soyez, De Smet, & To, 2011). Zo is het aanbod onvoldoende gedifferentieerd en zijn er voor bepaalde subgroepen nauwelijks of geen opvangmogelijkheden (Decoene, 2007; De Vuysere, 2005; Heimans & Brad, 2003). De Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) kampt met een capaciteitstekort waardoor GGZ-voorzieningen in zekere mate weigerachtig staan tegenover de opname van geïnterneerden (Michiels, 2007). Veelal wordt deze groep van delinquenten geweigerd op basis van (te) complexe pathologieën, gevaarlijkheid en aard van de gepleegde feiten. Bovendien zijn er voor sommige zorgvoorzieningen lange wachtlijsten. Wat eveneens kan bijdragen tot de moeizame uitstroom van de gevangenissen naar het externe circuit (Federale Overheidsdienst Justitie, z.j.). 2.2 Problematische doorstroom binnen de externe hulpverlening Eenmaal in het zorgcircuit is het moeilijk om de continuïteit van de zorg voor de geïnterneerden te waarborgen (Lauwaert, Mattheeuws, & De Deygere, 2014). Het Vlaams forensisch zorglandschap is versnipperd en bestaat uit eilandjes die amper met elkaar verbonden zijn (Boers et al., 2011). Om deze reden is er nood aan de uitbouw van een forensisch psychiatrisch zorgcircuit die de continuïteit van de zorg moet garanderen (De Vuysere, 2005; Vandevelde et al., 2011). Dit zorgcircuit moet de verschillende forensische eilandjes met elkaar verbinden om de doorstroom van geïnterneerden doorheen het zorgtraject te bevorderen (Cosyns, 2005; Moens & Pauwelyn, 2012). Een mogelijke terugkeer naar de gevangenis wordt hierbij vermeden door de geïnterneerde in het zorgcircuit op te vangen (Vander Laenen & De Cauwer, 2011). Daarenboven biedt deze circuitvorming de mogelijkheid tot het ontwikkelen van een geïndividualiseerd zorgtraject waarin de behandelingsfasen vlot op elkaar aansluiten en overeenstemmen met de behoeften van de geïnterneerde (Cosyns, 2005; To, De Smet, Boers, & Vandevelde, 2013). 7 Een invrijheidsstelling op proef is mogelijk volgens artikel 18 van de WBM. Tijdens een VOP krijgt de geïnterneerde een residentiële of ambulante behandeling (Moens & Pauwelyn, 2012) 10

24 Vooral het FPC 8 speelt een belangrijke rol in het zorgcircuit. Zij vormt een schakel die lange tijd ontbrak in het forensische zorgaanbod (Federale Overheidsdienst Justitie, z.j.). Tevens wijst de literatuur op het streefdoel van een volledige integratie van de forensische hulpverlening in de reguliere geestelijke gezondheidszorg (Roose, Vander Laenen, Aertsen, & Van Garsse, 2012). Het uitgangspunt luidt waar kan regulier, waar moet specifiek (Moens & Pauwelyn, 2012, p. 25). Een geïntegreerd zorgcircuit veronderstelt een vlotte doorstroom naar en doorheen het reguliere circuit, indien forensische hulpverlening niet noodzakelijk is (Goethals & Robert, 2007; Vandevelde et al., 2011). Uiteindelijk dient het volledige geestelijke gezondheidszorgaanbod toegankelijk te zijn voor de interneringspopulatie (Roose et al., 2012). Anno 2016 is dit streefdoel nog steeds niet bereikt. Afgezien van de knelpunten stellen enkele auteurs toch een mentaliteitswijziging vast. Zo besteedt het beleid meer aandacht aan de interneringsproblematiek en ontstaan steeds nieuwe initiatieven zoals forensisch psychiatrische afdelingen in algemeen psychiatrische ziekenhuizen en Forensisch Psychiatrische Centra (Vander Laenen, 2009; Vander Laenen, Casselman, Klerkx, & Vermeiren, 2011). Door de diversiteit in het zorglandschap en het uitgangspunt om de juiste behandeling op de juiste plaats aan de geïnterneerde te kunnen bieden, is het bovendien noodzakelijk dat de betrokken instanties vlotter, beter en correct kunnen doorverwijzen (Lauwaert et al., 2014). Initiatieven zoals netwerkcoördinatoren internering, zorgcoördinatoren internering en schakelteams moeten dit proces begeleiden. 3. Knelpunten in de diagnostische profielen Naast het gebrek aan recente en gedetailleerde cijfergegevens van de interneringspopulatie, is er een tekort aan kennis met betrekking tot de profielen van geïnterneerden (Vander Beken & Vanhaelemeesch, 2013). Vanden Hende et al. (2005) benadrukken dat de groep van geïnterneerde daders zeer heterogeen is, bestaande uit diverse subgroepen. Zij onderscheiden onder meer personen met persoonlijkheidsstoornissen, met psychotische stoornissen, met een verstandelijke beperking, met alcohol- en drugsproblemen en plegers van seksuele delicten. Het is belangrijk op te merken dat deze populatie vaak gekenmerkt wordt door meervoudige problematieken. Het toepassen van uniforme behandelingsmodellen is derhalve niet mogelijk bij deze heterogene interneringsgroep (Vandevelde et al., 2011). 8 Geïnterneerden worden volgens artikel 14 WBM in het Forensisch Psychiatrisch Centrum geplaatst. Het FPC vormt naast een hoog beveiligde setting tevens een klinische setting ( 11

25 Een diepgaande beschrijving van de interneringspopulatie is noodzakelijk om inzicht te verkrijgen in de specifieke noden en behoeften van geïnterneerden en de subgroep waartoe ze behoren. Elk subgroep vereist dan ook een andere aanpak (Vanden Hende et al., 2005). Het in kaart brengen van profielen is aldus van belang. Het zorgt ervoor dat geïnterneerden geïndividualiseerde zorgtrajecten kunnen doorlopen (Cosyns et al., 2007). Tot op heden is er een dringende vraag naar onderzoek omtrent de profielen van personen die geïnterneerd worden. Doorheen de jaren zijn er evenwel beschrijvende cijfergegevens geproduceerd maar bleef een gedetailleerde weergave van de interneringspopulatie vaak uit. Doch, in 2004 voerden Vanden Hende, Caris en De Block-Bury onderzoek naar geïnterneerden met een verstandelijke beperking (IQ-score lager of gelijk aan 75) in Vlaamse gevangenissen. Dit diepgaand onderzoek gaf ons inzicht in de interneringsgroep op verschillende domeinen: achterliggende demografische kenmerken, scholing, familiale toestand, psychiatrische problematiek(en), justitiële gegevens en sociale omgeving. Het onderzoek vond plaats in september 2004 en maakte gebruik van een dossierstudie. Het aantal verstandelijk beperkte geïnterneerden in Vlaamse gevangenissen bedroeg toen 467. Het ging voornamelijk om Belgische mannen die zich tussen de leeftijd van 36 en 45 jaar bevonden. De meerderheid van de doelgroep kende een lichte verstandelijke handicap en had te kampen met bijkomende (psychische) problemen. Kijkend naar de aard van de feiten bleek het overwegend om zedendelicten te gaan, gevolgd door diefstal, slagen en verwondingen en brandstichting (Vanden Hende et al., 2005). Drie jaar later publiceerden Cosyns et al. (2007) op hun beurt een wetenschappelijk artikel met cijfergegevens over de opgesloten geïnterneerden in België. Dit was tevens een poging tot het schetsen van een algemeen profiel van de interneringspopulatie, maar volstaat op vandaag niet. Verder en meer actueel onderzoek blijkt aldus aanbevolen. Een veelbelovend initiatief dat tracht tegemoet te komen aan onze gebrekkige kennis over de profielen van geïnterneerden is een samenwerking van de externe zorgcoördinator internering uitgaande van FOD Justitie (ressorterend onder het Hof van Beroep van Gent) met de netwerkcoördinator internering vanuit Volksgezondheid (onder het Hof van Beroep Gent) en het schakelteam Oost- en West-Vlaanderen. Het initiatief betreft het uitwerken van een uniform registratiesysteem met als doel de interneringspopulatie onder het Hof van Beroep Gent in termen van profielen, problematieken en zorgbehoeften in kaart te brengen. Zowel de interneringspopulatie in de gevangenis als de geïnterneerden vrij onder voorwaarden worden hierbij geregistreerd (Seynnaeve & Dheedene, persoonlijke communicatie, 18 februari 2014). 12

26 Doch, stoot men hier op een aantal beperkingen. Zo gaat het om een momentopname en vormt het een hele uitdaging om de registratie steeds up-to-date te houden (Seynnaeve & Dheedene, persoonlijke communicatie, 18 februari 2014). Besluit Het Belgisch interneringssysteem ligt al jarenlang onder vuur. Geïnterneerden zijn delinquenten maar tegelijk psychiatrische patiënten. Om deze reden is het noodzakelijk dat deze doelgroep aangepaste zorg en/of behandeling verkrijgt. Net in verband met dat laatste heersen nog heel wat knelpunten. Zo blijkt, op basis van de gebrekkige cijfergegevens die voorhanden zijn, dat het aantal geïnterneerden in de Belgische gevangenissen blijft stijgen. Het huidige hulpverlenings- en zorgaanbod voor geïnterneerden is ontoereikend, met als gevolg dat ettelijke geïnterneerden in een penitentiaire inrichting verblijven. Daarnaast is er binnen de externe hulpverlening onvoldoende zorg op maat en zorgcontinuïteit. De uitwerking van een forensisch psychiatrisch zorgcircuit kan hieraan tegemoet komen. Naast het ontbreken van recente en gedetailleerde cijfergegevens van de interneringspopulatie, is er tevens een tekort aan kennis met betrekking tot de profielen van geïnterneerden. Profielschetsing is essentieel om inzicht te verwerven in de specifieke behoeften van geïnterneerden en om bijpassende kwalitatieve zorg en/of behandeling te kunnen verstrekken. Toch kunnen we de bedenking maken dat ondanks de vele knelpunten, de literatuur de laatste jaren een mentaliteitswijziging vaststelt. Zo keurde de Kamer in april 2014 het nieuwe wetsvoorstel Anciaux goed. 13

27 Hoofdstuk 2: Seksuele delinquenten met een verstandelijke beperking Inleiding Het voorgaande hoofdstuk behandelde de Belgische interneringsmaatregel, de knelpunten omtrent het interneringsysteem en de interneringspopulatie. Een subgroep binnen de geïnterneerden zijn de seksuele delinquenten met een verstandelijke beperking. Zij vormen een kwetsbare, maar ook controverse eenheid binnen de Belgische interneringspopulatie. De kenmerken van deze interneringsgroep zijn nog steeds onvoldoende zichtbaar voor de buitenwereld, waardoor er vaak misvattingen ontstaan rond dit type van daders. Het is dan ook noodzakelijk deze geïnterneerden in kaart te brengen en hun kenmerken openbaar te maken. In dit literatuuroverzicht wordt er stilgestaan bij de begrippen seksuele delinquentie en verstandelijke beperking. Beide kenmerken worden apart besproken bevorens ze samen te brengen onder punt 1.3 van de begripsomschrijving. Vervolgens wordt er aandacht besteed aan de prevalentie van seksuele plegers met een verstandelijke beperking en de problemen die heersen bij deze groep van geïnterneerden. Tot slot wordt er in dit hoofdstuk ingegaan op de mogelijke oorzaken van seksuele delictpleging bij daders met een verstandelijke beperking en de risicotaxatie. 1. Begripsomschrijving In de literatuur zijn er voor de begrippen seksuele delinquentie, verstandelijke beperking en seksuele delinquenten met een verstandelijke beperking verschillende definities voorhanden. Het is nodig om duidelijkheid te scheppen binnen deze opeenstapeling van begripsbepalingen. De desbetreffende omschrijvingen zijn veelal onder te verdelen in twee categorieën, met name psychiatrische en juridische definities. Het onderwerp van deze Masterproef leunt aan bij beide domeinen, echter niet elk van de te bestuderen begrippen kent een juridische definitie. In deze Masterproef gaan de psychiatrische definities uit van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM), afkomstig van de American Psychiatric Association (APA). Dit handboek kent sinds mei 2013 een vijfde uitgave en wordt als één van de meest vooraanstaande psychiatrische handleidingen beschouwd. 14

28 Voor de juridische definities wordt er vertrokken vanuit de Belgische strafwetgeving. De begripsbepalingen zijn gebaseerd op het Belgisch Strafwetboek (Sw.). In het kader van de begripsomschrijving is het van belang een onderscheid te maken binnen de verzameling van definities (Van Beek & De Ruiter, 2003). De domeinen justitie en psychiatrie benaderen begrippen vanuit een andere invalshoek, waardoor de combinatie van beide een meer complete en aanvullende omschrijving van de begrippen weergeeft. 1.1 Seksuele delinquentie Uit de literatuur blijkt dat het begrip seksuele delinquentie geen eenduidige definitie kent. Het definiëren wordt als een moeilijke aangelegenheid beschouwd, aangezien het begrip meerdere ladingen dekt en veeleer over een subjectieve invulling beschikt. Doorheen de geschiedenis zijn er verschillende betekenissen gegeven aan dit begrip (De Hert & Gutwirth, 1998; Hatse, 2009). Dé seksuele delinquent bestaat niet. In vele gevallen wordt er verwezen naar het stellen van een bepaald gedrag, namelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag (Cheffert, 2005; Hoitzing, van Lankveld, Kok, & Curfs, 2010). In deze studie wordt seksuele delinquentie zowel vanuit een justitieel als psychiatrisch kader belicht Belgische strafwetgeving De juridische classificatie brengt seksuele misdrijven onder in titel VII Misdaden en wanbedrijven tegen de orde der familie en tegen de openbare zedelijkheid van het Belgisch Strafwetboek. Dit onderdeel van het Strafwetboek omvat de volgende hoofdstukken aangaande strafbaar seksueel gedrag: Aanranding van de eerbaarheid en verkrachting (artikel bis Sw.) en Openbare schennis van de goede zeden (artikel Sw.). Deze hoofdstukken verdelen we in seksuele hands-on en hands-off delicten (van Wijk, Doreleijers, Bullens, & Ferwerda, 2001). Opmerkelijk is dat een expliciete melding van het begrip pedoseksualiteit in de Belgische strafwetgeving ontbreekt. Seksueel misbruik van kinderen wordt door de Belgische wetgever evenwel verwerkt in de wetsartikelen omtrent aanranding, verkrachting en zedenschennis. Zedenfeiten ten aanzien van minderjarigen beschouwt men als een verzwarende omstandigheid en wordt strenger bestraft. Daarnaast staan enkele auteurs stil bij titel VII van het Strafwetboek, meer bepaald bij misdrijven tegen de orde der familie (Bogaerts, Goethals, Vervaeke, & Spapens, 2003). 15

29 Deze verwoording sluit een aantal strafbare seksuele gedragingen uit, aangezien deze moeilijk als een inbreuk tegen de orde der familie kunnen worden aanzien. Het gaat hierbij om misdrijven zoals extrafamiliale pedoseksualiteit, verkrachting buiten het gezin en exhibitionisme (Bogaerts et al., 2003). Volgens Bogaerts et al. (2003) hanteerde de wetgever een te enge visie. Zij wijzen dan ook op een herformulering van titel VII, opdat de bovenstaande misdrijven alsook onder één noemer in het Strafwetboek kunnen worden ondergebracht. De zedenfeiten aanranding van de eerbaarheid, verkrachting en openbare schennis van de zeden worden besproken aan de hand van de wetsartikelen in het Belgisch Strafwetboek. Aanranding van de eerbaarheid Het misdrijf aanranding van de eerbaarheid kent in ons Strafwetboek de volgende omschrijving: Art. 372 Sw.: Art. 373, lid 1 Sw.: Art. 374 Sw.: Elke aanranding van de eerbaarheid, zonder geweld of bedreiging gepleegd op de persoon of met behulp van de persoon van een kind van het mannelijke of vrouwelijke geslacht beneden de volle leeftijd van zestien jaar, wordt gestraft met opsluiting van vijf tot tien jaar. De aanranding van de eerbaarheid, met geweld of bedreiging gepleegd op personen van het mannelijke en vrouwelijke geslacht, wordt gestraft met gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar. Aanranding bestaat, zodra er een begin van uitvoering is. Volgens het Strafwetboek veronderstelt het desbetreffende zedenfeit een aantasting van de seksuele integriteit, zonder een geldige toestemming (De Nauw, 2005; Federale Overheidsdienst Justitie, 2013). Bovendien maakt het Strafwetboek een onderscheid tussen aanranding met of zonder geweld; gepleegd door een vreemde, bloedverwant, adoptant of leden van het gezin; en ten aanzien van een meerderjarige, minderjarige boven de volle leeftijd van zestien jaar of minderjarige beneden de volle leeftijd van zestien jaar. Naargelang de aan- of afwezigheid van deze factoren zal een verschil in strafmaat van toepassing zijn. Titel VII, hoofdstuk V van het Strafwetboek vermeldt drie wetsartikelen omtrent aanranding alvorens wordt overgegaan tot het volgende seksuele delict, namelijk verkrachting (art. 375 Sw.). 16

30 Verkrachting Verkrachting wordt door het Belgisch recht als volgt gedefinieerd: Art. 375 Sw.: Verkrachting is elke daad van seksuele penetratie van welke aard en met welk middel ook, gepleegd op een persoon die daar niet in toestemt. Toestemming is er met name niet wanneer de daad is opgedrongen door middel van geweld, dwang of list of mogelijk is gemaakt door een ongeloofwaardigheid of een lichamelijk of een geestelijk gebrek van het slachtoffer. De bovenstaande definitie impliceert de aanwezigheid van de volgende materiële bestanddelen om van verkrachting te kunnen spreken: (1) elke daad van seksuele penetratie, (2) van welke aard en met welk middel ook, (3) gepleegd op een persoon en (4) zonder toestemming van het slachtoffer. Uit de omschrijving kan men afleiden dat het grote verschil tussen aanranding en verkrachting berust op het gegeven penetratie. Aanranding van de eerbaarheid komt neer op het plegen van seksuele handelingen ánders dan penetratie ten aanzien van een persoon zonder wederzijdse toestemming (Frenken, 2002). Zo spreekt men van een aanranding wanneer het lichaam van het slachtoffer tegen zijn/haar wil werd betrokken bij een handeling, die strijdig is met de algemene opvatting van goede zeden. Fysiek contact is hierbij niet vereist. Een voorbeeld hiervan is het verplicht laten uitkleden van het slachtoffer met het oog op het nemen van pornografische foto s (Federale Overheidsdienst Justitie, 2013). De seksuele delicten aanranding van de eerbaarheid en verkrachting vertonen eveneens een aantal overeenkomsten. Zo zijn beide feiten een ernstige aantasting van de seksuele integriteit die rechtstreeks ingrijpt op het lichaam van een niet-instemmend slachtoffer. Daarnaast is er bij allebei sprake van een gemotiveerde dader en moet er een begin van uitvoering zijn. Verkrachting kan met andere woorden omschreven worden als een vorm van aanranding van de eerbaarheid, maar met de aanwezigheid van het bijzondere element penetratie (Bogaerts et al., 2003). Naast aanranding en verkrachting behandelt het Strafwetboek het seksuele hands-off delict openbare schennis van de goede zeden. Dit misdrijf bevindt zich alsook onder titel VII van het Strafwetboek, meer specifiek onder hoofdstuk VII (art Sw.). 17

31 Openbare schennis van de goede zeden Artikels 383 tot en met 389 van het Strafwetboek hebben betrekking op de openbare schennis van de goede zeden. De term openbare zedenschennis verwijst naar het openbaar karakter van dit misdrijf. Deze handelingen worden gestraft, gezien ze een aantasting betekenen van de openbare orde. Wat het begrip goede zeden precies inhoudt, staat niet vermeld in het Strafwetboek. De wetgever heeft zich immers onttrokken aan een concrete definiëring en laat hierdoor een ruime appreciatiebevoegdheid over aan de rechter. De begripsbepaling hangt af van de algemene opvatting omtrent de openbare zedelijkheid, die als het ware steunt op het collectief bewustzijn van de bevolking (Van Eupen, z.j.). Artikel 385 Sw. omschrijft openbare zedenschennis onder meer als volgt: Hij die in het openbaar de zeden schendt door handelingen die de eerbaarheid kwetsen. De focus in artikel 385 ligt op de openbare zedenschennis, evenzeer op de kwetsing van de eerbaarheid. Dit laatste vormt het verschil met aanranding van de eerbaarheid, vermits de seksuele integriteit van een slachtoffer hier niet geraakt wordt. Vervolgens veroordeelt artikel 383 Sw. het tentoonstellen, verkopen, verspreiden, vervaardigen, in voorraad hebben, invoeren en vervoeren van liederen, vlugschriften of andere geschriften, al dan niet gedrukt, prenten of afbeeldingen, die strijdig zijn met de goede zeden. In artikel 383bis Sw. wordt er verwezen naar het zedenmisdrijf ten aanzien van minderjarige slachtoffers. Het wetsartikel stelt het voorstellen, tentoonstellen, verkopen, verhuren, verspreiden, uitzenden, overhandigen, vervaardigen, in voorraad hebben, invoeren en vervoeren van zinnebeelden, voorwerpen, films, foto s, dia s of andere beelddragers die houdingen of seksuele handelingen met pornografisch karakter voorstellen waarbij minderjarigen betrokken zijn, expliciet strafbaar. Het betreft hier in vergelijking met het vorig wetsartikel louter beelddragers. De wetsartikelen 386 en 387 Sw. sluiten hierbij aan en bestraffen eveneens het plegen van seksuele hands-off delicten ten aanzien van minderjarigen. Voorgaande wetsartikelen en definities omvatten vanuit justitieel oogpunt een algemene omschrijving van de term seksuele delinquentie. 18

32 In de Belgische strafwetgeving wordt uitsluitend verwezen naar de criminele zedenfeiten (hands-on en hands-off), die vervolgens beschreven staan in het Strafwetboek. Seksuele delictpleging ten aanzien van minderjarigen krijgt hierin extra aandacht. Zo zijn er voor elk zedenmisdrijf bijkomende wetsartikelen aangaande minderjarige slachtoffers opgenomen, met alsook de bijhorende bestraffing. Een expliciete melding van pedoseksualiteit is echter afwezig in het Strafwetboek Psychiatrische omschrijving DSM-5 Het plegen van strafbaar seksueel gedrag, zoals aanranding of verkrachting, is in vele gevallen te herleiden tot antisociaal gedrag. Een kleine categorie van personen vertonen evenwel seksueel grensoverschrijdend gedrag ingevolge een psychoseksuele stoornis (Stinson & Becker, 2011). Bij hen kennen de seksuele delicten een psychopathologische achtergrond (Frenken, 2002). De psychopathologie achter seksueel grensoverschrijdend gedrag vindt men terug in de vijfde editie van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM- 5). In deze vijfde uitgave zijn er op het vlak van seksuele stoornissen enkele wijzigingen op te merken (Goethals & Cosyns, 2014). Parafilie of deviante seksuele voorkeur wordt in de voorgaande editie, DSM-IV-TR, gedefinieerd als de aanwezigheid van duurzame, intense seksuele impulsen/verlangens, fantasieën, of gedragingen waarbij betrokken zijn: ongewone objecten, activiteiten of situaties en deze leiden tot klinisch significant lijden of tot sociale, beroepsmatige of andere functionele beperkingen. (DSM-IV-TR, 2000, p. 535). Uit deze definitie vloeien twee essentiële criteria voort. Met name het A-criterium: iemand heeft herhaalde intense seksuele fantasieën, seksuele drang of gedragingen en dit gedurende een periode van ten minste zes maanden. En het B-criterium: het lijden onder de stoornis (ten Hag, 2012, p. 184). Volgens DSM-IV-TR is bij enkele strafbare parafilieën het ervaren van lijden niet noodzakelijk. Het in praktijk brengen of handelen naar is al voldoende voor een diagnose van parafilie (Gijs, 2013). DSM-IV-TR onderscheidt de volgende acht parafilieën, die verder onder te verdelen zijn in strafbare (exhibitionisme, voyeurisme, frotteurisme, pedofilie en seksueel sadisme) en nietstrafbare parafilieën (fetisjisme, fetisjistisch transvestitisme en seksueel masochisme). Naast deze acht parafilieën classificeert de DSM-IV-TR ook een restgroep Niet Anderszins Omschreven (NAO) (American Psychiatric Association, 1999; Beech & Harkins, 2012; Marshall, 2007; ten Hag, 2012). 19

33 Onder deze NAO-parafilieën vallen meer bepaald, telefoonscatologie, necrofilie, partialisme en coprofilie. Deze laatste komen echter in beperkte mate voor (Beech & Harkins, 2012; ten Hag, 2012). In tegenstelling tot de vorige uitgave maakt DSM-5 een onderscheid tussen parafilie of atypische seksuele variatie en parafiele stoornis of psychiatrisch gestoorde seksuele variatie. De vijfde editie beoogt een scherpere differentie tussen de termen omwille van het verschil in kwalitatieve inhoud en de mogelijke negatieve gevolgen die een vals positieve diagnose van seksuele stoornis met zich kan meebrengen (stigmatiseren). Afwijkend seksueel gedrag wordt bijgevolg in DSM-5 niet automatisch als pathologisch bestempeld. Enige onderzoekers maken echter de bedenking dat het onderscheid voor meer verwarring zou kunnen zorgen in plaats van een meer afgetekende distinctie. Daarnaast is het nog maar de vraag of een persoon met parafilie, bijvoorbeeld pedofilie, in mindere mate negatief zal gelabeld worden dan met pedofilie als parafiele stoornis (First, 2014; Gijs, 2013; ten Hag, 2012). In DSM-5 krijgt parafilie de volgende betekenis: A persistent, intense, atypical sexual arousal pattern, independent of whether it causes any distress or impairment, which, by itself, would not be considered disordered. (First, 2014, p. 192). Op basis van deze herformulering spreekt men van een parafilie wanneer het A-criterium, zoals omschreven in DSM-IV-TR, aanwezig is. De term parafiele stoornis verwijst in DSM-5 naar a paraphilia that is currently causing distress or impairment to the individual or a paraphilia whose satisfaction has entailed personal harm, or risk of harm, to others. (DSM-5, 2013, p ). Volgens deze laatste omschrijving is de aanwezigheid van het A-criterium een noodzakelijke, maar onvoldoende voorwaarde voor de diagnose van een parafiele stoornis. De classificatie vereist immers het B-criterium, met name het ervaren van leed of beperkingen ten gevolge van de parafilie. Daarnaast kent de definitie van parafiele stoornis de aanvulling van het in praktijk brengen van de afwijkende seksuele voorkeur ten aanzien van anderen. Meer specifiek gaat het om veroorzaken van persoonlijk nadeel of schaderisico jegens derden (Goethals & Cosyns, 2014). Net zoals DSM-IV-TR classificeert de vijfde uitgave acht parafilieën. Deze zijn echter onderverdeeld in een nieuwe indeling. De eerste groep omvat de stoornissen met een abnormale activiteitenvoorkeur. Die zijn op hun beurt opgesplitst in enerzijds verkeringsstoornissen (verstoorde componenten van het menselijk verkeringsgedrag) en anderzijds algolagnistische stoornissen (pijn/lijden en lust) (Goethals & Cosyns, 2014). 20

34 De categorie verkeringsstoornissen bestaat uit de exhibitionistische (het tonen van de geslachtsdelen aan een vreemde), de frotteuristische (het aanraken van en wrijven tegen iemand zonder instemming) en de voyeuristische stoornis (heimelijk kijken naar iemand die niets vermoedt en die naakt, zich aan het uitkleden of seksueel actief is). De seksueel masochistische (het ondergaan van vernedering, slagen, gebonden worden of andere vormen van pijniging) en seksueel sadistische stoornis (opwinding door het psychisch en lichamelijk lijden van het slachtoffer) behoren dan weer tot de rubriek algolagnistische stoornissen. De tweede groep van parafiele stoornissen wordt gekenmerkt door een abnormaal doelvoorkeur. Zowel de pedofiele (seksuele voorkeur voor prepubertaire kinderen), de fetisjistische (het gebruik van levenloze voorwerpen of een zeer specifieke gerichtheid op niet-genitale lichaamsdelen), als de transvestitische stoornis (seksuele opwinding door het dragen van kleren van de andere sekse) maken deel uit van deze categorie (Goethals & Cosyns, 2014; McMurran, Khalifa, & Gibbon, 2009). De eerdergenoemde acht parafilieën werden geselecteerd op basis van hun relatief veelvuldig voorkomen aan de ene kant en hun potentiële gevaarlijkheid/schadelijkheid ten aanzien van anderen aan de andere kant. Enkelen zijn dan ook als strafbaar geklasseerd. Verschillend met de vorige editie is dat de DSM-5 een tweedeling in de restgroep maakt, met name other specified paraphilic disorders en unspecified paraphilic disorders. Een afwijkende seksuele voorkeur, anders dan één van de specifieke acht en bovendien gediagnosticeerd als stoornis, komt in de restgroep terecht. De zeldzame parafiele stoornissen worden ondergebracht in de categorie other specified paraphilic disorders, wat overeenkomt met de NAO-restgroep in de DSM-IV-TR. De rubriek unspecified paraphilic disorders behelst parafiele stoornissen, waarvan de specifieke kenmerken niet gekend zijn (Gijs, 2013; ten Hag, 2012). DSM-5 kent in vergelijking met zijn voorganger de ingrijpende wijziging van onderscheid tussen een parafilie en parafiele stoornis. De klinische beschrijvingen van de parafiele stoornissen stemmen wel grotendeels overeen met de parafilieën in de vierde uitgave van de DSM (American Psychiatric Association, 2013; Gijs, 2013). Samenvattend kunnen we stellen dat het domein van de psychiatrie ons een meer specifieke omschrijving van de term seksuele delinquentie verschaft. Seksueel grensoverschrijdend gedrag kent hierbij een psychopathologische achtergrond en komt in de DSM-5 aan bod onder het hoofdstuk van parafiele stoornissen. 21

35 Dit hoofdstuk onderscheidt acht specifieke parafiele stoornissen met elk een abnormale activiteiten- of doelvoorkeur. In verband met seksueel grensoverschrijdend gedrag en de algemene term parafilie maakt ten Hag (2012) in zijn artikel Parafiele en niet-parafiele seksualiteit bij cliënten met seksueel grensoverschrijdend gedrag. Overwegingen en therapeutische mogelijkheden de volgende conclusie: De conclusie luidt dat niet alle personen met seksueel grensoverschrijdend gedrag als parafiel te beschouwen zijn. Er is vaker sprake van problemen in seksuele en algemene zelfregulatie vanuit een antisociale houding of vanuit tekorten in intimiteitsvaardigheden. Een tweede conclusie luidt dat niet alle personen met een parafilie seksueel grensoverschrijdend gedrag vertonen. (pp. 185) 1.2 Verstandelijke beperking In dit onderdeel wordt de aandacht gericht op de term verstandelijke beperking. Deze vormt het tweede essentiële kenmerk van de doelgroep, die het onderwerp uitmaakt van het onderzoek. Zoals eerder aangehaald kennen de te bestuderen begrippen meerdere definities, zo ook verstandelijke beperking. De omschrijving van dit begrip is geen evidentie. De bestaande literatuur hanteert diverse termen waarbij de inhoud steeds andere accenten kent. In anderstalige literatuur worden de begrippen intellectual disability, learning disability, mental retardation en mental handicap door elkaar gebruikt, terwijl ze veelal over dezelfde groep handelen. Learning disabililty verwijst in de Verenigde Staten naar leerstoornissen, in tegenstelling tot de Britse literatuur waar het verwijst naar een mentale handicap (Vanden Hende et al., 2005). In deze Masterproef ligt de focus op de term verstandelijke beperking (VB) of intellectual disability (ID). Deze wordt belicht door de American Association on Intellectual and Developmental Disabilities (AAIDD) enerzijds en de DSM-5 anderzijds Definitie AAIDD De AAIDD, voorheen American Association on Mental Retardation (AAMR), hanteert bij voorkeur het begrip intellectual disability. Deze vervangt de omstreden term mental retardation. De keuze tot naamsverandering ligt in de opvatting dat ID beter aansluit bij de definitie van verstandelijke beperking en bij de internationale literatuur. Bovendien blijkt de term minder stigmatiserend te zijn dan zijn voorganger mentale retardatie (AAIDD, 2010; Schalock et al., 2007). 22

36 Belangrijk te bemerken is dat het louter om verandering van de naamgeving gaat. Schalock et al. (2007) schrijven hieromtrent het volgende: The term intellectual disability covers the same population of individuals who were diagnosed previously with mental retardation in number, kind, type, level, and duration of the disability, and the need of people with this disability for individualized services and supports. Furthermore, every individual who is or was eligible for a diagnosis of mental retardation is eligible for a diagnosis of intellectual disability (pp. 116). Volgens de AAIDD heeft de inhoud van een definitie significante gevolgen. Afhankelijk van de gehanteerde omschrijving en de hierin aanwezige voorwaarden kan een persoon al dan niet in aanmerking komen voor hulpverlening, recht of juist geen recht hebben op bijstand en opgenomen of niet opgenomen worden in een geschikte setting. Het belang van een passende en alomvattende definitie mag dan ook niet onderschat worden (AAIDD, 2010). American Association on Intellectual and Developmental Dissabilities definieert een verstandelijke beperking of intellectual disability als volgt: Intellectual disability is characterized by significant limitations both in intellectual functioning and in adaptive behaviour, which covers a range of everyday social and practical skills. This disability originates before age 18 (AAIDD, 2010, p. 1; AAIDD, 2013 ) In 2010 beschreef de AAIDD intellectual disability als een beperking die wordt gekenmerkt door een (significante) tekortkoming in zowel het intellectueel functioneren als in de mogelijkheid tot adaptief gedrag. Daarenboven moet de verstandelijke beperking zich ontwikkeld hebben voor het achttiende levensjaar. Ten slotte dienen bij de definitie vijf elementen in aanmerking genomen te worden: 1. De beperkingen in het huidige functioneren moeten gezien worden binnen de sociale omgeving van het individu (onder meer leeftijdsgenoten en cultuur). 2. Een correcte beoordeling neemt zowel culturele en linguïstische diversiteit als verschillen in communicatie, senso-motoriek en gedrag in ogenschouw. 3. Naast de beperkingen, moet men ook aandacht hebben voor de sterkten van het individu. 23

37 4. Beschrijving van de beperkingen dient te gebeuren met het oog op de bepaling van de ondersteuningsnoden van de betrokkene. 5. Met een aangepaste ondersteuning gedurende een aanhoudende periode, zal over het algemeen de levenskwaliteit van de persoon met een verstandelijke handicap aanzienlijk toenemen. (Vanden Hende et al., 2005, pp ) De diagnose van een verstandelijke beperking veronderstelt aldus de aanwezigheid van drie essentiële criteria: (1) beperkingen in het intellectueel functioneren, (2) beperkingen in het adaptieve functioneren en (3) manifestatie voor het achttiende levensjaar. Het criterium intellect is bijgevolg slechts een deelaspect binnen de classificatie van verstandelijke beperking (AAIDD, 2010). De definitie van verstandelijke beperking wijst tevens op het voorkomen van limitaties in het adaptieve gedrag. Drie types vaardigheden worden hierbij onderscheiden, namelijk conceptuele vaardigheden (taal, lezen, schrijven, rekenkundig redeneren en problemen oplossen), sociale vaardigheden (interpersoonlijke communicatieve vaardigheden, empathie, sociaal oordeelsvermogen en het naleven van wetten of regels) en praktische vaardigheden (leervermogen en zelfmanagement in verschillende levenssituaties, waaronder zelfverzorging, vrijetijdsbesteding en het plannen van taken op school en het werk). De beperkingen in het adaptieve functioneren zijn derhalve medebepalend voor het totaalbeeld van de verstandelijke beperking (AAIDD, 2013; Hamelin, Moum, & Sturmey, 2014; Kaldenbach, 2015). Vervolgens is de evaluatie en classificatie van verstandelijke beperking een complexe aangelegenheid. Het intellectueel functioneren wordt aangeduid aan de hand van een intelligentiescore (IQ-score). Deze score vloeit voort uit de afname van een intelligentietest (IQ-test). In verband met de meting van het intellectueel functioneren wijzen enige onderzoekers op enkele struikelblokken (Hamelin et al., 2014; Schalock et al., 2007; Uzieblo, Habets, & Jeandarme, 2015). Zo zijn de meetinstrumenten en hun niveau van adequaatheid van invloed op het al dan niet diagnosticeren van een verstandelijke beperking. Daarnaast kunnen er variaties in individuele IQ-scores optreden, afhankelijk van de soort IQ-test. Het bepalen van de intelligentiescore vormt dan ook een precair gegeven, waarbij een foutieve inschatting ingrijpende gevolgen kan hebben (Uzieblo et al., 2015). De AAIDD spreekt van een verstandelijke beperking wanneer de IQ-score of minder bedraagt. Ze neemt hierbij een mogelijke standaardafwijking van 5 punten in rekenschap (AAIDD, 2010). 24

38 In tegenstelling tot het verleden worden voor de overige niveaus van intelligentie geen vaste IQ grenzen aangewend. Het is volgens het huidige denkkader niet de IQ-score maar het niveau van ondersteuning die de graad van verstandelijke beperking bepaalt (AAIDD, 2010; Vanden Hende et al., 2005). Tot slot kende het begrip verstandelijke beperking, zoals omschreven in de elfde editie van de AAIDD, een grote evolutie. Een beperking wordt in de ogen van de AAIDD niet langer als statisch en levenslang onveranderlijk gezien maar als dynamisch en variabel (AAIDD, 2010). In het kader van de begripsomschrijving voor deze Masterproef werd voorkeur gegeven aan de definitie van de AAIDD. Deze bekijkt niet alleen het intellectueel functioneren maar tevens de beperkingen in het adaptieve gedrag. Beide kenmerken staan dan ook in relatie tot elkaar. Indien de diagnose van verstandelijke beperking uitsluitend op intelligentiescores zou zijn gebaseerd, dan zou een grote groep personen niet in aanmerking komen (Tymchuk, Lakin, & Luckasson, 2001) Psychiatrische omschrijving DSM-5 De classificatie van verstandelijke beperking onderging net zoals het domein van de parafilieën een wijziging in de vijfde editie van de DSM. Deze plaatst verstandelijke beperking onder de afdeling neurobiologische ontwikkelingsstoornissen. De DSM-5 beschouwt een verstandelijke beperking als een verstandelijke-ontwikkelingsstoornis. Overeenkomstig met de definitie van de AAIDD omschrijft DSM-5 een verstandelijke beperking als een beperking in het intellectueel én adaptief functioneren. In verband met het adaptief gedrag worden drie domeinen onderscheiden: het conceptuele, het sociale en het praktische domein (American Psychiatric Association, 2013; Kaldenbach, 2015). Op vandaag hanteert de DSM-5 bij voorkeur de term verstandelijke beperking, wat resulteerde in een verandering van de naamgeving. In de vierde uitgave stootten de algemeen gehanteerde begrippen zwakzinnigheid, zwakbegaafd en mentale retardatie op enige weerstand. Zo kregen ze een negatieve bijklank waardoor de DSM-5-werkgroep het noodzakelijk achtte, over te schakelen tot een neutralere benaming. Zwakzinnigheid werd aldus vervangen door de op dit ogenblik gangbare term verstandelijke beperking (Kaldenbach, 2015; Wijzigingen DSM-IV naar DSM-5, 2013). Naast de naamsverandering wijst de vijfde uitgave van de DSM op het verschil in draagwijdte van de IQ-scores in vergelijking tot zijn voorganger. 25

39 In de huidige versie van de DSM staat een IQ-score niet langer centraal en vormt ze geen beslissende factor meer voor het classificeren van een verstandelijke beperking. Vaak hechten clinici te veel belang aan intelligentiescores en nemen ze uitsluitend op basis van deze resultaten ingrijpende beslissingen. De zienswijze die momenteel wordt gehanteerd aangaande verstandelijke beperking heft de alleenheerschappij van het IQ als belangrijkste criterium op (Kaldenbach, 2015; Uzieblo et al., 2015; Van Hove, 2000). Bovendien geeft de DSM-5 aan dat IQ absoluut waarde heeft, maar zeker geen absolute waarde, dus blijf kritisch nadenken (Kaldenbach, 2015, p. 2). De nood aan kritisch nadenken is het gevolg van complicaties omtrent de gehanteerde onderzoeksinstrumenten. Zo dienen intelligentietests veeleer gestandaardiseerd, psychometrisch valide en betrouwbaar te zijn en aangepast volgens de sociaal-culturele achtergrond en moedertaal van de betrokkene. Het is immers niet ongebruikelijk dat een persoon wordt gediagnosticeerd met een lage graad van verstandelijke beperking vanwege een taalbarrière met de clinicus. Deze moet aldus met de eerdergenoemde aanbevelingen rekening houden, met het oog op een betrouwbare diagnose (Kaldenbach, 2015). Net zoals de AAIDD hanteert DSM-5 geen vaste IQ-grenzen voor het bepalen van de graad van verstandelijke beperking. In enkele situaties zijn echter concrete IQ-categorieën noodzakelijk. DSM-5 verwijst hierbij naar een indeling van Resing en Blok. Deze indeling is algemeen aanvaard en dekt het volledige IQ-bereik onder de zeventig (Geelhoed & Güldner, 2002; Kaldenbach, 2015; Resing & Blok, 2002). In verband met het voeren van wetenschappelijk onderzoek naar personen met een verstandelijke beperking raden zowel DSM-5 als AAIDD aan te werken met een indeling op basis van IQ-scores. Het is voor wetenschappelijk onderzoek van belang te beschikken over afgebakende criteria. Een eenduidig classificatiesysteem, zoals de indeling van Resing en Blok, kent evenwel beperkingen. Wegens een zekere (test)onbetrouwbaarheid worden de intelligentiescores binnen een interval geplaatst. Op deze manier wil men de betrouwbaarheid van de diagnose verhogen en tracht men ze te garanderen (Geelhoed & Güldner, 2002; Resing & Blok, 2002). Resing en Blok onderscheiden vier klassen van IQ-scores. Elk interval wordt vervolgens gekoppeld aan een zekere graad van verstandelijke beperking, zoals in figuur 4 te aanschouwen. 26

40 Figuur4: Indeling en classificatie voor IQ-scores Indeling Labelling/classificatie Laag begaafd tot Lichte verstandelijke beperking tot Matige verstandelijke beperking tot Ernstige verstandelijke beperking <20-25 Diepe verstandelijke beperking Aangepast van De classificatie van intelligentiescores: een eerste stap, door W. Resing, & J. Blok, 2002, p.525. De definitie afkomstig van de AAIDD en de omschrijving in DSM-5 kennen een groot aantal overeenkomsten. Het verschil tussen beiden berust op het criterium omtrent de manifestatie van de verstandelijke beperking. Zowel de AAIDD als de DSM-IV benadrukken het ontwikkelen van een verstandelijke beperking voor het achttiende levensjaar. Dit in tegenstelling tot DSM-5 waar er aan de ontwikkelingsperiode geen leeftijdsgrens meer wordt gesteld. Het criterium in DSM-5 veronderstelt het ontwikkelen van een verstandelijke beperking gedurende de ontwikkelingsperiode (Kaldenbach, 2015). Het literatuuronderzoek naar de groep van geïnterneerde seksuele delinquenten met een verstandelijke beperking ging, zoals omschreven in punt 1.1 en 1.2 van de Masterproef, van start met een begripsomschrijving van de termen seksuele delinquentie en verstandelijke beperking. Meerdere denkkaders werden hierbij aangehaald. Deze afzonderlijke definities dienen als basis voor het volgende onderdeel van de begripsomschrijving, waarin beide begrippen/kenmerken samen worden gebracht. 1.3 Seksuele delinquenten met een verstandelijke beperking Na het doornemen van voorgaande onderdelen in de Masterproef, beschikt men over voldoende kennis om dit laatste deel van de begripsomschrijving te kunnen aanvatten. In deze passage staan de eerdergenoemde begrippen in relatie tot elkaar. Aan de hand van nationale en internationale literatuur wordt een algemene omschrijving gegeven van de doelgroep die het onderwerp uitmaakt van de Masterproef: geïnterneerde seksuele delinquenten met een verstandelijke beperking. 27

41 Het omschrijven van de groep van geïnterneerde seksuele delinquenten met een cognitieve beperking vormt een ingewikkelde aangelegenheid. Hierbij wordt verwezen naar de definities seksuele delinquentie enerzijds en verstandelijke beperking anderzijds. Beide begrippen kennen nog steeds geen eenduidige definitie en worden benaderd vanuit verschillende kaders of invalshoeken. De inhoud van de begripsomschrijvingen varieert ook in tijd. Daarnaast zijn veranderingen in het strafrechtssysteem en de wijzigende visie van de bevolking van invloed op welke personen gelabeld worden als seksuele delinquent met een verstandelijke beperking. Kortom, dé seksuele delinquent met cognitieve beperking bestaat niet (Barron, Hassiotis, & Banes, 2004). Dit laatste dient in rekenschap genomen te worden bij de hiernavolgende weergave van (inter)nationale literatuur. Personen met een verstandelijke beperking maken een bijzonder kwetsbare groep uit binnen de samenleving. Ze worden beschouwd als de meest zwakke personen zonder enige zelfredzaamheid (Heimans & Brad, 2003). Ondanks dat zijn mensen met een cognitieve beperking geen vreemden voor het strafrechtssysteem. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat verstandelijk beperkte personen zich veelal schuldig maken aan criminele feiten zoals brandstichting en seksuele delictpleging, alsook aan het vertonen van fysiek of verbaal agressief gedrag (Barron et al., 2004; Griffiths & Fedoroff, 2014; Lindsay, 2002; Lindsay et al., 2004; McMurran et al., 2009; Murphy & Mason, 2014; Vanden Hende et al., 2005; van Horn & Kusters, 2009). Daarnaast wijzen de onderzoeken van Vanden Hende, Caris en De Block-Bury (2005) en van Horn & Kusters (2009) op het veelvuldig voorkomen van vermogensdelicten of diefstal. Seksuele delictpleging binnen de groep van verstandelijk beperkten kende een toenemende belangstelling in wetenschappelijk onderzoek. De aanzienlijke hoeveelheid wetenschappelijke studies is te wijten aan enkele vaststellingen omtrent dit domein. Zo rees, gedurende de 20 ste eeuw, de publieke perceptie van een mogelijke relatie tussen verstandelijke beperking en seksuele delictpleging. Meerdere onderzoekers rapporteerden een toename van strafbaar seksuele gedragingen door personen met een cognitieve beperking en wezen op een verhoogd slachtofferschap van seksueel misbruik binnen deze groep, veelal gepleegd door daders mét een verstandelijke beperking (Lindsay, 2002). Deze opvallende bevindingen hebben de interesse van het wetenschappelijk onderzoeksveld aangewakkerd. Het onderwerp in kwestie staat dan ook centraal in zowel nationale als internationale wetenschappelijke literatuur. 28

42 Een belangrijk concept bij de populatie van seksuele delinquenten met een cognitieve beperking is counterfeit deviance of schijndeviantie. De counterfeit deviance-hypothesis veronderstelt dat het merendeel van de zedenfeiten in het kader van de verstandelijke beperking gezien moeten worden (Craig, 2010; Day, 1994; Vanden Hende et al., 2005). De hypothese wijst op een mogelijke verwarring omtrent de grondslag van een seksueel feit, gepleegd door een persoon met een cognitieve beperking. Zo lijkt een zedenfeit ten aanzien van een minderjarige als een deviante seksuele voorkeur, terwijl het in vele gevallen zijn oorsprong vindt in andere verklarende mechanismen. Het begrip counterfeit deviance dient bijgevolg door de clinicus mee in overweging genomen te worden bij het diagnosticeren van een al dan niet seksuele stoornis (Craig, 2010; Griffiths, Hingsburger, Hoath, & Loannou, 2013; Griffiths & Fedoroff, 2014; Rice, Harris, Lang, & Chaplin, 2008). Tot slot wijzen Griffiths et al. (2013) op een uitbreiding van het begrip counterfeit deviance. Volgens hen behelst dit gegeven een geheel van mogelijke oorzaken die van invloed kunnen zijn op het stellen van grensoverschrijdend seksueel gedrag door personen met een verstandelijke beperking. Dit met uitsluiting van deviante seksuele voorkeur of parafilie. Vervolgens worden in een aantal studies de kenmerken van cognitief beperkte plegers van seksuele delicten besproken. Voor een duidelijke weergave worden deze karakteristieken geplaatst tegenover de groep van zedendelinquenten zonder verstandelijke beperking. Zo zouden seksuele delinquenten met cognitieve beperking, ten opzichte van zedendelinquenten met een normale intelligentie, beschikken over een jongere leeftijd. Daarbij kiezen ze vaker volwassen mannelijke slachtoffers. Dit laatste wordt evenwel betwist door verscheidene onderzoeken. Deze concluderen dat het eerder om jonge slachtoffers gaat. Verder vergrijpen ze zich veeleer aan niet gekende dan aan gekende slachtoffers. Daarenboven zouden ze meer verschillende categorieën van zedenfeiten plegen en gelegenheidsdelinquenten zijn. Het zou eerder de situatie zijn die het misdrijf en de keuze van het slachtoffer bepaalt, in plaats van de seksuele voorkeur. Enkele studies suggereren bovendien dat verstandelijk beperkte zedendelinquenten minder gewelddadig en gespecialiseerd zijn, alsook over het algemeen minder slachtoffers maken. (Camilleri & Quinsey, 2011; Craig, 2010; Day, 1994; Griffiths et al., 2013; Griffiths & Fedoroff, 2014; Kemperman & Prevoo, 2008; Lambrick & Glaser, 2004; Lindsay, 2002; Rice et al., 2008; van Boetzelaer, Hendriks, & Bijleveld, 2012; Vanden Hende et al., 2005; Verlinden, Maes, & Goethals, 2009). 29

43 Tevens kenmerkend voor cognitief beperkten is het impulsief zijn zowel in het dagdagelijkse leven als bij het plegen van delicten. Zij beschikken over een slechter ontwikkelde zelfcontrole in vergelijking met normaalbegaafde zedendelinquenten. Verder zouden seksuele delinquenten met verstandelijke beperking veelal zelf het slachtoffer zijn geweest van seksueel misbruik. Ten slotte zouden cognitief beperkte zedendelinquenten meerdere psychiatrische stoornissen hebben en beïnvloedbaarder en gevoeliger zijn voor omgevingsfactoren (Camilleri & Quinsey, 2011; Craig, 2010; Day, 1994; Griffiths et al., 2013; Griffiths & Fedoroff, 2014; Kemperman & Prevoo, 2008; Lambrick & Glaser, 2004; Lindsay, 2002; Rice et al., 2008; Vanden Hende et al., 2005; van Horn & Kusters, 2009; Verlinden et al., 2009). Naast enkele verschillen hebben seksuele delinquenten met een verstandelijke beperking een aantal overeenkomsten met de groep van zedendelinquenten zonder cognitieve beperking. Zo zouden beide soorten van daders beschikken over gebrekkige sociale kennis en ervaring, evenals over ontoereikende sociale en communicatieve vaardigheden. Bovendien wijzen enige onderzoekers op een geringe seksuele zelfregulatie bij de twee groepen. Vervolgens kunnen zedendelinquenten met en zonder verstandelijke beperking traditionele of stereotype seksuele opvattingen hanteren. Allebei zijn ze in staat cognitieve distorsies te creëren zoals mythen over vrouwen, minimalisering van de ernst van de feiten, ontkenning van de feiten en het leggen van de verantwoordelijkheid bij het slachtoffer. Evenzeer komen beide type plegers overeen in een laag gevoel van eigenwaarde (Camilleri & Quinsey, 2011; Craig, 2010; Kemperman & Prevoo, 2008; Lambrick & Glaser, 2004; Vanden Hende et al., 2005; Vandewalle, 2009; van Horn & Kusters, 2009; Verlinden et al., 2009). De reeks karakteristieken van seksuele delinquenten met een cognitieve beperking wordt door de literatuur aangevuld met enkele bijkomende eigenschappen. Deze personen zouden overwegend afkomstig zijn uit chaotische, gewelddadige en verwaarlozende gezinnen. Daarnaast vermoedt men bij deze groep van daders een grote kans op herval in seksueel grensoverschrijdend gedrag. Voorts vertonen zij ook andere vormen van risicovol en delinquent gedrag (Vanden Hende et al., 2005; Verlinden et al., 2009). Ter afsluiting kan er gesteld worden dat het onderwerp seksuele delictpleging door mensen met een verstandelijke beperking steeds meer onder de aandacht komt. Cognitief beperkte personen zijn in de groep van slachtoffers maar ook in de groep van plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag aan te treffen (Vandewalle, 2009). 30

44 Bovendien wijst onderzoek aan dat dit type van daders grote overeenkomsten vertoont met normaalbegaafde zedendelinquenten. Seksuele delinquenten met een verstandelijke beperking vormen een kwetsbare, evenals een complexe eenheid binnen de populatie van geïnterneerden. In de hiernavolgende delen wordt deze onderzoeksgroep op verschillende domeinen nader toegelicht. 2. Prevalentie van seksuele delinquenten met verstandelijke beperking In wetenschappelijke literatuur is de prevalentie van personen met een verstandelijke beperking binnen de criminele sfeer terug te vinden. In verband met deze prevalentiecijfers zijn echter tal van methodologische tekortkomingen op te merken (Craig & Lindsay, 2010; Langevin & Curnoe, 2008; Lindsay, 2002; Lindsay, 2009). Zo variëren de uitkomsten van nationale en internationale studies naargelang het gehanteerde onderzoeksopzet, de gebruikte onderzoeksmethode, de definities van verstandelijke beperking en seksueel grensoverschrijdend gedrag, de inclusiecriteria voor samenstelling onderzoeksgroep en de methode van IQ-meting (Craig & Lindsay, 2010; van Boetzelaer et al., 2012; van den Berg & Brand, 2008; Vandewalle, 2009). Daarenboven is de setting van de onderzoeksgroep (justitiële inrichtingen of (forensisch) psychiatrische behandelcentra) van invloed op de cijfergegevens (Craig & Lindsay, 2010; van den Berg & Brand, 2008). Door deze verschillen zijn de gepresenteerde resultaten moeilijk onderling te vergelijken (van den Berg & Brand, 2008). Een eenduidige uitspraak of algemene conclusie over de prevalentie van personen met een verstandelijke beperking binnen de criminele context en met betrekking tot seksuele delictpleging is bijgevolg haast onhaalbaar (Lindsay, 2009). In de hiernavolgende weergave van literatuur wordt er toch getracht verschillende prevalentie-uitkomsten uiteen te zetten. Hoewel verscheidene studies een lager percentage van delinquent gedrag binnen de groep van cognitief beperkten suggereren, wijzen meerdere auteurs op een oververtegenwoordiging van seksuele delictpleging door deze populatie ((Day, 1994; Lambrick & Glaser, 2004; Langevin & Curnoe, 2008; Lindsay, 2002; Lund, 1990; MacEachron 1979). Veelal wordt er verwezen naar resultaten, terug te vinden in de onderzoeken van Lund (1990), Gross (1985) en Walker en McCabe (1973). Deze onderzoeken handelen over het relatief veelvuldig voorkomen of de stijging van zedenfeiten bij personen met een verstandelijke beperking (Craig & Lindsay, 2010). Daarnaast bemerken van den Berg en Brand (2008) in hun onderzoek dat plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag door de band een lagere intelligentie hebben (van den Berg & Brand, 2008; Vandewalle, 2009). 31

45 Bovendien rapporteert het onderzoek van Vanden Hende, Caris en De Block-Bury (2005) dat bijna de helft van de geïnterneerden met een verstandelijke beperking in de Vlaamse gevangenissen geïnterneerd werd op grond van seksuele delicten. Zwakbegaafde personen maakten evenwel geen deel uit van de onderzoeksgroep (Vanden Hende et al., 2005). De voorgaande bevindingen omtrent de prevalentiecijfers worden door ettelijke studies gerelativeerd en tot op zekere hoogte ontkracht. Zo zouden verstandelijk beperkte daders vaker opgepakt worden, meer fouten maken tijdens hun feiten, vaker openbaar feiten plegen en in staat zijn meer feiten te bekennen dan effectief gepleegd. Dit met een vertekening van het werkelijke aantal zedendelinquenten met een cognitieve beperking als gevolg (Vandewalle, 2009). Vervolgens sturen enige auteurs aan op een verschil in prevalentiecijfers afhankelijk van de gekozen setting. De omgeving is van invloed op de resultaten en bijgevolg op de conclusies over de betrokken populatie (Craig & Lindsay, 2010; Lindsay, Hastings, Griffiths, & Hayes, 2007). Verschillende onderzoekers zijn het erover eens dat wegens een gebrek aan overduidelijk bewijs er noch sprake is van een over-, noch van een ondervertegenwoordiging van mensen met verstandelijke beperking binnen de groep van zedendelinquenten. Volgens hen vindt er een overschatting van de prevalentie plaats (Day, 1994; Lindsay, 2002; Lindsay et al., 2004). Het vraagstuk aangaande de prevalentie van seksuele delinquenten met cognitieve beperking is aldus doorheen de jaren onbeantwoord gebleven. De methodologische tekortkomingen leiden ertoe dat een helder antwoord ook in de nabije toekomst zal uitblijven (Lindsay, 2009). Er zijn voldoende aanwijzingen om seksueel grensoverschrijdend gedrag bij verstandelijk beperkten te aanzien als een omstreden significant probleem. De complexiteit van het probleem zet wetenschappers aan tot het voeren van (bijkomend) onderzoek en rechtvaardigt een scherpe klinische aandacht (Embregts et al., 2010; Lambrick & Glaser, 2004; Lindsay et al., 2004; Lindsay, 2009). Ongeacht de aanwezigheid van een vrijwel hoog of laag prevalentiecijfer blijft de focus op een geschikte beoordeling/evaluatie en behandeling van seksuele plegers met cognitieve beperking noodzakelijk (Lindsay, 2009). 3. Knelpunten Omtrent de populatie van verstandelijk beperkte zedendelinquenten bemerkt de wetenschappelijke literatuur verscheidene knelpunten. Deze problemen voltrekken zich op verschillende domeinen en zijn bijgevolg van invloed op de levensloop van mensen met een cognitieve beperking die seksuele delicten hebben gepleegd. 32

46 Hoewel seksuele verlangens en behoeften integraal deel uit maken van het menselijke bestaan, werd in het verleden seksualiteit bij verstandelijk beperkten als onwezenlijk geacht (Gomez, 2012; Vanden Hende et al., 2005). Deze vorm van sociale ontkenning was voornamelijk gebaseerd op de argumenten dat personen met een cognitieve beperking aseksueel zouden zijn, geen seksuele gevoelens zouden ervaren en niet in staat zouden zijn tot het aangaan van duurzame (seksuele) relaties. Tot op vandaag heersen daarom nog steeds enkele stigma s met betrekking tot de doelgroep, al zijn deze reeds genuanceerd. Verstandelijk beperkte personen blijken zich meestal seksueel te ontwikkelen net zoals normaalbegaafde mensen. Zo begeren zij ook intimiteit en affectiviteit en beleven ze normale seksuele gevoelens (Gomez, 2012; Lesseliers, 2000; Vanden Hende et al., 2005; Vandewalle, 2009). Vervolgens hebben volwassenen met een verstandelijke beperking wel notie van wat seksualiteit inhoudt. Veelal is er wel sprake van een flagrant onjuiste of stereotype seksuele kennis (Gomez, 2012; Van Daele, 2001; Vandewalle, 2009). Volgens verschillende auteurs is er nog steeds een gebrek aan voldoende adequate seksuele vorming 9 aan mensen met een cognitieve beperking (Gomez, 2012; Griffiths et al., 2013; Lesseliers, 2000; ten Hag, 2005; Vanden Hende et al., 2005). In de samenleving heerst enigszins de overtuiging dat verstandelijk beperkten niet bij machte zijn een seksuele voorlichting te begrijpen of geen behoefte hebben aan een relationeel-seksuele vorming. Daarenboven heerst de angst dat een seksuele vorming deze groep van mensen zou kunnen aanzetten tot seksueel grensoverschrijdend gedrag (Gomez, 2012; Vanden Hende et al., 2005). Vele cognitief beperkten kampen evenzeer met onvervulde seksuele behoeften. Zij kennen in vergelijking met normaalbegaafde personen een geringere seksuele ervaring (Van Daele, 2001; Vandewalle, 2009). Deze gefrustreerde seksuele gevoelens kunnen in combinatie met een vertekend beeld van seksualiteit bij deze populatie bijdragen tot het plegen van strafbaar seksueel gedrag (ten Hag, 2005; Vandewalle, 2009). Personen met een verstandelijke beperking hebben aldus nood aan seksuele vorming, waarin tevens de positieve kant van seksualiteit wordt belicht (Vandewalle, 2009). Gomez (2012) verwoordt het als volgt: People with intellectual disability experience the same range of sexual needs and desires as other people. With appropriate education and good social support, people with intellectual disability are capable of safe, constructive sexual expression and healthy relationships. Providing such support is an essential part of supporting people with an intellectual disability. (Gomez, 2012, pp. 243) 9 Naast seksuele voorlichting ook oog voor onder meer relatievorming en weerbaarheid (Vandewalle, 2009) 33

47 Cognitief beperkten die overgaan tot seksuele delinquentie vereisen extra aandacht. Zij dienen vanwege de aanwezigheid van een gebrekkigere impulscontrole meer in de gaten te houden worden. Een volgend knelpunt heeft betrekking op het optreden tegen dit type van daders. Er doen zich echter ethische kwesties voor. Zo mogen seksuele plegers met een verstandelijke beperking niet verward worden met normaalbegaafde zedendelinquenten. De doorsnee vrijheidsberovende maatregel is derhalve niet geschikt voor deze populatie. Dit laatste staat evenwel controle niet in de weg. Overbescherming van verstandelijk beperkte zedendelinquenten kan leiden tot onvoldoende begrenzing. Het is aldus van groot belang een evenwicht te vinden in de mate van sanctionering voor deze groep daders. Gezien de aanwezigheid van een cognitieve beperking aan de ene kant en seksuele delictpleging aan de andere kant is dit een precaire aangelegenheid (Vandewalle, 2009). Seksuele delinquenten met verstandelijke beperking worden veelal geconfronteerd met een interneringsmaatregel. De beslissing tot internering is ingrijpend maar bij dit type van plegers soms noodzakelijk. Zoals reeds aangehaald kent ook het Belgisch interneringsysteem op zijn beurt tal van knelpunten. Zo is het mogelijk dat geïnterneerden, met inclusie van cognitief beperkten, in de gevangenis terechtkomen. Dit is het gevolg van ontoereikende opvangmogelijkheden binnen het zorgcircuit (Vanden Hende et al., 2005). Mensen met een verstandelijke beperking vormen in het algemeen een erg kwetsbare groep, dit gegeven wordt nog versterkt in een penitentiaire omgeving (De Belie, 2000; Heimans, 2001; Heimans & Brad, 2003). Wegens het uitblijven van een aangepaste behandeling en verzorging horen geïnterneerde seksuele delinquenten met een cognitieve beperking aldus niet thuis in een gevangeniscontext. Verstandelijk beperkten met een interneringsmaatregel beschikken dikwijls over een complexe zorgvraag. Sommigen lijden naast de beperking aan één of meerdere psychiatrische stoornis(sen). Daarenboven zorgt het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij dit type van daders voor een nog ingewikkeldere problematiek. De populatie van geïnterneerden met een cognitieve beperking behoeven, zoals reeds aangehaald, adequate zorg en behandeling. Met betrekking tot de seksuele problematiek (al dan niet seksuele stoornis) rijst de vraag naar een gespecialiseerde aanpak. In de hulpverlening toont de praktijk aan dat weinig voorzieningen voorhanden zijn waarbij de focus ligt op beide aspecten. Zo wordt seksuele delinquentie weleens als een exclusiecriterium aangewend in het hulpverleningsaanbod voor verstandelijk beperkten. Het hebben van een verstandelijke beperking kan op zijn beurt dan weer een exclusiecriterium vormen voor seksuele delinquenten (Heimans & Brad, 2003; Lambrick & Glaser, 2004; Verlinden et al., 2009). 34

48 De zoektocht naar een gepaste voorziening vormt bijgevolg bij deze groep van geïnterneerden een complex gebeuren. Waar seksuele plegers met een cognitieve beperking in de hulpverlening terechtkomen, is meestal afhankelijk van een samenspel van factoren (Heimans & Brad, 2003; Lambrick & Glaser, 2004; Verlinden et al., 2009). Forensische patiënten met een verstandelijke beperking vinden vaak een geschikt onderkomen in voorzieningen gesubsidieerd door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) (Verlinden et al., 2009). De VAPH-projecten, erkend voor forensische patiënten, zijn gelokaliseerd op de campus van een psychiatrisch ziekenhuis en bieden residentiële zorg aan cognitief beperkte geïnterneerden. Het gaat hierbij om units Itinera te Beernem, Amanis te Zoersel en Limes te Sint-Truiden (Vander Laenen et al., 2011; Verlinden et al., 2009). Daarnaast bestaat het gesubsidieerde hulpverleningsaanbod uit een ambulante begeleiding aan geïnterneerden met een verstandelijke beperking in een penitentiaire inrichting. Voorbeelden hiervan zijn de organisatie OBRA(Observatie, Behandeling, Relatie en Activiteit) met als missie ontgrendeld werken in de gevangenis van Gent en de aanwezigheid van het centrum t Zwart Goor met het project ABAGG(Ambulante Begeleiding Aan Geïnterneerden met een verstandelijke beperking in de Gevangenis) in gevangenis te Merksplas (Centrum OBRA, 2013; Verlinden et al., 2009). Vervolgens kunnen forensische patiënten met cognitieve beperking in reguliere VAPH-tehuizen voor (niet) werkenden terecht. Een specifieke erkenning is telkens wel vereist vooraleer een geïnterneerde de piste van het VAPH kan bewandelen. Een erkenning gaat gepaard met het verkrijgen van een PEC(Provinciale Evaluatie Commissie)-ticket. Dit ticket verleent toegang tot een welbepaalde VAPH-setting. Alvorens het Vlaams agentschap overgaat tot erkenning zijn er enkele voorwaarden waaraan men als patiënt moet voldoen, onder meer op het vlak van leeftijd (bovengrens leeftijd = 65 jaar) en IQ-score (bovengrens IQ = 70-75). Voor seksuele delictplegers met een cognitieve beperking is het eveneens mogelijk beroep te doen op het hulpverleningsaanbod dat door het VAPH wordt gesubsidieerd. Hoewel de focus in dit aanbod voornamelijk op de mentale beperking ligt, vormt het voor verstandelijk beperkte zedendelinquenten een belangrijke optie in het zorgcircuit (Vanden Hende et al., 2005; VAPH, 2010; Verlinden et al., 2009). Het specifieke zorgaanbod voor geïnterneerde seksuele delinquenten met een cognitieve beperking blijft evenwel gering. Dit zowel in de externe residentiële hulpverlening als in de gevangenis (Vandewalle, 2009). De residentiële opvang beperkt zich tot het Gespecialiseerde Centrum voor Seksuele Delinquenten in het Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis Sint-Lucia te Sint-Niklaas (Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis Sint-Lucia, z.j.). 35

49 Beide kenmerken (verstandelijke beperking en daders van (alle) seksueel grensoverschrijdend gedrag) komen in de inclusievoorwaarden van de voorziening aan bod ( Residentiële voorzieningen in de Geestelijke Gezondheidszorg, 2014). Wat betreft de ambulante begeleiding aan verstandelijk beperkte zedendelinquenten is er een uitgebreider assortiment op te merken. Zo is er Fides-(Forensisch Initiatief voor Deviante Seksualiteit) Ambulant te Beernem, waar zedenplegers met een lichte of matige verstandelijke beperking begeleid worden (Vandewalle, 2009). Het Centrum voor daderhulp I.T.E.R. (Impulscontrole, Terugvalpreventie, Empathiebevordering, Responsabilisering) te Brussel beperkt zich eveneens tot zwakbegaafde en licht verstandelijk gehandicapte plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag (I.T.E.R., z.j.). Net zoals Team Forensische Zorg (CGG Eclips) te Gent dat een aanbod heeft voor zwakbegaafden en mentaal gehandicapten (Vertommen et al., 2015). Concluderend kan er aangehaald worden dat seksuele delictplegers met een verstandelijke beperking op verschillende domeinen geconfronteerd worden met meerdere knelpunten. In het kader van de algemene misvatting omtrent seksualiteit bij personen met cognitieve beperking geeft de Wereldgezondheidsorganisatie de volgende bemerking: sexuality is integral to being human (Gomez, 2012, p.243). Dus ook bij verstandelijk beperkten. Mensen met een verstandelijke beperking die overgaan tot seksueel grensoverschrijdend gedrag vereisen evenwel extra controle. Veelal wordt hierbij beroep gedaan op de interneringsmaatregel ter bescherming van zowel de maatschappij als de betrokken geïnterneerde. De opnamemogelijkheden voor geïnterneerde seksuele delinquenten met cognitieve beperking zijn op zich heel divers. Afhankelijk van verschillende factoren komen deze daders in een penitentiaire inrichting of bepaalde voorziening in de hulpverlening terecht. Gezien het residentiële hulpverleningsaanbod slechts over één gespecialiseerd behandelingsprogramma voor verstandelijk beperkte zedendelinquenten beschikt, komt deze populatie veelal in voorzieningen terecht waar de focus voornamelijk op de mentale beperking is gericht. Men kan zich bijgevolg de vraag stellen of de seksuele problematiek hierbij wel voldoende wordt begeleid en/of behandeld. Aangaande de ambulante hulpverlening aan cognitief beperkte plegers van seksueel grensoverschrijdend gedrag is een ruim aanbod doorheen Vlaanderen op te merken. De ambulante hulpverlening vangt aldus het tekort aan gespecialiseerde residentiële behandelingsplaatsen op (Vandewalle, 2009). Sommige van de aangehaalde knelpunten hebben een invloed op het plegen van strafbaar seksueel gedrag door mensen met een verstandelijke beperking. 36

50 In het volgende onderdeel van het literatuuronderzoek worden verscheidene mogelijke oorzaken van seksuele delictpleging bij daders met een cognitieve beperking dan ook besproken. 4. Oorzaken van seksuele delictpleging bij daders met een verstandelijke beperking In de zoektocht naar de causale relatie tussen verstandelijke beperking en seksuele delictpleging zijn meerdere wetenschappelijke studies geslaagd in het determineren van heel wat mogelijke oorzakelijke factoren. Het gaat om factoren die van invloed kunnen zijn op het stellen van strafbaar seksueel gedrag door personen met een cognitieve beperking (Camilleri & Quinsey, 2011). Volgens Lindsay (2004) zijn de theorieën rond de mogelijke oorzaken onder te brengen in vijf categorieën, met name counterfeit deviance, psychiatrische stoornissen, seksueel misbruik in de kindertijd, deviante seksuele voorkeur en impulsiviteit. In wat volgt worden deze vijf overkoepelende oorzaken besproken. In het kader van onderstaande presentatie van literatuur is het echter van belang te wijzen op eventuele methodologische limitaties of onvoldoende bewezen resultaten. De bevindingen zijn hoofdzakelijk gebaseerd op literatuur en veronderstellen aldus geen eenduidige verklaring voor seksueel delinquent gedrag binnen de groep van cognitief beperkten. In vele gevallen betreft het een assumptie van causaliteit en moet er bijkomend empirisch onderzoek gevoerd worden voor een overtuigende determinatie van de oorzaken van seksuele delictpleging bij daders met een verstandelijke beperking (Griffiths et al., 2013). Counterfeit deviance Het concept counterfeit deviance omsluit een verzameling van mogelijke verklarende factoren voor het plegen van seksuele delicten door personen met een cognitieve beperking. Vooreerst menen enige onderzoekers dat verstandelijk beperkten sneller toenadering tot jongere en kwetsbare kinderen zoeken, aangezien ze zich bij deze doelgroep het meest comfortabel voelen. Dit betreft dus geen indicatie van een afwijkende seksuele voorkeur (Schilling & Schinke, 1989; Timms & Goreczny, 2002; Vanden Hende et al., 2005). Daarnaast werd de afgelopen jaren gesuggereerd dat verstandelijk beperkten zedenfeiten pleegden uit onwetendheid omtrent seksualiteit. Dit als een gevolg van gebrekkige seksuele opvoeding of inadequate voorlichting (Griffiths et al., 2013; Van Daele, 2001). 37

51 Een tekort aan seksuele kennis werd gezien als verklarende factor voor grensoverschrijdend seksueel gedrag. Recente onderzoeken hebben echter aangetoond dat een nieuwe generatie van personen met cognitieve beperking over meer seksuele kennis beschikt dan sommige nietdelinquenten (Griffiths et al., 2013; Michie, Lindsay, Martin, & Grieve, 2006; Talbot & Langdon, 2006; Vandewalle, 2009). Onderzoekers gaan er op dit ogenblik van uit dat de hoeveelheid seksuele kennis kan bijdragen tot het vertonen van oneerbaar gedrag, maar niet noodzakelijkerwijs leidt tot seksueel delinquent gedrag (Griffiths et al., 2013). Tevens zijn voor vele personen met een verstandelijke beperking het strafrecht en de maatschappelijke waarden en normen onbekend. Zo zijn ze zich vaak niet bewust van wat strafbaar of onaanvaardbaar seksueel gedrag inhoudt. Zij ervaren immers moeilijkheden in het interpreteren van de abstracte wetgeving (Craig, 2010; Lambrick & Glaser, 2004; Lindsay, 2002; Murphy & Mason, 2014; O Callaghan & Murphy, 2007). Vervolgens is het dikwijls dat cognitief beperkte personen zijn opgegroeid of nog steeds verblijven in een institutionele setting. Zulke omgevingen creëren hun eigen sociale regels en bieden geen mogelijkheid tot seksualiteit. Als gevolg hiervan zoeken sommige verstandelijk beperkten hun toevlucht in onaanvaardbaar seksueel gedrag. Veelal hebben zij de algemeen geldende waarden en normen van de samenleving niet geïnternaliseerd (De Ridder, Van Loock, & Maes, 2009; Griffiths et al., 2013). Ten slotte zouden cognitief beperkte personen beschikken over slecht ontwikkelde vaardigheden inzake partnerselectie en relationele seksuele contacten. Bijgevolg stellen enkele studies vast dat zij een geringere seksuele ervaring hebben. Hoewel het ontbreken van rechtstreeks bewijs, opperen meerdere onderzoeken dat onvervulde intieme en seksuele behoeften (gefrustreerde seksuele gevoelens) kunnen fungeren als mogelijke oorzaken van seksueel grensoverschrijdend gedrag (Griffiths et al., 2013; McCabe, 1999; Vandewalle, 2009). Psychiatrische stoornissen Naast een verstandelijke beperking is het mogelijk dat een persoon lijdt aan één of meerdere psychiatrische stoornissen (Lindsay, 2004). De wetenschappelijke literatuur wijst op een hoog voorkomen van psychiatrische stoornissen bij seksuele delinquenten met een verstandelijke beperking (Day, 1994; Lindsay et al., 2002; Lund, 1990; Michie et al., 2006). In verband met deze categorie spreekt men niet van een causale factor in se, maar betreft het een mogelijke invloed op het gedrag. 38

52 Zo kan een psychiatrische problematiek, zoals psychose, een bevorderend effect uitoefenen op de seksuele delictpleging. Dit houdt onder meer in dat de seksuele grenzen van het individu door kenmerken van de psychiatrische problematiek worden verlaagd (Day, 1994; Leuwers, 2009; Lindsay et al., 2002; Lund, 1990; Michie et al., 2006). Seksueel misbruik in de kindertijd Personen met een cognitieve beperking worden als bijzonder kwetsbaar aanzien. Verschillende auteurs zijn het er over eens dat seksueel misbruik veelvuldig voorkomt binnen deze populatie. Meerdere wetenschappelijke studies suggereren een verband tussen seksueel misbruik in de kindertijd en het plegen van zedenfeiten. In dit geval spreken de onderzoekers van een cyclus van misbruik, waarbij het mogelijk is dat slachtoffers zelf seksuele delinquenten worden. Maar deze opvatting steunt op weinig empirisch bewijs. Afgezien daarvan, beschouwen verschillende artikelen een verleden van seksueel misbruik als faciliterende factor voor het stellen van delinquent gedrag op latere leeftijd. De blootstelling aan en de ervaring met seksueel delinquent gedrag zou het natuurlijk beeld van seksualiteit kunnen beïnvloeden. Dit met het mogelijks zelf vertonen van ongepast seksueel gedrag als gevolg. Daarenboven blijken de plegers van seksueel misbruik ten aanzien van mensen met een verstandelijke beperking, vooral personen met diezelfde beperking te zijn. Vaak worden deze daders niet gesanctioneerd. Hierdoor ondervinden zowel plegers áls slachtoffers dat seksueel grensoverschrijdend gedrag niet afgestraft wordt. (Griffiths et al., 2013; Lindsay, Law, Quinn, Smart, & Smith, 2001; Lindsay, 2002; Lindsay et al., 2002; Paelinck, 2000; Steptoe, Lindsay, Forrest, & Power, 2006; Vanden Hende et al., 2005; Vandewalle, 2009). Deviante seksuele voorkeur Zoals reeds aangehaald is de grondslag van seksuele delictpleging bij personen met een verstandelijke beperking veelal te situeren in andere verklarende mechanismen dan in een deviante seksuele voorkeur. De wetenschappelijke literatuur meent dat er slechts in een aantal gevallen sprake zou zijn van een parafilie. Parafilieën of deviante seksuele voorkeuren zouden minder voorkomen bij cognitief beperkten vanwege slecht ontwikkelde cognitieve en imaginaire vaardigheden. Ondanks dat, bestaat de mogelijkheid tot het verkeerdelijk bestempelen van deze mensen als pedofiel (Blasingame, 2001; Day, 1994; Day, 1997; Vanden Hende et al., 2005). Pedofilie wordt hierbij verward met andere kenmerken die de groep van personen met verstandelijke beperking typeren. 39

53 Impulsiviteit De impulscontrole bij personen met een cognitieve beperking is minder goed ontwikkeld. Deze populatie ervaart gebrekkige zelfcontrole in zowel het dagdagelijkse leven als in het delinquent gedrag. Op deze manier kan opgewonden gedrag bij verstandelijk beperkten sneller leiden tot seksueel roekeloos gedrag (Day, 1997; Keeling & Rose, 2005; Parry & Lindsay, 2003; Phenix & Sreenivasan, 2009; Vanden Hende et al., 2005). Deze groep van mensen streven meer naar een onmiddellijke behoeftebevrediging waardoor ze zich op seksueel vlak eerder ongeremd en driftmatig gedragen. Bovendien overzien ze de consequenties van het eigen handelen slechter dan normaalbegaafde personen (van Boetzelaer et al., 2012; Van Daele, 2001). Verschillende auteurs wijzen bij seksuele plegers met cognitieve beperking op een onderscheid tussen seksueel grensoverschrijdend gedrag vanuit afwijkende seksuele impulsen en seksueel delictgedrag als gevolg van factoren zoals tekorten in sociale vaardigheden en gebrek aan begrenzing. De motivatie van verstandelijk beperkten blijkt eerder seksueel van aard te zijn dan dat het een afwijkende seksuele voorkeur betreft (Vandewalle, 2009). Seksuele delicten worden aldus door personen met een cognitieve beperking overwegend gepleegd vanuit heel wat oorzakelijke factoren anders dan een seksuele deviantie (Lunsky, Frijters, Griffiths, Watson, & Williston, 2007). Volgens Paelinck (2000) dient hierbij te worden opgemerkt dat het veelal om factoren gaat waar deze groep van mensen ook slachtoffer van zijn. Ze zijn zich maar deels van het kwaad bewust (Leuwers, 2009). Ter afsluiting van het literatuuronderzoek wordt de risicotaxatie bij plegers van zedenfeiten met een cognitieve beperking besproken en de kans dat deze hervallen in seksueel delinquent gedrag. 5. Risicotaxatie bij seksuele delinquenten met verstandelijke beperking Rekening houdend met de algemene kenmerken van seksuele delictplegers met verstandelijke beperking wordt deze populatie extra in de gaten gehouden. De angst voor herval is groot bij deze groep van daders (Vandewalle, 2009). Risicotaxatie is een term binnen de forensische psychiatrie en verwijst naar een inschatting van het risico op herval (van Nieuwenhuizen & Philipse, 2002). Het gaat hierbij om het risico dat iemand opnieuw overgaat tot delinquent gedrag. Dit geschatte risico wordt vervolgens vertaald in een risicoprofiel. 40

54 Recidivevoorspelling speelt een belangrijke rol in de verschillende facetten van het interneringstraject. Zo geeft het onder meer een indicatie van de aard en intensiteit van de behandelingsinterventies en de nood aan een beveiligde omgeving (van Nieuwenhuizen & Philipse, 2002). Risicotaxatie bij cognitief beperkte zedendelinquenten vormt een precaire aangelegenheid. Tot op heden ontbreken specifieke risicotaxatie-instrumenten voor seksuele plegers met een verstandelijke beperking (Embregts et al., 2010; Gunst, 2009; Harris & Tough, 2004; Keeling, Beech, & Rose, 2007; Lambrick & Glaser, 2004). Veelal dient de deskundige beroep te doen op instrumenten die het risico op seksueel grensoverschrijdend gedrag bij normaalbegaafde zedendelinquenten meten (Boer, Tough, & Haaven, 2004; Embregts et al., 2010; Harris & Tough, 2004; Lindsay & Michie, 2013). Enkele onderzoekers stellen het gebruik van deze testen bij seksuele plegers met cognitieve beperking in vraag. In deze situatie duiden ze op een twijfelachtige betrouwbaarheid van het getaxeerde risico (Phenix & Sreenivasan, 2009). Gezien het belang van risicotaxatie gaat men evenwel op zoek naar geschikte alternatieve risicotaxatie-instrumenten die van toepassing kunnen zijn bij deze populatie van geïnterneerden (Boer et al., 2004; Harris & Tough, 2004; Phenix & Sreenivasan, 2009). Een belangrijk aspect binnen de risicotaxatie is de identificatie van risicofactoren bij verstandelijk beperkte zedendelinquenten. Deze factoren worden onderverdeeld in statische risicofactoren enerzijds en stabiel of acute dynamische factoren anderzijds. Onveranderbare of statische risicofactoren hebben betrekking op het verleden van een individu en de mate waarin dit een voorspelling kan geven over de toekomst. Voorbeelden van statische risicofactoren bij seksuele delinquenten met cognitieve beperking zijn een justitieel verleden, slechte hechting met de moeder, slachtoffer van seksueel misbruik, het aantal aanwezige parafilieën en impulsiviteit. Met dynamische risicofactoren wordt verwezen naar beïnvloedbare kenmerken van de geïnterneerde. Zo is het mogelijk dat bepaalde factoren veranderen en bijgevolg een positieve of negatieve invloed uitoefenen op het recidiverisico. Stabiele dynamische risicofactoren blijven stabiel over een langdurige periode, bijvoorbeeld cognitieve distorties, seksuele zelfregulatie en intimiteitsproblematiek. Acute dynamische risicofactoren daarentegen variëren over een veel kortere tijdsperiode. Voorbeelden hiervan zijn wijzigingen in seksuele bezigheid, in emotionele toestand en in het gedrag tegenover de behandeling (Boer et al., 2004; Craig, 2010; Embregts et al., 2010; Keeling et al., 2007; Verbeeck, 2009). 41

55 Vervolgens blijkt uit wetenschappelijk onderzoek dat dynamische risicofactoren het meest vatbaar zijn voor interventie en bijgevolg de focus vormen binnen behandelingsprogramma s. Dit met als doel een vermindering van het recidiverisico (Boer et al., 2004; Craig, 2010; Embregts et al., 2010; Keeling et al., 2007; Verbeeck, 2009). Risicotaxatie wordt uitgevoerd aan de hand van de geïdentificeerde statische en/of dynamische risicofactoren. Afhankelijk van het gehanteerde risicotaxatie-instrument, met hierin een inschatting van de aanwezige risicofactoren, bekomt de deskundige een bepaald risicoprofiel (Embregts et al., 2010; Keeling et al., 2007; Verbeeck, 2009). Zoals reeds aangehaald, dienen verstandelijk beperkte plegers van strafbaar seksueel gedrag beroep te doen op reeds bestaande instrumenten. In de wetenschappelijke literatuur worden enkele risicotaxatie-instrumenten als min of meer valide beschouwd bij de groep van verstandelijk beperkte zedendelinquenten. Deze instrumenten meten het recidiverisico op seksueel grensoverschrijdend gedrag, met name Static-99, RRASOR (Rapid Risk Assessment of Sexual Offense Recidivism), SORAG (Sex Offender Risk Appraisal Guide), VRAG (Violence Risk Assessment Guide) en SVR-20 (Sexual Violence Risk Assessment) (Boer et al., 2004; Embregts et al., 2010; Keeling et al., 2007; Lindsay & Michie, 2013). Vooral de instrumenten Static-99 en RRASOR blijken het meest succesvol te zijn in het voorspellen van het algemene risico en het risico op seksueel recidivisme (Embregts et al., 2010). Daarnaast ontwikkelden Boer, Tough en Haaven the ARMIDILO (Assessment of Risk Manageability for Individuals with Developmental and Intellectual Limitations who Offend) als belangrijke aanvulling bij de risicotaxatie van deze groep (Craig, 2010; Lindsay & Michie, 2013). Zoals reeds aangehaald, is het hanteren van voorzichtigheid bij deze instrumenten noodzakelijk. Dit is zeker het geval bij de interpretatie van de SVR-20-test, aangezien sommige factoren niet van toepassing zijn bij cognitief beperkten zoals werkgelegenheid en relatieproblemen (Lambrick & Glaser, 2004). Daarenboven doen enige onderzoekers beroep op de risicotaxatietest PCL-R (Psychopathy Checklist Revised) wanneer naast verstandelijke beperking tevens sprake is van psychopathie (Boer et al., 2004). Tot slot stellen een aantal onderzoekers dat we bij cognitief beperkte personen, zowaar zonder de afname van een risicotaxatie, doorgaans kunnen spreken van een groot risico op recidive. Omwille van de aanwezigheid van een gebrekkigere gewetensontwikkeling en impulscontrole is er een aanzienlijke kans dat de persoon opnieuw overgaat tot seksueel delinquent gedrag. In onze doelpopulatie ligt de verstandelijke beperking aldus zelf aan de basis van het vergrote risico op (seksueel) delictgedrag (Vandewalle, 2009; van Horn & Kusters, 2009). 42

56 Besluit In dit hoofdstuk van de Masterproef werd getracht de interneringsgroep seksuele delinquenten met verstandelijke beperking op basis van (inter)nationale literatuur in kaart te brengen. Uit literatuuronderzoek blijkt dat verstandelijk beperkte personen zowel in de groep van slachtoffers àls in de groep van plegers van strafbaar seksueel gedrag terug te vinden zijn. Hoewel seksuele delinquenten met een verstandelijke beperking grote overeenkomsten vertonen met normaalbegaafde zedendelinquenten, moet het merendeel van de zedenfeiten bij deze groep in het kader van de verstandelijke beperking gezien worden. Daarnaast kampen seksuele delinquenten met verstandelijke beperking met verscheidene knelpunten. Zo kent de populatie verschillende vooroordelen, vereisen ze extra controle en is het residentiële hulpverleningsaanbod met gespecialiseerde behandelingsprogramma s te beperkt. Vervolgens onderscheidt de wetenschappelijke literatuur heel wat mogelijke oorzakelijke factoren die kunnen leiden tot seksueel delinquent gedrag. Deze zijn onder te verdelen in vijf categorieën, met name counterfeit deviance, psychiatrische stoornissen, seksueel misbruik in de kindertijd, deviante seksuele voorkeur en impulsiviteit. Ten slotte menen enige auteurs dat er bij cognitief beperkte personen doorgaans sprake is van een groot risico op recidive. De verstandelijke beperking ligt immers zelf aan de basis van het vergrote risico op (seksueel) delictgedrag. Dit onderdeel van de Masterproef behelsde een eerste en algemene kennismaking met de cognitief beperkte personen die seksuele delicten hebben gepleegd. Het literatuuronderzoek toonde aan dat deze groep een kwetsbare, evenals een complexe eenheid vormt binnen de interneringspopulatie. De literaire beschouwingen vormen als het ware een omkadering voor het volgende hoofdstuk in deze Masterproef, met name het verkennend onderzoek naar geïnterneerde seksuele delinquenten met een verstandelijke beperking ressorterende onder de CBM van Gent. 43

57 Hoofdstuk 3: Empirisch onderzoek Naast een uitvoerige literatuurstudie werd in functie van het beantwoorden van de onderzoeksvragen tevens een empirisch onderzoek gevoerd. Hoofdstuk 3 van de Masterproef zet de onderzoeksresultaten van de empirische studie uiteen. Deze bevindingen zijn het resultaat van het voeren van wetenschappelijk onderzoek, waarin zowel kwantitatieve als kwalitatieve onderzoeksmethoden werden toegepast. Vooreerst dient in het hoofdstuk het methodologische kader te worden geschetst en de bijhorende methodologische keuzes te worden toegelicht. Dit laatste is noodzakelijk met het oog op het verduidelijken en begrijpen van de bekomen resultaten. De volgende aspecten komen aan bod: het onderzoeksopzet, het methodologisch kader van de Masterproef, de beperkingen en de onderzoeksresultaten van het empirisch onderzoek. 1. Onderzoeksopzet Het verstrekken van zorg op maat aan geïnterneerden vereist inzicht in hun kenmerken en in hun individuele profiel. Tot op vandaag is in ons land nog steeds (te) weinig geweten over de profielen van geïnterneerde personen. Dit heeft als gevolg dat een optimale en kwaliteitsvolle behandeling, die tegemoet komt aan de specifieke individuele behoeften, haast onmogelijk is. De vraag naar een gedetailleerde profielomschrijving is bijgevolg alom tegenwoordig (Lauwaert et al., 2014; Vanden Hende et al., 2005; Vander Beken & Vanhaelemeesch, 2013). Het opzet van dit onderzoek bestaat uit het in kaart brengen van de individuele kenmerken van geïnterneerde seksuele delinquenten met een verstandelijke beperking onder CBM Gent. Het schetsen van een algemeen profiel vormt de essentie. Vervolgens is één van de bijkomende doelstellingen de individuele kenmerken van de geïnterneerden voor de verschillende verblijfplaatsen zoals detentie, FPC, residentieel en ambulant onderling te vergelijken. Dit in het kader van het nagaan van mogelijke verschillen in profielen. Op deze manier krijgt men meer inzicht in de doelgroep op zich, in hun specifieke noden en problemen, als in de keuze van oriëntatie in het interneringscircuit. Aanvullend wenst deze Masterproef, in het bijzonder de populatie van het FPC te Gent uit te lichten en diepgaand te bestuderen. Het FPC vormt immers heden ten dage een onmisbare schakel in het forensisch zorgcircuit. Het empirisch onderzoek besteedt dan ook extra aandacht aan deze setting. 44

58 Het vooropgestelde doel wordt bereikt door middel van een dossierstudie van de seksuele delinquenten met een verstandelijke beperking geïnterneerd binnen CBM Gent op 1 januari 2015 (referentiedatum). Zowel geïnterneerden in detentie als geïnterneerden buiten de gevangenismuren worden hierbij bestudeerd. Buiten de gevangenismuren kan in het kader van dit onderzoek verwijzen naar een invrijheidsstelling op proef of een plaatsing volgens artikel 14 WBM. 2. Methodologie De invalshoek die met de Masterproef wordt belicht, vraagt om een kwantitatieve benadering, in dit geval een dossierstudie. Deze onderzoeksstrategie kan eveneens kwalitatief aangewend worden. In het empirisch onderzoek vindt een kwalitatieve dossierstudie plaats, met het oog op een bijkomend diepgaand onderzoek (studie verschil in profielen en subjecten in FPC). Er is derhalve sprake van een methodentriangulatie, waarbij kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeksmethoden gemengd worden (Kraska & Neuman, 2008). 2.1 Afbakening doelgroep Om het niveau van wetenschappelijkheid en betrouwbaarheid adequaat hoog te houden is het van belang de doelgroep van het onderzoek voldoende af te bakenen. Daarnaast fungeert een duidelijke afbakening als belangrijke leidraad tijdens het verzamelen van de nodige gegevens. In deze Masterproef werd een veeleer ruime/brede selectie gehanteerd. Het selectieproces had betrekking op de volgende domeinen: internering, CBM Gent, verstandelijke beperking en seksuele delicten. Dit volgens referentiedatum 1 januari Zoals reeds aangehaald, beperkt het onderzoek zich uitsluitend tot geïnterneerde personen. Veroordeelden en daders onder het statuut van voorlopige hechtenis worden hierbij buiten beschouwing gelaten. Daarnaast dienen de geïnterneerden zich onder de bevoegdheid van de CBM Gent te bevinden. Een actuele profielschets van de doelgroep onder deze commissie is immers tot op heden onbestaande. Omtrent het criterium verstandelijke beperking focust de studie zich op geïnterneerden met als diagnose verstandelijke beperking. De selectie van de onderzoekseenheden baseert zich hoofdzakelijk op de intelligentiescores van de geïnterneerden. 45

59 Refererend naar het eenduidig classificatiesysteem van IQ-scores volgens Resing & Blok (2002), worden de geïnterneerden met een beperkt intellectueel vermogen, dit wil zeggen met een IQ-score van of minder, bestudeerd. De aanwezigheid van een IQ-score is echter in dit onderzoek niet vereist, aangezien het overeenkomstig DSM-5 niet langer als een fundamenteel diagnosecriterium wordt aanzien (Kaldenbach, 2015; Uzieblo et al., 2015). Daarenboven worden verstandelijk beperkte personen met een niet-aangeboren hersenletsel (NAH) geïncludeerd. Zij beschikken eveneens over een diagnose verstandelijke beperking. Een volgende inclusievereiste is het voorkomen van zedenfeiten/seksuele delicten. Bij de selectie van de onderzoekseenheden wordt er gefocust op feiten die aanleiding hebben gegeven tot de internering. Het gaat hierbij om seksuele misdrijven, die zijn opgenomen in het Belgisch Strafwetboek (art bis Sw. en art Sw.) en bijkomende varianten zoals pogingen en mededader (art Sw. en art Sw.). De doelgroep zowel in detentie, VOP, als geplaatst buiten de gevangenismuren volgens artikel 14 WBM wordt bestudeerd. Op deze manier vindt in het onderzoek een verkenning plaats naar alle geïnterneerden behorend tot de onderzoeksgroep en onder de bevoegdheid van CBM Gent. Samengevat, om opgenomen te worden in deze studie dient de geïnterneerde: Definitief geïnterneerd te zijn (op 1 januari 2015) Zich onder de bevoegdheid van de CBM Gent te bevinden Beschikken over een diagnose verstandelijke beperking (al dan niet met de aanwezigheid van een IQ-score (gelijk of minder dan 70-79)) Zedenfeiten te hebben gepleegd (aanleiding tot internering) Vanuit deze selectieprocedure kwam het onderzoek tot 118 geïnterneerden die voldeden aan de vooropgestelde criteria. 2.2 Dossierstudie Een dossierstudie is een vorm van bureauonderzoek, waarbij de onderzoeker zich baseert op bestaande data zoals documenten of dossiers (Decorte, 2014). Bij de keuze voor een bureauonderzoek als onderzoeksstrategie werd vertrokken van de kenmerken die deze strategie typeren. 46

60 Een bureauonderzoek bestaat uit drie kenmerken: (1) het gebruikmaken van bestaand materiaal, (2) geen contact met het onderzoeksobject en (3) het toepassen van het materiaal vanuit een ander perspectief dan waarmee het oorspronkelijk werd geproduceerd. In deze Masterproef betreft het gegevens die werden verzameld voor het samenstellen van individuele interneringsdossiers door de CBM Gent (Bayens & Roberson, 2011; Decorte, 2014; Sapsford & Jupp, 2006). Het voeren van een bureauonderzoek heeft als belangrijk voordeel dat men snel over een groot aantal gegevens kan beschikken en dit meestal in een haalbaar tijdsbestek. Daarnaast kunnen de gegevens gemakkelijk opnieuw worden geconsulteerd en hangt er een laag kostenplaatje vast aan deze vorm van onderzoek (Bayens & Roberson, 2011; Decorte, 2014; Snacken & Tubex, 2002). Een interneringsdossier van CBM Gent bevat zeven delen, waarin de persoonlijke gegevens van de geïnterneerden zijn onderverdeeld. Deze omvatten een syntheseverslag (samenvatting van het dossier bestaande uit een overzicht van de feiten, vaststellingen uit het deskundigenonderzoek en een overzicht van het interneringstraject), opsluitingsstukken (het gerechtelijk verleden, de beschikking tot internering, de uiteenzetting van de feiten die aanleiding gaven tot de internering en het proces-verbaal), deskundige verslagen, beschikkingen CBM (beslissing van de CBM op zitting), briefwisseling, sociale verslagen (verslagen psychosociale dienst (PSD) en Justitiehuis) en tot slot verslagen van slachtofferonthaal. In het kader van de onderzoeksvragen en deelvragen zijn vooral de deskundige en sociale verslagen van belang. Daarnaast spelen de beschikkingen van de CBM in de slotfase van het empirisch onderzoek een belangrijke rol. Vertrouwelijkheid vormt bij een dossierstudie een essentieel thema. Men gaat als onderzoeker om met persoonlijke en gevoelige informatie. Het beschikken over een goedkeuring van de betrokken onderzoekssubjecten is in deze studie niet mogelijk. Ter bescherming van de privacy worden de gevoelige gegevens in functie van het empirisch onderzoek geanomiseerd (Kraska & Neuman, 2008; Wexles, 1990). De toestemming tot inzage van de dossiers werd bekomen door meneer Henri Heimans. Als voorzitter van de CBM Gent is hij de voornaamste actor wat betreft het verkrijgen van goedkeuring. 47

61 Aanvang De vertrouwelijke interneringsdossiers worden op het secretariaat van de CBM in de gevangenis te Gent bewaard. Een strenge controle bij de raadpleging van de dossiers is van toepassing. Alvorens de feitelijke dossierstudie te kunnen aanvatten, werden meerdere toelatingen aangevraagd bij verschillende instanties. Met name het Directoraat-generaal Penitentiaire inrichtingen te Brussel (toestemming op 16 december 2014), de directeur van de gevangenis Gent voor het betreden van de gevangenis en het voeren van een dossierstudie (toestemming op 18 november 2014) en de voorzitter van de CBM Gent (toestemming op 16 december 2014). Als onderzoeker is het bovendien noodzakelijk een document te ondertekenen om het beroepsgeheim van de dossiers te vrijwaren (4 december 2014). Bij het voeren van een dossierstudie is het van fundamenteel belang te beschikken over een uitgewerkt registratieschema. Dit schema fungeert als een belangrijke handleiding gedurende de registratie van de dossiers. Vooreerst bepaalt de onderzoeker de variabelen die uit de dossiers zullen gehaald worden. De keuze werd hierbij gebaseerd op het onderzoek van Vanden Hende, Caris en De Block-Bury (2005). Vervolgens dienen de gewenste variabelen te worden geoperationaliseerd, waarbij elke waarde van elke variabele een code krijgt. Het codeboek kende na enkele testfases meerdere aanpassingen. Zo werd de compatibiliteit van de variabelen met de dossiers getest. Dit met een meer geschikte operationalisering tot gevolg. Waar nodig werden eveneens variabelen toegevoegd (bijvoorbeeld Risicoprofiel ) of verwijderd (bijvoorbeeld Thuismilieu ) (De Wree, 2011; Snacken & Tubex, 2002). Het definitieve codeboek beschikt over negen categorieën (demografische kenmerken, opleidingsniveau en werksituatie, problematisch verleden, psychiatrische problematieken, risicotaxatie, sociale omgeving, sociaal netwerk, kenmerken interneringsmaatregel en kenmerken VOP/plaatsing) en is terug te vinden in bijlage 1 van de Masterproef. Verloop De selectie van de doelgroep vond plaats gedurende de maand maart Alle geïnterneerden die onder de bevoegdheid van de CBM Gent ressorteerden en voldeden aan de vooropgestelde criteria werden geselecteerd. Na het doornemen van alle dossiers werden in totaal 118 geïnterneerden opgenomen in de dossierstudie. De effectieve dossierstudie ging van start in april

62 De gegevens van de onderzoekssubjecten werden, in overeenstemming met het codeboek, verzameld in een Excel-bestand en vervolgens overgeplaatst in een datamatrix, aangemaakt in SPSS 22 (Statistical Package for the Social Sciences). Eenmaal in SPSS ondergebracht, kon de feitelijke analyse van de data van start gaan. Daarnaast werden de kwalitatieve gegevens letterlijk, zoals weergegeven in de dossiers, geregistreerd in een bijkomend document. 2.3 Analyse van de gegevens Aangaande de verwerking van de geëxtraheerde gegevens, ging de voorkeur uit naar univariate beschrijvende statistische analyses. De kern van de univariate beschrijvende statistiek ligt in het samenvatten van een of meerdere gemeten kenmerken: men is geïnteresseerd in de meest typische waarde, de gemiddelde waarde van een metrische variabele, de mediaan, verschillen, (Pauwels, 2012, p ). Beschrijvende statistiek wordt in dit onderzoek toegepast om op zoek te gaan naar de meest voorkomende waarden, het rekenkundig gemiddelde, de minima en maxima en de meest opvallende percentages. Deze methodologie geeft een goede schets weer van de geselecteerde populatie (algemeen profiel) (Pauwels, 2012; Sapsford & Jupp, 2006; Walker & Maddan, 2009). Bovendien werd in de verwerking van de onderzoeksresultaten steeds rekening gehouden met de missing values (ontbrekende waarden), dit met het oog op een weergave van de werkelijke situatie. Naast kwantitatieve data bevat dit empirisch onderzoek kwalitatieve gegevens. Vermits het onderzoek over een te beperkt aantal onderzoekssubjecten beschikt, is het niet mogelijk om statistisch significante verbanden tussen de individuele kenmerken van de doelgroep en een verblijf in een welbepaalde setting op te sporen. Deze beperking van het onderzoek wordt evenwel gecompenseerd met een diepgaande vergelijking van de individuele kenmerken voor vier verblijfplaatsen: detentie, FPC, residentiële setting en ambulante setting. Het onderzoek maakt hierbij geen onderscheid tussen reguliere en forensische hulpverlening, teneinde een globaal en duidelijk overzicht weer te geven. Bovendien biedt een kwalitatieve benadering de mogelijkheid, de context en betekenis van de verschillen in profielen na te gaan (Saunders, Lewis, & Thornhil, 2004). Daarnaast worden de subjecten in het FPC in de diepte bestudeerd. Zo wordt niet alleen inzicht verschaft in de individuele kenmerken van de onderzoeksgroep maar ook in de redenen voor plaatsing in het FPC en de mogelijke voorwaarden bij plaatsing en een al dan niet voorafgaande VOP. Met betrekking tot de analyse van de verschillen in profielen en individuele kenmerken van de subjecten in het FPC werd er vertrokken van reeds bestaande categorieën en variabelen 49

63 (deductieve benadering). Deze zijn terug te vinden in het codeboek (bijlage 1). De analyse van het interneringstraject en plaatsing van de onderzoekssubjecten in het FPC maakte geen gebruik van voorafgaande categoriseringen. Hierbij vond een veeleer inductieve manier van onderzoek plaats (Decorte & Zaitch, 2010). Het kwalitatieve onderzoeksmateriaal werd geordend, gegroepeerd en verwerkt, met het oog op het ontdekken van gelijkenissen en/of verschillen tussen de waarden (verschillen in profielen, gelijkenissen individuele kenmerken van onderzoekssubjecten in FPC, gelijkenissen en/of verschillen redenen voor plaatsing in FPC en voorwaarden bij plaatsing en al dan niet voorafgaande VOP). De methode van vergelijking werd toegepast om patronen te vinden in de gegevens (Decorte & Zaitch, 2010; Mortelmans, 2007). Zowel bij het nagaan van verschillen in profielen als bij de studie van de onderzoekssubjecten in het FPC werd geopteerd voor een kwalitatieve benadering en interpretatie. Daar waar de kwantitatieve informatie werd geanalyseerd in het statistisch verwerkingsprogramma SPSS 22, kenden de kwalitatieve gegevens een zorgvuldige interpretatie met behulp van de verslagen in de dossiers, literatuur en eigen voorkennis. De onderzoeker tracht hierbij tot enige uitspraken te komen in het kader van de vooropgestelde onderzoeksvragen. 3. Beperkingen van het onderzoek Het is belangrijk om ook stil te staan bij de beperkingen van een onderzoek. Een eerste beperking van deze dossierstudie is gelegen in het feit dat een aantal groepen niet in aanmerking komen voor analyse. Zo vallen de geïnterneerden onder de bevoegdheid van andere CBM s buiten het bereik van dit onderzoek. Daarnaast is een dossierstudie slechts een momentopname. De populatie van geïnterneerden is een steeds evoluerende groep, waarbij continu wijzigingen plaatsvinden. Zo zijn er geïnterneerden die vrij op proef worden gesteld of wederopgenomen worden in de gevangenis, geïnterneerden die nieuw bijkomen of definitief in vrijheid worden gesteld. In het onderzoek van deze Masterproef gaat het om personen geïnterneerd op 1 januari Deze referentiedatum dient als een houvast, vermits de situatie van de doelgroep steeds wijzigt. Bijgevolg is deze situatie op vandaag niet meer up to date. Een volgende beperking die een dossierstudie kenmerkt, is het feit dat de onderzoeker moet roeien met de riemen die hij ter beschikking heeft. 50

64 Het gaat om data die niet door de onderzoeker zelf werd verzameld, maar voor andere doeleinden werd geproduceerd. Om deze reden is het mogelijk dat niet alle noodzakelijke gegevens terug te vinden zijn. Dit is in tegenstelling tot andere onderzoeksstrategieën zoals casestudy en survey (Decorte, 2014). Het ontbreken van essentiële informatie kan bovendien leiden tot het onvoldoende of niet kunnen beantwoorden van de onderzoeksvragen (Snacken & Tubex, 2002). Daarnaast dient de onderzoeker bewust te zijn van een mogelijke bias in de documenten, aangezien hij/zij zelf geen controle had over hoe de informatie werd verzameld. De betrouwbaarheid en geldigheid van de documenten kunnen met andere woorden niet worden gegarandeerd (Kraska & Neuman, 2008). Het gebrek aan direct contact met de onderzoekseenheden vormt gelijkerwijs een belemmering. Indien de onderzoekseenheden mensen zijn, bestaat de kans dat de onderzoeker belangrijke non-verbale informatie mist. Bij dit type van onderzoek is het ook niet mogelijk om bijkomende toelichting te vragen aan de onderzoekssubjecten, wanneer er sprake is van enige onduidelijkheid (Decorte, 2014). Tot slot kampt een dossierstudie regelmatig met de aanwezigheid van missing values of ontbrekende gegevens. In het kader van de Masterproef werd er gekozen voor secundair empirisch onderzoek. Het werken met secundaire bronnen brengt echter beperkingen met zich mee. Zo zijn de dossiers dikwijls onvolledig en kan er niet worden gecontroleerd of de informatie correct is. In dit onderzoek speelden onder meer de expertiseverslagen een belangrijke rol. Kenmerkend is dat deze verslagen zijn gebaseerd op wat de geïnterneerden meedelen enerzijds en op de interpretatie van de deskundige anderzijds. Er is derhalve sprake van een zekere subjectiviteit. Deze wordt evenwel gecompenseerd met objectieve informatie. Vervolgens is het mogelijk dat het onderzoek valse positieven en negatieven bevat. Valse positieven slaan op personen die in de doelgroep zijn opgenomen, maar in wezen geen verstandelijke beperking hebben. Bij de groep van valse negatieven gaat het veeleer om geschikte subjecten die tijdens de selectie van de onderzoeksgroep onopgemerkt zijn gebleven. Beiden zijn veelal het gevolg van een verkeerd gestelde diagnose met betrekking tot de intelligentie van de betrokkene (Vanden Hende et al., 2005). Secundaire bronnen en hun kenmerken zijn van invloed op verschillende aspecten van het onderzoek. Als onderzoeker is het van belang hierbij stil te staan en deze mee in acht te nemen bij de rapportage van de resultaten van een empirisch onderzoek. 51

65 4. Onderzoeksresultaten algemeen profiel Dit gedeelte van het empirisch onderzoek beoogt de gegevens, die gedurende de dossierstudie zijn verworven, te rapporteren. In het kader van hiernavolgende weergave is het doel een algemeen profiel te schetsen van de onderzoekspopulatie. Dit aan de hand van de topics demografische kenmerken, psychiatrische problematieken, risicotaxatie, kenmerken van de interneringsmaatregel en kenmerken omtrent de VOP of plaatsing. Daarenboven worden de kenmerken van de onderzoekssubjecten in detentie, FPC, residentiële setting en ambulant vergeleken. Er wordt nagegaan of er sprake is van mogelijke verschillen in profielen voor de verschillende verblijfplaatsen. 4.1 Demografische kenmerken Geslacht De totale onderzoekspopulatie omvat 118 geïnterneerden. De analyse geeft weer dat 117 onderzoekssubjecten mannen zijn (99%) Huidige leeftijd In deze onderzoeksgroep hebben de geïnterneerden een gemiddelde leeftijd van 41 jaar. Daarnaast variëren de leeftijden tussen 22 (minimumleeftijd) en 72 jaar (maximumleeftijd). De meeste geïnterneerden van de onderzoekspopulatie behoren, zoals tabel 1 aangeeft, tot de klasse 36 tot 45 jaar (30,5%). De hierop meest aansluitende klassen zijn 26 tot 35 jaar (27,1%) en 46 tot 55 jaar (22,9%). De allerkleinste groep heeft dan weer een leeftijd van 66 jaar of ouder (2,5%). Tabel 1: Leeftijd in klassen Leeftijd in klassen Jongste tot 25 jaar 26 tot 35 jaar Aantal Percentage 9 7, ,1 36 tot 45 jaar 36 30,5 46 tot 55 jaar 27 22,9 56 tot 65 jaar 11 9,3 66 tot oudste 3 2,5 Totaal ,0 52

66 4.1.3 Nationaliteit Wat de nationaliteit betreft, heeft de grote meerderheid van de geïnterneerde seksuele delinquenten met een verstandelijke beperking onder de CBM Gent de Belgische nationaliteit (94%). Daarnaast beschikt 5% over een andere nationaliteit (Iraans, Joegoslavisch, Nederlands, Turks of Tsjechisch) en is één onderzoekssubject in het bezit van een dubbele nationaliteit (Belg en Turks) Nederlandse taalbeheersing 96,6% van de onderzoeksgroep is in zekere mate de Nederlandse taal machtig. In aantallen uitgedrukt gaat het hier om 114 geïnterneerden ten opzichte van vier geïnterneerden, die de Nederlandse taal onvoldoende of helemaal niet beheersen Geboorteplaats 92,4% van de onderzoekspopulatie is geboren in België. De cijfers stemmen ongeveer overeen met het al dan niet hebben van de Belgische nationaliteit Burgerlijke stand Het merendeel van de doelgroep heeft volgens tabel 2 geen relatie (38,1%). Desalniettemin heeft 17,8% een partner. Slechts een kleine minderheid is samenwonend (4%). De missing komt bij de variabele Burgerlijke stand neer op 20,3%. Tabel 2: Burgerlijke stand Burgerlijke stand Aantal Percentage Geen relatie 45 38,1 Gehuwd 12 10,2 Gescheiden 12 10,2 Partner 21 17,8 Samenwonend 4 3,4 Totaal 94 79,7 Missing ,3 Totaal ,0 53

67 4.1.7 Analfabetisme Van de 118 zijn 29 geïnterneerden analfabeet (24,6%). Daartegenover is er 10,2% waarvan we zeker weten dat deze geen problemen ervaren met lezen en schrijven. De analyse geeft aan dat de meerderheid echter functioneel analfabeet is (26,3%). Daarenboven dient bij deze resultaten te worden bemerkt dat de missing 39% bedraagt Verblijfplaats (op 1 januari 2015) Het onderzoek stelt vast dat het merendeel van de onderzoeksgroep zich op 1 januari 2015 buiten de gevangenismuren bevindt (81,4%). Een vijfde van de doelgroep, met name 18,6% brengt zijn internering door in detentie. 4.2 Psychiatrische problematieken Diagnose verstandelijke beperking De meeste onderzoekssubjecten kennen een verstandelijke beperking als primaire diagnose (56,8%). Dit betekent dat zij ontoerekeningsvatbaar werden verklaard vanwege hun verstandelijke beperking. 43,2% lijdt, naast hun verstandelijke beperking, ook aan andere psychiatrische stoornissen (comorbiditeit). Een bijkomende analyse toont aan dat in het geval van comorbiditeit de verstandelijke beperking het meest gepaard gaat met de volgende ontwikkelingsstoornissen: seksuele stoornis pedofilie, antisociale persoonlijkheidsstoornis en autismespectrumstoornis (ASS). Ten slotte is niemand van de onderzoeksgroep gediagnosticeerd met angststoornis, post-traumatisch stresssyndroom of dissociatieve stoornis IQ De meerderheid van de onderzoekspopulatie heeft een gekende IQ-score. In totaal gaat het om 101 geïnterneerden (85,6%). Ten opzichte van het referentiejaar 2015 werd er gekeken naar het recentste deskundig verslag of PSD-verslag waarin de IQ-score staat gerapporteerd. 101 geïnterneerden kennen een IQscore, waarvan de analyse aangeeft dat de scores gemiddeld zes jaar oud zijn. Daarnaast varieert de tijdsduur van één jaar geleden minimum tot 36 jaar geleden maximum. Vervolgens indiceert het onderzoek dat 80 IQ-scores werden bekomen door de afname van een gekende IQ-test. Bij de overige 21 zijn de testen onbekend (missing values). 54

68 Zoals tabel 3 laat zien, is de WAIS III de meest gebruikte IQ-test onder de doelgroep (29,7%). Bij 23,7% werd de PM 38 Raven gehanteerd voor het bepalen van de IQ-score. Bovendien kunnen we uit de tabel opmaken dat 39,8% van de IQ-scores werd vastgesteld aan de hand van een WAIS, ongeacht de uitgave. Tabel 3: IQ-test IQ-test Aantal Percentage WAIS II 1,8 WAIS III 35 29,7 WAIS IV 1,8 WAIS (niet gespecifieerd) 10 8,5 PM 38 Raven 28 23,7 Andere 4 3,4 Combinatie testen 1,8 Niet van toepassing 17 14,4 Totaal 97 82,2 Missing ,8 Totaal ,0 Het IQ van de meeste onderzoekssubjecten is volgens tabel 4 te plaatsen in het interval tot (44,9%). 21,2% van de doelgroep bezit een IQ dat gelegen is tussen de 70 en 79. Slechts twee geïnterneerden kennen een IQ dat zich bevindt in de categorie tot (1,7%). De grootste groep kenmerkt zich dus door een lichte verstandelijke beperking (50-55 tot 70-75). Deze wordt op haar beurt gevolgd door personen met een beperkt intellectueel vermogen (70-79). Een minderheid van de doelgroep beschikt over een matige verstandelijke beperking (35-40 tot 50-55) en niet meer dan twee subjecten kampen met een ernstige verstandelijke beperking (20-25 tot 35-40). Deze resultaten zijn in tabel 5 terug te vinden. Zes van de 17 geïnterneerden zonder een gekende IQ-score bezitten eveneens een zekere graad van verstandelijke beperking. Dit op grond van de diagnose in de dossiers. 11 personen zijn in tabel 5 ondergebracht in de groep verstandelijke beperking-niet gespecifieerd. Zij kennen als diagnose een verstandelijke beperking maar een verdere specificatie ontbreekt. 55

69 Wegens de afwezigheid van een IQ-score is het bovendien niet mogelijk deze in een interval te plaatsen volgens Resing & Blok. Tabel 4: Specifieke IQ-score < tot Specifieke IQ Aantal Percentage tot , tot , ,2 Niet van toepassing 17 14,4 Totaal ,0 0 1,7 Tabel 5: Graad verstandelijke beperking Graad verstandelijke beperking Diepe verstandelijke beperking Ernstige verstandelijke beperking Aantal Percentage ,7 Matige verstandelijke beperking 22 18,6 Lichte verstandelijke beperking 53 44,9 Beperkt intellectueel vermogen 30 25,4 Verstandelijke beperking-niet gespecifieerd 11 9,4 Totaal , Conceptuele, sociale en praktische vaardigheden Bij het merendeel van de onderzoeksgroep ontbreekt een verwijzing naar de conceptuele, sociale en praktische vaardigheden (70,3%). Bijgevolg is het onduidelijk of deze mee in rekening werden genomen bij de bepaling van de verstandelijke beperking Niet-aangeboren hersenletsel 5,9% van de doelgroep beschikt over een NAH. Dit komt neer op een totaal van zeven geïnterneerden. 56

70 4.2.5 Lichamelijke handicap De analyse geeft aan dat de overgrote meerderheid van de onderzoekspopulatie geen lichamelijke handicap heeft (98,3%) VAPH-erkenning Bij 41 geïnterneerden is het onbekend of deze al dan niet in het bezit zijn van een erkenning, meer bepaald van een PEC-ticket (34,7%) (missing values). Van de overige 77 personen valt op te merken dat het merendeel een VAPH-erkenning heeft (50%). 11% beschikt dan weer niet over een erkenning en bij vijf mensen is de procedure tot erkenning lopende of in aanvraag (4,2%). Overeenkomstig tabel 6 bemerken we dat de grootste groep een erkenning heeft op het gebied van wonen (37,3%). Deze wordt op haar beurt gevolgd door personen met een PEC-ticket voor beide domeinen. Enkel twee subjecten zijn in het bezit van een ticket voor uitsluitend werk (1,7%). Het aantal ontbrekende waarden bedraagt bij deze variabele 48 (40,7%). Tabel 6: Type erkenning Type Aantal Percentage PEC werk 2 1,7 PEC wonen 44 37,3 PEC werk en wonen 11 9,3 Niet van toepassing 13 11,0 Totaal 70 59,3 Missing ,7 Totaal ,0 De groep met een PEC-ticket voor werk telt in totaal 13 personen (PEC-werk en PEC werk en wonen). De analyse toont aan dat binnen deze groep het grootste aantal een erkenning kreeg voor een tewerkstelling in een beschutte werkplaats (7,6%). 1,7% is actief in een dagcentrum en één geïnterneerde heeft een VAPH-erkenning bijstandsveld W3 (bijstand bij zowel opleiding als werk op de open arbeidsmarkt). Bij 48,3% van de onderzoekspopulatie is de desbetreffende variabele niet van toepassing. De missing telt 41,5%. 57

71 Wat het domein wonen betreft, merken we op dat de grootste groep in het bezit is van een erkenning VAPH-tehuis niet werkenden (22%). Het volgende meest voorkomende PECticket is met de bestemming naar een VAPH-tehuis werkenden (10,2%). 6,8% is in het bezit van meerdere PEC-tickets. Vervolgens genieten enkele geïnterneerden van de onderzoeksgroep van een PEC-ticket voor begeleid of beschermd wonen (4,2% en 1,7%). Bij 12,7% is de specificering van het PEC-ticket wonen niet van toepassing. Bovendien luidt het aantal ontbrekende gegevens 42,4% Bijkomende problemen Middelengebruik, automutilatie of suïcidale neigingen kunnen als een bijkomend probleem beschouwd worden. Bij 21 geïnterneerden van de onderzoeksgroep is er sprake van middelengebruik. We stellen hierbij vast dat het voornamelijk om alcohol gaat (12,7%), gevolgd door illegale drugs (2,5%) en de combinatie van middelen (2,5%). Automutilatie of zelfverwondend gedrag komt bij een tiental onderzoekssubjecten voor (8,5%). Eveneens kampt 8,5% van de onderzoekspopulatie met suïcidale neigingen. Tot slot merken we op dat slechts een kleine minderheid naast de verstandelijke beperking aan psychopathie lijdt. 4.3 Risicotaxatie Risicotaxatie Bij 60 geïnterneerden van de onderzoekspopulatie is het risico op recidive getaxeerd (50,8%) Risicoprofiel Tabel 7 geeft weer dat van de 60 personen met een gekend risicoprofiel, de meerderheid is getaxeerd met een hoog risico op herval (31,4%). 9,3% kent een hooggemiddeld risicoprofiel en wordt gevolgd door geïnterneerden met een laaggemiddeld risicoprofiel (3,4%). Opmerkelijk zijn de twee geïnterneerden met een risicoprofiel-niet gespecifieerd. Bij hen is het risico getaxeerd maar zijn de resultaten niet gekend. 58

72 Tabel 7: Risicoprofiel Risicoprofiel Aantal Percentage Laag risicoprofiel 3 2,5 Laaggemiddeld risicoprofiel 4 3,4 Gemiddeld risicoprofiel 3 2,5 Hooggemiddeld risicoprofiel 11 9,3 Hoog risicoprofiel 37 31,4 Risicoprofiel-niet gespecifieerd 2 1,7 Niet van toepassing 58 49,2 Totaal ,0 4.4 Kenmerken interneringsmaatregel Duur internering De totale interneringsperiode bedraagt bij onze subjecten gemiddeld negen jaar. Daarnaast telt de langst lopende interneringsduur van de onderzoeksgroep 36 jaar. De kortste internering behelst slechts enkele maanden. In klassen uitgedrukt, is de meerderheid van de onderzoekspopulatie reeds 6 tot 10 jaar geïnterneerd (39,8%). 33,1% kent een interneringsduur tussen 1 en 5 jaar. De daaropvolgend meest voorkomende klassen zijn 11 tot 15 jaar (13,6%) en 16 tot 20 jaar (8,5%). Verder toont analyse aan dat een interneringsperiode van langer dan 20 jaar zich eerder uitzonderlijk voordoet (21 tot 25 jaar (2,5%) en >25 jaar (2,5%)) Aantal lopende interneringen Het kan voorkomen dat meerdere interneringsmaatregelen lopende zijn. Het merendeel van de onderzoeksgroep werd eenmaal geïnterneerd (78,8%). Het maximum aantal lopende interneringen bedraagt zes interneringen Zedenfeiten Omwille van talloze combinaties van verschillende zedenfeiten werd ervoor gekozen elk zedenfeit apart te analyseren. De bevindingen zijn het resultaat van een turvingssysteem. Deze turving laat zien dat de meerderheid van de onderzoekspopulatie zich schuldig maakte aan aanranding van een minderjarige (met verzwarende omstandigheden). 59

73 Daaropvolgend is er bij velen sprake van verkrachting van een minderjarige (met verzwarende omstandigheden). De meest voorkomende verzwarende omstandigheden zijn met geweld of bedreiging, als persoon die gezag heeft over het slachtoffer en als bloedverwant in opgaande lijn. De overige categorieën zoals openbare zedenschennis, poging tot aanranding of verkrachting, mededader aanranding of verkrachting komen bij de onderzoeksgroep minder veelvuldig voor Bijkomende feiten Enkele onderzoekssubjecten hebben naast zedenfeiten één of meerdere bijkomende feiten gepleegd. 11 personen van de onderzoeksgroep zijn overgegaan tot diefstal (9,3%). Het grootste aantal bevindt zich in de categorie van gewone diefstal. Negen personen werden geïnterneerd wegens seksuele misdrijven en slagen en verwondingen (7,5%). Het meest vertegenwoordigde misdrijf hierbij is opzettelijke slagen en verwondingen. Vervolgens kent 2,5% van de doelgroep het criminele feit belaging als bijkomend feit. Tot slot werden drie subjecten schuldig bevonden aan ontvoering van minderjarige met geweld, list of bedreiging en werd 2,5% geïnterneerd op grond van zedenfeiten in combinatie met weerspannigheid. De volgende delicten komen in het onderzoek in mindere mate voor en vallen onder de groep restcategorie : brandstichting, drugsfeiten, vernieling-vandalisme, oplichting (valsheid in geschriften), aanslag op de publieke veiligheid (gijzeling), verkeersmisdrijven, heling, inbreuk op elektronische communicatie en poging tot misdaad Plaats uitvoering internering (op 1 januari 2015) Zoals eerder aangegeven, verblijven 22 personen op 1 januari 2015 in een intramurale omgeving. De analyse laat zien dat van deze 22 subjecten de meerderheid in de gevangenis van Merksplas vertoeft (11%). Deze wordt gevolgd door de gevangenis van Gent (4,2%). Slechts drie personen bevinden zich in de gevangenis van Turnhout (2,5%). Daarnaast toont tabel 8 aan dat bij één persoon de informatie omtrent de specifieke plaats van uitvoering ontbreekt. 60

74 Tabel 8: Plaats van uitvoering intramuraal Plaats uitvoering intramuraal Aantal Percentage Gevangenis Gent 5 4,2 Gevangenis Merksplas 13 11,0 Gevangenis Turnhout 3 2,5 Niet van toepassing (extramuraal) 96 81,4 Totaal ,2 Missing 999 1,8 Totaal ,0 Tabel 8 geeft weer dat 18 geïnterneerden resideren in de gevangenis van Gent en Merksplas. 12 personen maken hierbij deel uit van projecten, uitgaande van OBRA of t Zwart Goor (10,2%). Twee geïnterneerden beschikken niet over dit voordeel (1,6%). Tot slot missen vier subjecten een expliciete melding van begeleiding in de gevangenis. 81,4% van de onderzoekspopulatie bevindt zich op 1 januari 2015 in de extramurale omgeving. 33,1% maakt gebruik van de ambulante hulpverlening. Daarnaast verblijft eveneens 33,1% in een residentiële setting. 8,5% van de doelgroep is ambulant+ en zeven personen vertoeven in het FPC te Gent. Slechts één persoon voert zijn interneringsmaatregel uit in het buitenland (land van herkomst). Deze resultaten zijn in tabel 9 terug te vinden. Indien we de categorieën ambulant en ambulant+ zouden samenvoegen, dan zien we dat de majoriteit van de onderzoeksgroep deel uitmaakt van het ambulante circuit (41,6%). Tabel 9: Plaats van uitvoering extramuraal Plaats uitvoering extramuraal Aantal Percentage Ambulant 39 33,1 Ambulant+ 10 8,5 Residentiële setting 39 33,1 FPC Gent 7 5,9 Buitenland 1,8 Niet van toepassing (intramuraal) 22 18,6 Totaal ,0 61

75 4.5 Kenmerken VOP/Plaatsing VOP In dit gedeelte van het onderzoek wordt een beknopt overzicht gegeven van het reeds doorlopen VOP-traject. Dit voor ieder onderzoekssubject die ooit een VOP-maatregel is opgestart. De meeste geïnterneerden beginnen hun VOP-traject in een residentiële setting (47,5%). 35,6% wordt rechtstreeks georiënteerd naar het ambulante vangnet. De categorie niet van toepassing behelst de onderzoekssubjecten die in de loop van hun interneringsperiode nog nooit vrij op proef zijn gesteld (16,9%). Tabel 10 toont aan dat de meerderheid nooit een wederopname heeft gekend (48,3%). 21,2% is eenmaal wederopgenomen geweest. Het maximum aantal keren dat iemand werd wederopgenomen, is vijfmaal. Tabel 10: Aantal wederopnames Aantal wederopnames Aantal Percentage , , , ,2 4 1, ,7 Niet van toepassing 20 16,9 Totaal ,0 De meest voorkomende reden tot wederopname vindt zijn grondslag in het zich niet houden aan de voorwaarden van de CBM. Zo gaat het om het vertonen van ongewenste (seksuele) gedragingen (8,5%), het opnieuw plegen van zedenfeiten (recidive) (6,8%) en vluchtgedrag (1,7%). Slechts één geïnterneerde werd wederopgenomen vanwege het begaan van een ander crimineel feit. Tot slot kent 11% geen verdere specificering omtrent het niet naleven van de voorwaarden. Bij acht personen is de reden van wederopname ongekend (missing values) (6,8%). 62

76 Analyse toont aan dat de meerderheid van de residentiële groep, op 1 januari 2015, vertoeft in een VAPH-voorziening (24,6%). Hiervan verblijft 17,8% in een VAPH-tehuis (niet) werkenden en 6,8% in een VAPH-instelling erkend voor forensische patiënten. Drie personen verblijven in gespecialiseerde centra voor seksuele delinquenten (FIDES-R en Sint-Lucia). Slechts twee subjecten bevinden zich in een forensisch psychiatrisch verzorgingstehuis (PVT). De overige geïnterneerden zijn volgens tabel 11 ondergebracht in de afdeling Palissant van het Psychiatrisch Centrum te Sint-Amandus Beernem (3,4%). Tabel 11: Residentiële verblijfplaats Residentiële verblijfplaats Aantal Percentage Forensisch psychiatrisch verzorgingstehuis (PVT) 2 1,7 Gespecialiseerde centra voor seksuele delinquenten (FIDES-R) 1,8 Gespecialiseerde centra voor seksuele delinquenten (stlucia) 2 1,7 PC Sint-Amandus Beernem afdeling Palissant 4 3,4 Psychiatrisch Centrum buitenland 1,8 VAPH instellingen forensische patiënten (Itinera) 6 5,1 VAPH instellingen forensische patiënten (Limes) 2 1,7 VAPH tehuis niet werkenden 12 10,2 VAPH tehuis werkenden Niet van toepassing ,6 66,9 Totaal ,0 De meeste ambulante onderzoekssubjecten wonen niet zelfstandig (15,2%). Veelal verblijven zij bij hun ouders, gevolgd door een partner en het gezin. 11,9% woont zelfstandig en wordt ook ambulant begeleid. Overeenkomstig tabel 12 bemerken we dat de grote meerderheid, ongeacht de woonsituatie, een ambulante begeleiding volgt (28,8%). 63

77 Tabel 12: Verblijfplaats ambulant Verblijfplaats ambulant Aantal Percentage Niet zelfstandig wonen met ambulante begeleiding Niet zelfstandig wonen zonder ambulante begeleiding 5 4,2 Wonen-niet gespecifieerd met ambulante begeleiding 7 5,9 Zelfstandig wonen met ambulante begeleiding Niet van toepassing ,9 66,9 Totaal ,0 Ambulant+ maakt deel uit van het ambulante circuit. Het merendeel van de groep bevindt zich, zoals tabel 13 aangeeft, in de categorie van beschut wonen (5,9%). Tabel 13: Verblijfplaats ambulant+ Verblijfplaats ambulant+ Aantal Percentage Beschermd Wonen 2 1,7 Beschut Wonen 7 5,9 Forensisch Beschut Wonen Niet van toepassing 1 108,8 91,5 Totaal , Plaatsing artikel 14 WBM Tot slot werden acht geïnterneerden van de onderzoekspopulatie door de CBM, volgens artikel 14 WBM, geplaatst in de voor hen geschikte inrichting. Zeven subjecten verblijven in het FPC (5,9%). Slechts één persoon is geplaatst in de VAPH-instelling Amanis (0,8%). 4.6 Verschil in profielen en verblijf setting De onderzoekspopulatie kent een intramurale uitvoering van internering enerzijds en een extramurale uitvoering anderzijds. Hierop aansluitend kan men de vraag stellen, waarom het ene subject in de gevangenis verblijft en het andere subject doorstroomt naar de hulpverlening. Het vraagstuk luidt: wie komt met welk profiel of welke kenmerken waar in het circuit terecht? 64

78 Dit onderdeel van het empirisch onderzoek beoogt de kenmerken van de onderzoekssubjecten te vergelijken en het verschil in profielen na te gaan. Dit met betrekking tot het verblijf in een welbepaalde setting, met name detentie, FPC, residentiële setting of ambulant. Figuur 5 duidt aan dat de verschillende settings, volgens hun niveau van beveiliging (security) (Moens & Pauwelyn, 2012), op een continuüm kunnen worden geplaatst. Figuur 5: Continuüm verblijfplaatsen volgens niveau van beveiliging High Low Gevangenis Medium Security Residentieel Ambulant FPC Demografische kenmerken De volgende demografische kenmerken worden in het onderzoek bestudeerd: Nederlandse taalbeheersing, nationaliteit, burgerlijke stand en analfabetisme. De gegevens zijn terug te vinden in tabel 14 van bijlage 2 van de Masterproef. De studie laat zien dat vier personen niet beschikken over de Nederlandse taalbeheersing. Van deze vier personen verblijven er twee in detentie, één in het ambulante circuit en één in het buitenland. Evenzeer valt voor het kenmerk nationaliteit op te merken dat subjecten met een andere of dubbele nationaliteit zich ook in detentie of in het ambulante circuit bevinden. Op grond van informatie in de PSD-verslagen van de dossiers, vormt de aanwezigheid van een taalbarrière een exclusiecriterium in de externe hulpverlening. Een residentiële behandeling vraagt immers een goede kennis van de Nederlandse taal. Naast de residentiële setting kent het FPC enkel subjecten met de Belgische nationaliteit en beheersing van de Nederlandse taal. Daarnaast bemerken we in iedere setting het overwicht van het kenmerk geen relatie. Zoals reeds aangegeven in de literatuur is dit een niet verwonderlijk gegeven, gezien de psychiatrische problematiek van de doelgroep en de gepleegde feiten (Griffiths et al., 2013; Vandewalle, 2009). In de gevangenis wordt geen relatie opgevolgd door gescheiden. De residentiële en ambulante setting kennen partner als aansluitende waarde. Volgens de sociale verslagen (PSD en Justitiehuis) wordt het hebben van een relatie als een ondersteunde factor beschouwd, waardoor het mogelijk is dat geïnterneerden met een stabiele relatie sneller VOP worden gesteld. 65

Zorg voor personen met het statuut internering. Lunchen met justitie 24 oktober 2017

Zorg voor personen met het statuut internering. Lunchen met justitie 24 oktober 2017 Zorg voor personen met het statuut internering Lunchen met justitie 24 oktober 2017 Overzicht Intra-penitentiair aanbod Zorgaanbod in de maatschappij Ervaringen nieuwe wet op de internering 26/10/2017

Nadere informatie

Internering. Analyse dossiers vanuit brugfunctie justitie zorgsector

Internering. Analyse dossiers vanuit brugfunctie justitie zorgsector Internering Analyse dossiers vanuit brugfunctie justitie zorgsector Programma Functie coördinator extern zorgcircuit Registratie: vraag Uitstroom Extern aanbod wachtlijsten Perspectieven en uitdagingen

Nadere informatie

Artikel. iedereen? Annelies Permentier 1, Freya Vander Laenen 2, Wouter Vanderplasschen 3 & Tom Vander Beken 4

Artikel. iedereen? Annelies Permentier 1, Freya Vander Laenen 2, Wouter Vanderplasschen 3 & Tom Vander Beken 4 iedereen? Annelies Permentier 1, Freya Vander Laenen 2, Wouter Vanderplasschen 3 & Tom Vander Beken 4 Dit artikel focust op de doelgroep van geïnterneerden die achterblijven in detentie. Ondanks vele initiatieven

Nadere informatie

Overzicht tabellen en figuren 19. Overzicht gebruikte afkortingen 19

Overzicht tabellen en figuren 19. Overzicht gebruikte afkortingen 19 Inhoudsopgave Overzicht tabellen en figuren 19 Overzicht gebruikte afkortingen 19 Inleiding 21 1 Situering van het onderzoek 21 1.1 Onderzoek in detentie 21 1.2 Vrouwelijke gedetineerden 22 1.3 Internering

Nadere informatie

De internering van personen die lijden aan een geestesstoornis

De internering van personen die lijden aan een geestesstoornis De internering van personen die lijden aan een geestesstoornis ONTWERP De contacten met de sprekers zijn aan de gang réf.: PEN-038 Doelgroep Rechters of toekomstige rechters van de kamer voor de bescherming

Nadere informatie

Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door ( ) (Mertens Anouk)

Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door ( ) (Mertens Anouk) FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Vrouwen die te gek zijn om los te lopen? Een verkennende dossierstudie naar vrouwelijke geïnterneerden binnen de Commissie ter Bescherming van de Maatschappij Gent Masterproef

Nadere informatie

Samenvatting resultaten

Samenvatting resultaten FOD Volksgezondheid ZTG geïnterneerden Samenvatting resultaten Gegevens 2017 Methodologie Deelnemers: 2201 geïnterneerden opgenomen door instellingen onder B4-overeenkomst Doelstelling : Bestuderen van

Nadere informatie

Advies betreffende opmerkingen op de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis

Advies betreffende opmerkingen op de wet van 21 april 2007 betreffende de internering van personen met een geestesstoornis FOD VOLKSGEZONDHEID BRUSSEL 14 maart 2013 VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU DIRECTORAAT- GENERAAL ORGANISATIE VAN DE GEZONDHEIDSZORGVOORZIENINGEN NATIONALE RAAD VOOR ZIEKENHUISVOORZIENINGEN

Nadere informatie

De psychiatrische hulpverlening in het Belgische gevangeniswezen

De psychiatrische hulpverlening in het Belgische gevangeniswezen R. VERELST - Psychiater coördinator PSD en psychiatrische zorg 2 Gedetineerden Gevangenisbevolking in de inrichtingen van het DG EPI (verlof en gesloten federale centra voor jongeren niet inbegrepen):

Nadere informatie

Manifest Internering Een betere behandeling voor geïnterneerden

Manifest Internering Een betere behandeling voor geïnterneerden Manifest Internering Een betere behandeling voor geïnterneerden Liga voor Mensenrechten Manifest Internering 1/10 Inhoudstafel Wat is internering? p. 3 Standpunt 1: Geïnterneerden hebben recht op behandeling

Nadere informatie

Sociale Plattegrond Justitie

Sociale Plattegrond Justitie Sociale Plattegrond Justitie 21-10-2014 Huidig intrapenitentiair aanbod voor geïnterneerden: PSD (Psychosociale Dienst) Zorgequipe JWW (Justitieel Welzijnswerk) CGGZ-aanbod Adviesverlening Begeleiding

Nadere informatie

WET BETREFFENDE DE INTERNERING 5 MEI 2014

WET BETREFFENDE DE INTERNERING 5 MEI 2014 WET BETREFFENDE DE INTERNERING 5 MEI 2014 I. Algemene bepalingen II. Gerechtelijke fase van de internering III. Uitvoeringsfase van de internering IV. Definitieve invrijheidstelling V. Diverse bepalingen

Nadere informatie

Abagg. Ambulante Begeleiding Aan Geïnterneerden met een verstandelijke beperking in de Gevangenis

Abagg. Ambulante Begeleiding Aan Geïnterneerden met een verstandelijke beperking in de Gevangenis Abagg Dienstverleningscentrum t Zwart Goor Ambulante Begeleiding Aan Geïnterneerden met een verstandelijke beperking in de Gevangenis Geïnterneerden met een verstandelijke beperking of een autismespectrumstoornis

Nadere informatie

Uitdagingen in de forensische psychiatrie

Uitdagingen in de forensische psychiatrie Uitdagingen in de forensische psychiatrie Studiedag Innovaties in de GGZ 18/05/2017 Inge Jeandarme 1 Outline Wat is forensische psychiatrie? Internering: nieuwe ontwikkelingen Enkele uitdagingen 3 DEFINITIE

Nadere informatie

Geïnterneerden in België

Geïnterneerden in België panopticon_0701_11.xpr 22-12-2006 19:05 Pagina 46 Paul Cosyns i, Christine D Hont ii, Dirk Janssens iii, Eric Maes iv en Roel Verellen v Geïnterneerden in België de cijfers 1 Inleiding De penitentiaire

Nadere informatie

INHOUDSOPGAVE. DANKWOORD... v. LIJST VAN VERKORT GECITEERDE WETTEN... vii LIJST VAN VERKORT GECITEERDE WERKEN... AFKORTINGEN... VERWIJZINGEN...

INHOUDSOPGAVE. DANKWOORD... v. LIJST VAN VERKORT GECITEERDE WETTEN... vii LIJST VAN VERKORT GECITEERDE WERKEN... AFKORTINGEN... VERWIJZINGEN... INHOUDSOPGAVE DANKWOORD... v LIJST VAN VERKORT GECITEERDE WETTEN... vii LIJST VAN VERKORT GECITEERDE WERKEN... AFKORTINGEN... xi xiii VERWIJZINGEN... xv INHOUDSOPGAVE... xvii INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING...1

Nadere informatie

Project C: Desist. Desistance bij wetsovertreders met een psychiatrische problematiek Verkennende focusgroepen

Project C: Desist. Desistance bij wetsovertreders met een psychiatrische problematiek Verkennende focusgroepen Project C: Desist Desistance bij wetsovertreders met een psychiatrische problematiek Verkennende focusgroepen Sofie Van Roeyen Promotor: Prof. dr. Freya Vander Laenen Co-promotor: Prof. dr. Eric Broekaert

Nadere informatie

Goede afspraken maken goede vrienden: het beroepsgeheim van de GGZ bij justitie-patiënten

Goede afspraken maken goede vrienden: het beroepsgeheim van de GGZ bij justitie-patiënten Goede afspraken maken goede vrienden: het beroepsgeheim van de GGZ bij justitie-patiënten 6 e Vlaamse GGZ-congres Macht en kracht. Zorgrelaties in verandering 18 en 19 september 2012, Antwerpen Freya Vander

Nadere informatie

Internering wet en regelgeving

Internering wet en regelgeving Internering wet en regelgeving Permanente Vorming Forensische Gedragswetenschappen - Universiteit Gent 23 oktober 2012 Tom Vander Beken & Walter Van Steenbrugge Inhoud 2 1. Internering? 2. Achtergronden

Nadere informatie

Beroepsgeheim Ontwerp tot wijziging van artikel 458bis van het Strafwetboek

Beroepsgeheim Ontwerp tot wijziging van artikel 458bis van het Strafwetboek Beroepsgeheim Ontwerp tot wijziging van artikel 458bis van het Strafwetboek Doc: a135005 Tijdschrift: 135 Datum: 17/09/2011 Origine: NR Thema's: Beroepsgeheim Kwetsbare personen Mishandeling van een kind,

Nadere informatie

Methodologie verdachten. Politiële criminaliteitsstatistieken

Methodologie verdachten. Politiële criminaliteitsstatistieken Methodologie verdachten Politiële criminaliteitsstatistieken INHOUDSTAFEL VERDACHTEN: METHODOLOGISCHE HANDLEIDING... 3 Waarom?... 3 Wat verstaat men onder verdachten?... 3 Twee kenmerken: geslacht en leeftijd...

Nadere informatie

Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Personen met een verstandelijke handicap onderhevig aan een interneringsmaatregel

Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Personen met een verstandelijke handicap onderhevig aan een interneringsmaatregel Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Personen met een verstandelijke handicap onderhevig aan een interneringsmaatregel Sarah Verlinden Prof. Dr. Bea Maes Prof. Dr. Johan Goethals Rapport 04 Februari

Nadere informatie

DE GEDWONGEN OPNAME: EEN ALTERNATIEF VOOR DE INTERNERING?

DE GEDWONGEN OPNAME: EEN ALTERNATIEF VOOR DE INTERNERING? DE GEDWONGEN OPNAME: EEN ALTERNATIEF VOOR DE INTERNERING? EEN VERGELIJKING VAN DE GEDWONGEN OPNAME EN DE INTERNERING Sofie Maebe Studentennummer: 01201680 Promotor: Prof. dr. Tom Vander Beken Commissaris:

Nadere informatie

ADVIES Aanwijzing van de vertrouwenspersoon

ADVIES Aanwijzing van de vertrouwenspersoon FOD VOLKSGEZONDHEID, 23/06/2006 VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU --- DIRECTORAAT-GENERAAL ORGANISATIE GEZONDHEIDSZORGVOORZIENINGEN --- FEDERALE COMMISSIE RECHTEN VAN DE PATIËNT --- Ref. : FCRP/6

Nadere informatie

De opvang van geïnterneerden anno 2009 een stand van zaken.

De opvang van geïnterneerden anno 2009 een stand van zaken. Toespraak 1 Jubileumcongres 30 jaar Panopticon 12 november 2009 te Zebrastraat Gent De opvang van geïnterneerden anno 2009 een stand van zaken. Mevrouw de minister 2, Mijnheer de minister 3, Beste redactie

Nadere informatie

MEDEDELING AAN DE LEDEN VEN DE VLAAMSE REGERING

MEDEDELING AAN DE LEDEN VEN DE VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN MEDEDELING AAN DE LEDEN VEN DE VLAAMSE REGERING Betreft: Grondwettelijk Hof rolnummers 6538 en 6539: de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging

Nadere informatie

Wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en van de kinderpornografie

Wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en van de kinderpornografie Wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en van de kinderpornografie (B.S., 25 april 1995) HOOFDSTUK I Mensenhandel Artikel 1 In de wet van 15 december 1980 betreffende

Nadere informatie

NEDERLANDSE SAMENVATTING

NEDERLANDSE SAMENVATTING NEDERLANDSE SAMENVATTING Zedendelicten vormen een groot maatschappelijk probleem met ernstige gevolgen voor zowel het slachtoffer als voor de dader. Hoewel de meeste zedendelicten worden gepleegd door

Nadere informatie

Agressie en vrijheidsbeperkende maatregelen in een high risk forensische context

Agressie en vrijheidsbeperkende maatregelen in een high risk forensische context Agressie en vrijheidsbeperkende maatregelen in een high risk forensische context Eddy Impens, algemeen directeur psychiatrisch centrum Sint-Jan-Baptist Overzicht 1. Snelcursus Forensische Psychiatrie 2.

Nadere informatie

Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Personen met een verstandelijke handicap onderhevig aan een interneringsmaatregel

Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Personen met een verstandelijke handicap onderhevig aan een interneringsmaatregel Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin Personen met een verstandelijke handicap onderhevig aan een interneringsmaatregel Prof. Dr. Bea Maes Prof. Dr. Johan Goethals Sarah Verlinden Rapport 04 Februari

Nadere informatie

Recht op zorg? De rechtspositie van geïnterneerden

Recht op zorg? De rechtspositie van geïnterneerden Universiteit Gent Faculteit Rechtsgeleerdheid Academiejaar 2012-13 Recht op zorg? De rechtspositie van geïnterneerden Masterproef van de opleiding Master in de rechten Ingediend door Hanne Coenegrachts

Nadere informatie

Bijlage 1. Inbreuken en strafbepalingen waarop een beroep kan gedaan worden op het vlak van eergerelateerd geweld

Bijlage 1. Inbreuken en strafbepalingen waarop een beroep kan gedaan worden op het vlak van eergerelateerd geweld Bijlage 1. Inbreuken en strafbepalingen waarop een beroep kan gedaan worden op het vlak van eergerelateerd geweld Inleidende opmerkingen: - Een fenomeen dat valt onder het begrip eergerelateerd geweld

Nadere informatie

Omzendbrief 10 december 2012

Omzendbrief 10 december 2012 Omzendbrief 10 december 2012 Gericht aan de directies van de Résidentiële voorzieningen voor Opvang, Behandeling en Begeleiding van Personen met een Handicap Vragen naar: Sven Pans Telefoon: 02 225 85

Nadere informatie

Oude uitdagingen, nieuwe kansen! Over de behandeling van geïnterneerden

Oude uitdagingen, nieuwe kansen! Over de behandeling van geïnterneerden Oude uitdagingen, nieuwe kansen! Over de behandeling van geïnterneerden Stijn Vandevelde Stefaan De Smet Wouter Vanderplasschen Wing Ting To (Red.) Academia Press Eekhout 2 9000 Gent Tel. 09/233 80 88

Nadere informatie

rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen Kamer AC...15 oktober 2018 Vonnis Inzake het Openbaar Ministerie

rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen Kamer AC...15 oktober 2018 Vonnis Inzake het Openbaar Ministerie Vonnisnummer / Griffienummer / Rolnummer rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen Kamer AC...15 oktober 2018 Vonnis Aangeboden op Inzake het Openbaar Ministerie en BURGERLIJKE PARTIJ(EN)

Nadere informatie

richtlijnen opstellen, al dan niet voor specifieke dadertype/doelgroepen

richtlijnen opstellen, al dan niet voor specifieke dadertype/doelgroepen een overzicht van behandelprogramma s gericht op dynamische risicofactoren (Thornton, 2013) Behandelprogramma: (psycho) therapeutische interventies op cognities, emoties en gedrag richtlijnen opstellen,

Nadere informatie

Internering: POSITIENOTA

Internering: POSITIENOTA Internering: POSITIENOTA 19 december 2016 1 Krachtens artikel 14 van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap "waarborgen de Staten die Partij zijn, dat personen met een handicap op

Nadere informatie

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 16 december 2016;

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 16 december 2016; Besluit van de Vlaamse Regering over de erkenning van voorzieningen die ondersteuning bieden aan personen met een handicap in de gevangenis, en van units voor geïnterneerden DE VLAAMSE REGERING, Gelet

Nadere informatie

Geestelijk gezondheidsrecht 1:

Geestelijk gezondheidsrecht 1: Geestelijk gezondheidsrecht 1: COLLOCATIE /INTERNERING Gedwongen opname Van administratieve opsluiting naar vrijheidsberoving onder gerechtelijke controle. Materiële voorwaarden: geestesziekte, toestand,

Nadere informatie

Advies KAGB over de Forensische Psychiatrie 26 April 2014. Em. Prof. Paul Cosyns UA Gewoon lid, Psychiatrie

Advies KAGB over de Forensische Psychiatrie 26 April 2014. Em. Prof. Paul Cosyns UA Gewoon lid, Psychiatrie Advies KAGB over de Forensische Psychiatrie 26 April 2014 Em. Prof. Paul Cosyns UA Gewoon lid, Psychiatrie KAGB 28 september 2014 1 De Forensische Psychiatrie in België Unieke en baanbrekende start begin

Nadere informatie

Wie zijn onze patiënten?

Wie zijn onze patiënten? In deze folder vertellen wij u graag wat meer over Forensisch Psychiatrisch Centrum de Kijvelanden. De Kijvelanden behandelt mensen met een psychiatrische stoornis. De rechter heeft hen tbs met bevel tot

Nadere informatie

Strafuitvoeringsrechtbanken

Strafuitvoeringsrechtbanken v.u.: Jos Vander Velpen, Gebroeders De Smetstraat 75, 9000 Gent foto s: Lieven Nollet Strafuitvoeringsrechtbanken Gebroeders De Smetstraat 75 9000 Gent tijdstip eerste publicatie: februari 2007 - herwerking:

Nadere informatie

Gedwongen opname en verslaving Dr Anne Van Duyse - De Sleutel en PC Sint Jan Baptist

Gedwongen opname en verslaving Dr Anne Van Duyse - De Sleutel en PC Sint Jan Baptist Gedwongen opname en verslaving Dr Anne Van Duyse - De Sleutel en PC Sint Jan Baptist Deel 1: Wet op de gedwongen opname Deel 2: problematisch middelengebruik Toetsing van de wet bij verslaving Geesteszieke

Nadere informatie

For k what is in a name?

For k what is in a name? For k what is in a name? Dirk Deboutte Collaborative Antwerp Psychiatric Research Institute - Department youth mental health ZNA Universitair Centrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie Het Antwerps project 1995-2005:

Nadere informatie

COMMISSIE VOOR FINANCIËLE HULP AAN SLACHTOFFERS VAN OPZETTELIJKE GEWELDDADEN EN AAN DE OCCASIONELE REDDERS

COMMISSIE VOOR FINANCIËLE HULP AAN SLACHTOFFERS VAN OPZETTELIJKE GEWELDDADEN EN AAN DE OCCASIONELE REDDERS COMMISSIE VOOR FINANCIËLE HULP AAN SLACHTOFFERS VAN OPZETTELIJKE GEWELDDADEN EN AAN DE OCCASIONELE REDDERS ------ A.R. M 10-1-0766 B.R. 7516 Beslissing van 26 juli 2012 De eerste kamer van de Commissie,

Nadere informatie

Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik

Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de begeleiding en behandeling van daders van seksueel misbruik Gelet op artikel 128, 1, van de Grondwet; Gelet op de bijzondere

Nadere informatie

Suggesties voor een volgende editie, zijn welkom bij de auteur op Alle constructieve opmerkingen worden in dank aanvaard.

Suggesties voor een volgende editie, zijn welkom bij de auteur op Alle constructieve opmerkingen worden in dank aanvaard. Voorwoord Dit leerboek vormt een goede basis voor het opleidingsonderdeel strafrecht binnen een professionele bacheloropleiding. We denken hierbij in het bijzonder aan de afstudeerrichting Rechtspraktijk

Nadere informatie

Begeleiding van geïnterneerden met een verstandelijke handicap

Begeleiding van geïnterneerden met een verstandelijke handicap Begeleiding van geïnterneerden met een verstandelijke handicap BEA MAES, JOHAN GOETHALS, SARAH VERLINDEN, BERT LAMBEIR Vele geïnterneerden hebben reeds voor hun internering een lange hulpverleningsgeschiedenis

Nadere informatie

Analyse van de informatie in de dossiers van de jeugdrechtbank met focus op minderjarigen met psychiatrische stoornissen.

Analyse van de informatie in de dossiers van de jeugdrechtbank met focus op minderjarigen met psychiatrische stoornissen. Analyse van de informatie in de dossiers van de jeugdrechtbank met focus op minderjarigen met psychiatrische stoornissen Sofie Merlevede 1 Jeugdrechtbank dossiers Belang van de dossiers Beslissingsprocessen

Nadere informatie

Samenvatting. Aanleiding onderzoek

Samenvatting. Aanleiding onderzoek Samenvatting Aanleiding onderzoek In Nederland kan aan individuen met een psychische stoornis die een ernstig misdrijf hebben gepleegd, de maatregel terbeschikkingstelling (tbs) worden opgelegd. Indien

Nadere informatie

Gerechtelijke Jeugdbijstand in hoogdringende gevallen. Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen.

Gerechtelijke Jeugdbijstand in hoogdringende gevallen. Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen. Advies Gerechtelijke Jeugdbijstand in hoogdringende gevallen Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen. Voorstel van decreet houdende wijziging van de decreten inzake bijzondere jeugdbijstand,

Nadere informatie

De Oost-Vlaamse arbeidszorgmedewerker in beeld September Data & Analyse, Provincie Oost-Vlaanderen

De Oost-Vlaamse arbeidszorgmedewerker in beeld September Data & Analyse, Provincie Oost-Vlaanderen De Oost-Vlaamse arbeidszorgmedewerker in beeld 2010-2017 September 2018 Data & Analyse, Provincie Oost-Vlaanderen 2 INHOUDSTAFEL INLEIDING... 5 1. ARBEIDSZORG IN OOST-VLAANDEREN: ALGEMEEN OVERZICHT...

Nadere informatie

Strafuitvoeringsrechtbanken

Strafuitvoeringsrechtbanken Strafuitvoeringsrechtbanken Op 1 februari 2007 traden de strafuitvoeringsrechtbanken in werking. Heel wat beslissingen die vroeger door de minister van justitie genomen werden, zullen nu door een rechter

Nadere informatie

Gelet op de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016

Gelet op de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 1/5 Advies nr. 111/2018 van 7 november 2018 Betreft: Ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 tot vaststelling van de informatie die opgenomen wordt in de

Nadere informatie

IN DE GREEP VAN EEN SEKTE Een verkennend onderzoek

IN DE GREEP VAN EEN SEKTE Een verkennend onderzoek Universiteit Gent in opdracht van Sektesignaal Inhoudsopgave 1 Inleiding 3 2 Resultaten 4 2.1 Karakteristieken 4 2.2 Schadelijke sekten 6 2.3 Strafbare feiten 7 2.4 Overige misstanden 8 2 1 Inleiding In

Nadere informatie

Verdere informatie is te vinden in de statuten van de vzw, zoals gepubliceerd in het staatsblad van 22/03/2007.

Verdere informatie is te vinden in de statuten van de vzw, zoals gepubliceerd in het staatsblad van 22/03/2007. Jaarverslag 2007 Voor vzw touché was 2007 het jaar van de oprichting, de bekendmaking en de opstart. Dit jaarverslag beschrijft de werking en de activiteiten van het eerste jaar van de vzw. 1. Oprichting

Nadere informatie

Gasten verrassen! Themafiche: Pleeggasten in 2017!

Gasten verrassen! Themafiche: Pleeggasten in 2017! Gasten verrassen! Themafiche: Pleeggasten in 201! 1 Pleegzorg West-Vlaanderen verzorgt de begeleiding voor volwassenen met een handicap en/of een psychiatrische problematiek die in een gastgezin verblijven.

Nadere informatie

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens Jongeren en Gezondheid 14 : Socio-demografische gegevens Steekproef De steekproef van de studie Jongeren en Gezondheid 14 bestaat uit 9.566 leerlingen van het vijfde leerjaar lager onderwijs tot het zevende

Nadere informatie

Algemene Directie Dienst Vreemdelingenzaken ASIELZOEKERS

Algemene Directie Dienst Vreemdelingenzaken ASIELZOEKERS ASIELZOEKERS Jaarlijkse statistieken 29-217 Dienst Vreemdelingenzaken : jaarlijkse statistieken asiel, 29-217 1. Inkomende aanvragen Tabel 1. Aantal asielzoekers 1 per type aanvraag, 29-217 Jaar Eerste

Nadere informatie

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Sociale Gezondheid Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Sociale Gezondheid Gezondheidsenquête, België, 1997 5.8.1. Inleiding De WHO heeft in haar omschrijving het begrip gezondheid uitgebreid met de dimensie sociale gezondheid en deze op één lijn gesteld met de lichamelijke en psychische gezondheid. Zowel de

Nadere informatie

Inhoudsopgave INLEIDING: SOORTEN DRUGS EN HUN EFFECTEN 1 I. DRUGWET: 24 FEBRUARI II. DRUGS IN HET VERKEER 86. C. Verzwarende omstandigheden 43

Inhoudsopgave INLEIDING: SOORTEN DRUGS EN HUN EFFECTEN 1 I. DRUGWET: 24 FEBRUARI II. DRUGS IN HET VERKEER 86. C. Verzwarende omstandigheden 43 Inhoudsopgave INLEIDING: SOORTEN DRUGS EN HUN EFFECTEN 1 A. Drugs: vriend of vijand van alle tijden? 1 1. Inleiding 1 2. De psychoactieve stoffen van alle tijden: de klassieke drugs 4 3. De nieuwe psychoactieve

Nadere informatie

Kwaliteitsvol (proces-verbaal) van verhoor

Kwaliteitsvol (proces-verbaal) van verhoor Kwaliteitsvol (proces-verbaal) van verhoor Een reflectie vanuit de praktijk op een kwaliteitsvol verhoor Herman Dams Studiedag CPS-dinsdag 13 september 2011 Wat is voor het het belang van een goed verhoor?

Nadere informatie

INHOUDSOPGAVE. III. Drugwet: 24 februari 1921 A. Inleiding 28 1. Algemeen... 28 2. Afbakening... 30 B. Wat is strafbaar?... 30 1. Algemeen...

INHOUDSOPGAVE. III. Drugwet: 24 februari 1921 A. Inleiding 28 1. Algemeen... 28 2. Afbakening... 30 B. Wat is strafbaar?... 30 1. Algemeen... INHOUDSOPGAVE I. Beleid A. Situering van het drugbeleid...1 B. De parlementaire werkgroep Drugs...2 C. De Federale Beleidsnota Drugs...4 D. Invloed van de wetswijziging in 2003...5 E. De richtlijn van

Nadere informatie

ADVIES INZAKE HET ONTWERP VAN SAMENWERKINGSAKKOORD MET BETREKKING TOT JONGEREN MET EEN PSYCHIATRISCHE PROBLEMATIEK DIE EEN DELICT HEBBEN GEPLEEGD

ADVIES INZAKE HET ONTWERP VAN SAMENWERKINGSAKKOORD MET BETREKKING TOT JONGEREN MET EEN PSYCHIATRISCHE PROBLEMATIEK DIE EEN DELICT HEBBEN GEPLEEGD FOD VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU Directoraat-generaal Organisatie gezondheidszorgvoorzieningen NATIONALE RAAD VOOR ZIEKEN- HUISVOORZIENINGEN. BRUSSEL, 12/10/2006 Afdeling

Nadere informatie

Samenvatting. Doel. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier

Samenvatting. Doel. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier Samenvatting Op 1 april 2014 is het adolescentenstrafrecht (ASR) in werking getreden. Met het adolescentenstrafrecht beoogt de wetgever een flexibele toepassing van het jeugden volwassenenstrafrecht rond

Nadere informatie

Juridische basiskennis over de maatregel TBS, oplegging en verlenging

Juridische basiskennis over de maatregel TBS, oplegging en verlenging TBS voor Dummies Juridische basiskennis over de maatregel TBS, oplegging en verlenging Auteur: Miriam van der Mark, advocaat-generaal en lid van de Kerngroep Forum TBS Algemeen De terbeschikkingstelling

Nadere informatie

COMMISSIE VOOR FINANCIËLE HULP AAN SLACHTOFFERS VAN OPZETTELIJKE GEWELDDADEN EN AAN DE OCCASIONELE REDDERS

COMMISSIE VOOR FINANCIËLE HULP AAN SLACHTOFFERS VAN OPZETTELIJKE GEWELDDADEN EN AAN DE OCCASIONELE REDDERS COMMISSIE VOOR FINANCIËLE HULP AAN SLACHTOFFERS VAN OPZETTELIJKE GEWELDDADEN EN AAN DE OCCASIONELE REDDERS ------ A.R. M50534 B.R. 4189 Beslissing van 8 maart 2012 De Derde Kamer van de Commissie, samengesteld

Nadere informatie

6 Forensische aspecten Aandachtspunten 134 Noten 134

6 Forensische aspecten Aandachtspunten 134 Noten 134 Inhoud Voorwoord Hoofdstuk 1 Psychiatrische stoornis en diagnostiek 13 1 Inleiding 13 2 Psychiatrische ziekte 13 3 De psychische functies 16 4 Doelen en onderdelen psychiatrische diagnostiek 17 5 Diagnose

Nadere informatie

Werkstuk Levensbeschouwing Gevangeniswezen

Werkstuk Levensbeschouwing Gevangeniswezen Werkstuk Levensbeschouwing Gevangeniswezen Werkstuk door een scholier 1573 woorden 23 januari 2002 5,8 206 keer beoordeeld Vak Levensbeschouwing Inleiding Het gevangeniswezen. Hoe gaat het er in de gevangenissen

Nadere informatie

Achtergronddocument Specifieke groepen binnen de GGZ

Achtergronddocument Specifieke groepen binnen de GGZ Achtergronddocument Specifieke groepen binnen de GGZ Specifieke groepen binnen de GGZ 1 2 Achtergronddocument bij advies Hoogspecialistische GGZ 1 Inleiding In dit achtergronddocument bespreekt de commissie

Nadere informatie

COMMISSIE VOOR FINANCIËLE HULP AAN SLACHTOFFERS VAN OPZETTELIJKE GEWELDDADEN EN AAN DE OCCASIONELE REDDERS

COMMISSIE VOOR FINANCIËLE HULP AAN SLACHTOFFERS VAN OPZETTELIJKE GEWELDDADEN EN AAN DE OCCASIONELE REDDERS COMMISSIE VOOR FINANCIËLE HULP AAN SLACHTOFFERS VAN OPZETTELIJKE GEWELDDADEN EN AAN DE OCCASIONELE REDDERS ------ A.R. M50537 B.R. 4192 Beslissing van 8 maart 2012 De Derde Kamer van de Commissie, samengesteld

Nadere informatie

Algemene Directie Dienst Vreemdelingenzaken ASIELZOEKERS

Algemene Directie Dienst Vreemdelingenzaken ASIELZOEKERS ASIELZOEKERS Jaarlijkse statistieken 28-216 Dienst Vreemdelingenzaken : jaarlijkse statistieken asiel, 28-216 1. Inkomende aanvragen Tabel 1. Aantal asielzoekers 1 per type aanvraag, 28-216 Jaar Eerste

Nadere informatie

Eindelijk een goede nieuwe interneringswet?

Eindelijk een goede nieuwe interneringswet? Eindelijk een goede nieuwe interneringswet? Trefdag 5 mei 2015 De nieuwe interneringswet is een feit Een historische, actuele en toekomstige blik Tom Vander Beken Inhoud 2 I. Een nieuw kader vanaf 1 januari

Nadere informatie

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT VAN 15 SEPTEMBER 2015

RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT VAN 15 SEPTEMBER 2015 Not.nr. : GE45.FJ.4277/14-Sw4 RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT VAN 15 SEPTEMBER 2015 in de zaak van het openbaar ministerie tegen: Stéphane Michel Christian W., zonder beroep, geboren te Boussu op (

Nadere informatie

Forensisch Psychiatrisch Centrum de Kijvelanden. Over TBS

Forensisch Psychiatrisch Centrum de Kijvelanden. Over TBS Forensisch Psychiatrisch Centrum de Kijvelanden Over TBS In deze folder vertellen wij u graag meer over Forensisch Psychiatrisch Centrum de Kijvelanden en in het bijzonder over tbs. De Kijvelanden behandelt

Nadere informatie

Het Centraal AanmeldPunt voor druggebruikers in de gevangenis

Het Centraal AanmeldPunt voor druggebruikers in de gevangenis Het Centraal AanmeldPunt voor druggebruikers in de gevangenis 1. Inhoud van het CAP Het centraal aanmeldpunt drugs of kortweg CAP, wil alle gedetineerden met een drugprobleem ondersteunen in hun zoektocht

Nadere informatie

nr. 248 van FREYA VAN DEN BOSSCHE datum: 17 januari 2017 aan JO VANDEURZEN Autismespectrum- en gedragsstoornissen - Thuisbegeleidingsdiensten

nr. 248 van FREYA VAN DEN BOSSCHE datum: 17 januari 2017 aan JO VANDEURZEN Autismespectrum- en gedragsstoornissen - Thuisbegeleidingsdiensten SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 248 van FREYA VAN DEN BOSSCHE datum: 17 januari 2017 aan JO VANDEURZEN VLAAMS MINISTER VAN WELZIJN, VOLKSGEZONDHEID EN GEZIN Autismespectrum- en gedragsstoornissen - Thuisbegeleidingsdiensten

Nadere informatie

CGG VAGGA. Afdeling Volwassenen en ouderenzorg

CGG VAGGA. Afdeling Volwassenen en ouderenzorg VAGGA vzw Centrale aanmelding forensisch cliënteel Inleiding CGG Vagga wil zijn verantwoordelijkheid opnemen en ons zorgaanbod openstellen voor mensen die met justitie in aanraking kwamen en verplicht

Nadere informatie

Naar een betere geestelijke gezondheidszorg. door de realisatie van zorgcircuits en netwerken

Naar een betere geestelijke gezondheidszorg. door de realisatie van zorgcircuits en netwerken Naar een betere geestelijke gezondheidszorg door de realisatie van zorgcircuits en netwerken vermaatschappelijking en wonen. 7/06/2019 Vermaatschappelijking van de geestelijke gezondheidszorg There is

Nadere informatie

1 er wordt een punt 2 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 2 /1 budget voor niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning: een budget voor niet-

1 er wordt een punt 2 /1 ingevoegd, dat luidt als volgt: 2 /1 budget voor niet-rechtstreeks toegankelijke zorg en ondersteuning: een budget voor niet- Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 februari 2010 houdende de uitvoering van het decreet van 30 maart 1999 houdende de organisatie van de zorgverzekering,

Nadere informatie

Exploratief onderzoek naar de kwaliteit van leven bij oudere geïnterneerden

Exploratief onderzoek naar de kwaliteit van leven bij oudere geïnterneerden Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2012-2013 Exploratief onderzoek naar de kwaliteit van leven bij oudere geïnterneerden Promotor: Prof. Dr. Stijn Vandevelde Begeleider: Stefaan

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012 2013 31 015 Kindermishandeling Nr. 82 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den

Nadere informatie

WETSVOORSTEL tot wijziging van de procedure van onmiddellijke verschijning in strafzaken (ingediend door de heer Bart Laeremans c.s.

WETSVOORSTEL tot wijziging van de procedure van onmiddellijke verschijning in strafzaken (ingediend door de heer Bart Laeremans c.s. WETSVOORSTEL tot wijziging van de procedure van onmiddellijke verschijning in strafzaken (ingediend door de heer Bart Laeremans c.s.) TOELICHTING De wet van 28 maart 2000 tot invoeging van een procedure

Nadere informatie

HOGE RAAD VOOR DE ZELFSTANDIGEN EN DE KMO

HOGE RAAD VOOR DE ZELFSTANDIGEN EN DE KMO HOGE RAAD VOOR DE ZELFSTANDIGEN EN DE KMO N Kruispuntbank voertuigen A04 Brussel, 29 september 2010 MH/MG/AS ADVIES OP EIGEN INITIATIEF over HET WETSONTWERP HOUDENDE DE OPRICHTING VAN DE KRUISPUNTBANK

Nadere informatie

Datum 27 juni 2016 Onderwerp Aanbieding onderzoeksrapport over forensische zorgtrajecten in het gevangeniswezen

Datum 27 juni 2016 Onderwerp Aanbieding onderzoeksrapport over forensische zorgtrajecten in het gevangeniswezen 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

DE STRAFUITVOERINGSRECHTBANK DE STRAFUITVOERINGSRECHTER DE MINISTER VAN JUSTITIE

DE STRAFUITVOERINGSRECHTBANK DE STRAFUITVOERINGSRECHTER DE MINISTER VAN JUSTITIE DE STRAFUITVOERINGSRECHTBANK DE STRAFUITVOERINGSRECHTER DE MINISTER VAN JUSTITIE V.U. Eric Beaucourt 9000 Gent stand januari 2018-1 I.DE STRAFUITVOERINGSRECHTBANK 1.Algemeen. De Belgische strafuitvoeringsrechtbanken

Nadere informatie

BELEIDSREGEL BR/CU-7013

BELEIDSREGEL BR/CU-7013 BELEIDSREGEL BR/CU-7013 Eerstelijns psychologische zorg Ingevolge artikel 57, eerste lid, aanhef, en onder b en c, van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), stelt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)

Nadere informatie

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid»

Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid» Sectoraal Comité van de Sociale Zekerheid en van de Gezondheid Afdeling «Sociale Zekerheid» SCSZ/08/048 BERAADSLAGING NR. 08/017 VAN 4 MAART 2008 MET BETREKKING TOT DE MEDEDELING VAN PERSOONSGEGEVENS DOOR

Nadere informatie

Strafuitvoeringsrechtbanken

Strafuitvoeringsrechtbanken Strafuitvoeringsrechtbanken Op 1 februari 2007 traden de strafuitvoeringsrechtbanken in werking. Heel wat beslissingen die vroeger door de minister van justitie genomen werden, zullen nu door een rechter

Nadere informatie

SAMENVATTING VAN DE RESULTATEN VAN DE FRKVA-INDICATOREN AGRESSIVITEIT

SAMENVATTING VAN DE RESULTATEN VAN DE FRKVA-INDICATOREN AGRESSIVITEIT SAMENVATTING VAN DE RESULTATEN VAN DE FRKVA-INDICATOREN 2014-2015-2016 AGRESSIVITEIT 1 Inhoudstafel I. INLEIDING... 3 II. METHODOLOGIE... 3 STRUCTUURINDICATOREN... 3 PROCESINDICATOREN... 5 RESULTAATINDICATOREN...

Nadere informatie

Samenvatting. Inleiding. Vraagstelling onderzoek. Wetgever

Samenvatting. Inleiding. Vraagstelling onderzoek. Wetgever Samenvatting Inleiding Bij een ontzetting uit beroep of ambt wordt iemand de bevoegdheid ontzegd om een bepaald beroep of ambt voor een zekere periode uit te oefenen. Ontzettingen worden vaak opgelegd

Nadere informatie

Strafuitvoeringsrechtbanken

Strafuitvoeringsrechtbanken Strafuitvoeringsrechtbanken v.u.: Jos Vander Velpen, Gebroeders De Smetstraat 75, 9000 Gent Gebroeders De Smetstraat 75 9000 Gent foto s: Lieven Nollet tijdstip eerste publicatie: februari 2007 - herwerking:

Nadere informatie

Datum 30 juni 2016 Onderwerp Inzet en verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege

Datum 30 juni 2016 Onderwerp Inzet en verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege 1 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.rijksoverheid.nl/venj

Nadere informatie

Organisatie en zorgkader van de geestelijke gezondheidszorg

Organisatie en zorgkader van de geestelijke gezondheidszorg Het afbeeldingonderdeel met relatie-id rid3 is niet aangetroffen in het bestand. 28/11/2016 Organisatie en zorgkader van de geestelijke gezondheidszorg Inge Jeandarme Outline Hoe is het gesteld met de

Nadere informatie

ADVIES BETREFFENDE DE TOEKOMSTIGE ONTWIKKELING VAN DE PSYCHIATRISCHE ZORG IN DE THUISSITUATIE IN DE SECTOR VAN DE GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG

ADVIES BETREFFENDE DE TOEKOMSTIGE ONTWIKKELING VAN DE PSYCHIATRISCHE ZORG IN DE THUISSITUATIE IN DE SECTOR VAN DE GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG FOD VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU Directoraat-generaal Organisatie gezondheidszorgvoorzieningen NATIONALE RAAD VOOR ZIEKEN- HUISVOORZIENINGEN. BRUSSEL, 08/07/2004 Afdeling

Nadere informatie

Samenvatting. Onderzoeksvragen

Samenvatting. Onderzoeksvragen Samenvatting Om de relatief hoge recidive onder (ex-)gedetineerden terug te dringen, wordt al tijdens detentie gewerkt aan re-integratie. Een belangrijk onderdeel van het re-integratiebeleid is het werken

Nadere informatie

Wetboek van Strafrecht

Wetboek van Strafrecht Wetboek van Strafrecht Titel XIV. Misdrijven tegen de zeden Artikel 239 Met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft schennis van de eerbaarheid:

Nadere informatie

Voorstel van resolutie. betreffende een meer doeltreffende preventie van vrouwelijke genitale verminking in Vlaanderen

Voorstel van resolutie. betreffende een meer doeltreffende preventie van vrouwelijke genitale verminking in Vlaanderen stuk ingediend op 1680 (2011-2012) Nr. 1 19 juni 2012 (2011-2012) Voorstel van resolutie van de dames Marijke Dillen, Gerda Van Steenberge en Linda Vissers en de heren Frank Creyelman, Filip Dewinter,

Nadere informatie

Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten

Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten Afdeling openbaarheid van bestuur 10 augustus 2009 ADVIES 2009-54 over de weigering om toegang te verlenen tot verslagen van ziekenhuisombudsdiensten

Nadere informatie

De organisatie van vorming, opleiding en arbeidstoeleiding als voorbereiding sociale re-integratie in Vlaamse gevangenissen

De organisatie van vorming, opleiding en arbeidstoeleiding als voorbereiding sociale re-integratie in Vlaamse gevangenissen De organisatie van vorming, opleiding en arbeidstoeleiding als voorbereiding sociale re-integratie in Vlaamse gevangenissen Promotor: Prof.dr. S.Snacken Onderzoekers: Hanne Tournel en Anne De Ron 1 Vanuit

Nadere informatie