De onherroepelijkheid van de volle adoptie in rechtsvergelijkend perspectief

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "De onherroepelijkheid van de volle adoptie in rechtsvergelijkend perspectief"

Transcriptie

1 De onherroepelijkheid van de volle adoptie in rechtsvergelijkend perspectief Aantal woorden: Hanne De Vos Stamnummer: Promotor: Prof. dr. Gerd Verschelden Copromotor: Prof. dr. Tom Wijnant Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Rechten Academiejaar:

2 2

3 Dankwoord Traditiegetrouw wens ik deze eerste pagina te benutten voor een oprechte dankbetuiging aan de personen die het voor mij mogelijk gemaakt hebben deze masterproef, als sluitstuk van een vijf jaar durend groeiproces, af te leveren. Vooreerst wens ik mijn welgemeende dank te getuigen aan Prof. Dr. Gerd Verschelden voor de aangeboden kans om dit uiterst interessant onderwerp te behandelen en om mij vervolgens te verrijken met altijd heldere raad, kennis en begeleiding. Verder wens ik ook een dankwoord te sturen richting mijn goede vriendin Nele Claeys en vader Dries De Vos voor het last minute, maar aandachtig nalezen van deze masterproef. Hun opmerkingen waren welkom en uit het diepste van mijn hart geapprecieerd. Further, I would very much like to express my profound gratitude to Professor Pierre Murat (France); Professors André Nuytinck, Christina G. Jeppesen de Boer and Frank Hoens (The Netherlands) and Professor Gillian Douglas (The United Kingdom) for their well appreciated kindness to help me understand the aspects of the current adoption laws in their respective countries. Ten slotte wil ik via deze weg mijn vrienden, medestudenten en voornamelijk ook mijn ouders en familie enorm bedanken voor hun onophoudelijke steun sinds het prille begin van en tijdens de volledige duur van mijn opleiding. Ik kan zonder overdrijven stellen dat hun onuitputtelijke raad en steeds aanmoedigende bijstand mij hebben gevormd tot de persoon die ik vandaag ben. 3

4 Inhoudsopgave DE ONHERROEPELIJKHEID VAN DE VOLLE ADOPTIE IN RECHTSVERGELIJKEND PERSPECTIEF 1 AANTAL WOORDEN: Dankwoord 3 Inhoudsopgave 4 Inleiding 6 Afdeling 1: Probleemstelling 6 Afdeling 2: Onderzoeksvragen en methodiek 9 Afdeling 3: Relevantie 10 Hoofdstuk II: De beëindigingsmechanismen van de volle adoptie in het huidige Belgische recht 12 Afdeling 1: de lege lata 12 1: Herziening 12 1) Stand van zaken: wetgeving, rechtspraak en rechtsleer 12 a) Gronden die tot de herziening kunnen leiden 13 b) Vorderingsrecht 15 c) Beoordeling door de rechter 16 d) Gevolgen van de herziening 17 2) Beperkingen 19 3) Ratio 19 2: Nieuwe adoptie 20 1) Stand van zaken: wetgeving, rechtspraak en rechtsleer 20 a) Gronden die tot de nieuwe adoptie kunnen leiden 21 b) Vorderingsrecht 25 c) Beoordeling door de rechter 26 d) Gevolgen van de nieuwe adoptie 26 2) Beperkingen 28 3) Ratio 30 3: Vaststelling van de afstammelingsband ten aanzien van de adoptant(en) 31 1) Stand van zaken: wetgeving, rechtspraak en rechtsleer 31 2) Beperkingen 34 3) Ratio 35 4: Onherroepelijkheid 35 1) Stand van zaken: wetgeving, rechtspraak, rechtsleer 35 2) Ratio 38 Afdeling 3: Probleemstellingen ingevolge de huidige adoptiewetgeving 40 1: In het licht van de Belgische Grondwet 40 1) Artikelen 10 en 11 Gw. 40 2) Artikel 22bis Gw. 44 3) Artikelen 13 en 22 Gw. 45 2: In het licht van het verdragsrecht 45 1) Het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens 45 a) Artikel 6 EVRM. 45 b) Artikel 8 EVRM. 48 c) Artikel 14 EVRM. 49 2) Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind 51 a) Artikel 3 IVRK 51 b) Artikel 21 IVRK 52 c) Artikel 2 IVRK 52 3) Artikelen 8 en 14 Europees Verdrag inzake de adoptie van kinderen 52 4

5 a) Artikel 8 van het Europees Verdrag inzake de adoptie van kinderen 53 b) Artikel 14 van het Europees Verdrag inzake de adoptie van kinderen 53 3: Op maatschappelijk vlak 54 Afdeling 3: Conclusie 55 1: Ruimte voor en wenselijkheid van verbetering 55 2: Suggesties voor de wetgever naar het voorbeeld van interne adoptieregelgevingen 55 1) Suggesties naar het voorbeeld van een eerste adoptie 56 2) Suggesties naar het voorbeeld van andere beëindigingsmogelijkheden van adopties 58 Hoofdstuk III: De buitenlandse beëindigingsmechanismen van sterke adopties 60 Afdeling 1: Frankrijk 60 1: Stand van zaken: wetgeving, rechtspraak, rechtsleer 60 2 Conclusie en suggesties 66 Afdeling 2: Duitsland 69 1: Stand van zaken: wetgeving, rechtspraak, rechtsleer 69 2: conclusie en suggesties 77 Afdeling 3: Nederland en het Verenigd Koninkrijk 80 1 Nederland 80 1) Stand van zaken: wetgeving, rechtspraak, rechtsleer 80 2: Het Verenigd Koninkrijk 86 1) Stand van zaken: wetgeving, rechtspraak, rechtsleer 86 2: conclusie en suggesties 89 Afdeling 3: Denemarken, Letland en Oostenrijk 92 1: Denemarken 92 1) Stand van zaken: wetgeving, rechtspraak, rechtsleer 92 2: Letland 98 1) Stand van zaken: wetgeving, rechtspraak, rechtsleer 98 3: Oostenrijk 103 1) Stand van zaken: wetgeving, rechtspraak, rechtsleer 103 4: Conclusie 106 Afdeling 4: Suggesties voor de Belgische wetgever naar het voorbeeld van de besproken buitenlandse wetgevingen Suggestie: verruiming mogelijkheid tot nieuwe adoptie Suggestie: uitzonderlijke mogelijkheid tot herroeping 115 CONCLUSIE 118 BIBLIOGRAFIE 121 Wetgeving 121 Europese en internationale verdragen 121 Belgische wetgeving en wetgevingsdocumentatie 121 Buitenlandse wetgeving en wetgevingsdocumentatie 121 Rechtspraak 123 Rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens 123 Belgische rechtspraak 124 Buitenlandse rechtspraak 125 Rechtsleer: 126 Belgische rechtsleer 126 Tijdschriften 128 Buitenlandse rechtsleer: 129 Frankrijk 129 Nederland: 130 4) Engeland 130 BIJLAGEN 131 5

6 Inleiding Afdeling 1: Probleemstelling 1. Het onmiskenbare belang van adoptie noodzaakt tot een onberispelijke regelgeving die dit universele fenomeen van begin tot einde in goede banen leidt. Deze masterproef heeft dan ook het opzet na te gaan of de huidige Belgische wetgeving, specifiek inzake de beëindigingsmogelijkheden van mislukte volle adopties, aan deze hoge vereisten voldoet. Knelpunten op dit vlak zullen worden onderzocht en interessante oplossingen, aangetroffen in diverse binnen- en buitenlandse regelgevingen, zullen worden gesuggereerd. De volle adoptie is in België onherroepelijk. Dit in artikel 356-4, eerste lid BW vastgeroeste principe maakt het sinds jaar en dag onmogelijk om een mislukte volle adoptie te beëindigen via de herroeping ervan. 1 Door de jaren heen is over dit strenge beginsel echter een aanzienlijke hoeveelheid inkt gevloeid tijdens een voortdurende controverse omtrent de wenselijkheid ervan. Meermaals stelde zowel rechtspraak als rechtsleer de doelmatigheid van het onherroepelijke karakter van de volle adoptie in vraag en werd de onhoudbaarheid van dit principe verkondigd. 2 Deze pennenstrijd heeft uiteindelijk in 2003 aanleiding gegeven tot enkele broodnodige tegemoetkomingen, bestaande uit de ontwikkeling van twee alternatieve mogelijkheden tot beëindiging van mislukte adopties. De voorziene tegemoetkomingen zullen in deze masterproef elk een korte uiteenzetting genieten. Zoals vermeld werd het onherroepelijkheidsprincipe van de volle adoptie als dusdanig echter behouden, waardoor de vraag resteert of alle denkbare lacunes met betrekking tot de in België bestaande mogelijkheden tot beëindiging van mislukte volle adopties wel degelijk zijn weggewerkt. De stellingen en inzichten vervat in deze masterproef maken het mijns inziens alvast aannemelijk dat dit geenszins het geval is. 1 Reeds de oude adoptiewetgeving stelde het onherroepelijkheidsprincipe van de volle adoptie immers duidelijk voorop (oud art. 370, 5 BW). 2 Zie o.a.: Arbitragehof 3 oktober 2001, nr. 117/2001, RW , 841; Rb. Brugge (7e k.) 9 maart 2004, T.Not. 2004, 578, 2 Zie o.a.: noot Arbitragehof C. CASTELEIN; 3 oktober Jeugdrb. 2001, Brussel nr /2001, november RW 1981, , RW , 841; Rb. 1861; Brugge Jeugdrb. (7e k.) 9 Brussel maart 2004, 19 april T.Not. 1990, 2004, RW 578, noot C. CASTELEIN; Jeugdrb. Brussel 27 november 1981, RW , 1861; Jeugdrb. Brussel 19 april 1990, RW , 156, noot P. SENAEVE; G. VERSCHELDEN, Volle adoptie geen belemmering meer voor nieuwe adoptie, Juristenkrant 2001, afl. 38, 4; I. LAMMERANT, Quelques problèmes soulevés par l adoption plénière, TBBR 1998, ; I. LAMMERANT, L adoption et les droits de l homme en droit comparé, Brussel, Bruylant, 2001, ; M. GYSBERGS, Na een volle adoptie wordt nieuwe adoptie mogelijk: het principe van de onherroepelijkheid op de helling, TJK 2002, afl. 1, (26) 27-28; P. SENAEVE, Actuele problemen aangaande de burgerrechtelijke regeling van de adoptie in P. SENAEVE (ed.), Actuele vraagstukken van interlandelijke en inlandse adoptie en van verlatenverklaring, Leuven, Acco, 1995, (151) ; R. UYTTENDAELE, De volle eenouderadoptie in P. SENAEVE (ed.), Adoptie. Verlatenverklaring van minderjarigen, Leuven, Acco, 1990, (89) en Contra, zie o.a.: Jeugdrb. Brussel 29 april 1982, RW , 1856, noot P. SENAEVE, Jeugdrb. Brussel 14 mei 1987, TBBR 1988, 549; Jeugdrb. Luik 24 april 1989, JT 1989,

7 2. Het knelpunt ter zake schuilt voornamelijk in de combinatie van het onherroepelijke karakter van de volle adoptie met de wel zeer strenge toepassingsvoorwaarden van de zonet vermelde tegemoetkomingen ervan. Aangezien de volle adoptie onherroepelijk is, dienen de bij een mislukte volle adoptie betrokken personen immers terug te vallen op de mogelijkheid tot herziening van adoptie (art. 351 BW) of op de mogelijkheid tot nieuwe adoptie (art en BW). Beide staan evenwel enkel open in strikt bepaalde omstandigheden. Ten eerste is de herziening van een volle adoptie uitsluitend mogelijk wanneer sprake is van ontvoering van, verkoop van of handel in kinderen, waardoor dit beëindigingsmechanisme klaarblijkelijk ontoereikend is om het hoofd te bieden aan alle mogelijke situaties waarin de beëindiging van een volle adoptie opportuun is. De mogelijkheid tot nieuwe adoptie slaagt er vervolgens weliswaar in om de door artikel 351 BW nagelaten leegte voor een groot deel op te vangen, maar opnieuw is het belangrijk op te merken dat ook deze mogelijkheid is onderworpen aan strikte toepassingsvoorwaarden. Een rechter kan in België namelijk slechts in drie wettelijk bepaalde omstandigheden een nieuwe adoptie uitspreken. Ten eerste kan een ten volle geadopteerd kind voor een tweede maal het voorwerp van adoptie uitmaken indien de eerste adoptie is herzien (art , 2 BW en art , 2 BW). Deze bepaling zorgt evenwel vanzelfsprekend niet meteen voor een aanzienlijke uitbreiding van de verschillende situaties waarin een mislukte volle adoptie kan beëindigen worden. Ten tweede zal de rechter eveneens in staat zijn een nieuwe adoptie uit te spreken wanneer de oorspronkelijke adoptant(en) overleden zijn (art 347-1, 1 BW en art , 1 BW). Ook dit voorziene vangnet is beslist onontbeerlijk, maar beschermt ten volle geadopteerde kinderen nog steeds onvoldoende tegen dubieuze maar in leven zijnde adoptieouders. Zodoende kan ook deze mogelijkheid tot nieuwe adoptie onmogelijk soelaas bieden aan alle situaties van mislukte volle adopties. De laatste toepassingsmogelijkheid van de nieuwe adoptie lijkt daarentegen op het eerste gezicht wel in staat om onwerkbare adopties in een groot aantal gevallen nog tijdens het leven van de adoptanten te beëindigen. De in artikelen 347-1, 3 en 347-2, 3 BW voorziene derde toepassingsgrond laat immers toe dat een rechterlijke instantie een nieuwe adoptie uitspreekt wanneer zeer gewichtige redenen dat verantwoorden. Opnieuw betreurenswaardig aan deze bepaling is echter enerzijds de beduidend strenge invulling van de vereiste zeer gewichtige redenen en anderzijds het alleenrecht dat zij aan het Openbaar Ministerie verleent om de nieuwe adoptie in dergelijke omstandigheden te vorderen. Beide vaststellingen vormen mijns inziens immers zowel 7

8 op maatschappelijk als op juridisch vlak aanzienlijke struikelblokken. Ten eerste duiken er ingevolge de strenge regeling van de nieuwe adoptie mogelijks ontoelaatbare strijdigheden op met het non-discriminatiebeginsel, zowel vervat in de artikelen 10 en 11 Gw. als in artikel 14 EVRM. Oorspronkelijke kinderen kunnen namelijk op verzoek van de kandidaatadoptanten doorgaans het voorwerp van een adoptie uitmaken van zodra dit in hun hoger belang is (art BW) en kunnen op die manier aan een onwerkzame afstammingsband ontsnappen. Echter, ten aanzien van reeds geadopteerde kinderen staat dezelfde oplossing via (nieuwe) adoptie slechts open wanneer de rechter besluit tot de aanwezigheid van zeer gewichtige redenen en enkel na een verzoek hiertoe van het Openbaar Ministerie. Daarnaast kan het alleenrecht van het Openbaar Ministerie om de nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen te vorderen tevens leiden tot een schending van het primordiale artikel 6 EVRM, dat beoogt het recht op een eerlijk proces te garanderen. De huidige regelgeving ter zake berooft immers een heleboel belanghebbenden van hun fundamentele recht op toegang tot de rechter. Op de derde plaats wordt ook het recht op de eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven (art. 8 EVRM) ingevolge de enge beëindigingsmogelijkheden van mislukte volle adopties in het gedrang gebracht en ten slotte zijn er tevens moeilijkheden te situeren inzake de conformiteit van het Belgische adoptierecht met het Europees Verdrag inzake de adoptie van kinderen en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK). Men kan zich immers afvragen of de huidige stand van het adoptierecht geen te strenge criteria stelt aan de beëindiging van mislukte adopties, waardoor in bepaalde gevallen aan het belang van het kind wordt voorbij gegaan. Na deze inleiding zal een meer gedetailleerde uiteenzetting van de in België bestaande mogelijkheden tot beëindiging van een volle adoptie plaatsvinden en zullen de zonet vermelde knelpunten een meer uitgebreide behandeling genieten. 8

9 Afdeling 2: Onderzoeksvragen en methodiek 3. In deze masterproef dient te worden onderzocht of de beëindiging van de volle adoptie in België optimaal is geregeld en meer bepaald of er voldoende mogelijkheden aanwezig zijn tot beëindiging van mislukte volle adopties. Bij een negatieve vaststelling is het vervolgens de ambitie van dit eindwerk na te gaan op welke punten het Belgische adoptierecht een evolutie dient te ondergaan. De belangrijkste input voor de ten slotte geformuleerde suggesties zal het resultaat zijn van een grondige analyse van zowel binnen- als buitenlandse (adoptie)regelgevingen. De hiertoe geselecteerde landen zijn op de eerste plaats zorgvuldig uitgekozen op basis van de aldaar voorziene beëindigingsmogelijkheden van mislukte adopties. In het bijzonder werd gezocht naar adoptiewetgevingen die ook een sterke adoptie vatbaar verklaren voor herroeping ervan en/of minder strenge criteria stellen aan de mogelijkheid tot nieuwe adoptie. Een niet te miskennen taalbarrière en moeilijkheden inzake het verzamen van bruikbaar bronnenmateriaal met betrekking tot sommige buitenlandse adoptiewetgevingen finaliseerden evenwel de selectie. Deze masterproef kan dan ook onmogelijk een extensief overzicht bieden van alle landen en hun mogelijks bekorende adoptiewetgeving. Het adoptierecht van de volgende landen wekten mijn interesse op en zullen daarom het voorwerp van een behandeling door deze masterproef uitmaken: Frankrijk, Duitsland, Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken, Letland en Oostenrijk. Elk van deze buitenlandse adoptiewetgevingen vertonen mijns inziens immers elementen en kwaliteiten die de nodige inspiratie kunnen bieden ter verruiming en perfectionering van de in België voorziene beëindigingsmogelijkheden van mislukte volle adopties. 4. Het onderzoek geschiedde ten slotte voornamelijk door middel van literatuurstudie, waarbij zowel wetgeving, rechtspraak als rechtsleer aan bod is gekomen. Verschillende gesprekken met professoren afkomstig uit de bestudeerde landen leverden tevens een enorme bijdrage aan het begrijpen van de desbetreffende buitenlandse adoptieregelgevingen en boden mij de kans een inzicht te verkrijgen in de praktische toepassing ervan. 5. Alvorens in te gaan op de bespreking van de opgesomde buitenlandse regelgevingen, zal dit inleidende hoofdstuk vooreerst de nadruk leggen op de relevantie van deze masterproef. In hoofdstuk II zal daaropvolgend een uiteenzetting plaatsvinden over de in het huidige Belgische recht bestaande beëindigingsmechanismen van de volle adoptie. Een eerste descriptief luik zal 9

10 hierbij handelen over de drie beschikbare mogelijkheden tot beëindiging van een volle adoptie (de herziening, de nieuwe adoptie en de vaststelling van de afstammingsband ten opzichte van de adoptanten) en over de controversiële afwezigheid van de vierde mogelijkheid tot herroeping ervan. Een tweede luik zal vervolgens trachten enkele repercussies van het actuele Belgische adoptierecht aan te tonen, waarna het derde en laatste luik van hoofdstuk II tot een deelbesluit met betrekking tot de huidige Belgische stand van zaken zal overgaan. De zoektocht in buitenlandse adoptieregelgevingen naar efficiënte mogelijkheden tot beëindiging van mislukte adopties zal daarop aansluitend te volgen zijn in hoofdstuk III. Er zal een afzonderlijke bespreking plaatsvinden van elk uitverkozen land, waarna de laatste afdeling een samenvattend overzicht ter beschikking zal stellen. Dit overzicht zal de interessantste onderdelen van de geanalyseerde adoptiewetgevingen en de daaruit opgemaakte suggesties voor het Belgische parlement weergeven. Ten slotte zal een overzichtelijke conclusie deze masterproef afwerken. Afdeling 3: Relevantie 6. Het belang van een vervolmaking van de Belgische adoptieregelgeving lijkt niet te onderschatten. Volle adoptie is één van de belangrijkste jeugdbeschermingsmaatregelen en heeft de primordiale functie om kinderen tijdens de delicate periode van de minderjarigheid te begeleiden en te laten uitgroeien tot waardevolle individu in onze maatschappij. Indien de adoptie deze functie evenwel niet langer kan realiseren, dient zij plaats te maken voor een afstammingsband die hier wel toe in staat is. Dit noodzaakt tot een diepgaand onderzoek inzake de degelijkheid van de aanwezige beëindigingsmogelijkheden van mislukte volle adopties. Zoals aangebracht onder randnummer 2, bestaan er immers wel degelijk enkele knelpunten ingevolge de combinatie van de onherroepelijkheid van de volle adoptie met de (te) strenge toepassingsvereisten van de mogelijkheid tot herziening ervan en de mogelijkheid tot een nieuwe adoptie. Het lijkt dan ook enorm dankbaar om middels dit onderzoek een bijdrage te kunnen leveren aan een bruikbare oplossing ter zake. Bovendien heeft dit werk eveneens het opzet ook op wetenschappelijk vlak een bijdrage te leveren. Dit door de reeds gekende mogelijkheden tot beëindiging van sterke adopties, in zowel binnen- als buitenland, op een overzichtelijke wijze uiteen te zetten. Zodoende zal een geïnteresseerde lezer op een snelle en duidelijke manier hierover relevante informatie kunnen vinden en begrijpen. 10

11 7. Het is evenwel enkel de bedoeling van dit eindwerk de beëindigingsmechanismen van de volle adoptie te onderzoeken. In dit licht volstaat het dan ook om voor een bespreking van de totstandkoming en werking van adopties louter te verwijzen naar de op dit vlak relevante wetgeving. 3 Tot slot zal deze masterproef eveneens enkel de volle adoptie bediscussiëren, waardoor ook een diepgaande behandeling van de verschillende beëindigingsmogelijkheden inzake de gewone adoptie desgelijks buiten het bestek van dit eindwerk valt. 3 Art tot en tot BW en art tot en tot Ger.W. 11

12 Hoofdstuk II: De beëindigingsmechanismen van de volle adoptie in het huidige Belgische recht Afdeling 1: de lege lata 8. Het huidige Belgische adoptierecht kent vandaag drie afzonderlijke mogelijkheden om de door een volle adoptie gecreëerde afstammingsband tussen adoptiefouders en hun geadopteerd kind te verbreken. Een eerste belangrijke, maar zeer bescheiden uitweg wordt geboden door de mogelijkheid tot herziening van een adoptie (art. 351 BW). Ten tweede reikt ook de nieuwe adoptie, voorzien in de artikelen en BW, enkele mogelijkheden aan ter remediëring van mislukte volle adopties. Ten slotte leidt ook de vaststelling van de oorspronkelijke afstamming tussen de geadopteerde en diens adoptant(en) tot de beëindiging van een tussen hen bestaande volle adoptie (art. 350, eerste lid BW). De mogelijkheid tot herroeping van een volle adoptie blijft evenwel nog steeds een opvallende afwezige in deze opsomming. In wat volgt zal de werking van elk van deze rechtsfiguren met hun beperkingen en achterliggende redenering worden behandeld. 1: Herziening 1) Stand van zaken: wetgeving, rechtspraak en rechtsleer 9. Ten eerste kan een adoptie beëindigd worden door een rechterlijke beslissing tot herziening ervan. Deze eerste beëindigingsmogelijkheid van (volle en gewone) adopties is gecreëerd door de adoptiewet van 24 maart , en kent als nobel doel de belangen te beschermen van (adoptieve) kinderen wiens adoptie op een kennelijk onrechtmatige wijze tot stand kwam. Een herziening kan zodoende enkel de meest abusieve adopties beëindigen, hetgeen zich meteen ook uit in de toepassingsgronden, vorderingsgerechtigden, rechterlijke appreciatiemarge en de gevolgen ervan. 4 Wet 24 maart 2003 tot hervorming van de adoptie, BS 16 mei 2003, Inwerkingtreding: 1 september

13 a) Gronden die tot de herziening kunnen leiden 10. Artikel 351 BW bevat een duidelijke opsomming van de gronden die tot de herziening van een adoptie kunnen leiden, stellende dat: uitsluitend wanneer er voldoende aanwijzingen zijn dat de adoptie is tot stand gekomen ingevolge de ontvoering van, de verkoop van, of de handel in kinderen, de herziening van het adoptievonnis ten aanzien van de adoptant(en) wordt gevorderd [...]. Met de mogelijkheid tot herziening viseerde de wetgever aldus drie uitzonderlijk ernstige wanpraktijken, die allen voldoende dienen te worden aangetoond alvorens zij een geadopteerde kunnen bevrijden uit zijn of haar adoptie. Allereerst zal de rechter de herziening van een adoptie uitspreken wanneer deze het resultaat is van de ontvoering van het geadopteerde kind. Daarnaast zal ook enige vorm van verkoop van het betrokken kind onverwijld tot de verbreking van de betrokken adoptie door herziening leiden en tot slot geldt ook een uiterst gerechtvaardigde nultolerantie ten opzichte van kinderhandel. 11. Ondanks het niet te miskennen belang van deze beëindigingsgrond ontbreekt echter een precieze definiëring van de relevante begrippen door de wetgever. WILLEMS zegt hierover dan ook dat de begrippen ontvoering van minderjarigen en handel in kinderen een definitie dienen te genieten gelijk aan deze vooropgesteld door het Wetboek van Strafrecht. 5 De bestraffing van het misdrijf ontvoering van kinderen geschiedt daar in artikel 428 Sw. Dit wetsartikel verduidelijkt dat van ontvoering sprake is bij het voorhanden zijn van zowel een materieel als een moreel bestanddeel. Dit eerste materiële element bestaat uit om het even welke handeling die tot doel heeft de minderjarige te onttrekken aan het gezag van personen die belast zijn met het bewakingsrecht over de minderjarige. 6 Het moreel bestanddeel houdt de vereiste van algemeen opzet in hoofde van de dader in. 7 Voor de definitie van het misdrijf mensenhandel dient men artikel 433quinquies Sw. te raadplegen. Dit wetsartikel straft elke materiële daad die te kwalificeren is als de werving, het vervoer, de 5 E. WILLEMS, Commentaar bij art. 351 BW in SENAEVE P., SWENNEN, F. en VERSCHELDEN, G. (hoofdred.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer (hierna: Comm.Pers.), Mechelen, Kluwer, 2014, 3, nr Cass. 6 juli 1953, Pas. 1953, I, 770; A. DE NAUW, Inleiding tot het bijzonder strafrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, , nrs Dit betekent dat de dader van het misdrijf wetens en willens handelde, zie o.a.: C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2006,

14 overbrenging, de huisvesting, de wisseling of de overdracht van controle over een persoon. In tegenstelling tot het eerst vermelde misdrijf wordt hier naast een algemeen oogmerk ook een bijzonder oogmerk vereist, beantwoordend aan één van de in artikel 433quiqquies, 1, tweede lid Sw. opgesomde omschrijvingen (prostitutie, de exploitatie van bedelarij, economische uitbuiting, het wegnemen van organen en weefsel, of iemand tegen zijn wil een misdaad of wanbedrijf doen plegen). 8 Opmerkelijk is echter dat het bijzonder oogmerk handel in kinderen voor adoptie niet in deze limitatieve lijst is opgenomen, wat onmiddellijk de noodzaak tot een verdere wettelijke definiëring van dit begrip, specifiek in de zin van artikel 351 BW, duidelijk laat blijken. 12. Met betrekking tot de verkoop van kinderen bestaat vervolgens tot op heden geen algemene bepaling in het Belgisch Wetboek van Strafrecht. Voor een definiëring van dit begrip kan men dan ook hoogstens rechtstreeks verwijzen naar het Facultatief Protocol bij het IVRK inzake kinderhandel, kinderprostitutie en kinderpornografie. 9 Art. 2a van dit Protocol verstaat onder de verkoop van kinderen elke handeling of transactie waarbij een persoon of een groep personen een kind overdraagt aan een andere persoon of groep personen, tegen betaling of enige andere vergoeding. Opnieuw zou een verdere definiëring door de Belgische wetgever de rechtszekerheid vanzelfsprekend ten goede komen. 13. Tenslotte verdient ook de notie kind een verdere precisering teneinde tot een volledig begrip van de relevante wettekst te kunnen besluiten. Enkel de ontvoering van, de verkoop van of de handel in kinderen kan immers aanleiding geven tot een herziening. De terminologie van artikel 351 BW bedoelt hier enkel een minderjarige mee, zijnde een persoon van minder dan achttien jaar (art. 343, 1, c) BW). 10 De ontvoering, verkoop of mensenhandel dient zodoende te zijn gepleegd ten aanzien van een persoon die op het ogenblik van de feiten minderjarig was. De leeftijd van de geadopteerde op het ogenblik van de vordering of de uitspraak van de herziening speelt evenwel geen rol Enigszins frappant, maar tevens ook volkomen bevattelijk, is dat de ontvoering, verkoop of kinderhandel niet noodzakelijk door de adoptanten moet zijn verricht, noch door hen moet zijn 8 Ingeval van kinderhandel beschouwt de wetgever de minderjarigheid van het slachtoffer bovendien als een verzwarende omstandigheid die automatisch leidt tot een zwaardere bestraffing (art. 433 septies, 1 Sw.). 9 Optional Protocol 25 May 2000 to the Convention on the Rights of the Child on the Sale of Children, Child Prostitution and Child Pornography, UN General Assembly Resolution A/RES/54/ E. WILLEMS, Commentaar bij art. 351 BW in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2014, 3, nr. 4; F. SWENNEN, Het nieuwe interne adoptierecht: Horresco referens, RW , (441), 451, nr E. WILLEMS, Commentaar bij art. 351 BW in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2014, 3, nr. 4; I. MARTENS, Adoptie. Hervorming van intern en interlandelijk adoptierecht, NJW 2006, (338) 352, nr. 81. In deze hypothese zou de meerderjarige bovendien zelf gerechtigd moeten zijn om de herziening te vorderen. 14

15 gekend, opdat zij aanleiding zou geven tot de herroeping van de betrokken adoptie. 12 Van zodra voldoende bewijs bestaat om te besluiten dat de adoptie het resultaat is van een door artikel 351 BW geviseerde handeling dient het Openbaar Ministerie de herziening van het adoptievonnis te vorderen en dient de rechter deze vervolgens ook uit te spreken, ongeacht of de adoptanten te goeder dan wel te kwader trouw zijn. Deze eerste categorie adoptanten ziet desgevallend, even resoluut als adoptanten te kwader trouw, de door de adoptie gecreëerde band met hun kind verbroken worden. Wanneer de adoptiefouders evenwel kunnen hardmaken dat zij te goeder trouw te zijn, kunnen zij zich bij wijze van laatste redmiddel wenden tot de rechtsinstelling van de nieuwe adoptie (infra nr. 29). Indien het belang van het kind dit rechtvaardigt 13, is het immers niet uitgesloten dat zij het kind opnieuw kunnen adopteren. 14 In dat geval is geenszins sprake van een bekrachtiging van de oorspronkelijke adoptie, maar spreekt de rechter een volledig nieuwe adoptie tussen dezelfde partijen uit. 15 Deze (allerminst proceseconomische) houding van de wetgever getuigt van een volkomen intolerante ingesteldheid tegenover de bedoelde feiten en handelingen, die de totstandkoming van de adoptie op de meest flagrante wijze aantasten. b) Vorderingsrecht 15. De wetgever kwalificeerde zowel het Openbaar Ministerie (art. 351, eerste lid BW) als ieder tot in de derde graad biologisch familielid van het kind (art. 351, tweede lid BW) 16 als gerechtigd om de herziening bij de rechter te vorderen. Wel bestaat er tussen beide categorieën vorderingsgerechtigden een primordiaal onderscheid, in de mate dat de wet het Openbaar Ministerie uitdrukkelijk beveelt om de herziening te vorderen van zodra er voldoende aanwijzingen bestaan die wijzen op een ontvoering, verkoop van of handel in kinderen 17, terwijl de biologische familieleden van de geadopteerde niet aan dergelijke 12 Wetsontwerpen tot hervorming van de adoptie van 17 juli 2001, Parl.St. Kamer , nr /01 en /01, hierna: Parl.St. Kamer , nr /01, 34. Zie hierover ook: E. WILLEMS, Commentaar bij art. 351 BW in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2014, 8, nr. 16; I. MARTENS, Adoptie. Hervorming van intern en interlandelijk adoptierecht, NJW 2006, (338) 352, nr Het belang van het kind dient immers steeds centraal te staan: art. 3 IVRK; Arbitragehof 6 november 1997, nr. 67/97, RW , 1469; Arbitragehof 3 oktober 2001, nr. 117/ 2001, RW , Parl.St. Kamer , nr /01, 35. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn bij herziening van de adoptie na verloop van meerdere jaren. 15 Parl.St. Kamer , nr /01, 35 en nr /01, SWENNEN meent echter dat de wetgever ruimer de oorspronkelijke familie van de geadopteerde bedoelde, zonder beperking in graad: F. SWENNEN, Het nieuwe interne adoptierecht: Horresco referens, RW , (441) 451, nr Parl.St. Kamer , nr /01,

16 vorderingsplicht zijn onderworpen. Daar waar de oorspronkelijke familie van de geadopteerde dus het recht heeft de herziening te vorderen indien de omstandigheden zich hiertoe lenen, kent het Openbaar Ministerie in diezelfde condities een plicht om de bevoegde rechter te vatten Uit de wettekst is bovendien ook af te leiden dat een meerderjarige geadopteerde, die tijdens zijn kinderjaren het slachtoffer van één van de besproken misdrijven werd, zelf gerechtigd is de vordering tot herziening van zijn of haar adoptie in te stellen. 19 Daarentegen belemmert de procesonbekwaamheid van een minderjarige een geadopteerd kind om hetzelfde te doen (a contrario art. 488 en 1124 BW). In principe is het voor hen evenzeer mogelijk hun rechten te effectueren door zich te laten vertegenwoordigen door wettelijke vertegenwoordigers, in eerste instantie de ouder(s) of voogd van de minderjarige (art. 376 en 405 BW). Wanneer een kind echter een procedure tot herziening van zijn of haar adoptievonnis wenst op te starten, zal beroep moeten worden gedaan op een bijzondere curator om de belangen van het kind te verdedigen. 20 c) Beoordeling door de rechter 17. Artikel 351, derde lid BW stelt dat indien het bewijs van de feiten geleverd is, de rechtbank verklaart dat de adoptie geen gevolgen meer heeft [...]. De gebruikte terminologie toont aan dat wanneer bewezen is dat de adoptie tot stand kwam ingevolge een ontvoering, verkoop of kinderhandel, de rechter resoluut elke appreciatiemarge met betrekking tot de opportuniteit van de herziening verliest en verplicht is deze uit te spreken. 21 De maatregel wordt aldus als het ware automatisch toegepast. De strengheid van dit automatisme is te rechtvaardigen door de gewichtigheid van het gebrek waarmee de adoptie in dat geval behept is. De ontvoering, verkoop of verhandeling van een kind schaadt diens belangen op de meest 18 Parl.St. Kamer , nr /01, 34 en nr /01, Zie ook: E. WILLEMS, Commentaar bij art. 351 BW in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2014, 5, nr. 12; G. MAES, De beëindiging van de adoptie in P. SENAEVE en F. SWENNEN (eds.), De hervorming van de interne en de internationale adoptie: Commentaar op de Wetten van 13 maart en 24 april 2003 en het Decreet van 15 juli 2005, Antwerpen, Intersentia, 2006, (165) 201, nr De mogelijkheid tot benoeming van dergelijke bijzondere curator staat open indien er een tegenstrijdigheid bestaat tussen de belangen van het kind met de belangen van zijn of haar ouders, of wanneer de ouders niet in staat zijn het probleem van het kind te overzien. 21 Rb. Brugge (7e k.) 9 maart 2004, T.Not. 2004, 578, noot C. CASTELEIN; C. CASTELEIN, Over herroeping van de adoptie en opeenvolgende en nieuwe adoptie naar huidig en komend recht, T.Not. 2004, (580) 587, nr. 21; E. WILLEMS, Commentaar bij art. 351 BW in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2014, 6,nr

17 uitgesproken wijze, waardoor het onaanvaardbaar zou zijn om de geschiedde fraude zonder meer toe te dekken door het laten bestaan van de adoptie Een essentieel element in het proces tot herziening van een adoptie blijft evenwel de vraag wanneer er voldoende aanwijzingen voorhanden zijn om te besluiten dat de adoptie werkelijk tot stand is gekomen door een ontvoering van, verkoop van of handel in kinderen. Het is nog steeds de rechter die deze vraag op soevereine wijze dient te beantwoorden, rekening houdend met alle elementen van het dossier. 23 De rol van de rechter gaat dus geenszins verloren. d) Gevolgen van de herziening 19. De herziening van een adoptievonnis- of arrest doet elk gevolg van de betrokken adoptie ophouden van zodra het beschikkende gedeelte van de herzieningsbeslissing is overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand (art. 351, lid 3 BW). Zij vormt dan ook onbetwistbaar een rechtsmechanisme tot beëindiging van de volle (en gewone) adoptie. Haar uitwerking geldt evenwel louter ex nunc en maakt enkel voor de toekomst een einde aan de adoptieve band tussen de adoptanten en hun geadopteerde kind Zodoende wijzigt de herziening het juridische statuut van het kind. Enorm betreurenswaardig is evenwel dat de wetgever heeft nagelaten dit juridische statuut na de herzieningsbeslissing ook effectief duidelijk te organiseren. Artikel 351 BW is hierover immers volkomen stilzwijgend. 25 De hamvraag luidt dan ook hoe de toekomst van het voordien ten volle geadopteerde kind er uit zal zien. Het lijdt immers geen twijfel dat de geadopteerde niet langer deel zal uitmaken van zijn of haar adoptieve familie (art. 351, derde lid BW), maar bovendien werd ook de oorspronkelijke afstammingsband tussen het kind en zijn of haar oorspronkelijke familie ingevolge de volle adoptie reeds onherroepelijk beëindigd (art , tweede lid BW). Zodoende zal het kind in feite zonder enige juridische afstamming achterblijven. 22 De parlementaire voorbereiding uit evenwel het besef dat de vermelde aanpak behoorlijk streng lijkt ten opzichte van adoptanten te goeder trouw, maar verdedigt de door haar gekozen piste door te stellen dat de goede trouw van deze adoptanten niet kan opwegen tegen de onregelmatigheid waardoor de totstandkoming van de adoptie is getekend: Parl.St. Kamer , nr /01, E. WILLEMS, Commentaar bij art. 351 BW in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2014, 5, nr Parl.St. Kamer , nr /01, 34. Zie hierover ook: G. MAES, De beëindiging van de adoptie in P. SENAEVE en F. SWENNEN (eds.), De hervorming van de interne en de internationale adoptie: Commentaar op de Wetten van 13 maart en 24 april 2003 en het Decreet van 15 juli 2005, Antwerpen, Intersentia, 2006, (165) 201, nr Verschillende auteurs hebben reeds hun teleurstelling laten blijken t.a.v. de onnauwkeurige regeling van het lot van het betrokken kind: Rb. Brugge (7e k.) 9 maart 2004, T.Not. 2004, 578, noot C. CASTELEIN; I. MARTENS, Adoptie. Hervorming van intern en interlandelijk adoptierecht, NJW 2006, (338) 352, nr

18 De memorie van toelichting stelt hier enkel nog over dat de rechter die de herziening uitspreekt, en meer in het algemeen de bevoegde openbare overheden, er zullen moeten over waken dat zij het kind niet volledig verweesd achterlaten en dat zij zodoende dienen te voorzien in een toekomstig statuut voor dit kind. De bevoegde autoriteiten dienen dan ook onverwijld te zorgen voor de plaatsing van het kind met het oog op zijn of haar (nieuwe) adoptie of, bij gebreke daarvan, voor een duurzame alternatieve opvang. 26 Zij beschikken hiertoe echter wel over een ruime appreciatiemarge inzake de schikkingen die zij kunnen treffen Tot slot zullen de uiteindelijke nieuwe beschermers van het kind ook het ouderlijk gezag over dit kind uitoefenen. Door de jaren heen rees hierbij de vraag of de rechter desgevallend de biologische ouders in hun ouderlijk gezag kon herstellen 28, hetgeen mijns inziens de facto als een onrechtstreekse herroeping van de betrokken adoptie zou kunnen worden beschouwd. Op het eerste zicht lijkt deze vraag evenwel een negatief antwoord te kennen. De herziening van een adoptie heeft immers geen terugwerkende kracht, waardoor men wel degelijk aanvaardt dat er een adoptie is geweest. Aangezien de wetgever middels artikel 356-1, tweede lid BW ingeval van volle adoptie de intentie heeft uitgedrukt om de juridische band tussen het kind en zijn of haar oorspronkelijke ouders onherroepelijk te verbreken, kan de oorspronkelijke toestand waarin de biologische ouders het ouderlijk gezag uitoefenden in principe geenszins simpelweg herrijzen. Toch leiden twee beschikbare achterpoortjes tot een andere conclusie. Ten eerste laat de herziening van het adoptievonnis het kind immers in een situatie belanden waarin zijn beide ouders wettelijk onbekend zijn. Dit zorgt ervoor dat de voogdij over de betrokken minderjarige openvalt (art. 389, eerste lid BW), wat volgens WILLEMS de vrederechter toelaat om de oorspronkelijke ouders als voogd aan te stellen (art. 390, eerste lid BW). 29 Aangezien geen enkele in kracht zijnde bepaling zich tegen dergelijke opvatting verzet, verdient dit standpunt mijns inziens bijstand. Ten tweede stelt de memorie van toelichting ook uitdrukkelijk dat geen enkel wetsartikel bestaat dat de oorspronkelijke ouders verbiedt hun kind zelf op grond van artikel 347-1, 2 BW opnieuw te adopteren. Er is immers geen vastgestelde afstamming meer voorhanden, waardoor het verbod op adoptie door de juridische ouders niet meer speelt (art BW). 30 Men kan aldus besluiten dat 26 Parl.St. Kamer , nr /01, Als richtsnoer verwijst de memorie van toelichting hierbij naar de maatregelen bedoeld in artikel BW: Parl.St. Kamer , nr. 1366/001 en 1367/001, 34. Opnieuw stelt deze tevens expliciet dat het hoger belang van het kind steeds centraal dient te staan en dat de autoriteiten rekening moeten houden met de eerbied voor de fundamentele rechten die het kind op grond van het internationale recht toekomen. 28 E. WILLEMS, Commentaar bij art. 351 BW in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2014, 10, nr E. WILLEMS, Commentaar bij art. 351 BW in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2014, 10, nr Parl.St. Kamer , nr. 1366/001 en 1367/001, Men dient er evenwel aan te herinneren dat een memorie van toelichting geen bindende kracht bevat. Zie hierover tevens: Rb. Brugge (7e k.) 9 maart 2004, T.Not. 2004, 578, noot 18

19 indien een volle adoptie tot stand is gekomen ten gevolge een ontvoering van, verkoop van of handel in kinderen, het, ondanks de onherroepelijkheid van de volle adoptie, niet absoluut onmogelijk is voor de oorspronkelijke ouders om hun kind opnieuw in hun gezin op te nemen. 2) Beperkingen 22. Hoewel de wetgever middels de invoering van artikel 351 BW terecht gehoor heeft gegeven aan de schreeuw om mogelijkheden tot beëindiging van de meest duidelijk aangetaste adopties, kan men moeilijk stellen dat hierdoor alle problemen van de baan zijn. De omstandigheden die tot herziening kunnen leiden zijn immers enorm beperkt in aantal (supra nrs. 10 e.v.) waardoor het nauwelijks verdedigbaar is dat de beëindiging van een adoptie enkel in deze gevallen het belang van het kind zou dienen. De mogelijkheid tot nieuwe adoptie vangt weliswaar het enge toepassingsgebied van artikel 351 BW voor een belangrijk deel op (infra nrs. 25 e.v.), maar de vraag blijft bestaan of beide rechtsmechanismen, zelfs gecombineerd, voldoende in staat zijn om alle mogelijke mislukte adopties te remediëren. Daarnaast bedreigen nog twee andere hiaten in verband met de (redactie van de) herziening de optimale werking van dit beëindigingsmechanisme. Ten eerste is het immers betreurenswaardig dat het statuut van de geadopteerde na herziening geenszins volledig is uitgewerkt, aangezien deze hierdoor in een soort juridisch vacuüm terechtkomt. Ten tweede zorgt ook de afwezigheid van een wettelijke definiëring van de kernbegrippen uit artikel 351 BW voor een gebrek aan rechtszekerheid. Noodzakelijk is de herziening dus zeker, voldoende (uitgewerkt) is zij echter niet. 3) Ratio 23. De mogelijkheid tot herziening is er in haar huidige gedaante gekomen na de inwerkingtreding van de Adoptiewet van 24 maart Deze innovatieve wet poogde onder meer de verschillende lacunes in de toen geldende adoptiewetgeving weg te werken en het C. CASTELEIN; C. CASTELEIN, Over herroeping van de adoptie en opeenvolgende en nieuwe adoptie naar huidig en komend recht, T.Not. 2004, (580) 588, nr. 23; E. WILLEMS, Commentaar bij art. 351 BW in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2014, 10, nr Wet 24 maart 2003 tot hervorming van de adoptie, BS 16 mei 2003,

20 adoptierecht te moderniseren. 32 Een belangrijk deel van deze lacunes ontstond door de combinatie van de onherroepelijkheid van de volle adoptie en het verbod op nieuwe adoptie tijdens het leven van de adoptanten (infra nr. 67). De wetgever wou met de invoering van artikel 351 BW aan deze tekortkoming tegemoetkomen door alvast te voorzien in een mogelijkheid tot beëindiging van de meest onrechtmatige adopties. 24. De introductie van de herziening kan daarnaast ook worden beschouwd als een beginselverklaring van de wetgever dat hij de kinderrechten ernstig neemt. 33 De ontvoering van, verkoop van, of handel in kinderen is als zodanig ingrijpend te beschouwen dat zij de rechten en de waardigheid van het geadopteerde kind op de meest flagrante wijze schenden. Bijgevolg is een onmiddellijke beëindiging van de adoptie beslist gerechtvaardigd. 34 De wetgever was bovendien van mening dat de gronden die aanleiding kunnen geven tot herziening zodanig ernstig zijn dat de nefaste afwezigheid van vastgestelde afstammingsbanden te tolereren is. 35 Het lijkt aannemelijk dat dit laatste tevens verklaart waarom het toepassingsgebied van artikel 351 BW zo nauw is omkaderd. Via de herziening wou de wetgever een oplossing bieden aan enkel de meest onrechtmatige adopties. 2: Nieuwe adoptie 1) Stand van zaken: wetgeving, rechtspraak en rechtsleer 25. Mislukte volle adopties kunnen op een tweede manier beëindigd worden door de totstandkoming van een nieuwe adoptie. De mogelijkheid tot nieuwe adoptie ligt vervat in de artikelen en BW en zorgt ervoor dat er ook buiten gevallen van ontvoering, verkoop of kinderhandel een oplossing kan zijn voor onwerkzame adopties. Zodoende dient ook deze 32 Parl.St. Kamer , nr /1. Daarnaast had de wet tevens het opzet om het Belgische adoptierecht klaar te stomen voor de uitvoering van het Verdrag van Den Haag van 29 mei Zie o.a.: E. WILLEMS, Commentaar bij art. 351 BW in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2014, 9, nr.17; F. SWENNEN, Het nieuwe interne adoptierecht: horresco referens, RW , (441) 451, nr. 42; G. MAES, De beëindiging van de adoptie in P. SENAEVE en F. SWENNEN (eds.), De hervorming van de interne en de internationale adoptie: Commentaar op de Wetten van 13 maart en 24 april 2003 en het Decreet van 15 juli 2005, Antwerpen, Intersentia, 2006, (165) 200, nr Parl.St. Kamer , nr /001, 3 en nr /001, G. MAES, De beëindiging van de adoptie in P. SENAEVE en F. SWENNEN (eds.), De hervorming van de interne en de internationale adoptie: Commentaar op de Wetten van 13 maart en 24 april 2003 en het Decreet van 15 juli 2005, Antwerpen, Intersentia, 2006, (165) 205, nr

21 rechtsfiguur ongetwijfeld te worden beschouwd als een belangrijke tegemoetkoming aan het onherroepelijkheidsprincipe van de volle adoptie. 36 Opnieuw organiseert de wet de mogelijkheid tot nieuwe adoptie evenwel enorm strikt. Enkel in de wettelijk bepaalde gevallen en volgens de wettelijk voorziene modaliteiten kan de beëindiging van een mislukte adoptie middels een nieuwe adoptie plaatsvinden. Deze mogelijkheid impliceert aldus geenszins een algemene en onbeperkte toelating om tot een nieuwe adoptie over te gaan. 26. Alvorens opnieuw dieper in te gaan op de gronden die tot een nieuwe adoptie kunnen leiden, de vorderingsgerechtigden, de beoordelingsbevoegdheid van de rechter en de gevolgen van een nieuwe adoptie, lijkt het aangeraden het onderscheid tussen artikel BW en BW te verduidelijken. Het verschil schuilt voornamelijk in het beperktere toepassingsgebied van artikel BW, dat enkel de mogelijkheid tot een nieuwe partneradoptie behelst. Waar artikel BW het voor een minder- of meerderjarige geadopteerde 37 mogelijk maakt om opnieuw te worden geadopteerd door derde-adoptanten, laat artikel BW enkel toe dat de nieuwe partner 38 van één van beide adoptanten de geadopteerde opnieuw adopteert, waarna de adoptieve afstammingsband met de andere adoptant verbroken wordt. a) Gronden die tot de nieuwe adoptie kunnen leiden 27. De wetgever heeft opnieuw drie situaties als voldoende ernstig gecatalogeerd om aanleiding te kunnen geven tot een nieuwe adoptie (art en BW). Deze drie toepassingsgronden zijn alternatief 39 en limitatief 40 van aard: enkel in deze omstandigheden kan de rechter over een reeds (ten volle of gewoon) geadopteerde persoon een nieuwe (volle 41 of gewone) adoptie uitspreken. Bovendien dienen ook alle algemene voorwaarden voor de totstandkoming van een adoptie te zijn vervuld. 36 Zie o.a.: I. MARTENS, Adoptie. Hervorming van intern en interlandelijk adoptierecht, NJW 2006, (338) 353, nr. 86; M. DEKERVEL, Commentaar bij art BW in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2014, 2 nr. 2; P. SENAEVE, Compendium van het Personen- en Familierecht, Leuven, Acco, 2015, 15e uitg., 1013, nrs Wet 20 februari 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, betreffende de adoptie, BS 22 maart 2017, Inwerkingtreding: 1 april Voor de inwerkingtreding van deze wet kon enkel een minderjarige geadopteerde beroep doen op (oud) artikel BW. 38 Hiermee bedoelt de relevante wet de nieuwe echtgenoot of de nieuwe samenwonende of voormalige partner van één van de adoptanten. De term samenwonenden wordt vervolgens gedefinieerd in artikel 343, 1, b) BW. De term voormalige partner in artikel 343, 1, b/1) BW. Partneradoptie buiten de zin van artikel BW valt overigens niet onder de kwalificatie nieuwe adoptie en zal bijgevolg buiten het bestek van deze masterproef vallen. 39 Parl.St., Kamer , nr. 1366/ 01, Parl.St., Kamer , nr. 1366/ 01, Dit evenwel enkel indien de geadopteerde minderjarig is (art. 355 BW). 21

22 28. Ten eerste kan de rechter een nieuwe adoptie over een reeds geadopteerde persoon uitspreken na vooroverlijden van zijn of haar adoptanten (art , 1 en 347-2, 2 BW). Adoptiefouders zijn na hun overlijden immers niet langer in staat om het voordeel van adoptie en haar belangen beschermende werking aan het geadopteerde kind aan te bieden. Daardoor zal de totstandkoming van een nieuwe adoptie doorgaans beter de belangen van het kind dienen dan het behoud van de oorspronkelijke adoptie. 29. Daarnaast openen ook de herroeping van een gewone adoptie en de herziening van een volle of gewone adoptie de poorten tot een nieuwe adoptie (art , 2 en 347-2, 2 BW). Deze toepassingsgronden kennen dezelfde verantwoording als hierboven besproken. Een herzienings- of herroepingsbeslissing verbreekt immers de bestaande adoptieve afstammingsband, waardoor de geadopteerde niet langer onder de zorg en bescherming van zijn of haar voormalige adoptant(en) valt. Voornamelijk met het oog op het verder opvoeden van een minderjarige is een nieuwe adoptie dan ook beslist aangewezen. 30. Tot slot verdient de derde en laatste toepassingsgrond, de mogelijkheid tot nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen (art , 3 en 347-2, 3 BW), mijns inziens bijzondere aandacht. De invoering van deze bepaling maakte het immers voor het eerst in de geschiedenis van de adoptiewetgeving voor een geadopteerde persoon mogelijk om in geval van het mislukken van zijn of haar adoptie nog tijdens het leven van de adoptanten opnieuw te worden geadopteerd. 42 Deze derde toepassingsgrond reikt een reeds geadopteerde persoon aldus de kans op een nieuwe adoptie aan, indien zeer gewichtige redenen voorhanden zijn die getuigen van een duidelijke 42 Voor de Adoptiewet van 24 maar 2003 werd een nieuwe adoptie in beginsel verboden krachtens oud artikelen 346, eerste lid en 368 3, tweede lid BW. Twee uitzonderingen hierop lieten evenwel reeds toen een nieuwe adoptie toe na het overlijden van de adoptant(en) en na herroeping van een eerste gewone adoptie (resp. oud art , tweede lid en oud art. 346, tweede lid BW). Hetgeen het voorwerp van veelvoudige kritieken uitmaakte. De voorheen heersende onmogelijkheid om aan een mislukte volle adoptie te remediëren tijdens het leven van de adoptanten zorgde volgens verschillende auteurs namelijk voor heel wat nefaste gevolgen voor het geadopteerde kind. Wanneer door de adoptant(en) onvoldoende werd voorzien in zijn of haar opvoeding, bestond er immers geen mogelijkheid tot nieuwe adoptie: Arbitragehof 3 oktober 2001, nr. 117/2001, RW , 841; Rb. Brugge (7e k.) 9 maart 2004, T.Not. 2004, 578, noot C. CASTELEIN; Jeugdrb. Brussel 27 november 1981, RW , 1861; Jeugdrb. Brussel 19 april 1990, RW , 156, noot P. SENAEVE; G. MAES, De beëindiging van de adoptie, in P. SENAEVE en F. SWENNEN, De hervorming van de interne en de internationale adoptie, Antwerpen, Intersentia, 2006, (165) 176, nr. 315; G. VERSCHELDEN, Volle adoptie geen belemmering meer voor nieuwe adoptie, Juristenkrant 2001, afl. 38, 4; I. LAMMERANT, Quelques problèmes soulevés par l adoption plénière, TBBR 1998, (525) ; I. LAMMERANT, L adoption et les droits de l homme en droit comparé, Brussel, Bruylant, 2001, ; M. GYSBERGS, Na een volle adoptie wordt nieuwe adoptie mogelijk: het principe van de onherroepelijkheid op de helling, TJK 2002, afl. 1, (26) 27-28; P. SENAEVE, Actuele problemen aangaande de burgerrechtelijke regeling van de adoptie, in P. SENAEVE (ed.), Actuele vraagstukken van interlandelijke en inlandse adoptie en van verlatenverklaring, Leuven, Acco, 1995, (151) ; R. UYTTENDAELE, De volle eenouderadoptie, in P. SENAEVE (ed.), Adoptie. Verlatenverklaring van minderjarigen, Leuven, Acco, 1990, (89) en

23 mislukking van de eerste adoptie. De nieuwe adoptie zal vervolgens in de plaats komen van de eerste adoptie. Deze mogelijkheid staat zowel open bij een eerste gewone als bij een eerste volle adoptie, waardoor zij een volwaardige en zelfstandige beëindigingsgrond van de volle adoptie vormt. De nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen kan mijns inziens als belangrijkste tegemoetkoming aan de onherroepelijkheid van de volle adoptie worden bestempeld, aangezien deze in de praktijk in het grootste aantal mislukte adopties kan remediëren. 31. Toch lijkt de mogelijkheid tot nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen opnieuw niet in staat om aan alle situaties van mislukte adopties het hoofd te bieden. Een oplossing via deze rechtsfiguur kan immers enkel aangeboden worden indien de rechter ook werkelijk besluit tot de aanwezigheid van zeer gewichtige redenen. De rechtspraak heeft zich echter bij het invullen van deze voorwaarde steeds enorm streng opgesteld. Doorgaans interpreteert zij de vereiste zeer gewichtige redenen ter rechtvaardiging van een nieuwe adoptie immers op dezelfde manier als de zeer gewichtige redenen ter herroeping van een gewone adoptie. De memorie van toelichting verwijst voor de invulling van de nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen namelijk naar oud artikel 367, 1, eerste lid BW (huidig art BW), waarin de voorwaarden stonden omschreven ter herroeping van de gewone adoptie. 43 De rechtsspraak die het begrip zeer gewichtige redenen met betrekking tot de herroeping van de gewone adoptie concretiseert, is aldus tevens relevant ten aanzien van de nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen en wordt daarom in wat volgt besproken. Zoals vermeld stelde deze rechtspraak zich door de jaren heen streng op en interpreteerde ze de vereiste gewichtigheid van de moeilijkheden steeds zeer restrictief. De herroeping van een gewone adoptie en zodoende ook de totstandkoming van een nieuwe adoptie na een mislukte adoptie wordt enkel aanvaard wanneer zeer buitengewone, onbedwingbare omstandigheden de handhaving van de adoptieband onmogelijk maken. 44 De rechtspraktijk toont aan dat slechts twee gevallen voldoen aan deze vereisten: enerzijds foutieve of schuldige handelingen of gedragingen van één van de partijen (hetzij vanwege de adoptanten, hetzij vanwege de geadopteerde zelf) en anderzijds zwaarwichtige omstandigheden zoals de psychologische onmogelijkheid samen te leven 43 Parl.St. Kamer , nr. 1366/001 en 1367/001, Dit wordt geacht in de lijn te liggen met de ratio legis van de huidige wetgeving: de stabiliteit van de burgerlijke staat van de personen handhaven en voorkomen dat de gelijkstelling van een geadopteerde met personen met een gewone afstammingsband in het gedrang wordt gebracht: Gent 15 maart 1973, RW , ; Rb. Brussel 2 oktober 1996, JLMB 1997, 514; C. CASTELEIN, Commentaar bij art BW in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2006, 3. 23

24 en/of de totale mislukking van de educatieve relatie zodat de adoptieve afstammingsband niet bevestigd wordt door enige socio-affectieve werkelijkheid. 45 Voorlopig konden enkel de volgende taferelen aan deze strenge criteria voldoen: zedenfeiten gepleegd door de adoptant op de geadopteerde 46 ; herroeping na 20 jaar aanslepende totale onverschilligheid vanwege de adoptant 47 ; agressiviteit vanwege de geadopteerde indien door tijdsverloop blijkt dat de situatie onomkeerbaar is 48 ; herroeping wegens onafwendbare omstandigheden die het behoud van de adoptie onmogelijk maken 49 ; herroeping van een buitenlandse adoptie wanneer de adoptanten de adoptiekinderen daadwerkelijk hebben uitgebuit en daarbij zelfs hun fysieke en psychische gezondheid in gevaar hebben gebracht 50 ; herroeping omwille van de geesteszieke toestand van de adoptant zodat deze niet langer in de opvoeding van de kinderen kon voorzien. 51 De loutere onenigheid tussen adoptant en geadopteerde vormt als dusdanig echter geen grond tot herroeping. 52 De beoordeling van het bestaan van onbedwingbare omstandigheden die de instandhouding van de adoptie onmogelijk maken, dient in eerste instantie door het Openbaar Ministerie en in tweede instantie door de rechter te gebeuren. 53 De vermelde strengheid waarmee zij dit doen, kan mijns inziens echter voor zowel maatschappelijke als juridische moeilijkheden zorgen (infra nrs. 65 e.v.). 32. Tot slot dienen bovendien alle algemene voorwaarden voor de totstandkoming van een adoptie te zijn vervuld alvorens de gevatte rechtbank daadwerkelijk een nieuwe adoptie kan 45 Zie hierover: G. MAES, De beëindiging van de adoptie, in P. SENAEVE en F. SWENNEN, De hervorming van de interne en de internationale adoptie, Antwerpen, Intersentia, 2006, (165) 178, nr. 318; I. ANNE, Recente ontwikkelingen inzake adoptie in P. SENAEVE (ed.), Themis Personen- en Familierecht, Brugge, Die Keure, 2001, (33) 55, nr. 31; K. BOONE, De hervorming van de adoptiewetgeving. Interne aspecten, TVW 2003, (341) Jeugdrb. Doornik 19 mei 1971, RNB 1974, Brussel 23 januari 1980, RW , 1351, noot J. PAUWELS. Vgl. evenwel: Brussel 26 januari 1993, TBBR 1996, 302, noot N. HUSTIN-DENIES ( 20 jaar onverschilligheid volstaat niet ). 48 Brussel 5 mei 1971, T.Not. 1971, Rb. Luik 9 november 1973, RNB 1974, 133; Jeugdrb. Namen 3 maart 1970, JL , Jeugdrb. Namen 20 november 2000, JDJ 2001, Rb. Hasselt 28 november 1958, JT 1959, Rb. Brussel 2 oktober 1996, JLMB 1997, 514. Tevens niet aanvaard als voldoende ernstig om een adoptie te herroepen: weigering van onderhoud van de adoptant (Rb. Tongeren 10 december 1964, RW , 1271); de verslechtering van de gezondheidstoestand van (één van) de adoptanten (Luik 22 januari 1960, JT 1960, 375); wrijvingen, meningsverschillen, strubbelingen en moeilijke opvoedbaarheid, rekening houdend met de onvermijdelijke moeilijkheden die zich bij het leven in gemeenschap kunnen voordoen (Gent 15 maart 1973, RW , ; Gent 29 juni 1998, TGR 1999, 10; Gent 4 september 2000, TWVR 2001, 75; Rb. Brussel 2 oktober 1996, JLMB 1997, 514; Rb. Luik 18 januari 1999, TBBR 2000, 662, noot Y. DEKETELAERE). 53 Het belang van de geadopteerde dient hierbij steeds eerste prioriteit te blijven: Parl.St. Kamer , nr. 1366/001 en 1367/001, 23. Het Openbaar Ministerie verricht een eerste controle inzake de zeer gewichtige redenen. Slechts wanneer deze vervolgens o.g.v. artikelen 347-1, 3 of 347-2,3 BW een vordering tot nieuwe adoptie bij de rechtbank instelt, komt het aan de rechter toe om tot de aan- of afwezigheid van dergelijke redenen te besluiten (infra nrs. 33 e.v.). 24

25 uitspreken (art BW). Gelet op het opzet van deze masterproef wordt voor een uiteenzetting ter zake evenwel verwezen naar de relevante wetsartikelen. 54 b) Vorderingsrecht 33. Ook op het vlak van de vorderingsgerechtigden vertoont de huidige regeling van de nieuwe adoptie, en meer bepaald van de nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen, een belangrijk pijnpunt. De wetgever was in 2003 immers geenszins vrijgevig bij het uitdelen van de vorderingsrechten ter zake en duidde enkel het Openbaar Ministerie aan als gerechtigd om de nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen bij de rechter te vorderen (art , 3 en 347-2, 3 BW). Door het verlenen van een monopolierecht aan het Openbaar Ministerie heeft de wetgever evenwel alle andere belanghebbenden (de geadopteerde, de nieuwe kandidaat-adoptanten, de huidige adoptanten en hun familie, de oorspronkelijke familie of andere vertrouwenspersonen 55 ) een rechtstreeks vorderingsrecht ontzegd. Deze personen zijn zodoende genoodzaakt hun lot in de handen van dit drukbezette tussenorgaan te leggen. Wanneer het Openbaar Ministerie vervolgens besluit geen vordering tot nieuwe adoptie in te stellen, wordt de rechtbank onbereikbaar voor de rechtzoekenden en zal een rechterlijke beoordeling van de gewichtigheid van de omstandigheden en de noodzaak tot nieuwe adoptie ontbreken. Dit alleenrecht van het Openbaar Ministerie doet mijns inziens dan ook afbreuk aan de slagvaardigheid van deze oplossing voor mislukte adopties en levert ook juridische moeilijkheden op. 56 Ook op dit vlak zal deze masterproef dan ook pleiten voor een grondige wetshervorming. 34. Bij de overige twee toepassingsgronden van de nieuwe adoptie heeft het Openbaar Ministerie geen monopolierecht verkregen, waardoor in deze situaties de algemene gang van zaken zal worden gevolgd. In de praktijk zal de nieuwe adoptie na overlijden of na een herzienings- of 54 Art en BW (grondvoorwaarden); art. 345 BW (leeftijdsvereiste); art en BW (geschiktheidsvereiste); art tot BW (toestemmingsvereisten). De artikelen en BW voorzien evenwel bijkomende bijzondere toestemmingsvereisten ingeval de nieuwe adoptie van een kind. Hier zal in beginsel ook de toestemming van de vorige adoptant(en) vereist zijn. 55 Bijvoorbeeld onderwijzers, dokters, opvoedkundigen, e.d. 56 Deze mening wordt evenwel niet door elkeen gevolgd. MAES stelt bijvoorbeeld dat het voorgaande juridisch gezien geen problemen oplevert aangezien artikel Ger.W. bepaalt dat het Openbaar Ministerie hier hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van iedere belanghebbende optreedt, waaronder ook de minderjarige geadopteerde mag worden begrepen (Parl.St. Kamer , nr /1 en /1, 87): G. MAES, De beëindiging van de adoptie, in P. SENAEVE en F. SWENNEN, De hervorming van de interne en de internationale adoptie, Antwerpen, Intersentia, 2006, (165) 178, nr

26 herroepingsbeslissing dan ook worden gevorderd door de nieuwe kandidaat-adoptanten. Ook zal in deze gevallen een nieuwe adoptie vaak geïnitieerd worden door de instanties die belast zijn met de taak het kind te voorzien van een toekomstig statuut (supra nr. 20). c) Beoordeling door de rechter 35. In het kader van een rechtsprocedure op grond van artikelen BW of BW oordeelt de rechter met volle rechtsmacht over het al dan niet uitspreken van een nieuwe adoptie. 57 Hierbij zal deze zowel een legaliteit- als een opportuniteitscontrole uitoefenen. 58 Ingeval van artikel 347-1, 3 BW dient de gevatte rechtbank bovendien de gewichtigheid van de aanwezige redenen te evalueren 59, al dient het evenwel duidelijk te zijn dat bij afwezigheid van een vordering door de procureur des Konings er van enige beoordeling in hoofde van een rechterlijke instantie geen sprake zal zijn. d) Gevolgen van de nieuwe adoptie 36. Aangezien de aandacht in deze masterproef uitsluitend uitgaat naar de mogelijkheden tot beëindiging van een volle adoptie, zal in wat volgt enkel een bespreking plaatsvinden van de gevolgen van een nieuwe adoptie na een voorgaande volle adoptie. De gecreëerde nieuwe adoptie kan hetzij gewoon, hetzij, indien de geadopteerde minderjarig is, ten volle zijn (art. 355 BW). 37. Met de mogelijkheid tot nieuwe adoptie heeft de wetgever getracht een oplossing aan te bieden voor mislukte adopties die er niet langer in slagen hun doelstelling te verwezenlijken. 60 De vooropgestelde intentie om het kind te voorzien in een functionerende adoptie rechtvaardigt dan ook het belangrijkste gevolg van artikelen en BW: de verbreking van de bestaande adoptieve afstammingsbanden met het eerste adoptiegezin en de juridische integratie van het kind in een nieuw adoptiegezin. 57 D.i. de familierechtbank, of, ingeval de persoon die men wenst te adopteren minder dan achttien jaar oud is, de jeugdrechtbank (art Ger. W.). 58 Enerzijds moet de rechter immers nagaan of de bij wet gestelde voorwaarden zijn vervuld en anderzijds dient de rechtbank onaantastbaar te oordelen of de nadelen die bepaalde bij de adoptie betrokken personen zouden ondervinden opwegen tegen de voordelen voor de adoptant en geadopteerde: zie bv. Cass. 14 januari 2013, AR C N, RW , G. MAES, De beëindiging van de adoptie, in P. SENAEVE en F. SWENNEN, De hervorming van de interne en de internationale adoptie, Antwerpen, Intersentia, 2006, (165) 178, nr Adoptie is immers in essentie een maatregel van jeugdbescherming, die doelt op de socialisering van de minderjarige en dient bij te dragen tot diens opvoeding. 26

27 De nieuwe adoptie bestaat bijgevolg niet als een tweede adoptie naast de eerste, maar vervangt deze. 61 Een nauwkeurige omlijning van de temporele werking van beide adopties is dan ook cruciaal. De algemene bepaling stelt hierover dat een (nieuwe) adoptie, die is overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand, reeds rechtsgevolgen heeft vanaf de neerlegging van het verzoekschrift (art BW). 62 Vanaf dit ogenblik zal de nieuwe adoptie dus geacht worden te zijn tot stand gekomen en zal de eerste mislukte adoptie vervolgens, volledig of gedeeltelijk, tenietgaan. 38. Wanneer de nieuwe adoptie opnieuw een volle gedaante aanneemt, geldt onverkort de volledige verbreking van de eerste adoptieve afstammingsband. Ingeval van een nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen stipuleert artikel BW immers duidelijk dat de gevolgen van de vorige adoptie van rechtswege ophouden te gelden vanaf het tijdstip waarop deze van de nieuwe van kracht worden. Indien de nieuwe adoptie tot stand kwam na het vooroverlijden van de adoptant(en) volgt de volledige beëindiging van de eerste adoptieve afstammingsband uit de loutere toepassing van de gemeenrechtelijke werking van de volle adoptie, die inhoudt dat het kind ophoudt tot zijn oorspronkelijke familie te behoren (art , tweede lid BW). 63 Vervolgens verkrijgt het opnieuw ten volle geadopteerde kind een volledig nieuw juridisch statuut met dezelfde rechten en verplichtingen als ware het een eigen kind van de nieuwe adoptiefouders (art , eerste lid BW). In tegenstelling tot de herziening (supra nr. 20) zorgt een nieuwe adoptie bijgevolg niet enkel voor de beëindiging van de eerste volle adoptie, maar organiseert het tevens meteen een vervangend juridisch statuut voor het kind: hij of zij integreert volkomen in een nieuw gezin. 39. Wanneer de nieuwe adoptie gewoon van aard is, zal de voorgaande mislukte adoptie daarentegen niet volledig worden beëindigd. Indien de nieuwe gewone adoptie tot stand is 61 Dit i.t.t. hetgeen het geval is bij opeenvolgende adopties: C. CASTELEIN, Commentaar bij art BW in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2006, De ratio die schuilgaat achter dit vroege ijkpunt bestaat uit de wil om de geadopteerde te beschermen tegen het mogelijke overlijden van de nieuwe adoptant(en) voor de overschrijving van het adoptievonnis- of arrest, rekening houdende met artikel Ger.W.: G. MAES, De beëindiging van de adoptie, in P. SENAEVE en F. SWENNEN, De hervorming van de interne en de internationale adoptie, Antwerpen, Intersentia, 2006, (165) 179, nr. 321; H. DE PAGE en J.P. MASSON, traité élémentaire de droit civil belge, II, Les personnes, Brussel, Bruylant, 1990, nr In beide gevallen blijven de gecreëerde huwelijksbeletselen evenwel bestaan (resp. art en 356-1, tweede lid BW). Indien de nieuwe volle adoptie geschiedt na een herziening van de eerste adoptie houden de gevolgen van de vorige adoptie in principe reeds van rechtswege op vanaf de overschrijving van het beschikkende gedeelte van de gerechtelijke beslissing houdende de herziening in de registers van de burgerlijke stand (art. 351 BW). Strikt genomen is het in dat geval aldus de herzieningsbeslissing die de eerste volle adoptie beëindigt en niet de nieuwe adoptie. 27

28 gekomen na het vooroverlijden van de adoptant(en) of om zeer gewichtige redenen, laat artikel , tweede lid BW de gevolgen van de eerste volle adoptie immers uitdrukkelijk bestaan voor zover zij niet strijdig zijn met deze van de nieuwe adoptie. De oorspronkelijke volle adoptie wordt dus slechts beëindigd voor die onderdelen die onverenigbaar zijn met de tweede gewone adoptie. 64 De eerste volle adoptie zal haar verdere werking hoofdzakelijk behouden op vlak van de huwelijksbeletselen, het erfrecht en het subsidiair levensonderhoud. 65 De keuze van de wetgever om de adoptieve afstammingsband tussen de opnieuw geadopteerde en de eerste adoptanten deels te laten bestaan lijkt bevattelijk indien de nieuwe adoptie tot stand komt ingevolge het overlijden van deze eerste adoptanten. Wanneer de nieuwe adoptie evenwel zijn oorsprong vindt in de aanwezigheid van redenen die door de wetgever als zodanig gewichtig zijn bestempeld dat zij een nieuwe adoptie noodzaken, getuigt de huidige regeling van ietwat minder logica. Indien bijvoorbeeld duidelijk schuldig gedrag van één van de partijen de nieuwe adoptie heeft uitgelokt, roept het behoud van de adoptieve afstammingsband duidelijke twijfels op Ten slotte zullen de nieuwe adoptanten van het kind steeds het ouderlijk gezag over dit kind uitoefenen (art , eerste lid BW inzake de gewone adoptie en art BW inzake de volle adoptie). 2) Beperkingen 41. De wetgever verdient ontegensprekelijk lof voor het in 2003 uitbreiden van de mogelijkheden tot nieuwe adoptie. De grootste vooruitgang bevindt zich hierbij ongetwijfeld in de institutionalisering van de nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen en de daardoor ontstane mogelijkheid om reeds tijdens het leven van de adoptanten over te gaan tot een nieuwe adoptie. Met deze uitbreiding heeft het Belgische parlement ongetwijfeld soelaas geboden aan heel wat onhoudbare adopties. Bovendien kwam het hiermee tegemoet aan de al jaren aanslepende kritiek in rechtspraak en rechtsleer omtrent de onherroepelijkheid van de volle adoptie (supra nr.30, vn. 43). 64 Ingeval van een nieuwe gewone adoptie na herziening van een vorige volle adoptie, zal de eerste adoptie echter opnieuw volledig beëindigd zijn door de herzieningsbeslissing (art. 351 BW). 65 G. MAES, De beëindiging van de adoptie, in P. SENAEVE en F. SWENNEN, De hervorming van de interne en de internationale adoptie, Antwerpen, Intersentia, 2006, (165) 182, nr Artikel 33 van de Jeugdbeschermingswet kan evenwel enige soelaas bieden tegen misbruik van deze resterende banden door de vorige adoptant(en). 28

29 42. Toch lijkt het enigszins nonchalant om deze regeling, zoals zij vandaag is voorzien in de artikelen 347-1, 3 en 347-2, 3 BW, zomaar te aanvaarden. Twee pijnpunten steunen deze stelling. Enerzijds belemmert de beduidend strenge invulling van de vereiste zeer gewichtige redenen mijns inziens de doelmatigheid van deze oplossing voor mislukte adopties en anderzijds vormt ook het aan het Openbaar Ministerie verleende alleenrecht om deze mogelijkheid tot nieuwe adoptie voor de rechtbank te vorderen een niet te miskennen beperking op het recht op toegang tot de rechter. 43. Ten eerste dient men het gebruik van de term wegens zeer gewichtige redenen op zijn wenselijkheid te onderzoeken. Deze bepaling heeft het immers voor de rechtspraak mogelijk gemaakt om de toelating van een nieuwe adoptie na een mislukte vorige adoptie aan zodanig strenge criteria te onderwerpen, dat de aanvaarding ervan in de praktijk zeldzaam is geworden. Aangezien de rechtspraak vandaag enkel zeer buitengewone, onbedwingbare omstandigheden die de handhaving van de adoptieband onmogelijk maken in aanmerking neemt om een nieuwe adoptie op grond van artikelen 347-1, 3 en 347-2, 3 BW uit te spreken, is het niet ondenkbaar dat alsnog in een groot aantal gevallen aan de belangen van een geadopteerd kind wordt voorbijgegaan. Het huidige criterium zeer gewichtige redenen zorgt er klaarblijkelijk voor dat de rechtspraak zich bij het uitspreken van een nieuwe adoptie niet enkel mag laten leiden door wat voor het betrokken kind de best mogelijke oplossing lijkt. Dit hoewel adoptie op de eerste en voornaamste plaats een maatregel van jeugdbescherming dient te zijn. De afwezigheid van een mogelijkheid om een onwerkzame afstammingsband te beëindigen van zodra dit in het (kennelijke) belang van het kind is, lijkt mijns inziens dan ook strijdig met zowel het nationaal (art. 10 en 11 Gw.), Europees (art. 8 en 14 EVRM), als internationaal geldende recht (vnl. art. 3 IVRK). Voor een gedetailleerde uiteenzetting van deze problematiek wordt verwezen naar randnummers 65 en volgende. 44. Daarnaast kan men, opnieuw met betrekking tot de nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen, een tweede hinderpaal vinden in de keuze van de wetgever om uitsluitend een vorderingsrecht te verlenen aan het Openbaar Ministerie. Hierdoor beroofde de wetgever de bij de adoptie nauwst betrokken personen namelijk van een rechtstreekse toegang tot de rechter en belemmerde hij zo hun recht op een eerlijk proces. Het is immers geenszins ondenkbaar dat het Openbaar Ministerie besluit tot de afwezigheid van voldoende gewichtige redenen en bijgevolg nalaat om een vordering bij de rechtbank in te stellen. Dit leidt evenwel tot de pijnlijke conclusie dat het Openbaar Ministerie in staat is om de rechter en diens diepgaandere behandeling onbereikbaar te maken voor rechtzoekenden. Nochtans vertoont de betrokken materie net een 29

30 zodanig groot belang dat een toetsing door de rechter in alle omstandigheden mogelijk zou moeten zijn. Opnieuw kan de onbereikbaarheid van de rechter, voor al wie geen voorafgaande zegen van het Openbaar Ministerie heeft kunnen bemachtigen, zowel maatschappelijke als juridische repercussies impliceren. Ditmaal voornamelijk met betrekking tot artikel 6 EVRM en de artikelen 10 en 11 Gw. Ook deze probleempunten dienen geremedieerd te worden (infra nrs. 65 e.v.). 3) Ratio 45. De mogelijkheid tot nieuwe adoptie werd door de Adoptiewet van 24 maart 2003 ingrijpend gewijzigd, met als gevolg haar huidige regeling in de artikelen en BW. Deze hervorming kaderde opnieuw in het opzet van de Adoptiewet om de toenmalige lacunes (onder andere ingevolge de onherroepelijkheid van de volle adoptie) in de wetgeving weg te werken en het adoptierecht te moderniseren. 67 Met de mogelijkheid tot nieuwe adoptie is het meer bepaald steeds de bedoeling van de rechter geweest om een oplossing te bieden aan adopties die er niet langer in slagen hun doel te realiseren. 68 Adoptie is zoals vermeld immers een maatregel van jeugdbescherming, met als gewichtigste verlangen de minderjarige op een zorgzame wijze tot zijn meerderjarigheid te begeleiden en te voorzien in een degelijke opvoeding en socialisering. De vaststelling dat de bestaande adoptie niet langer in dit opzet slaagt, rechtvaardigt dan ook dat de rechter deze eerste mislukte adoptieband vervangt door een nieuwe en werkzame adoptie. 46. De achterliggende redenering voor het opstellen van de strenge criteria inzake de nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen (de strikte invulling van de vereiste redenen en het uitsluitend vorderingsrecht in hoofde van het Openbaar Ministerie) dient evenwel in een andere richting te worden gezocht. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de ratio die hierachter schuilgaat bestaat uit de begrijpelijke wil om adopties op proef te voorkomen. 69 De wettelijk ingestelde vereiste van danig gewichtige redenen dient bij kandidaat-adoptanten het besef op te wekken dat adoptie een permanent karakter kent en enkel ingeval van de meest extreme 67 Parl.St. Kamer , nr /1. 68 Zie o.a.: G. MAES, De beëindiging van de adoptie, in P. SENAEVE en F. SWENNEN, De hervorming van de interne en de internationale adoptie, Antwerpen, Intersentia, 2006, (165) 175, nr Parl.St. Kamer , nr /1 en nr /1, 22. Zie ook: Rb. Brugge (7e k.) 9 maart 2004, T.Not. 2004, 578, noot C. CASTELEIN; C. CASTELEIN, Commentaar bij art BW in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2006, 3. 30

31 moeilijkheden kan worden beëindigd. De wetgever stelde vervolgens het Openbaar Ministerie aan als sluiswachter, met als functie een eerste controle te verrichten omtrent de aan- of afwezigheid van deze vereiste redenen. 70 In de doctrine werd dit argument reeds aanvaard en bovendien aangesterkt door eraan te herinneren dat men het Openbaar Ministerie steevast als bewaker van de belangen van het kind beschouwt. 71 Toch dient het mijns inziens duidelijk te zijn dat de huidige regelgeving het Openbaar Ministerie evenwel niet enkel positioneert als bewaker van de belangen van het kind, maar eerder lijkt te promoveren tot de beoordelaar ervan. Des te meer omwille van de betrokkenheid van minderjarigen, zou het steeds aan de rechter zelf moeten toekomen om te oordelen over de noodzaak tot nieuwe adoptie. 3: Vaststelling van de afstammelingsband ten aanzien van de adoptant(en) 1) Stand van zaken: wetgeving, rechtspraak en rechtsleer 47. Als derde en laatste mogelijkheid tot beëindiging van een volle adoptie, zal ook de vaststelling van een oorspronkelijke afstammingsband van de geadopteerde ten aanzien van zijn of haar adoptant(en) tot het einde van een tussen hen bestaande adoptie leiden (art. 350, eerste lid BW). Aangezien de adoptieve afstammingsband in dat geval echter eenvoudigweg wordt omgewisseld met de vastgestelde oorspronkelijke verwantschapsband en de betrokken partijen aldus dezelfde blijven, kan deze mogelijkheid niet worden beschouwd als een mechanisme ter beëindiging van mislukte adopties. Om deze reden zal dit rechtsverschijnsel dan ook een aanzienlijk kortere toelichting genieten dan de hierboven besproken andere mogelijkheden tot beëindiging van een volle adoptie. 48. Gronden. Hoewel artikel 350 BW twee verschillende situaties omschrijft, dient het duidelijk te zijn dat slechts één van hen aanleiding geeft tot de effectieve beëindiging van een adoptie. Enkel de vaststelling van een oorspronkelijke afstammingsband van de geadopteerde ten aanzien van de 70 Parl.St. Kamer , nr /1 en nr /1, 23; G. MAES, De beëindiging van de adoptie, in P. SENAEVE en F. SWENNEN, De hervorming van de interne en de internationale adoptie, Antwerpen, Intersentia, 2006, (165) 177, nr G. MAES, De beëindiging van de adoptie, in P. SENAEVE en F. SWENNEN, De hervorming van de interne en de internationale adoptie, Antwerpen, Intersentia, 2006, (165) 178, nr

32 adoptant(en) of één van hen zorgt namelijk voor een verbreking van de tussen hen bestaande adoptie (art. 350, eerste lid BW). 72 De tweede in artikel 350 BW weergegeven situatie, waarin de bevestiging van de oorspronkelijke afstammingsband zich voltrekt ten aanzien van een derde, leidt daarentegen niet tot een beëindiging van de bestaande adoptie. 49. De oorspronkelijke afstamming kan vervolgens hetzij door een erkenning 73, hetzij door een gerechtelijke vaststelling ingevolge een onderzoek naar het vader- en/of moederschap komen vast te staan 74 en dient een definitief karakter te vertonen om tot de beëindiging van de adoptie te kunnen leiden. Dit wordt verkregen door het in kracht van gewijsde treden van het vonnis of arrest dat de erkenning of afstammingsvordering inwilligt Vorderingsrecht. Teneinde inzicht te verwerven inzake de voorziene categorieën vorderingsgerechtigden, dient men de algemene regels betreffende de afstamming (vervat in titel VII van het Burgerlijk wetboek) en de aldaar geselecteerde vorderingsgerechtigden te raadplegen. Het initiatief tot beëindiging van een adoptie via de vaststelling van een oorspronkelijke afstammingsband zal immers uitgaan van diegene die in eerste instantie deze oorspronkelijke verwantschapsband wenst te bevestigen. De wetgever heeft ter zake gekozen voor een uiterst logische invulling van de categorieën personen in staat om een afstammingsvordering bij de rechter in te stellen. Ten eerste geschiedt de vaststelling van een oorspronkelijke afstammingsband door middel van erkenning op initiatief van degene die wenst te erkennen zelf. 76 Met het oog op de in deze masterproef behandelde problematiek zal de erkenning zich bijgevolg dienen te voltrekken ingevolge een vordering door de adoptant(en) zelf. De gerechtelijke vaststelling van een 72 Het gebruik van de algemene term geadopteerde toont aan dat deze bepaling zowel op minder- als op meerderjarigen slaat. Zie hierover o.a. G. MAES, De beëindiging van de adoptie in P. SENAEVE en F. SWENNEN (eds.), De hervorming van de interne en de internationale adoptie: Commentaar op de Wetten van 13 maart en 24 april 2003 en het Decreet van 15 juli 2005, Antwerpen, Intersentia, 2006, (165) 200, nr. 72; F. DENISSEN, Commentaar bij art. 350 BW, in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, 2012, 2, nr. 1; P. SENAEVE, Compendium van het personen- en familierecht, Leuven, Acco, 2015, 15e uitg., 1013, nrs Langs moederszijde: art. 313, 1 BW. Langs vaderszijde: art. 319 BW. Langs meemoederszijde: art. 325/4, eerste lid BW. 74 Langs moederszijde: art 314, 1 BW. Langs vaderszijde: art. 322, eerste lid BW. Langs meemoederszijde: art. 325/8 BW. 75 Zie hierover o.a.: F. DENISSEN, Commentaar bij art. 350 BW, in Comm.Pers., 2012, afl. 70, 3, nr. 3; G. MAES, De beëindiging van de adoptie in P. SENAEVE en F. SWENNEN (eds.), De hervorming van de interne en de internationale adoptie: Commentaar op de Wetten van 13 maart en 24 april 2003 en het Decreet van 15 juli 2005, Antwerpen, Intersentia, 2006, (165) 194, nr Langs moederszijde: art. 313, 1 BW, langs vaderszijde: art. 319 BW. De erkenning moet bovendien voldoen aan de in artikel 329bis BW bepaalde voorwaarden. 32

33 afstammingsband kan ten tweede worden gevorderd door het kind en door elk van zijn ouders persoonlijk (art. 332ter, eerste lid BW) Beoordeling door de rechter. Voor een behandeling van de beoordelingsbevoegdheid van de rechter met betrekking tot artikel 350 BW volstaat het, het voorwerp van deze masterproef in gedachte, te verwijzen naar de regels vervat in titel VII AFSTAMMING van het Burgerlijk wetboek. De vaststelling van een oorspronkelijke afstammingsband van de geadopteerde ten aanzien van de adoptant(en) of één van hen leidt immers van rechtswege tot de beëindiging van de tussen hen bestaande adoptieve afstammingsband. Enige beoordelingsvrijheid in hoofde van de rechter bevindt zich dan ook uitsluitend op het vlak van de vaststelling van de oorspronkelijke afstamming en geenszins met betrekking tot de daaropvolgende beëindiging van de volle adoptie. 52. Gevolgen. Zoals vermeld bestaat er een primordiaal onderscheid tussen de gevolgen teweeggebracht door de vaststelling van een oorspronkelijke afstammingsband van de geadopteerde ten aanzien van de adoptanten (art. 350, eerste lid BW) en diegene ingevolge dergelijke vaststelling ten aanzien van derden (art. 350, tweede lid BW). In de eerste situatie zal de vaststelling van de afstamming, nadat het afstammingsvonnis- of arrest in kracht van gewijsde is getreden, vanaf dat tijdstip en voor de toekomst een einde maken aan de adoptie ten aanzien van de adoptant(en) wiens oorspronkelijke afstamming met de geadopteerde is vastgesteld. Vervolgens zal de bevestigde oorspronkelijke afstammingsband in de plaats van de (gewone of volle) adoptie treden. In de praktijk zullen er evenwel geen omvangrijke veranderingen op te merken zijn, aangezien de betrokken hoofdactoren vanzelfsprekend dezelfde blijven. De concrete gevolgen van de vaststelling van een oorspronkelijke afstammingsband zijn immers nagenoeg dezelfde als deze van een volle adoptie. 53. Daarentegen maakt de vaststelling van een oorspronkelijke afstammingsband van de geadopteerde ten aanzien van anderen dan de adoptant(en) zoals vermeld geen einde aan de bestaande adoptie (art. 350, tweede lid BW). Indien dergelijke vaststelling gebeurt na de 77 Ingeval van een niet-ontvoogde minderjarige gebeurt de vertegenwoordiging in rechte bij gedingen betreffende hun afstamming door hun wettelijke vertegenwoordiger (artikel 331sexies BW). Indien een tegenstrijdigheid van belangen aannemelijk blijkt, voorziet ditzelfde artikel bovendien uitdrukkelijk in de aanwijzing van een voogd ad hoc door de voorzitter van de rechtbank en dit op verzoek van elke belanghebbende of op verzoek van de procureur des Konings. Na het overlijden van het kind kan de vordering bovendien uitgaan van diens afstammelingen, op voorwaarde dat hun ouder diens vijfentwintigste verjaardag niet reeds had behaald (art. 332ter, tweede lid BW). 33

34 totstandkoming van een volle adoptie zal de oorspronkelijke afstamming immers enkel de toepassing van huwelijksbeletselen (art. 161 tot 164 BW) tussen de geadopteerde en zijn of haar oorspronkelijke familie in het leven roepen (art. 350, tweede lid BW). 78 2) Beperkingen 54. Het beperkt toepassingsgebied van deze mogelijkheid tot beëindiging van adopties lijkt duidelijk: enkel de vaststelling van een oorspronkelijke afstammingsband van de geadopteerde ten aanzien van de adoptant(en) of van één van hen maakt een einde aan de adoptie. Een volle adoptie kan dus geenszins beëindigd worden ingevolge de vaststelling van een verwantschapsband tussen de geadopteerde en zijn of haar oorspronkelijke ouder wanneer deze laatste geen adoptant is. De wet maakt hierbij geen enkel gewag van enige belangenafweging tussen de betrokken partijen (art. 350, tweede lid BW). Vanzelfsprekend zal een beroep op artikel 350 BW in de praktijk dan ook nooit in staat zijn soelaas te bieden aan een mislukte volle adoptie. Het dient echter duidelijk te zijn dat dit ook geenszins het doel was dat de wetgever met de invoering van dit artikel voor ogen had (infra nrs. 55 e.v.). Wat echter problematisch kan zijn, is dat het voorgaande er in samenhang met het principe van de onherroepelijkheid van de volle adoptie (art , eerste lid BW), het uitzonderlijk karakter van de herziening ervan (art. 351 BW) en de strenge toepassingsvereisten van de nieuwe adoptie (art en art BW) 79 voor zorgt dat het Belgische recht in principe een volwaardige herstelling van de oorspronkelijke afstamming na de totstandkoming van een volle adoptie belet. De afstamming ten aanzien van een derde na volle adoptie kan immers wel nog worden vastgesteld, maar kan (uitgezonderd de huwelijksbeletselen) geen enkel gevolg meer teweeg brengen. In de praktijk rijst dan ook de terechte vraag of de huidige regeling met haar absoluut karakter wel in overeenstemming is met de Belgische Grondwet en met het Europese en internationale 78 De ten volle geadopteerde verwerft zodoende zelfs geen enkel erfrecht in de nalatenschap van zijn of haar biologische ouders: GwH 18 februari 2010, nr. 13/2010; F. DENISSEN, Commentaar bij art. 350 BW, in Comm.Pers., 2012, afl. 70, 6, nr. 10; L. PLUYM, HOOFDSTUK II. ADOPTIE in G. VERSCHELDEN, S. BROUWERS, K. BOONE, L. PLUYM, W. SEGERS en B. VINCK (eds.), Overzicht van rechtspraak. Familierecht ( ), TPR 2012, afl. 4, (1596) 1642, nr Bovendien verbiedt artikel BW dat een nieuwe adoptie gebeurt door de oorspronkelijke ouder wanneer diens verwantschap met het kind reeds werd vastgesteld: Rb. Luik (3de k.) 10 oktober 2008, RTDF 2009, 804, noot M. BEAGUE en S. CAP; L. PLUYM, HOOFDSTUK II. ADOPTIE in G. VERSCHELDEN, S.BROUWERS, K. BOONE, L. PLUYM, W. SEGERS en B. VINCK (eds.), Overzicht van rechtspraak. Familierecht ( ), TPR 2012 (1596) 1641, nr

35 verdragsrecht. 80 Deze interessante - en verdere studie waardige- bevinding valt evenwel buiten het bestek van deze masterproef. 3) Ratio 55. De Belgische wetgever motiveerde diens keuze om een vastgestelde oorspronkelijke afstammingsband enkel op een bestaande adoptieve afstammingsband te laten primeren indien de vaststelling gebeurt ten aanzien van een adoptant, door eraan te herinneren dat adoptie een maatregel van jeugdbescherming is en dat een kind zoveel mogelijk in zijn oorspronkelijke gezinssituatie bewaard moet blijven om de stabiliteit van de gezinsomgeving en de verwantschapsbanden van de geadopteerde te waarborgen. 81 Waar in het geval van artikel 350, eerste lid BW de gezinssituatie van het kind in de praktijk vrijwel onveranderd blijft, zou de integratie van het kind in het gezin van een derde vanzelfsprekend een hele ommezwaai van zijn of haar omgeving impliceren. Daarnaast oordeelde het Arbitragehof tevens in dezelfde lijn dat de latere vaststelling van de oorspronkelijke afstamming geen afbreuk mag doen aan de bestaande sociale en affectieve adoptiebanden. Hierbij besloot het bovendien dat van dergelijke afbreuk uiteraard geen sprake is wanneer de vaststelling van de oorspronkelijke afstamming gebeurt ten aanzien van een adoptant zelf. 82 Ook deze rechtspraak kan aldus worden aangewend ter justificatie van zowel artikel 350, eerste als tweede lid BW. 4: Onherroepelijkheid 1) Stand van zaken: wetgeving, rechtspraak, rechtsleer 56. De volle adoptie is in België onherroepelijk (art , eerste lid BW). Eens het adoptievonnis- of arrest in kracht van gewijsde treedt, is het in België aldus absoluut onmogelijk om de gecreëerde adoptieve afstammingsband opnieuw in te ruilen voor de oorspronkelijke 80 Zie inzake dit vraagstuk: Rb. Luik (3de k.) 10 oktober 2008, RTDF 2009, 804, noot M. BEAGUE en S. CAP; L. PLUYM, HOOFDSTUK II. ADOPTIE in G. VERSCHELDEN, S.BROUWERS, K. BOONE, L. PLUYM, W. SEGERS en B. VINCK (eds.), Overzicht van rechtspraak. Familierecht ( ), TPR 2012, (1596) 1641, nr Parl.St. Kamer , nr. 50-K1366/001, 33. Zie o.a. tevens: L. PLUYM, HOOFDSTUK II. ADOPTIE in G. VERSCHELDEN, S.BROUWERS, K. BOONE, L. PLUYM, W. SEGERS en B. VINCK (eds.), Overzicht van rechtspraak. Familierecht ( ), TPR 2012, (1596) 1642, nr Arbitragehof 20 mei 1998, nr. 50/98, RW , 710. Zie hierover tevens: F. SWENNEN, Het nieuwe interne adoptierecht: horresco referens, RW , (441) 450, nr

36 verwantschap. Ongeacht de omstandigheden die zich hebben afgespeeld bij de totstandkoming van de volle adoptie (bedrog, dwaling, e.d.) kan de oorspronkelijke afstammingsband bijgevolg nooit herleven en ook het mislukken van de adoptie, hoe ernstig ook, kan nooit leiden tot een beëindiging ervan ingevolge een herroepingsbeslissing. De gevatte rechter zal elke vordering tot herroeping van een volle adoptie immers zonder enige belangenafweging afwijzen. 57. Talloze kritieken en twijfels die in de doctrine en rechtspraak reeds over dit principe zijn geuit, wijzen er evenwel op dat de instandhouding van dit onverbiddelijke beginsel geenszins vanzelfsprekend is. 83 De lacunes die onder andere ingevolge de onherroepelijkheid van de volle adoptie de oude adoptiewetgeving teisterden, dwongen de wetgever al in 2003 tot een grondige hervorming van het adoptierecht. De wetgever heeft er toen echter opnieuw voor gekozen het onherroepelijke karakter van de volle adoptie te behouden en genoegen te nemen met het creëren van twee tegemoetkomingen aan dit principe, beide ter remediëring van werkelijk mislukte adopties. De voornaamste tegemoetkoming aan de onherroepelijkheid van de volle adoptie bevindt zich sindsdien in de mogelijkheid om in geval van zeer gewichtige redenen tot nieuwe adoptie over te gaan (art , 3 en 347-2, 3 BW). De tweede tegemoetkoming bestaat uit de mogelijkheid om een kennelijk onrechtmatig tot stand gekomen adoptie te herzien (art. 351 BW). Zoals vermeld lijken ook deze mogelijkheden echter niet in staat om aan alle gevallen van mislukte adopties een oplossing te bieden (supra resp. nrs. 30 e.v. en nrs. 10 e.v.). Men kan zich dan ook afvragen of deze mogelijkheden, zelfs in onderlinge combinatie, wel de nodige kwaliteiten bezitten om alle bestaande repercussies van artikel 356-4, eerste lid BW daadwerkelijk te neutraliseren. Een negatief antwoord op deze vraag zou immers een spoedige hervorming van de actuele adoptiewetgeving noodzakelijk maken. 58. In flagrante tegenstelling tot het voorgaande kan de gewone adoptie echter wel het voorwerp van een herroeping uitmaken, van zodra zeer gewichtige redenen dat rechtvaardigen (art BW). Volledigheidshalve, maar voornamelijk ter inspiratie van de wetgever (infra nr. 103), zal de regeling die dergelijke herroeping beheerst in wat volgt een bondige uiteenzetting genieten. 83 Zie o.a.: Arbitragehof 3 oktober 2001, nr. 2001/117, RW , 841; Rb. Brugge (7e k.) 9 maart 2004, T.Not. 2004, 578, noot C. CASTELEIN; G. VERSCHELDEN, Volle adoptie geen belemmering meer voor nieuwe adoptie, Juristenkrant 2001, afl. 38, 4; M. GYSBERGS, Na een volle adoptie wordt nieuwe adoptie mogelijk: het principe van de onherroepelijkheid op de helling, TJK 2002, afl. 1, (26)

37 59. Gronden. De wet bepaalt dat een rechterlijke instantie een gewone adoptie kan herroepen wanneer zeer gewichtige redenen dit rechtvaardigen (art , eerste lid BW). Aangezien deze vereiste redenen een nagenoeg gelijke invulling krijgen als deze voorgeschreven door de artikelen 347-1, 3 en 347-2, 3 BW, volstaat het evenwel voor een beschouwing ter zake te verwijzen naar randnummer 31. Op dit vlak zal de betrokken regeling dan ook weinig inspiratie bieden ter verruiming van de huidige mogelijkheden tot nieuwe adoptie. 60. Vorderingsgerechtigden. De voorziene categorieën vorderingsgerechtigden inzake de mogelijkheid tot herroeping lijken daarentegen wel behoorlijk interessant. De gevatte rechtbank kan een herroeping immers zowel op vordering van een adoptant, op initiatief van het Openbaar Ministerie, als op vordering van de geadopteerde zelf 84 uitspreken (art 354-1, eerste lid BW). In tegenstelling tot wat het geval is bij de mogelijkheid tot nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen (art , 3 en 347-2, 3 BW), hebben de bij een gewone adoptie betrokken hoofdactoren aldus allen een rechtstreeks vorderingsrecht en kunnen zij op eigen initiatief de rechter verzoeken de mislukte adoptie te beëindigen. 61. Beoordeling door de rechter. De rechter is de enige beoordelaar van de zeer gewichtige redenen die de herroeping van een gewone adoptie dienen te rechtvaardigen. Dit opnieuw in tegenstelling tot wat het geval is bij de mogelijkheid tot nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen, waar het in eerste instantie aan het Openbaar Ministerie toekomt om als eerste, en mogelijks als enige, het gewichtige karakter van de ingeroepen redenen te evalueren (supra nr. 43). Ingeval van een mislukte gewone adoptie is de rechter aldus steevast in staat om de wenselijkheid en noodzaak tot beëindiging ervan middels een herroepingsbeslissing te beoordelen. Hij zal hierbij een oordeel vellen in het belang van alle partijen. 85 Wanneer de mislukte adoptie echter een volle adoptie is en men aldus voornamelijk beroep dient te doen op de nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen ter beëindiging ervan, wordt dergelijke rechterlijke toetsing en belangenafweging tot nog toe niet onvoorwaardelijk verzekerd. 62. Gevolgen. Een herroeping beëindigt de mislukte gewone adoptie. Zij stelt immers, met uitzondering van de huwelijksbeletselen vervat in artikelen BW, een einde aan alle 84 Een voogd ad hoc vertegenwoordigt hierbij, op verzoek van de procureur des Konings of van enige andere partij bij de vordering aangesteld, de geadopteerde die minder dan twaalf jaar oud is (art , eerste lid Ger.W.). 85 H. DE PAGE en J.P. MASSON, Traité élémentaire de droit civil belge, II, Les Personnes, Brussel, Bruylant, 1990, nr ; P. SENAEVE, Deel IV: de bevoegdheid en de rechtspleging inzake interne adopties in P. SENAEVE en F. SWENNEN (eds.), De hervorming van de interne en de internationale adoptie: Commentaar op de Wetten van 13 maart en 24 april 2003 en het Decreet van 15 juli 2005, Antwerpen, Intersentia, 2006, (215) 229, nr

38 gevolgen van de adoptie, vanaf het moment van de overschrijving van de beslissing in de registers van de burgerlijke stand (art BW). Vervolgens kunnen na de herroeping van een gewone adoptie de oorspronkelijke ouders, alleen of gezamenlijk, de familierechtbank verzoeken opnieuw het ouderlijk gezag over hun minderjarig kind te verwerven en zodoende de oorspronkelijke afstammingsband laten herstellen. Bij gebrek aan een dergelijk verzoek of indien het verzoek wordt afgewezen, komt de minderjarige geadopteerde onder voogdijgezag (art , eerste lid BW). 86 Indien de rechter de herroeping slechts uitspreekt ten aanzien van één van de adoptanten, blijft de adoptie in al diens aspecten ten opzichte van de andere adoptant bestaan (art , tweede lid BW). 2) Ratio 63. De drijfveer van de wetgever om de volle adoptie onherroepelijk te maken, bestond in eerste instantie opnieuw uit de eerbare wens om adopties op proef te voorkomen. 87 Het onherroepelijke karakter van de volle adoptie zou een ernstige waarschuwing tegen misbruiken ter zake vormen. De bezorgdheid van het federale parlement om experimentele adopties en ouderschap à la carte te vermijden, verdient ongetwijfeld ieders goedkeuring. Toch kan men zich mijns inziens afvragen of er wel een voldoende proportioneel verband bestaat tussen deze legitieme doelstelling en het daartoe gebruikte middel, bestaande uit de absolute onmogelijkheid om een volle adoptie te herroepen. 64. Een tweede respectabel argument dat de wetgever aanvoerde ter verantwoording van artikel 356-4, eerste lid BB, behelsde de wil om de stabiliteit van het statuut en de gezinsomgeving van het adoptiekind te verzekeren en om de parallel met de gewone afstamming zo groot mogelijk te laten zijn. De wetgever wou hierbij tevens vermijden dat ten volle geadopteerde kinderen, na de 86 De wetgever voorzag wel de bijkomende mogelijkheid om later (nadat reeds in de voogdij is voorzien) opnieuw een zodanig verzoek tot de familierechtbank te richten, waarvan de inwilliging onmiddellijk en van rechtswege het einde van de voogdij betekent (art , tweede lid BW). Zie hierover o.a.: I. MARTENS, Adoptie. Hervorming van intern en interlandelijk adoptierecht, NJW 2006, (338) 353, nr Parl.St. Kamer , nr /1 en nr /1, 43. Zie hierover tevens: Rb. Brugge (7e k.) 9 maart 2004, T.Not. 2004, 578, noot C. CASTELEIN. 38

39 herroeping van hun adoptie, zonder enige familie zouden achterblijven. 88 Door de volle adoptie is de oorspronkelijke afstammingsband immers verbroken (art 356-1, tweede lid BW) en een herroeping zou hetzelfde gevolg ressorteren ten aanzien van de adoptieve afstammingsband. Opnieuw kan men ter relativering van dergelijke argumenten evenwel opmerken dat ook in de oorspronkelijke afstamming kinderen te vinden zijn wiens afstammingsbanden niet (volledig) zijn vastgesteld. 89 Daarnaast bestaat bovendien ook de reeds vermelde mogelijkheid tot herziening van een volle adoptie, niettegenstaande het besef dat deze zelfde bezorgdheid ook hier van toepassing zou moeten zijn Parl.St. Kamer , nr /001 en nr /001, 23, 43 en 117. Zie tevens: Arbitragehof 6 november 1997, nr. 67/97, RW , 1469; Arbitragehof 3 mei 2000, nr. 53/2000, JLMB 2000, 1066; Arbitragehof 3 oktober 2001, nr. 117/2001, RW , 841; G. VERSCHELDEN, Volle adoptie geen belemmering meer voor nieuwe adoptie, Juristenkrant 2001, afl. 38, 4; I. MARTENS, Adoptie. Hervorming van intern en interlandelijk adoptierecht, NJW 2006, (338) 353, nr. 85; M. GYSBERGS, Na een volle adoptie wordt nieuwe adoptie mogelijk: het principe van de onherroepelijkheid op de helling, TJK 2002, afl. 1, (26) 27; P. SENAEVE, Deel IV: de bevoegdheid en de rechtspleging inzake interne adopties in P. SENAEVE en F. SWENNEN (eds.), De hervorming van de interne en de internationale adoptie: Commentaar op de Wetten van 13 maart en 24 april 2003 en het Decreet van 15 juli 2005, Antwerpen, Intersentia, 2006, (215) 229, nr Een oorspronkelijke afstammingsband kenmerkt zich immers ook door een bepaalde stabiliteit en is evenmin vatbaar voor herroeping. 90 Ingeval van een herziening van adoptie zijn de redenen hiertoe evenwel dermate ingrijpend en miskennen deze de waardigheid van het kind zodanig dat bepaalde auteurs de nefaste situatie van afwezigheid van vastgestelde afstammingsbanden hierbij wel te tolereren achten: G. MAES, De beëindiging van de adoptie, in P. SENAEVE en F. SWENNEN (eds.), De hervorming van de interne en de internationale adoptie, Antwerpen, Intersentia, 2006, (165) 205, nr Toch kan men ter zake wel ook wijzen op de behoefte aan een wettelijke en adequate regeling van het juridisch statuut van het kind na een herzieningsbeslissing (supra nr.22). 39

40 Afdeling 3: Probleemstellingen ingevolge de huidige adoptiewetgeving 65. De verschillende pijnpunten die met betrekking tot elk van de besproken mogelijkheden tot beëindiging van (mislukte) volle adopties zijn opgemerkt, maken het moeilijk verdedigbaar dat het huidige Belgische adoptierecht op dit vlak reeds een optimaal systeem heeft bereikt. De hierboven vastgestelde beperkingen (supra resp. nrs. 22, e.v. 42 en54) gaan zelfs zo ver dat zij dreigen zowel op maatschappelijk als op juridisch vlak aanzienlijke moeilijkheden op te leveren. Onder deze afdeling zal de door de huidige regeling teweeggebrachte problematiek dan ook een grondige uiteenzetting genieten. Hiertoe zal eerst een analyse plaatsvinden omtrent de verenigbaarheid van het Belgische adoptierecht met de Belgische grondwet. Daarna zullen eventuele juridische knelpunten in het licht van het Europees en internationaal geldende verdragsrecht onderzocht worden en ten slotte zal een schetsing van de actuele maatschappelijke problematiek deze afdeling afsluiten. 1: In het licht van de Belgische Grondwet 1) Artikelen 10 en 11 Gw. 66. Ten eerste dient de problematiek omtrent het huidige adoptierecht te worden bekeken vanuit het oogpunt van het fundamentele gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel, vervat in de artikelen 10 en 11 van de Belgische Grondwet. Enige discriminatie tussen adoptieve en oorspronkelijke kinderen zou immers ten stelligste onaanvaardbaar zijn. 67. Het onderzoek naar de overeenstemming van het Belgische adoptierecht met deze elementaire beginselen kan aanvatten met een korte weergave van een op 3 oktober 2001 door het Arbitragehof gevelde arrest. 91 In dit arrest antwoorde het Arbitragehof op de prejudiciële vraag of de destijds geldende absolute onmogelijkheid tot nieuwe adoptie tijdens het leven van de adoptanten (oud artikelen 346, eerste lid en 368, 3, eerste lid BW), gecombineerd met de absolute onmogelijkheid tot herroeping van een volle adoptie (oud art. 370, 5 BW, huidig art , eerste lid BW), strijdig was met het grondwettelijk gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel. De tegenstrijdigheid schuilde in het feit dat deze combinatie het absoluut onmogelijk maakte om een ten volle geadopteerd kind nog tijdens het leven van de adoptant(en) opnieuw te adopteren, 91 Arbitragehof 3 oktober 2001, nr. 117/2001, RW ,

41 terwijl voor alle andere categorieën kinderen 92, die in dezelfde situatie van breuk met hun ouders verkeerden, deze mogelijkheid tijdens het leven van hun ouders wel bestond. 93 Het Arbitragehof beantwoordde deze prangende vraag gelukkig positief 94 en werd zo één van de belangrijkste voorstanders van een grondige wetshervorming ter zake. 95 Deze hervorming vond vervolgens plaats met de inwerkingtreding van de Adoptiewet van 24 maart Als voornaamste remediëring van de door het Arbitragehof geoordeelde schending van het gelijkheidsbeginsel, voerde de wetgever hierbij de mogelijkheid tot nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen in. Deze mogelijkheid tot nieuwe adoptie bestaat immers reeds tijdens het leven van de adoptanten (art , 3 en art ,3 BW). 96 Hoewel deze nieuwigheid beslist in staat is om de strengheid van het onherroepelijkheidsprincipe van de volle adoptie voor een belangrijk deel te milderen, kan men niet negeren dat de wetgever de principiële onmogelijkheid tot herroeping van een volle adoptie heeft behouden en dit nog steeds combineert met beduidend strenge toepassingsvoorwaarden van de gecreëerde mogelijkheid tot nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen. Er zonder meer van uit gaan dat de huidige regeling niet langer enige strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel vertoont, zou bijgevolg geenszins van een kritische ingesteldheid getuigen. 68. Sterker nog, de wetgever stipte zelf al in de memorie van toelichting aan dat men de aanwezigheid van enige discriminatie tussen geadopteerde en oorspronkelijke kinderen nog steeds 92 Zowel huwelijkse en buitenhuwelijkse biologische kinderen, als gewoon geadopteerde kinderen. 93 Het toen geldende adoptierecht voorzag nl. enkel in de mogelijkheid tot een nieuwe adoptie na een eerste volle adoptie bij vooroverlijden van de adoptant(en) of van één van hen (oud art. 370, 5 BW j. art. 346 en 368, 3, BW ). 94 Het Arbitragehof oordeelde immers dat deze artikelen, doordat zij ertoe leidden dat (behalve in geval van overlijden van de adoptant) een reeds ten volle geadopteerd kind in geen enkel geval opnieuw kon worden geadopteerd, onevenredige gevolgen deed ontstaan ten aanzien van de geadopteerde kinderen die definitief door hun adoptant(en) waren verlaten. In tegenstelling tot andere kinderen die door hun ouders waren verlaten, ontnam deze wetgeving hen de kans op een nieuw en volwaardige gezin. Wel contesteerde het Hof dat het verschil tussen beide categorieën van kinderen op een objectief criterium steunde (met name het al dan niet ten volle geadopteerd zijn) en dat de vermelde wetsbepalingen in beginsel in overeenstemming zijn met de doelstelling van de wetgever die inzake adoptie voorrang geeft aan het belang van het kind. De schending bevond zivh zodoende louter in het licht van de proportionaliteitstoets. 95 Arbitragehof 3 oktober 2001, nr. 117/2001, RW , 841. Zie hierover tevens: Rb. Brugge (7e k.) 9 maart 2004, T.Not. 2004, 578, noot C. CASTELEIN; G. MAES, De beëindiging van de adoptie, in P. SENAEVE en F. SWENNEN (eds.), De hervorming van de interne en de internationale adoptie, Antwerpen, Intersentia, 2006, (165) en ; G. VERSCHELDEN, Volle adoptie geen belemmering meer voor nieuwe adoptie, Juristenkrant 2001, afl. 38, 4; I. LAMMERANT, L adoption et les droits de l homme en droit comparé, Brussel, Bruylant, 2001, ; I. LAMMERANT, Impossibilité d une seconde adoption après échec d une adoption plénière, RRD 1990, 64-65; I. LAMMERANT, Quelques problèmes soulevés pas l adoption plénière, TBBR 1998, (525) ; M. GYSBERGS, Na een volle adoptie wordt nieuwe adoptie mogelijk: het principe van onherroepelijkheid op de helling, TJK 2002, 26-28; P. SENAEVE, Actuele problemen aangaande de burgerrechtelijke regeling van de adoptie, in P. SENAEVE (ed.), Actuele vraagstukken van interlandelijke en inlandse adoptie en van verlatenverklaring, Leuven, Acco, 1995, (151) De wetgever leidde uit de betrokken rechtspraak van het Arbitragehof immers af dat niet het onherroepelijk karakter van de volle adoptie op zich discriminatoir was, maar wel de absolute onmogelijkheid om, bij mislukking van de vorige adoptie, tijdens het leven van de adoptant een nieuwe adoptie te kunnen verkrijgen. 41

42 zou kunnen beargumenteren aangezien deze eersten slechts (opnieuw) het voorwerp van een adoptie kunnen uitmaken indien zeer gewichtige redenen dat verantwoorden. 97 Dit in tegenstelling tot de situatie waarin oorspronkelijke kinderen zich bevinden en waarin een adoptie reeds kan worden uitgesproken van zodra dit in het hoger belang van het kind zou zijn (art BW). Ook in de doctrine werd deze ongelijkheid reeds bekritiseerd, evenals het daarbij aansluitende gevolg dat oorspronkelijke ouders hun kinderen wel nog kunnen laten adopteren terwijl volle adoptanten dat niet zomaar kunnen. 98 De wetgever weerlegde deze assumptie van ongelijkheid zelf evenwel door te herinneren aan de doelstelling van de invoering van de vereiste zeer gewichtige redenen, die er voornamelijk in bestaat misbruiken en adopties op proef te voorkomen. 99 Het dient echter duidelijk te zijn dat het laatste woord omtrent een al dan niet bestaande discriminatie enkel en alleen toekomt aan het Grondwettelijk Hof. Al te lichtzinnig omspringen met een mogelijkheid tot nieuwe adopties zou weliswaar kunnen leiden tot een situatie waarin kinderen van de ene naar de andere familie verhuizen, hetgeen een stabiele leefomgeving van het kind te zeer in gevaar zou brengen en geenszins zijn of haar belangen zou dienen. Het doel van de wetgever om adopties op proef te vermijden en om de stabiliteit van de verwantschapsbanden na te streven lijkt dan ook legitiem. Aan de andere kant is het echter minstens even belangrijk op te merken dat de toelating van een nieuwe adoptie na een mislukte adoptie vandaag aan zodanig strenge criteria is onderworpen, dat deze toelating in de praktijk uiterst zeldzaam is. Bovendien lijken de belangen van het kind niet langer volledig centraal te staan. Waar een mislukte afstammingsband ten aanzien van oorspronkelijke kinderen reeds door adoptie kan worden beëindigd van zodra dit in hun hoger belang is, dienen ten aanzien van geadopteerde kinderen in dezelfde situatie bijkomend zéér gewichtige redenen aanwezig te zijn alvorens dezelfde oplossing zich aanbiedt. Op dit punt lijkt het bestaan van onaanvaardbare discriminatie tussen oorspronkelijke en ten volle geadopteerde kinderen (en zodoende ook tussen hun oorspronkelijke, dan wel voladoptiefouders) geenszins louter hypothetisch. Naast de legitimiteitstoets dient de huidige regelgeving immers tevens een proportionaliteitstoets te doorstaan teneinde verenigbaar te zijn met het in de Belgische Grondwet vervatte gelijkheidsbeginsel. De kans dat het op dit punt misloopt is mijns inziens reëel. 97 Parl.St. Kamer , nrs /1 en /1, I. LAMMERANT, Quelques problèmes actuels soulevés par l adoption plénière, TBBR 1988, (525) ; P. SENAEVE, Actuele vraagstukken van interlandelijke en inlandse adoptie en van verlatenverklaring, Acco, Leuven, 1995, Parl.St. Kamer , nr /1 en nr /1,

43 69. Zelfs wanneer het Grondwettelijk Hof evenwel toch van mening zou zijn dat de wetgever gelijk heeft inzake de opportuniteit van de vereiste zeer gewichtige redenen tot nieuwe adoptie, zou dit mijns inziens niet betekenen dat de artikelen 347-1, 3 en 347-2, 3 BW de toets aan het gelijkheidsbeginsel gegarandeerd zouden doorstaan. Een tweede aanzienlijk verschilpunt tussen adoptieve en oorspronkelijke kinderen bevindt zich immers op het vlak van de categorieën personen die gerechtigd zijn een (nieuwe) adoptie, na een mislukte bestaande afstammingsband, bij de rechtbank te verzoeken. Ouders die middels een oorspronkelijke afstammingsband verbonden zijn met hun kind kunnen dat kind immers te allen tijde voor adoptie opgeven, waarna de kandidaat-adoptant(en) steeds de mogelijkheid genieten om een eenzijdig verzoekschrift tot adoptie van het betrokken kind bij de familierechtbank in te dienen (art , eerste lid Ger.W.). Zodoende zijn in deze situatie niet enkel geen zeer gewichtige redenen vereist, ook kennen meer personen ageermogelijkheden dan in het geval van een mislukte volle adoptie. Een nieuwe adoptie kan na een mislukte volle adoptie immers enkel en alleen worden uitgesproken op vordering van het Openbaar Ministerie (art , 3 en 347-2, 3 BW). De mogelijkheid tot het rechtstreeks vatten van de rechter is zodoende resoluut ontzegd aan nieuwe kandidaat-adoptanten die wensen over te gaan tot een nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen. Ook de geadopteerde zelf, de huidige adoptanten, de oorspronkelijke familie of andere belanghebbenden zijn bovendien in dat geval niet gerechtigd om een vordering tot adoptie bij de rechtbank in te stellen (supra nr.33). Het alleenrecht van de procureur des Konings ingeval van een nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen mist bovendien ook elke parallel met de andere in België voorziene mogelijkheden tot beëindiging van mislukte adopties, zijnde de mogelijkheid tot herziening van een (volle of gewone) adoptie en de mogelijkheid tot herroeping van een gewone adoptie. Zowel de herziening als de herroeping van een adoptiebeslissing kunnen immers door meerdere belanghebbenden bij de rechtbank worden gevorderd (supra resp. nrs. 15 e.v. en nr. 60). 70. Zodoende kan men beslist concluderen dat in de huidige stand van de wetgeving de band van een ten volle geadopteerd kind met zijn of haar adoptanten nog een heel stuk bestendiger is dan de band van een kind met zijn of haar oorspronkelijke ouders. Ongunstige oorspronkelijke afstammingsbanden kunnen immers, zonder al te strenge voorwaarden, geremedieerd worden door de adoptie van het kind. Daarentegen wordt dezelfde vlotte uitweg ingeval van een mislukte adoptieve afstammingsband belemmerd door verschillende hindernissen, waaronder -in het licht van de Grondwet- enerzijds voornamelijk de streng geïnterpreteerde vereiste zeer gewichtige 43

44 redenen tot nieuwe adoptie en anderzijds het gebrek aan een rechtstreeks vorderingsrecht voor andere belanghebbenden dan het Openbaar Ministerie te catalogeren zijn. 2) Artikel 22bis Gw. 71. Ten tweede dienen de artikelen 347-1, 3 en 347-2, 3 BW ook in het licht van artikel 22bis Gw. op hun rechtmatig karakter te worden onderzocht. Dit wetsartikel verklaart duidelijk dat het belang van het kind de eerste overweging moet zijn bij elke beslissing die het kind aangaat (art. 22bis, lid 4 Gw.). Gelet op het feit dat adoptie één van de belangrijkste jeugdbeschermingsmaatregelen is, dient artikel 22bis Gw. vanzelfsprekend ook volledige uitwerking te krijgen bij elke beslissing in verband met adoptie. Bij de beoordeling van een mislukte adoptieve afstammingsband en de noodzaak om deze te beëindigen door het uitspreken van een nieuwe adoptie, dienen de belangen van het betrokken kind aldus steevast centraal te staan teneinde in overeenstemming te zijn met artikel 22bis Gw. Echter, zoals hierboven vermeld voorzag de wetgever in een ander criterium dan het belang van het kind om een nieuwe adoptie na een mislukte vorige adoptie toe te laten. De artikelen 347-1, 3 en 347-2, 3 BW vereisen hiertoe immers de aanwezigheid van zeer gewichtige redenen. Bovendien vult de rechtspraak dit criterium enorm streng in, waardoor het oordeel dat de nieuwe adoptie de belangen van het kind zou dienen in sommige gevallen onvoldoende is om daadwerkelijk een nieuwe adoptie uit te spreken. Het is met andere woorden geenszins ondenkbaar dat aan de belangen van het kind wordt voorbijgegaan omdat de gevatte rechter meent dat er (nog) geen voldoende gewichtige redenen aanwezig zijn om een nieuwe adoptie uit te spreken, hoewel een nieuwe adoptie wel al in het belang van het kind zou zijn. Zodoende is de kans reëel dat, indien het tot een behandeling voor het Grondwettelijk Hof komt, de actuele adoptieregelgeving ook de toetsing aan artikel 22bis Gw. niet zou doorstaan. 44

45 3) Artikelen 13 en 22 Gw. 72. Tot slot blijken de laatste pijnpunten van de huidige adoptiewetgeving in het licht van de Belgische Grondwet zich te situeren ten aanzien van de artikelen 13 en 22 Gw. 100 Gelet op de aanzienlijke overeenstemming tussen deze artikelen en de artikelen 6 en 8 EVRM, zal dit onderzoek evenwel worden verder gezet in de hierna volgende randnummers. 2: In het licht van het verdragsrecht 73. Ook het Europese en internationale verdragsrecht verlenen burgers essentiële rechten, die de nationale openbare machten dienen te respecteren. Opnieuw lijkt België deze verplichting echter enigszins te miskennen op het vlak van de in het Belgische adoptierecht voorziene mogelijkheden tot beëindiging van mislukte volle adopties. Problemen reizen ten aanzien van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) en het Europees Verdrag inzake de adoptie van kinderen. 1) Het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens 74. Een eerste cruciaal onderzoek dat beslist doorgang dient te vinden, is datgene naar de overeenstemming van het Belgische adoptierecht met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. 101 Van belang ter zake zijn de artikelen 6, 8 en 14 EVRM. a) Artikel 6 EVRM. 75. Dit fundamentele verdragsartikel waarborgt het recht op een eerlijk proces, waarvan een belangrijk onderdeel het essentiële recht op toegang tot de rechter is. 102 In haar essentie houdt dit 100 Resp. de bepaling dat niemand tegen zijn wil kan worden afgetrokken van de rechter die de wet hem toekent en dat ieder recht heeft op eerbiediging van zijn privé-leven en gezinsleven [...]. Gelet op diens wezenlijke belang in een democratische samenleving, oordeelde het Hof van Cassatie hierbij zelfs dat het recht om een rechter te vatten de openbare orde raakt. Zonder het recht op toegang tot de rechter kan immers ook het principe van voorrang van het recht niet worden gewaarborgd: Cass. 25 april 2002, AR C N, RW , Verdrag 4 november 1950 tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, BS 19 augustus 1955, Hoewel het EVRM dit recht niet uitdrukkelijk vermeldt, is ingevolge rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het Europees Hof) algemeen aanvaard dat het recht op toegang tot de rechter onlosmakelijk deel uitmaakt van artikel 6.1 EVRM: EHRM 21 februari 1975, nr. 4451/70, Golder/ Verenigd Koninkrijk. Van belang hierbij is 45

46 verdragsrecht in dat de partijen over een concrete en effectieve mogelijkheid dienen te beschikken om hun zaak aan de rechter voor te leggen 103 en om hierover vervolgens een gemotiveerde 104 uitspraak ten gronde 105 te verkrijgen. 76. De plaats waar hier het probleem zich voordoet lijkt ondertussen evident: vandaag beschikken noch de geadopteerde, noch nieuwe kandidaat-adoptanten, de huidige adoptanten, de oorspronkelijke familie van het kind of andere belanghebbenden over het recht om, in geval van een mislukte adoptie, rechtstreeks een nieuwe adoptie bij de bevoegde rechter te vorderen. De artikelen 347-1, 3 en 347-2, 3 BW benoemen immers enkel en alleen het Openbaar Ministerie als vorderingsgerechtigde ter zake. Als eerste beoordelaar van de zeer gewichtige redenen moet dit drukbezette orgaan aldus beslissen om de zaak al dan niet door een rechterlijke instantie te laten berechten. Een negatief oordeel van het Openbaar Ministerie maakt deze laatste evenwel absoluut onbereikbaar voor de rechtszoekende, wat duidelijk een belemmering van het recht op toegang tot de rechter, zoals gewaarborgd door artikel 6 EVRM, inhoudt. 77. Het behoort evenwel vermeld te worden dat beperkingen op dit essentiële recht onder bepaalde voorwaarden te tolereren zijn, aangezien men algemeen aanvaardt dat het recht op toegang tot de rechter geen absoluut recht vormt. 106 Het Europees Hof legt de lidstaten immers de actieve verplichting op om zelf een gerechtelijk apparaat te organiseren dat aan de vereisten van artikel 6 EVRM voldoet 107 en in het licht hiervan genieten de nationale overheden een ruime appreciatiemarge. 108 Het Europees Hof zal er zich echter nooit van weerhouden om elke belemmering van de toegang tot de rechter te onderwerpen aan een nauwgezette controle. tevens dat de lidstaten het recht op toegang tot de rechter op een niet discriminerende wijze moeten waarborgen: GwH 8 mei 2014, nr. 74/2014, JLMB 2014, 1193; GwH 16 juni 2016, nr. 93/2016, NWJ 2016, Het Europees Hof heeft reeds meermaals tot uitdrukking gebracht dat de door het verdrag gegarandeerde rechten een praktische en effectieve werking dienen te verkrijgen, zie (specifiek m.b.t. het recht op toegang tot de rechter): EHRM 9 oktober 1979, nr. 6289/73, Airey/ Ierland, 24; EHRM 29 oktober 1998, nr /93, Aït-Mouhoub/Frankrijk, 52; EHRM 18 februari 1999, nr /94, Waite en Kennedy/ Duitsland, EHRM 22 november 1995, nr /91, Bryan/ Verenigd Koninkrijk, 45; EHRM 21 juni 2016, nr. 5809/08, Al-Dulimi en Montana Management Inc./ Zwitserland, EHRM 4 december 1995, nr /94, Bellet/ Frankrijk, 36-38; EHRM 12 juli 2001, nr / 98, Prince Hans-Adam II de Liechtenstein/ Duitsland, 52; EHRM 19 oktober 2005, nr /96, Roche/ Verenigd Koninkrijk, 116; EHRM 17 september 2009, nr /01, Enea/ Italië, 75; EHRM 14 december 2010, nr /04, Boulois/ Luxemburg, B. VANLERBERGHE, Het recht op toegang tot de rechter zoals gewaarborgd door artikel 6.1 EVRM. Algemene beginselen en enkele concrete toepassingen in het gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2016, 8, nr EHRM 21 februari 1975, nr. 4451/70, Golder/ Verenigd Koninkrijk, 38-39; EHRM 12 juli 2001, nr / 98, Prince Hans-Adam II de Liechtenstein/ Duitsland, Het EHRM legt immers geen specifieke voorwaarden op of geeft geen algemene richtlijnen over hoe de lidstaten de toegang tot de rechter dienen te regelen: EHRM 21 februari 1975, nr. 4451/70, Golder/ Verenigd Koninkrijk, 39. Zie hierover ook: B. VANLERBERGHE, Het recht op toegang tot de rechter zoals gewaarborgd door artikel 6.1 EVRM. Algemene beginselen en enkele concrete toepassingen in het gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2016, 2, nr

47 Bij deze controle zal het Europees Hof steeds in concreto nagaan of er een schending van artikel 6.1 EVRM waar te nemen is. Dit wordt bepaald door de centrale vraag of de rechtszoekende heeft kunnen genieten van een daadwerkelijke toegang tot de rechter. 109 Een vast toetsingskader begeleidt het Europees Hof hierbij tot haar besluit: enerzijds wordt onderzocht of de door de lidstaten aangebrachte beperkingen de kern van het recht op toegang tot de rechter aantasten 110 en anderzijds zal het Europees Hof nagaan of de beperkingen hun oorsprong in de wet vinden, ze een legitiem doel dienen 111 en of ze met dit legitieme doel evenredig zijn. 112 Bij deze beoordeling zal het Europees Hof steeds overgaan tot een zorgvuldige belangenafweging en zal zij de gevolgen van de betrokken beperking toetsen aan de billijkheid Het belang van de materie als onderdeel van het personen- en familierecht en de intense betrokkenheid van kinderen maken het echter ongeloofwaardig dat de in artikelen 374-1, 3 en 347-2, 3 BW aangebrachte beperking op het recht van toegang tot de rechter een aanvaardbare en legitieme beperking uitmaakt. Gelet op de strengheid van de controle inzake het personen- en familierecht lijkt het reëel dat de huidige Belgische adoptieregelgeving de proportionaliteitstoets niet zou doorstaan. 114 Indien het Openbaar Ministerie besluit geen vordering tot nieuwe adoptie bij de rechter in te stellen, wordt deze laatste immers absoluut onbereikbaar voor de bij een mislukte adoptie betrokken belanghebbenden. Het is aldus moeilijk te ontkennen dat deze aangebrachte beperking zeer vergaand en zodoende niet meer redelijk te verantwoorden is. 109 EHRM 21 februari 1975, nr. 4451/70, Golder/ Verenigd Koninkrijk, 39; EHRM 15 december 2015, nr /08, Raihani/ België, 32; B. VANLERBERGHE, Het recht op toegang tot de rechter zoals gewaarborgd door artikel 6.1 EVRM. Algemene beginselen en enkele concrete toepassingen in het gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2016, 5-6, nr L. MILANO, Le droit à un tribunal au sens de la Convention européenne des droits de l homme, Parijs, Dalloz, 2006, , nr De lidstaten dienen in het algemeen de beperkingen te hebben ingevoerd teneinde het beginsel van voorrang van recht te waarborgen en een goede rechtsbedeling te garanderen: EHRM 21 februari 1975, nr. 4451/70, Golder/ Verenigd Koninkrijk, Deze proportionaliteitstoets vormt het belangrijkste onderdeel: EHRM 21 februari 1975, nr. 4451/70, Golder/ Verenigd Koninkrijk; EHRM 28 mei 1985, nr. 8225/78, Ashingdane/ Verenigd Koninkrijk; EHRM 3 juni 2004, nr /01, De Jorio/ Italië. De beoordeling van de legitimiteit en proportionaliteit van de beperking gebeurt steeds in concreto: L. MILANO, Le droit à un tribunal au sens de la Convention européenne des droits de l homme, Parijs, Dalloz, 2006, 231, nr B. VANLERBERGHE, Het recht op toegang tot de rechter zoals gewaarborgd door artikel 6.1 EVRM. Algemene beginselen en enkele concrete toepassingen in het gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2016, 12-13, nr De rechtspraak van het Europees Hof toont immers aan dat deze de controle uiterst streng uitoefent (en de appreciatiemarge van de lidstaten verkleint) wanneer een geschil betrekking heeft op het personen- en familierecht: EHRM 26 juli 2005, nr /01, Kniat/ Polen, 41; EHRM 10 maart 2009, nr /07, Anakomba Yula/ België, 37. Bovendien stelt het Europees Hof zich tevens strenger op ten aanzien van belemmeringen van het recht op toegang tot de rechter die zich in eerste aanleg situeren, dan ten aanzien van beperkingen op de toegang tot rechtsmiddelen: EHRM 28 oktober 1998, nr /94, Aït-Mouhoub/ Frankrijk, 53; EHRM 15 januari 2009, nr /04, Guillard/ Frankrijk,

48 Teneinde een veroordeling van België wegens schending van artikel 6 EVRM door de artikelen 347-1, 3 en 347-2, 3 BW te voorkomen, lijkt een grondige hervorming van deze wetsartikelen onontbeerlijk. b) Artikel 8 EVRM. 79. Ten tweede is ook artikel 8 EVRM een primordiaal verdragsartikel waaraan de huidige Belgische adoptiewetgeving mogelijks afbreuk doet. Dit verdragsartikel beschrijft het recht op de eerbiediging van het privé-, familie- en gezinsleven, waarbij voornamelijk dit laatste onderdeel in het gedrang lijkt te komen. 115 Het recht op eerbiediging van het gezins-en familieleven legt de nationale overheden zowel een positieve als een negatieve verplichting op. 116 Voornamelijk de positieve verplichting, die de lidstaten gebiedt om ook actief ter bescherming van het gezinsleven op te treden en om ten dien einde te voorzien in alle nodige en nuttige maatregelen, lijkt hier niet te zijn vervuld Het Europees Hof oordeelde in het verleden reeds dat het onherroepelijke karakter van sterke adopties op zichzelf beschouwd niet strijdig is met het EVRM. 118 Men voelt echter aan dat wanneer deze onherroepelijkheid in samenloop komt met verschillende andere belemmeringen of onmogelijkheden tot beëindiging van mislukte volle adopties, de verenigbaarheid van de huidige adoptiewetgeving met artikel 8 EVRM heel wat minder aannemelijk wordt. Moeilijkheden ter zake situeren zich opnieuw met betrekking tot de artikelen 347-1, 3 en 347-2, 3 BW. 115 Het Europees Hof heeft reeds expliciet gesteld dat de verhouding tussen adoptiefouders en -kinderen wordt beschermd door artikel 8, lid 1 EVRM: EHRM 22 juni 2004, nr /01, Pini en Bertani en a.c./ Roemenië. Dit evenwel slechts op voorwaarde dat de familiale relatie tussen de geadopteerde en diens adoptant(en) effectief is en niet louter toekomstig of hypothetisch. Het EVRM waarborgt immers niet het recht om te adopteren op zichzelf: EHRM 13 juni 1979, nr. 6833/74, Marckx/ België, Zie hierover o.a.: B. DOORNAERT, Het recht op gezinsleven voor minderjarigen, Jura Falconis , afl. 44, (445) De leer van de positieve verplichtingen werd ontwikkeld in het arrest Marckx: EHRM 13 juni 1979, nr. 6833/74, Marckx/ België, 31. Zie hierover tevens: J. RENCHON, La Convention Européenne et la régulation des relations affectives et familiales dans une société démocratique in P. LAMBERT (ed.), La mise en oeuvre interne de la convention européenne des droits de l homme, Brussel, Editions du Jeune Barreau de Bruxelles, 1994, (89) De negatieve verplichting wordt bepaald in artikel 8.2 EVRM en verbiedt de lidstaten enige willekeurige inmenging in het gezinsleven van burgers te verrichten. 118 EHRM 18 april 2013, nr. 7075/10, Ageyevy/Rusland. Haar doelstelling (de stabiliteit van het statuut van het adoptieve kind waarborgen en de gelijkstelling met de gewone afstammingsband nastreven) wordt immers geacht op afdoende wijze dergelijke beslissing van overeenstemming te motiveren. Zie hierover tevens: Jeugdrb. Brussel 29 april 1982, RW , 1856, noot P. SENAEVE (i.v.m. wettiging door adoptie). Zie ook Rb. Brugge (7e k.) 9 maart 2004, T.Not. 2004, 578, noot C. CASTELEIN; G. MAES, De beëindiging van de adoptie in P. SENAEVE en F. SWENNEN (eds.), De hervorming van de interne en de internationale adoptie. Commentaar op de Wetten van 13 maart en 24 april 2003 en het Decreet van 15 juli 2005, Antwerpen, Intersentia, 2006, (165)

49 In de doctrine werd bovendien reeds in dezelfde lijn geoordeeld. Zo bestempelden verschillende auteurs de onherroepelijkheid van de volle adoptie, verbonden met het voor de hervorming in 2003 geldende verbod op nieuwe adoptie tijdens het leven van de adoptanten, als strijdig met de artikelen 8 en 14 EVRM. 119 Dezelfde redenering als deze uiteengezet onder randnummer 67 doet bijgevolg ook hier het inzicht verwerven dat de invoering van de nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen geenszins elk risico op strijdigheid met artikel 8 EVRM heeft doen verdwijnen. De toelating van een nieuwe adoptie als antwoord op een mislukte voorgaande adoptie is immers nog steeds aan zeer strenge voorwaarden onderworpen. De vereiste aanwezigheid van zeer gewichtige redenen lijkt hieronder in het licht van artikel 8 EVRM het meest problematisch. Het Europees Hof heeft immers reeds verklaard dat de positieve verplichting op grond van artikel 8 EVRM onder meer inhoudt dat staten de normale ontplooiing van een volwaardig gezinsleven niet mogen verhinderen. 120 Wanneer een volle adoptie mislukt is, en aldus geen gezonde gezinssituatie meer kan bieden, zou men de kans op de totstandkoming van een nieuw en volwaardig adoptief gezin dan ook geenszins aan te strenge criteria mogen onderwerpen. De rechtspraak toont echter aan dat dit vandaag in België wel het geval is (supra nr.31). 81. Toch dient er echter ook op te worden gewezen dat het Europees Hof in haar rechtspraak reeds heeft gesteld dat de lidstaten inzake de mogelijkheden tot vernietiging van adoptie over een ruime beoordelingsmarge beschikken 121, hetgeen dan weer eerder wijst op een tolerante houding ter zake. c) Artikel 14 EVRM. 82. Tot slot lijkt ook een schending van artikel 14 EVRM door de artikelen 347-1, 3 en 347-2,3 3 BW reëel. Dit verdragsartikel omhelst het bekende non-discriminatiebeginsel en verplicht de 119 I. LAMMERANT, L impossibilité d une seconde adoption après échec d une adoption plénière, RRD 1990, 64-65; I. LAMMERANT, Quelques problèmes soulevés pas l adoption plénière, TBBR 1998, (525) ; I. LAMMERANT, L adoption et les droits de l homme en droit comparé, Brussel, Bruylant, 2001, ; G. MAES, De beëindiging van de adoptie in P. SENAEVE en F. SWENNEN (eds.), De hervorming van de interne en de internationale adoptie. Commentaar op de Wetten van 13 maart en 24 april 2003 en het Decreet van 15 juli 2005, Antwerpen, Intersentia, 2006, (165) ; P. SENAEVE, Actuele problemen aangaande de burgerrechtelijke regeling van de adoptie in Actuele vraagstukken van interlandelijke en inlandse adoptie en van verlatenverklaring, Leuven, Acco, 1995, (151) Contra: Luik 14 april 1989, RRD 1990, EHRM 13 juni 1979, nr. 6833/74, Marckx/ België, 31. Belangrijk is dat de doctrine sinds het Marckx-arrest aanvaardt dat het gezinsleven een open en evolutief begrip omvat. Een effectief beleefde gezinssituatie volstaat om te kunnen spreken van een gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM. Een gezinsleven de iure is geen noodzaak, maar de band dient wel voldoende hecht te zijn: EHRM 13 juni 1979, nr. 6833/74, Marckx/ België, 31; A. HEYVAERT en H. WILLEKENS, Beginselen van het gezin- en familierecht na het Marcks-arrest, Antwerpen, Kluwer, 1981, EHRM 18 april 2013, nr. 7075/10, Ageyevy/ Rusland; EHRM 24 maart 2015, nr /05, Zaiet/ Roemenië. 49

50 lidstaten om alle in het verdrag opgenomen rechten zonder enig onderscheid (op welke grond dan ook) te verzekeren. Concreet toegepast op de in deze masterproef behandelde problematiek dwingt dit verdragsartikel de lidstaten zodoende om het recht op toegang tot de rechter en het recht op eerbiediging van het gezinsleven op gelijke wijze te garanderen aan alle kinderen, ongeacht of zij ten volle geadopteerde, gewoon geadopteerde of oorspronkelijke kinderen zijn Het EVRM beschouwt een behandeling als discriminerend wanneer de lidstaten er niet in slagen een objectieve en redelijke verantwoording voor deze behandeling aan te tonen. Het tweeledige criterium bestaat aldus enerzijds uit een finaliteitscontrole (de handelswijze dient een legitiem doel na te streven) 123 en anderzijds uit een proportionaliteitscontrole (er dient tevens een redelijke evenredigheidsrelatie te bestaan tussen dit doel en het gemaakte onderscheid). 124 Het zwaartepunt van het onderzoek situeert zich hierbij opnieuw in de proportionaliteitscontrole, waarvan de strengheid wordt bepaald aan de hand van de appreciatiemarge waarover de lidstaten inzake de betrokken materie beschikken. 125 De kwalificatie van adoptie als onderdeel van het personen- en familierecht noopt bijgevolg tot een rigide controle. 126 Wel moet er onmiddellijk ook op worden gewezen dat het Europees Hof drie categorieën onderscheidingscriteria op hiërarchische wijze heeft uiteengezet, waarbij een onderscheid op grond van een voorgaande volle adoptie dient te worden geclassificeerd in de derde en minst strikte categorie. 84. De pijnpunten van het actuele adoptierecht in het licht van artikel 14 EVRM zijn dezelfde als deze uiteen gezet onder randnummers 67 tot 70. Hierbij werd een duidelijk verschil in behandeling opgemerkt tussen ten volle geadopteerde en oorspronkelijke kinderen, in de mate dat deze eerste categorie slechts tot een (nieuwe) adoptie kan overgaan indien zeer gewichtige redenen dit rechtvaardigen en enkel op vordering van het Openbaar Ministerie (art , 3 en 347-2, 3 BW). Dit in tegenstelling tot wat het geval is ten aanzien van oorspronkelijke kinderen, waar de eerste vereiste afwezig is en er bovendien meer vorderingsgerechtigden zijn (art BW). 122 Artikel 1 van het twaalfde protocol gaat bovendien nog een stap verder door te bepalen dat lidstaten, die dit protocol hebben geratificeerd, tevens elk van de door hun nationale wet neergelegde rechten op een niet-discriminerende wijze dienen te waarborgen. 123 Het EHRM neemt hierbij de democratische maatschappij als maatstaf: het doel dient legitiem te zijn in een democratische samenleving. 124 Zie voor het eerst EHRM 23 juli 1968, Belgische taalzaak, Series A, Uit de rechtspraak van het Europees Hof is immers meermaals gebleken dat de finaliteitscontrole een eerder formeel karakter vertoont, waardoor het veilig is om aan te nemen dat ook het actuele Belgische adoptierecht deze eerste toets zou doorstaan. 126 De rechtspraak van het Europees Hof toont immers aan dat de appreciatiemarge van de overheid eerder klein is wanneer een geschil betrekking heeft op het personen- en familierecht, zie o.a.: EHRM 26 juli 2005, nr /01, Kniat/ Polen, 41; EHRM 10 maart 2009, nr /07, Anakomba Yula/ België,

51 Deze vraagstukken kunnen bijgevolg zowel voor het Belgisch Grondwettelijk Hof, als voor het Europees Hof het voorwerp van een behandeling uitmaken. Beide rechtsinstanties kunnen vervolgens tot een schending van de betrokken regelgeving besluiten en zo de Belgische wetgever tot een hervorming van de relevante wetsartikelen dwingen. Vanzelfsprekend is het evenwel raadzaam dergelijke veroordeling te vermijden door de vereiste hervorming zo spoedig mogelijk door te voeren. 2) Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind 85. Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind 127 waarborgt enerzijds de belangrijkste rechten van kinderen en legt anderzijds gedetailleerde plichten op aan diens (oorspronkelijke of adoptieve) ouders. De prioriteit van de belangen van het kind bij alle maatregelen die het aangaat, wordt hierbij als belangrijkste stelregel gehuldigd (art. 3 IVRK). Onder meer de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof toont aan dat dit verdrag als referentiepunt bij uitstek wordt beschouwd voor vraagstukken met betrekking tot het gezinsleven van het kind. 128 Ook dit verdrag, en in het bijzonder de artikelen 2, 3 en 21 IVRK, verdienen doorheen deze masterproef de nodige aandacht. a) Artikel 3 IVRK 86. Vooreerst verplicht artikel 3 IVRK de lidstaten om de belangen van het kind op de eerste plaats te stellen bij alle maatregelen die met betrekking tot dit kind worden genomen. Gelet op de grote mate van analogie dat dit verdragsartikel vertoont met artikel 22bis Gw., wordt voor een behandeling van het huidige adoptierecht in het licht van artikel 3 IVRK verwezen naar het desbetreffende randnummer (supra nr.72). Hierin werd beargumenteerd dat artikelen 347-1, 3 en 347-2, 3 BW de rechter vandaag toelaten, of zelfs verplichten, om aan de belangen van het kind voorbij te gaan indien een nieuwe adoptie deze belangen wel zou dienen, maar er (nog) geen zeer gewichtige redenen aanwezig zijn om de bestaande adoptie te beëindigen. Deze waarneming botst vanzelfsprekend met artikel 3 IVRK. 127 Verdrag 20 november 1989 inzake de Rechten van het Kind, BS 17 januari 1992, Zie o.a.: Brussel 16 november 2005, T.Vreemd. 2006, 203; B. DOORNAERT, Het recht op gezinsleven voor minderjarigen, Jura Falconis , (445) 457; P. DE HERT, ART. 8 EVRM EN HET BELGISCH RECHT. De bescherming van privacy, gezin, woonst en communicatie, IV, Gent, Mys & Breesch, 1998,

52 b) Artikel 21 IVRK 87. Het tweede voor deze masterproef relevante verdragsartikel is artikel 21 IVRK. Dit verdragsartikel verklaart op algemene wijze dat de rechter een adoptie enkel mag toestaan in het belang van het kind, met alle noodzakelijke waarborgen voor dit kind en mits de nodige goedkeuring van de bevoegde overheden en betrokken personen (art. 21, b) - d) IVRK). Het is volkomen aanneembaar dat de doelstelling van dit verdragsartikel 129 de lidstaten tevens gebiedt erop toe te zien dat ook de instandhouding van de adoptie enkel in het belang van het kind geschiedt en dat zodoende onder het begrip waarborgen ook maatregelen ter beëindiging van een mislukte adoptie te begrijpen zijn. Vervolgens rijst dan ook opnieuw de vraag of de huidige adoptieregeling, op het vlak van de voorziene mogelijkheden tot beëindiging van volle adopties, op voldoende wijze aan de in artikel 21 IVRK gestelde vereisten voldoet. c) Artikel 2 IVRK 88. Tot slot somt ook het IVRK expliciet het non-discriminatiebeginsel op in de lijst van primordiale kinderrechten. Artikel 2 IVRK vereist immers van de lidstaten dat zij alle in het verdrag voorziene rechten zonder enige uitzondering op elke categorie kinderen toepassen. Daarenboven verplicht dit verdragsartikel de lidstaten uitdrukkelijk ook om actief alle passende maatregelen te nemen teneinde aan deze noodzakelijkheid te voldoen. Voor de inhoudelijke behandeling inzake de verenigbaarheid van het Belgische adoptierecht met artikel 2 IVRK wordt, opnieuw gelet op de aanwezige analogie van dit artikel met de artikelen 10 en 11 Gw. en artikel 14 EVRM, verwezen naar de desbetreffende randnummers (respr. nrs. 66 e.v. en 82 e.v.). 3) Artikelen 8 en 14 Europees Verdrag inzake de adoptie van kinderen 89. Tot slot dient deze masterproef als laatste ook de verenigbaarheid van het huidige adoptierecht met het Europees Verdrag inzake de adoptie van kinderen 130 onder de loep te nemen, gelet op haar duidelijke relevantie in deze materie. Hierbij zijn in het bijzonder twee 129 De preambule maakt duidelijk dat het verdrag tot doel heeft te herbevestigen dat kinderen omwille van hun kwetsbaarheid nood hebben aan bijzondere zorg en bescherming en om bijzondere nadruk te leggen op de primaire verantwoordelijkheid van het gezin voor de zorg voor, en de bescherming van, het kind voor en na de geboorte, het belang van het respect voor de culturele waarden van de gemeenschap waarin het kind leeft, en de vitale rol van internationale samenwerking met het oog op de effectuering van de rechten van het kind. 130 Europese Overeenkomst 27 november 2008 inzake de adoptie van kinderen, BS 21 augustus 2015,

53 verdragsartikelen aan de orde, met name de artikelen 8 en 14 van het Europees verdrag inzake de adoptie van kinderen. a) Artikel 8 van het Europees Verdrag inzake de adoptie van kinderen 90. Dit eerste relevante verdragsartikel organiseert de mogelijkheid tot nieuwe adoptie en omschrijft vijf situaties waarin zij de lidstaten toelaat in dergelijke rechtsfiguur te voorzien. Hoewel het een limitatieve opsomming betreft, zorgt de ruime formulering van de voorziene toepassingsgronden ervoor dat dit verdrag een tweede adoptie in tal van omstandigheden aanvaardt. Bijgevolg is het huidige adoptierecht beslist in overeenstemming met dit achtste verdragsartikel en zou het dit bovendien nog steeds zijn wanneer in België een versoepeling van de mogelijkheden tot nieuwe adoptie doorgang zou vinden. b) Artikel 14 van het Europees Verdrag inzake de adoptie van kinderen 91. Dezelfde redenering gaat tot slot ook op ten aanzien van een eventuele mogelijkheid tot herroeping van adopties. Artikel 14 van het verdrag stipuleert immers de voorwaarden waaraan een mogelijkheid tot herroeping (of vernietiging) van adoptie dient te voldoen en omvat zo de onmiskenbare boodschap dat dergelijke mogelijkheid, binnen bepaalde grenzen, geenszins in strijd zou zijn met de bepalingen van dit verdrag. 92. Met betrekking tot het Europees Verdrag inzake de adoptie van kinderen kan men dan ook voornamelijk wijzen op de tolerantie die het verdrag vertoont ten aanzien van de mogelijkheden tot beëindiging van mislukte adopties. Gelet op de intentie van dit verdrag om de belangen van geadopteerde kinderen maximaal te waarborgen 131, kan men dan ook aannemen dat dergelijke (ruime) mogelijkheden in het Europese recht geenszins als strijdig met de belangen van het geadopteerde kind worden beschouwd. 131 De preambule bij dit verdrag stelt dat de Raad van Europa het tot stand brengen van een grotere eenheid tussen zijn leden tot doel had, teneinde de idealen en beginselen die hun gemeenschappelijk erfgoed zijn te beschermen en te verwezenlijken. Zij wou hierbij tegelijkertijd de belangen van geadopteerde kinderen dienen: Europese Overeenkomst 27 november 2008 inzake de adoptie van kinderen, BS 21 augustus 2015,

54 3: Op maatschappelijk vlak 93. Zoals het inleidende gedeelte van deze masterproef reeds aankondigde, monden de hierboven vermelde pijnpunten en lacunes in het Belgische adoptierecht tevens uit in enkele niet te miskennen maatschappelijke moeilijkheden. De totale onmogelijkheid om in België een volle adoptie te herroepen, noodzaakt de bij een mislukte volle adoptie betrokken personen om beroep te doen op de beëindigingswijzen die de goedkeuring van het Belgische parlement wel konden inwinnen. Hiertoe zijn enkel de mogelijkheid tot herziening van adoptie (art. 351 BW) en tot nieuwe adoptie (art en BW) te catalogeren. De verschillende beperkingen van deze procedures bemoeilijken evenwel een werkelijke redding ter zake. Zo heeft de herziening een uiterst bescheiden toepassingsgebied toebedeeld gekregen (supra nrs. 10 e.v.) en kan ook de nieuwe adoptie na een voorgaande volle adoptie slechts geschieden bij vooroverlijden van de adoptant, na een herzieningsbeslissing of wegens zéér gewichtige redenen. Dit laatste begrip wordt op zijn beurt evenwel enorm streng ingevuld, waardoor ook de nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen niet in staat is een oplossing te bieden aan alle mogelijke gevallen van mislukte adopties. Bovendien kan enkel het Openbaar Ministerie de nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen vorderen (supra nrs. 33 e.v.). Het dient duidelijk te zijn dat deze opgemerkte beperkingen het in België bijzonder moeilijk maken om een mislukte volle adoptie te beëindigen. Hoewel het geen twijfel lijdt dat men geenszins lichtzinnig mag omgaan met adopties en de gezinssituaties die zij in het leven roepen, lijkt de wetgever in zijn drang om adopties op proef te voorkomen, de mogelijkheden om mislukte volle adopties te beëindigen zodanig nauw te hebben omschreven dat enkel in de meest extreme situaties van mislukking op de voorziene mogelijkheden een beroep kan gedaan worden. Hierdoor vallen te veel kinderen door de mazen van het net. Zij worden zodoende beroofd van een tweede kans op een volwaardige gezinsomgeving. 54

55 Afdeling 3: Conclusie 1: Ruimte voor en wenselijkheid van verbetering 94. De hierboven uiteengezette maatschappelijke en juridische problematiek toont duidelijk aan dat de huidige adoptiewetgeving allesbehalve perfect is. Te talrijke hiaten en onnauwkeurigheden beletten de optimale werking van de actuele mogelijkheden tot beëindiging van mislukte volle adopties en dreigen daarbij zowel nationale, Europese als Internationale regelgeving te schenden. 95. De grootste moeilijkheden situeren zich mijns inziens in de (on)mogelijkheid tot nieuwe adoptie na een mislukte eerste adoptie. Deze mogelijkheid wordt vandaag immers geregeld in de artikelen 347-1, 3 en 347-2, 3 BW, maar wordt belemmerd door twee onmiskenbare beperkingen: de vereiste aanwezigheid van zéér gewichtige redenen en het aan het Openbaar Ministerie verleende alleenrecht. Gelet op de betrokken belangen van minderjarigen en de lokalisering van de problematiek in de materie van het personen- en familierecht, is een verbetering van de huidige adoptieregelgeving niet enkel wenselijk, maar zelfs uiterst noodzakelijk. De ruimte hiertoe bevindt zich, net zoals de pijnpunten, voornamelijk in de artikelen 347-1, 3 en 347-2, 3 BW. 2: Suggesties voor de wetgever naar het voorbeeld van interne adoptieregelgevingen 96. De oppuntstelling van de huidige adoptieregelgeving dient te gebeuren door een versoepeling van de bestaande mogelijkheden tot beëindiging van mislukte volle adopties. Hierbij is voornamelijk een uitbreiding van de mogelijkheid tot nieuwe adoptie noodzakelijk. Om deze reden heeft deze masterproef dan ook de ambitie om het federale parlement enkele voorstellen aan te reiken. Deze suggesties hebben zoals vermeld als belangrijke bron de diverse buitenlandse adoptiewetgevingen, die in hoofdstuk III een uiteenzetting zullen genieten. Alvorens deze te bespreken, zal als sluitstuk van dit eerste interne deel evenwel kort worden gewezen op interessante elementen die reeds in het nationale recht aanwezig zijn. Enerzijds kan de wetgever inspiratie voor een hervorming van de huidige mogelijkheid tot nieuwe adoptie vinden bij de organisatie van eerste adopties en anderzijds lijken ook de overige in België 55

56 bestaande procedures tot beëindiging van adopties, namelijk de mogelijkheid tot herziening van adoptie en deze tot herroeping van een gewone adoptie, interessant omwille van hun ruimere toepassingsvoorwaarden. 1) Suggesties naar het voorbeeld van een eerste adoptie 97. Waar oorspronkelijke kinderen dankzij adoptie een nieuw geschikt gezin kunnen vinden van zodra dit op grond van wettige redenen in hun hoger belang blijkt (art BW), stelt de huidige adoptiewetgeving ten aanzien van reeds geadopteerde kinderen bijkomende vereisten opdat deze dezelfde kans zouden krijgen. De mogelijkheid tot nieuwe adoptie na een mislukte volle adoptie vereist zoals vermeld immers de aanwezigheid van zeer gewichtige redenen en bovendien dient een vordering hiertoe steevast uit te gaan van het Openbaar Ministerie (art. 37-1, 3 en 347-2, 3 BW) Een gelijkstelling tussen beide categorieën kinderen (en hun ouders) zou vanzelfsprekend in staat zijn om een groot deel van de hierboven uiteengezette problematiek te remediëren. Voornamelijk het gegeven dat de rechter een eerste adoptie reeds kan uitspreken wanneer dit in het hoger belang van het kind is, lijkt hierbij interessant. Adoptie is immers een maatregel ter bescherming en begeleiding van het kind. Wanneer het inruilen van een eerste adoptie voor een nieuwe adoptie (kennelijk) de belangen van het kind zou dienen, zou het de rechter aldus toegelaten moeten zijn om hiernaar te handelen. Dit zelfs wanneer er geen zeer gewichtige omstandigheden aanwezig zijn. 99. Twee bemerkingen verzetten zich evenwel tegen een volledige gelijkstelling ter zake. Ten eerste lijkt het evenmin aangewezen om het door de wetgever gekoesterde verlangen om adopties op proef te vermijden volledig los te laten. Zodoende kan een (beperkte) aanpassing van de in artikel BW gehanteerde terminologie opportuun zijn. De wetgever zou bijvoorbeeld ten aanzien van nieuwe adopties een extra waarborg kunnen instellen door deze enkel mogelijk te maken wanneer de nieuwe adoptie kennelijk in het belang van de geadopteerde zou zijn. Op die manier zou de wetgever een evenwicht kunnen vinden tussen enerzijds het verlangen om adopties op proef te voorkomen en anderzijds de noodzaak om de belangen van het kind centraal te laten staan en de gelijkstelling met oorspronkelijke kinderen te behouden. 132 De wet voorziet bovendien bijkomende bijzondere toestemmingsvereisten ingeval de nieuwe adoptie van een kind (art en BW). 56

57 Ten tweede laat de huidige terminologie in artikelen 347-1, 3 en 347-2, 3 BW de rechtbank toe om ook rekening te houden met de belangen van de adoptanten, in die zin dat ook schuldig gedrag van de geadopteerde aanleiding kan geven tot de beëindiging van de mislukte adoptie via het uitspreken van een nieuwe adoptie. Ook deze mogelijkheid dient mijns inziens, echter zonder aanpassingen aan haar strikte gedaante, behouden te blijven (cfr. infra nr. 224) Ook een uitbreiding van de categorieën vorderingsgerechtigden voorzien door de artikelen 347-1, 3 en 347-2, 3 BW naar het voorbeeld van de personen gerechtigd om een eerste adoptie te vorderen, zou alvast voor een belangrijk deel een oplossing bieden aan de actuele problematiek in het licht van artikelen 10 en 11 Gw. en artikel 6 EVRM. In geval van een oorspronkelijke afstammingsband zonder eerste adoptie zijn kandidaat-adoptanten gerechtigd om een vordering tot adoptie bij de rechtbank in te stellen, waarna de gevatte rechter de adoptie kan uitspreken mits de vereiste toestemmingen zijn verzameld. Het doortrekken van deze organisatie naar de organisatie inzake de nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen, zou de aldaar voorziene vorderingsgerechtigden alvast met één bijkomende categorie personen uitbreiden: de nieuwe kandidaat-adoptant(en). Bovendien moet er tevens op gewezen worden dat oorspronkelijke ouders hun kinderen ook eenvoudigweg ter adoptie kunnen opgeven, terwijl adoptiefouders deze zelfde mogelijkheid niet kennen De wetgever gaf zelf als één van de belangrijkste argumenten voor het onherroepelijk maken van de volle adoptie aan dat hij de parallel met de gewone afstamming zo groot mogelijk wou laten zijn (supra nr. 64). Hierbij wees de wetgever erop dat ook de oorspronkelijke afstammingsband zich kenmerkt door een bepaalde stabiliteit en evenmin vatbaar is voor herroeping. Opdat dit argument kan worden aanvaard, is het mijns inziens evenwel noodzakelijk dat het consequent wordt toegepast. Een oorspronkelijke afstammingsband is inderdaad niet vatbaar voor herroeping, maar kan wel verbroken worden door het uitspreken van een adoptie, op vordering van de kandidaat-adoptanten en van zodra dit in het hoger belang van het kind is. Het argument - dat de wetgever dus zelf aanbracht - om de parallel met de gewone afstamming zo groot mogelijk te maken, kan men aldus ook aanwenden om een uitbreiding van de mogelijkheid tot nieuwe adoptie na een mislukte vorige adoptie te motiveren. Een gelijkstelling tussen geadopteerde en oorspronkelijke kinderen met betrekking tot de mogelijkheid tot (nieuwe) adoptie zou de aangegeven zorg van de wetgever om de parallel tussen beide categorieën kinderen zo groot mogelijk te maken immers enkel verder realiseren. 57

58 2) Suggesties naar het voorbeeld van andere beëindigingsmogelijkheden van adopties 102. De overige bestaande mogelijkheden tot beëindiging van onrechtmatige of mislukte adopties, zijnde de mogelijkheid tot herziening van een volle of gewone adoptie en de mogelijkheid tot herroeping van een gewone adoptie, zijn voornamelijk interessant op het vlak van de voorziene vorderingsgerechtigden. De categorieën vorderingsgerechtigden die met betrekking tot beide rechtsmechanismen wettelijk bepaald zijn, kennen immers een aanzienlijk ruimere en vooral ook logischere invulling dan deze gekend door de nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen Herroeping. Inspiratie voor een verruiming van de categorie vorderingsgerechtigden zoals vandaag voorzien in de artikelen 347-1, 3 en 347-2, 3 BW, kan men ten eerste vinden in de regeling die geldt inzake de mogelijkheid tot herroeping van de gewone adoptie. De gevatte rechtbank kan de herroeping van een gewone adoptie uitspreken op vordering van het Openbaar Ministerie, maar ook op vordering van de adoptant(en) of van de geadopteerde zelf (art 354-1, eerste lid BW). 133 Dergelijke invulling van de categorieën vorderingsgerechtigden schenkt aldus aan de voornaamste belanghebbenden een rechtstreeks vorderingsrecht en reduceert zo het risico op schendingen van het nationale, Europese of internationale recht. Een verruiming van de groep voorziene vorderingsgerechtigden bij de nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen zou ook voor deze beëindigingsmogelijkheid hetzelfde resultaat kunnen bewerkstelligen Herziening. Ten tweede kan ook de regeling inzake de mogelijkheid tot herziening van adopties inspiratie bieden voor een uitbreiding van de personen gerechtigd tot het vorderen van de nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen. Ook met betrekking tot deze rechtsfiguur heeft de wetgever er immers met reden voor geopteerd om niet enkel aan het Openbaar Ministerie een vorderingsrecht te verlenen, maar om tevens aan de familieleden van het geadopteerde kind (en aan de meerderjarige geadopteerde zelf) de kans te bieden rechtstreeks de rechter te vatten indien de adoptie tot stand is gekomen ingevolge de in artikel 351 BW geviseerde misdrijven. Ook buiten deze extreme omstandigheden zouden belanghebbenden echter steeds de kans moeten krijgen om een mislukte volle adoptie ter remediëring aan de rechtbank voor te leggen. 133 Een voogd ad hoc vertegenwoordigt hierbij de geadopteerde die minder dan twaalf jaar oud is (art , eerste lid Ger.W.). 58

59 105. De adoptie dient een primordiale rol in de begeleiding en socialisering van het geadopteerde kind te vervullen. Wanneer dit niet langer gerealiseerd wordt, zouden alle mogelijkheden moeten openstaan om het kind vooralsnog een kans op een geschikte gezinsomgeving aan te reiken. Als eerste stap hiertoe lijkt een steevaste beschikbaarheid van de rechter onontbeerlijk. De bij een mislukte volle adoptie betrokken personen zouden steeds de gelegenheid moeten krijgen om hun situatie aan een bekwame rechter voor te leggen. Mijns inziens dienen de personen die gerechtigd zijn om een nieuwe adoptie na een mislukte volle adoptie bij de rechtbank te vorderen dan ook zo uitgebreid mogelijk te zijn. Een combinatie van de herroepingsregelgeving en deze inzake de mogelijkheid tot herziening van adopties, kan dit bewerkstelligen. Dit zou er in de praktijk op neerkomen dat elke belanghebbende een mislukte adoptie aan de rechter ter remediëring kan voorleggen, zijnde de huidige en nieuwe adoptanten, de oorspronkelijke familie en de geadopteerde zelf (desgevallend middels een vertegenwoordiger ad hoc). 59

60 Hoofdstuk III: De buitenlandse beëindigingsmechanismen van sterke adopties 106. Ter vervolmaking van het Belgische adoptierecht is het zeker ook interessant voor onze wetgever om inspiratie op te doen in buitenlandse regelgevingen. In wat volgt zullen de Franse, Duitse, Nederlandse, Engelse, Deense, Letse en Oostenrijkse adoptieregelgevingen achtereenvolgens op hun opportuniteit en doeltreffendheid worden getoetst. De opzet van deze masterproef is om hierbij de meest waardevolle elementen uit deze buitenlandse wetgevingen te verzamelen en in aangepaste vorm ter suggestie aan de Belgische wetgever te presenteren. Dit zal telkens gebeuren na een korte uiteenzetting van het betrokken buitenlands adoptierecht en de aldaar voorziene mogelijkheden tot beëindiging van mislukte adopties. Afdeling 1: Frankrijk 1: Stand van zaken: wetgeving, rechtspraak, rechtsleer 107. Gelet op de sterke verwantschap tussen België en Frankrijk lijkt het aangeraden om de zoektocht naar voorstellen ter verbetering van de in België bestaande mogelijkheden tot beëindiging van mislukte volle adopties bij dit invloedrijke buurland te beginnen. De Franse adoptieregelgeving vertoont op het vlak van haar organisatie verschillende gelijkenissen met het Belgische adoptierecht. Net zoals België voert ook Frankrijk een onderscheid door tussen een zwakkere en een sterkere vorm van adoptie. Enerzijds bestaat daar de adoption plénière (art Code Civil, hierna: C. Civ.), die in grote mate gelijkenissen vertoont met de Belgische volle adoptie. 134 Anderzijds creëerde ook de Franse adoptiewetgever een minder vergaande adoption simple (art C. Civ.), die dan weer een belangrijke analogie vertoont met de Belgische gewone adoptie. 135 Net zoals in België, is ook in Frankrijk de sterke adoption plénière 134 Artikel 356, al. 1 C. Civ. stelt immers duidelijk dat bij een adoption plénière de adoptieve afstammingsband in de plaats komt van de oorspronkelijke afstammingsband. Behalve de huwelijksbeletselen verbreekt de adoption plénière, net zoals de Belgische volle adoptie, de oorspronkelijke afstammingsband volledig, waardoor het kind ophoudt te behoren tot diens oorspronkelijke familie. De parallel met artikel BW is aldus groot. 135 Een adoption simple verbreekt daarentegen de oorspronkelijke afstammingsband niet. In dit geval blijft de geadopteerde, net zoals wat het geval is bij de Belgische gewone adoptie (art BW), wel nog tot diens oorspronkelijke familie behoren (art. 364, al. 1 C. Civ.). 60

61 onherroepelijk (art. 359 C. Civ.). Om te vermijden dat ingevolge dit onherroepelijke karakter van de adoption plénière te vaak aan de belangen van geadopteerde kinderen zou worden voorbijgegaan, voorziet ook Frankrijk in een belangrijke tempering van dit strenge principe. Deze tempering bestaat voornamelijk uit de mogelijkheid tot nieuwe adoptie, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen een nieuwe adoption plénière en een nieuwe adoption simple. De mogelijkheid tot een nieuwe adoption plénière na een eerste mislukte adoption plénière is vervolgens enorm strikt georganiseerd, terwijl de mogelijkheid tot een adoption simple na een mislukte adoption plénière een soepelere toepassing geniet. Beide rechtsmechanismen zullen in wat volgt een korte uiteenzetting genieten Onherroepelijk. Zoals vermeld is ook in het Franse recht de adoption plénière, in tegenstelling tot de adoption simple (art. 370 C. Civ.) principieel onherroepelijk (art. 359 C. Civ.). Van zodra een rechterlijke adoptiebeslissing kracht van gewijsde verwerft 136, kan men een adoption plénière niet meer in twijfel trekken door enige vorm van herroeping ervan De nieuwe (sterke) adoptie. De Franse wetgever poogde echter de hardheid van dit principe te milderen middels de creatie van enkele alternatieven die het mogelijk dienen te maken om mislukte adoptions plénières te beëindigen of minstens om de repercussies ervan in te perken. Als eerste rechtsmechanisme is hiertoe de mogelijkheid tot een nieuwe sterke adoptie te catalogeren. Deze eerste tempering van het onherroepelijkheidsprincipe van de sterke adoptie geeft aan reeds geadopteerde kinderen het recht op een nieuwe adoption plénière (art. 346, alinea 2 C. Civ). 137 Deze rechtsfiguur doet de alerte lezer meteen denken aan de ook in België bestaande mogelijkheid tot nieuwe adoptie, vervat in de artikelen en BW. Het toepassingsgebied van de Franse mogelijkheid tot een nieuwe adoption plénière is echter (nog) beperkter dan deze van de Belgische mogelijkheid tot nieuwe adoptie. Ten eerste kan een reeds geadopteerd kind in Frankrijk opnieuw worden geadopteerd door om het even wie ingeval van overlijden van zijn of haar enige adoptant of bij heengaan van beide adoptanten. Hierbij kan ook de nieuwe partner van een overlevende adoptant een reeds geadopteerd kind opnieuw adopteren indien de andere eerste adoptant is overleden (art. 346, al. 2 C. Civ.). Tot slot staat een nieuwe adoption plénière tevens open voor 136 Cass. (FR) 7 maart 1989, nr , JCPG 1989, IV, 169; F. EUDIER, Répertoire de droit civil. Adoption, onuitg. 137 Deze mogelijkheid vormt een uitzondering op de daaraan voorgaande alinea, dewelke het principe huldigt dat niemand door meerdere personen kan worden geadopteerd indien deze adoptanten geen echtgenoten zijn (art. 346, al. 1 C. Civ.). Men dient echter op te merken dat dit artikel oorspronkelijk geenszins tot doel had om verlaten kinderen te verbieden opnieuw het voorwerp uit te maken van een nieuwe adoptie door een nieuwe familie. De wetgever voerde dit artikel immers enkel in om gelijktijdige adopties door meerdere personen te vermijden. Desondanks hebben sommige auteurs de ware betekenis van dit artikel omgebogen tot een verbod van opeenvolgende adoptions plénières: van prof. P. MURAT d.d. 13 maart

62 geadopteerde kinderen van wie de voorgaande adoption simple is herroepen (art. 370, al. 1 C. Civ.) 138 Buiten deze gevallen is een nieuwe sterke adoptie in Frankrijk evenwel onmogelijk. Waar de rechter bij ons een nieuwe volle adoptie tevens kan uitspreken wanneer zeer gewichtige redenen dit verantwoorden, kan de Franse rechter vooralsnog geen mislukte adoptie tijdens het leven van de adoptanten beëindigen door het uitspreken van een nieuwe sterke adoptie. De in Frankrijk bestaande mogelijkheid tot nieuwe sterke adoptie kent zodoende een te beperkt toepassingsgebied om daadwerkelijk interessant te zijn ter inspiratie van de Belgische adoptiewetgever. Een verdere bespreking van deze mogelijkheid zal dan ook ontbreken Nieuwe (zwakke) adoptie. Naast de mogelijkheid tot een nieuwe adoption plénière bestaat in Frankrijk ook de mogelijkheid tot een nieuwe adoption simple. In tegenstelling tot wat in België het geval is, kennen beide mogelijkheden een duidelijk te onderscheiden regeling. De mogelijkheid tot een nieuwe adoption simple is vervolgens beduidend soepeler geregeld en maakt het ook in Frankrijk mogelijk om nog tijdens het leven van de adoptanten een mislukte adoption plénière te remediëren. De Franse rechtbank kan een nieuwe adoption simple immers uitspreken van zodra ernstige redenen ( des motifs graves ) dit verantwoorden (art. 360, lid 2 C. Civ.). Aangezien de Franse rechtspraak deze vereiste redenen eerder soepel interpreteert, vormt deze tweede tegemoetkoming een aantrekkelijk en belangwekkend verschijnsel ter inspiratie van de Belgische wetgever. De Franse wetgeving voerde in 1996 expliciet de mogelijkheid in om een tweede adoption simple uit te spreken 139, aangezien al verschillende keren de vraag was gerezen of het werkelijk opportuun was het onherroepelijkheidsprincipe zo ver door te drijven dat het adoptieve ouders, in tegenstelling tot oorspronkelijke ouders, de kans ontnam om hun kind opnieuw ter adoptie op te geven. De Franse wetgever was, net zoals de meerderheid in de rechtsleer 140, de mening toegedaan 138 Cass. (FR) 12 januari 2011, nr , Issu de Petites affiches 2011, 9, noot V. FRAISSINIER-AMIOT. 139 La loi Mattei 5 juli 1996 relative à l adoption, JO 6 juill. 1996, Zie hierover o.a.: J. RUBELLIN-DEVICHI, Permanence et modernité de l'adoption après la loi du 5 juillet 1996, Enfance majuscule 1997, Men stelde immers dat de Franse wetgeving een kind zo de kans zou ontnemen om, wanneer de voorgaande adoption plénière mislukte, opnieuw te integreren in een nieuwe familie, hetgeen nochtans zijn of haar belangen zou dienen: E. POISSON-DROCOURT, L'adoption internationale, Rev. crit. DIP 1987, 706; V. LARRIBAU-TENREYRE, Adoption, onuitg.; V. RUBELLIN en J. DEVICHI, Réflexions pour d'indispensables réformes en matière d'adoption, Dalloz Sirey 1991, 209; e- mail prof. P. MURAT d.d. 13 maart Bovendien wezen deze auteurs tevens terecht op het niet te miskennen gebrek aan analogie dat dergelijke oplossing zou teweegbrengen tussen adoptieve afstammingsbanden en oorspronkelijke afstammingsbanden. Een adoptieve afstammingsband zou alsdan immers bestendiger zijn dan een vastgestelde oorspronkelijke afstammingsband. Zie o.a.: H. BOSSE-PLATIÈRE, Adoption plénière - adoption simple. Effets., onuitg.; P. MURAT, Droit de la famille, Paris, Dalloz, 2016,

63 dat van dergelijke wenselijkheid geen sprake kon zijn. Daarom lanceerde deze dan ook uitdrukkelijk de mogelijkheid voor een reeds plénière geadopteerd kind om daarnaast nogmaals, maar dan op minder vergaande wijze, te worden geadopteerd door geschikte adoptanten. Op die manier poogde de wetgever een oplossing te bieden aan mislukte adoptions plénières, zonder buitensporig afbreuk te doen aan het onherroepelijkheidsprincipe dat deze vorm van adopties kenmerkt Gronden. De mogelijkheid tot het uitspreken van een adoption simple na een voorafgaande adoption plénière staat open, zodra de aanwezigheid van ernstige reden ( des motifs graves ) dit verantwoordt (art. 360, lid 2 C. Civ.). Het belang van het kind dient hierbij steeds centraal te staan. 142 De beoordeling van de aan- of afwezigheid van dergelijke ernstige redenen komt op soevereine wijze toe aan de bodemrechter. 143 In het algemeen zal deze het begrip motifs graves op dezelfde wijze interpreteren als de motifs graves die vereist zijn voor de herroeping van een adoption simple. 144 De Franse rechtbanken verklaren hierbij de herroeping van een adoption simple enkel uit te spreken wanneer is bewezen dat de instandhouding van de gecreëerde adoptieve afstammingsbanden onmogelijk is geworden of indien een verbreking hiervan minstens als wenselijk is aan te merken. 145 Hierbij dienen de problemen verder te reiken dan (zelfs de meest intense) geschillen die potentieel in elke familie voorkomen. 146 Specifiek met betrekking tot de adoption simple na een voorgaande adoption plénière heeft de Franse rechtspraak tot slot geoordeeld dat er sprake moet zijn van een ware mislukking van de eerste adoption plénière, waardoor een verdere huisvesting van het kind bij zijn of haar eerste adoptanten onhoudbaar blijkt. 147 Waar de vereiste redenen om een adoption simple te herroepen (en dus tevens om een adoption simple te kunnen uitspreken ingeval van een mislukte adoption plénière) op het eerste gezicht aldus 141 De wetgever doelde voornamelijk op mislukte adopties van vreemde kinderen die verlaten werden door hun adoptanten. Zie hierover o.a.: F. EUDIER, Répertoire de droit civil. Adoption, onuitg.; V. RUBELLIN en J. DEVICHI, Permanence et modernité de l adoption après la loi du 5 juillet 1996, JCP 1996, 12, nr CA Versailles (1 e k.) 25 maart 2004, nr. 03/05625, Dr.fam. 2004, 219, noot P. MURAT. 143 F. EUDIER, Répertoire de droit civil. Adoption, onuitg. 144 C. NEIRINCK, L irrévocabilité de l adoption en question, RDSS 2006, (1076) Cass. (FR) 20 maart 1978, nr , Bull.civ. 1978, I, 114; F. EUDIER, Répertoire de droit civil. Adoption, onuitg. ; S. THOURET, Fasc. 10: Adoption, onuitg. 146 F. GRANET, Les motifs de révocation d une adoption simple, AJ fam. 2002, 24 ; P. MURAT, Droit de la famille, Paris, Dalloz, 2016, CA Versailles (1 e k.) 24 mars 2004, nr. 03/05625, Dr.Fam. 2004, 219, noot P. MURAT; prof. P. MURAT d.d. 13 maart

64 aan zeer strenge vereisten lijken te moeten voldoen, laat de Franse rechtspraak blijken dat het begrip motifs graves een soepelere interpretatie geniet dan de zeer gewichtige redenen die in België aanwezig dienen te zijn om een nieuwe adoptie na een mislukte voorgaande adoptie uit te spreken (supra nrs. 31 e.v.). Zo heeft de Franse rechtspraak in het verleden reeds meermaals gewelddadig en delinquent gedrag uitgaande van de geadopteerde als motif grave aanvaard 148, maar kon ook een deloyale, aanhoudend ongehoorzame 149 of zelfs louter beledigende en ondankbare attitude 150 van de geadopteerde ten opzichte van zijn adoptanten reeds voldoen aan de in Frankrijk gestelde vereisten. Een herroeping werd vervolgens tevens al uitgesproken ten aanzien van een adoptant die er zich steevast van onthield zijn bezoekrecht over de geadopteerde kinderen uit te oefenen. 151 Hetzelfde gold ingeval van een door de adoptant gebrekkige invulling van zijn plichten verbonden aan het ouderlijk gezag 152 of ingeval van een duidelijke desinteresse van de adoptant ten opzichte van de geadopteerde. 153 Ten slotte beschouwde de Franse rechtspraak ook de afwezigheid van wederzijdse affectie tussen de geadopteerde en zijn adoptant als voldoende zwaarwichtig om de adoptie te herroepen. 154 Men kan aannemen dat de Franse rechtbanken in dezelfde gevallen ook een nieuwe adoption simple na een mislukte adoption plénière zouden toelaten. 155 Daarentegen lijkt het onwaarschijnlijk dat dergelijke situaties eveneens door de Belgische rechtbanken aanvaard zouden worden als voldoende gewichtig om een nieuwe adoptie uit te spreken op grond van de artikelen 347-1, 3 en 347-2, 3 BW. 148 CA Dijon 28 januari 1997, JCP 1997, IV, Bordeaux 7 maart 2002, Dr.fam. 2002, 83, noot P. MURAT. 150 CA Aix-en-Provence 27 maart 1998, JurisData 1998, 95 (in casu weigerde de geadopteerde om de ziekenhuis- en begrafeniskosten van diens adoptant te dragen). 151 CA Limoges 26 november 1992, Dalloz Sirey 1994, 207, noot B. BERRY. 152 Cass. (FR) 12 januari. 1966, Dalloz Sirey 1966, 236; CA Rouen 31 maart 1987, Gaz.Pal. 1988, 278; CA Limoges 26 november 1992, Dalloz Sirey 1994, 207, noot B. BERRY; CA Rennes 27 september 1999, nr. 98/06535, JurisData 1999, 108; TGI Paris 3 juli 1979, Dalloz Sirey 1980, 58: in casu had de adoptant nooit voorzien in de educatie of het onderhoud van de geadopteerde. 153 CA Nancy (3 e k.) 20 september 2013, nr. 13/01775, JCP G 2013, 1289, obs. X. HENRY. 154 CA Limoges 21 november 1996, Dr.fam. 1997, 136, noot P. MURAT. Daarentegen werden de volgende situaties evenwel niet aanvaard als voldoende ernstig om de adoptie te herroepen: feiten die aan de adoptie voorafgingen (T. civ. Blois 30 november 1930, JCP 1932, 74); imperfecties aan de karakters van de adoptant of geadopteerde (CA Paris 28 oktober 1980, JCP G 1982, IV, 96); een vordering tot herroeping in het kader van problematiek rond een erfenis (Bordeaux, 8 november 2006, RG nr. 05/05048, JPC IV. 1993); een verzoek tot herroeping door de geadopteerde wegens het vinden van diens biologische vader (Versailles 9 september 2010, nr. 10/00487, Dr.fam ); of nog wegens de ontdekking van de geadopteerde dat hij niet het biologische kind is van zijn of haar adoptanten (Cass. (FR) 28 februari 2006, nr , RTD civ. 2006, 297, obs. J. HAUSER). Ook het onderlinge akkoord tussen adoptant en geadopteerde over de herroeping volstaat op zich niet om deze te rechtvaardigen (CA Bourges 3 april 2014, nr. 13/00966, Dalloz Sirey 1997, 162, obs. F. GRANET). Ten slotte oordeelde het Franse Hof van Cassatie dat noch de geadopteerde, noch de adoptant(en) motieven mogen inroepen waarvoor zij zelf verantwoordelijk zijn (Cass. (FR) 19 november 1991, nr , RTD civ. 1992, 376, obs. D. HUET-WEILLER; H. BOSSE-PLATIÈRE, Adoption plénière- adoption simple. Effets., onuitg prof. P. MURAT d.d. 13 maart

65 Hoewel de Franse wetgeving bij mislukte sterke adopties een gelijkaardige terminologie gebruikt als deze van de in België bestaande voornaamste mogelijkheid tot remediëring van mislukte adopties (de mogelijkheid tot nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen), lijken de Franse rechtbanken de vereiste redenen soepeler te interpreteren. Zodoende zal deze Franse oplossing in de praktijk vaker haar rol kunnen vervullen en soelaas bieden aan mislukte sterke adopties, wat het voor het Belgische parlement beslist interessant maakt om te onthouden Vorderingsgerechtigden. Voor het overige zijn de voorwaarden waaraan een adoption simple na een mislukte adoption plénière dient te voldoen precies dezelfde als deze gesteld bij een eerste adoption simple en zal de totstandkoming van de nieuwe adoption simple ook hetzelfde procedurele verloop volgen. 156 De Franse rechtbank zal een nieuwe adoption simple dan ook kunnen uitspreken op verzoek van de nieuwe kandidaat-adoptant(en), zijnde twee gehuwde echtgenoten tezamen (art. 343 C.Civ.), of één adoptant apart (art , lid 1 C.Civ.). 157 Daarnaast zijn evenwel de toestemmingen van verschillende personen vereist. Ten eerste kan de nieuwe adoption simple slechts doorgang vinden met de toestemming van de huidige adoptiefouders (art. 347, 1 C.Civ., j. art. 348, lid 1 C.Civ.). 158 Ten tweede dient ook de geadopteerde ouder dan dertien jaar te zijn of haar toestemming met de adoptie te verlenen (art. 360, lid 4 C.Civ). Tot slot zal ook de echtgeno(o)t(e) van een enige adoptant moeten verklaren met de adoptie akkoord te gaan (art , lid 1 C.Civ) Gevolgen. Wanneer de Franse rechter ingeval van het mislukken van een adoption plénière besluit tot het uitspreken van een adoption simple, vindt een cumulatie van beide adopties plaats. 159 Ook de eerste adoptieve afstammingsband blijft aldus behouden en zorgt er nog steeds voor dat de geadopteerde deel uitmaakt van zijn of haar eerste adoptieve familie(art. 364, lid 1 C.Civ.). Daarnaast creëert de nieuwe adoption simple een tweede adoptieve afstammingsband die eveneens haar normale rechtsgevolgen ressorteert 160 en de geadopteerde koppelt aan een bijkomend stel adoptanten. Deze nieuwe adoptanten zullen vervolgens integraal het ouderlijk gezag over de geadopteerde verkrijgen (art. 365, lid 1 C.Civ.). Ook zal de nieuwe adoption simple haar belangrijkste gevolgen ressorteren op erfrechtelijk vlak. (art. 368, lid 1, j. art C.Civ.) Zij 156 prof. P. MURAT d.d. 2 mei NEIRINCK, C., L irrévocabilité de l adoption en question, RDSS 2006, (1076), 1079; prof. P. MURAT d.d. 2 mei Deze vereiste toestemmingen worden geregeld door de artikelen 348 tot C.Civ. en dienen te voldoen aan de voorwaarden gesteld bij de artikel C.Civ. 159 C. NEIRINCK, L irrévocabilité de l adoption en question, RDSS 2006, (1076) prof. P. MURAT d.d. 2 mei

66 zal een wederkerige onderhoudsverplichting creëren (art. 367 C.Civ.) en de geadopteerde zal ook de naam van de nieuwe adoptanten verkrijgen (art. 363, lid 1 C. Civ.) Beperkingen. Deze Franse oplossing voor mislukte sterke adopties blijft echter geenszins vrij van kritiek. De Franse doctrine bekommert zich ter zake voornamelijk over de twee tegenover elkaar staande en soortgelijke afstammingsbanden die deze rechtsfiguur aan het geadopteerde kind bezorgt. 161 Er wordt tevens geopperd dat het in artikel 360, al. 2 C. Civ. voorziene compromis haar doel heeft gemist. In plaats van een uitweg te bieden aan mislukte adoptions plénières zou deze remediëring volgens de betrokken auteurs veeleer familiale hervormingen favoriseren. 162 Daarentegen vroeg MASSIP zich af waarom de tweede adoptie ingetoomd moet blijven tot een adoption simple en bestempelt ze zo de onmogelijkheid tot een nieuwe adoption plénière na een mislukte eerste adoption plénière als grootste beperking van deze tempering. 163 Deze laatste opvatting verdient mijns inziens de meeste steun. Wanneer de rechter een eerste sterke adoptie op grond van gewichtige redenen als mislukt beschouwt, lijkt de totale beëindiging van deze adoptieband beslist wenselijk. De afwezigheid in het Franse adoptierecht van een mogelijkheid hiertoe is mijns inziens onbegrijpelijk. 2 Conclusie en suggesties 115. Het interessantste luik van de Franse adoptiewetgeving bevindt zich in de mogelijkheid een nieuwe adoption simple uit te spreken na een mislukte adoption plénière. Hoewel de zonet besproken beperkingen ervan leiden tot het besef dat een blindelingse overname van het betrokken wetsartikel in de Belgische adoptiewetgeving geenszins in staat zou zijn om de actuele problematiek te remediëren, zou een volledige verwerping van deze Franse oplossing evenmin doordacht zijn. Bepaalde elementen van de besproken regeling vormen immers wel degelijk stof tot nadenken, zeker in vergelijking met de Belgische mogelijkheid tot nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen. Zo dient de Belgische wetgever mijns inziens in het bijzonder te onthouden dat de motifs graves die in Frankrijk zijn vereist om een nieuwe adoption simple uit te spreken een soepelere invulling genieten dan de gewichtige redenen die bij ons aanwezig dienen te zijn opdat een nieuwe 161 F. EUDIER, Répertoire de droit civil. Adoption, onuitg. 162 TGI Paris 15 maart 2000, RTD civ. 2001, 122, obs. J. HAUSER ; C. NEIRINCK, L irrévocabilité de l adoption en question, RDSS 2006, (1076) Cass. (FR) 18 mei 2005, nr , Issu de Gazette du Palais 2006, 10, noot J. MASSIP. 66

67 adoptie na een mislukte adoptie tot stand kan komen. Daarnaast zou het verlenen van een rechtstreeks vorderingsrecht aan nieuwe kandidaat-adoptanten alvast voor een belangrijk deel de in België heersende maatschappelijke en juridische problematiek remediëren. Een laatste en meest interessante element uit het Franse adoptierecht bevindt zich in het onderscheid dat wordt gemaakt tussen de mogelijkheid tot een nieuwe sterke adoptie en een nieuwe zwakke adoptie. Het idee om de toelating van een nieuwe zwakke adoptie aan minder strenge criteria te onderwerpen dan de toelating van een nieuwe sterke adoptie dient de Belgische wetgever beslist in overweging te nemen, hetzij als plan B. Suggestie. In deze masterproef zal voornamelijk worden gepleit voor de verruiming van de mogelijkheden tot nieuwe adoptie in zijn geheel. Hierbij zal zowel de nieuwe volle als de nieuwe gewone adoptie na een mislukte volle adoptie geviseerd worden (infra nr.221 e.v.). Indien het federale parlement de in deze masterproef gevoerde strijd voor een verruiming van beide mogelijkheden tot nieuwe adoptie echter niet wenst te volgen, kan deze zodoende een interessante tussenoplossing creëren door de mogelijkheid tot nieuwe sterke adoptie en de mogelijkheid tot nieuwe gewone adoptie aan een verschillende regeling te onderwerpen. Het zou vervolgens opportuun zijn om aan de toelating van een nieuwe gewone adoptie minder strenge criteria te stellen dan aan de toelating van een nieuwe volle adoptie, net zoals vandaag in het Franse adoptierecht het geval is. Vandaag kan de Belgische rechter op grond van de artikelen 347-1, 3 en 347-2, 3 BW immers zowel een gewone als een volle adoptie uitspreken. In dit laatste geval zijn de teweeggebrachte rechtsgevolgen echter zeer vergaand (de totale verbreking van de eerste adoptieve afstammingsband) wat de strengere criteria in dit geval kan verklaren. De wetgever zou bijvoorbeeld kunnen bepalen dat de Belgische rechtbank een nieuwe gewone adoptie reeds kan uitspreken wanneer dit in het (kennelijk) belang van de geadopteerde zou zijn. De actuele strenge criteria uit artikelen 347-1, 3 en 347-2, 3 BW dient de wetgever bij deze hypothese enkel te hanteren bij die gevallen waarin de ernst van de situatie noodzaakt tot een volledige beëindiging van de mislukte adoptie door het uitspreken van een nieuwe volle adoptie. Wanneer de door de partijen ingeroepen redenen niet als zeer gewichtige redenen in de zin van artikelen 347-1, 3 en 347-2, 3 BW kunnen worden beschouwd, kan de rechter in die hypothese alsnog een nieuwe gewone adoptie uitspreken indien deze adoptie in het (kennelijk) belang van het kind zou zijn. Dergelijke oplossing zou vanzelfsprekend voor een belangrijk deel de hierboven uiteengezette problematiek remediëren. 67

68 116. De in Frankrijk geuite kritiek dat dergelijke mogelijkheid leidt tot tegenover elkaar staande gelijkaardige afstammingsbanden kan de Belgische wetgever bovendien niet als doorslaggevende factor beschouwen om de organisatie van dergelijke tussenoplossing te weigeren. De mogelijkheid tot het uitspreken van een nieuwe gewone adoptie na een eerste volle adoptie is immers, zoals vermeld, vandaag reeds voorzien in de artikelen 347-1, 3 en 347-2, 3 BW. Ook in de huidige wetgeving is het aldus mogelijk dat een eerste volle en een tweede gewone adoptie naast elkaar bestaan. 68

69 Afdeling 2: Duitsland 1: Stand van zaken: wetgeving, rechtspraak, rechtsleer 117. De Duitse adoptiewetgeving vertoont een groot aantal verschillen met het Belgische adoptierecht waardoor deze voor ons uiterst interessant wordt om te bestuderen. Ook de Duitse adoptiewetgever heeft geopteerd voor de implementatie van twee verschillende soorten adopties. Het hiertoe gehanteerde criterium wijkt evenwel af van datgene dat gebruikt wordt door de Belgische en Franse adoptiewetgever. Waar beide laatstgenoemde landen het onderscheid tussen de twee vormen van adopties koppelen aan de verschillende gevolgen die deze ressorteren, rust het in Duitsland ingestelde criterium op het al dan niet bereikt hebben van de meerderjarigheid in hoofde van de geadopteerde. De adoptie van een minderjarige bewerkstelt in Duitsland vervolgens gelijkaardige gevolgen als deze van een Belgische volle adoptie. 164 De organisatie van beide adopties ten aanzien van elkaar blijkt dan ook relevant. De adoptie van een reeds meerderjarige geadopteerde brengt daarentegen minder verregaande gevolgen teweeg. Ze leunt aldus dichter aan bij de Belgische gewone adoptie 165 en lijkt minder interessant masterproef. in het licht van deze 118. Een tweede duidelijk verschilpunt tussen de Duitse en Belgische adoptieregelgeving situeert zich op het vlak van de door deze masterproef belichte mogelijkheden tot beëindiging van mislukte adopties. De Duitse adoptiewetgeving voorziet immers zowel in een mogelijkheid tot herroeping van (sterke) adopties, als in een ruime mogelijkheid tot nieuwe adoptie. Beide mogelijkheden kunnen beslist de nodige inspiratie leveren ter verbetering van het huidige Belgische adoptierecht en zullen in wat volgt dan ook nader worden bestudeerd Herroeping. Ten eerste stelt Duitsland niet enkel de minder verregaande adoptie van een meerderjarige vatbaar voor herroeping (art BGB), maar kan de Duitse rechter onder wettelijke voorwaarden ook de sterke adoptie ten aanzien van een minderjarige herroepen (art. 164 De geadopteerde verkrijgt een juridisch statuut als kind van de adoptant(en), waardoor het volledig opgenomen wordt in hun familie. De adoptanten verwerven eveneens het ouderlijk gezag over het kind (art Bürgerliches Gezetsbuch, hierna: BGB). Tegelijkertijd beëindigt de adoptie, behalve in het geval van stiefouderadoptie, de oorspronkelijke afstammingsband tussen de geadopteerde en diens descendenten enerzijds en de oorspronkelijke ouders anderzijds (art BGB). Deze gevolgen zijn aldus nagenoeg dezelfde als diegene van de Belgische volle adoptie (art BW). 165 De gevolgen van een adoptie van een meerderjarige strekken zich immers niet uit tot de familieleden van de adoptanten (art. 1770, (1) BGB). De adoptie verbreekt bovendien de oorspronkelijke afstammingsband, tenzij anders voorzien bij wet (art. 1770, (2) BGB). De Belgische gewone adoptie kent aldus quasi-identieke gevolgen (art BW). Opmerking: onder welbepaalde omstandigheden kan de Duitse rechter aan de adoptie van een meerderjarige in Duitsland evenwel dezelfde gevolgen koppelen als diegene van de adoptie van een kind (art BGB). 69

70 BGB). Vanzelfsprekend is dit bijzonder interessant voor de Belgische wetgever aangezien de sterke/ volle adoptie in België nog steeds onherroepelijk is (art , eerste lid BW) Gronden. De Duitse adoptiewetgeving behelst in het algemeen twee gronden waarop de rechter een herroeping van de adoptie ten aanzien van een minderjarige kan uitspreken (art BGB). Een eerste reeks herroepingsmotieven doelt voornamelijk op de remediëring van adopties waarbij één van de partijen de gestelde toestemmingsvereisten bij de totstandkoming ervan miskende terwijl de tweede herroepingsgrond veeleer een oplossing tracht te bieden aan adopties die niet langer in het belang van het geadopteerde kind blijken te zijn Ten eerste laat de Duitse wetgeving volgens artikel 1760 BGB toe een adoptie ongedaan te maken wanneer deze is aangetast door onregelmatigheden inzake vereiste verklaringen en toestemmingen tot adoptie. Meer bepaald kan de Duitse familierechtbank een adoptieve afstammingsband verbreken indien de totstandkoming ervan geschiedde zonder het verzoek hiertoe van de adoptanten, zonder de toestemming van het betrokken kind of zonder de vereiste toestemming van de oorspronkelijke ouder (art (1) BGB). Het tweede lid van artikel 1760 BGB verduidelijkt vervolgens deze eerste herroepingsgrond door de uiteenzetting van vijf omstandigheden waarin de wetgever van oordeel is dat aan het eerste lid is voldaan. Het betreft evenwel een limitatieve opsomming. Ten eerste is een verzoek of toestemming ondienstig wanneer deze uitgaat van een persoon die (1) ten tijde van de verklaring verkeerde in een staat van bewusteloosheid of tijdelijke mentale verstoring; (2) onbekwaam was om te contracteren; of (3) indien het een kind betreft, de leeftijd van veertien jaar nog niet had bereikt (art. 1760, (2), a) BGB. Ten tweede kan ook de persoon (1) die zich onbewust was van het feit dat hij of zij bezig was een adoptie te voltrekken; (2) die wel wist dat het over een adoptie ging, maar zelf geen verzoek tot adoptie wou indienen noch zijn toestemming hiertoe wou verlenen, een beroep doen op deze eerste herroepingsgrond. Hetzelfde geldt (3) in geval van dwaling in hoofde van de adoptiefouders met betrekking tot de persoon van de geadopteerde of omgekeerd, ingeval van dwaling in hoofde van het geadopteerde kind ten aanzien van de persoon van zijn of haar adoptanten (art 1760,(2), b) BGB). Ten derde zal de Duitse rechter ook de toestemming in hoofde van een persoon die hiertoe werd gelokt door leugens en bedrog met betrekking tot de materiele omstandigheden (art. 1760,(2), c) BGB) 166, of die hiertoe middels geweld werd gedwongen (art. 1760, (2), d) BGB) als voldoende gebrekkig beschouwen teneinde een herroepingsbeslissing te 166 Een uitzondering geldt evenwel in het geval waarin het bedrog betrekking heeft op de financiële toestand van één van de partijen (art. 1760, (4) BGB). 70

71 verantwoorden. Ten slotte zal ook de toestemming verleend voordat het geadopteerde kind acht weken oud was aanleiding kunnen geven tot de herroeping van adoptie (art. 1760, (2), e) BGB) In een aantal gevallen wordt deze mogelijkheid tot herroeping evenwel uitgesloten (art. 1760, (3), (4) en (5), j. art BGB). De belangrijkste uitsluitingsgronden ter zake bestaan uit de verplichting in hoofde van de rechter om de herroeping te weigeren indien de betrokken partij de vereiste toestemming inmiddels bevestigde (art. 1760, (3) en (5) en 1761 (1) BGB) of indien een herroeping de belangen van het kind ernstig in gevaar zou brengen. Deze laatste uitsluitingsgrond kent op zijn beurt evenwel opnieuw een uitzondering in het geval waarin de overheersende belangen van de adoptiefouders wel zouden noodzaken tot herroeping van de betrokken adoptie (art. 1761, (2) BGB). Beide uitsluitingsgronden werden mijns inziens terecht opgenomen in de Duitse adoptiewetgeving Waar Duitsland ingeval van een gebrekkige totstandkoming van de adoptie aldus een oplossing biedt via de mogelijkheid tot herroeping ervan, kan men zich in België in dezelfde omstandigheden enkel wenden tot de beschikbare beroepsmiddelen. Belanghebbenden kunnen een uitgesproken adoptie immers enkel op grond van nietigheid bestrijden middels een tijdige instelling van rechtsmiddelen (art BW). 167 Essentieel hierbij is echter dat men deze dient in te stellen binnen een wettelijk bepaalde vervaltermijn die start zodra de rechter de adoptiebeslissing heeft geveld. Wanneer een adoptiebeslissing vervolgens kracht van gewijsde verwerft staan deze middelen niet langer open voor gebruik. Onder bepaalde omstandigheden dient men evenwel ook in Duitsland een verzoek tot herroeping op grond van één van de hierboven vermelde motieven binnen de termijn van één jaar in te stellen. De Duitse adoptiewetgeving maakte het startpunt van deze vervaltermijn echter afhankelijk van een meer relevante gebeurtenis zoals de ontdekking van het betrokken gebrek of het gebruikte bedrog, de beëindiging van de toegepaste dwang of het verstrijken van de in acht te nemen wachttermijn (art. 1762, (2) BGB). Zodoende leunt de Duitse adoptieregelgeving dichter aan bij de vereisten van de redelijkheid en de logica dan de Belgische adoptiewetgeving die in dergelijke omstandigheden enkel het gebruik van rechtsmiddelen toelaat waarvan de vervaltermijnen steevast aanvangen bij het uitspreken van de adoptiebeslissing. 167 P. SENAEVE, Compendium van het Personen- en Familierecht, Leuven, Acco, 2015, 15 e uitg., nr. 1026; G. MAES, De beëindiging van de adoptie in P. SENAEVE en F. SWENNEN (eds.), De hervorming van de interne en de internationale adoptie. Commentaar op de Wetten van 13 maart en 24 april 2003 en het Decreet van 15 juli 2005, Antwerpen, Intersentia, 2006, (165) 167, nrs Dit vanzelfsprekend tenzij het gebrek bij de totstandkoming van de adoptie zodanig gewichtig is dat de rechter het beschouwt als zeer gewichtige redenen in de zin van artikel 347-1, 3 BW, of wanneer sprake is van een ontvoering, verkoop of handel in kinderen (art. 351 BW). 71

72 124. De tweede Duitse herroepingsgrond laat de familierechter vervolgens toe om een adoptie nog tijdens de minderjarigheid van het kind te beëindigen wanneer dit op grond van ernstige redenen noodzakelijk blijkt voor de belangen van dat kind (art. 1763, (1) BGB). Belanghebbenden kunnen zich op deze grond beroepen ingeval van werkelijk mislukte adopties die er niet langer in slagen bij te dragen tot de opvoeding en begeleiding van het kind en aldus niet langer een reden tot bestaan hebben. Net zoals de Belgische mogelijkheid tot een nieuwe adoptie omwille van zeer gewichtige redenen, poogt deze Duitse beëindigingsgrond zodoende een oplossing te bieden aan mislukte adopties Tot slot laat artikel 1763, (2) BGB de rechter toe een herroeping slechts ten aanzien van één van beide gehuwde adoptanten uit te spreken. In dat geval dient de rechter zich er evenwel van te vergewissen dat de overblijvende adoptant of een natuurlijke ouder bereid zijn om de zorg over het betrokken kind op zich te nemen en dat de uitoefening van het ouderlijk gezag door deze persoon niet onverenigbaar is met het belang van het kind (art. 1763, (3), a) BGB). In het andere geval kan de rechter de adoptie enkel herroepen indien dit het mogelijk maakt voor het kind om het voorwerp van een nieuwe adoptie uit te maken (art. 1763, (3), b) BGB) Vorderingsgerechtigden. Beide herroepingsgronden kennen verschillende categorieën vorderingsgerechtigden Ingeval van de eerste herroepingsgrond kan enkel de persoon zonder wiens vereiste verklaring of toestemming de adoptie doorgang vond, een herroeping vorderen (art. 1762, (1) BGB). Indien deze persoon evenwel het geadopteerde kind is dat de leeftijd van veertien jaar nog niet bereikte of onbekwaam is om te contracteren, kunnen enkel zijn of haar wettelijke vertegenwoordigers het verzoek tot herroeping instellen (art. 1762, (1) BGB). 168 Dergelijke invulling van de vorderingsgerechtigden vormt vanzelfsprekend een samenhangend geheel met het doel van de herroepingsgrond. Indien het geadopteerde kind jonger dan drie jaar is, bestaat een vervaltermijn waarbinnen de instelling van de vordering dient plaats te vinden. Deze termijn bedraagt één jaar en kent zijn beginpunt afhankelijk van de omstandigheden waarvan in de betrokken zaak sprake is (art. 1762, 168 Hetzelfde geldt voor de adoptiefouder die volledig onbekwaam werd verklaard om te contracteren. Een verzoek tot herroeping op grond van artikel 1760 BGB kan daarentegen nooit middels een agent gebeuren (art. 1762, (1) BGB). 72

73 (2) BGB). Het verzoek tot herroeping dient ten slotte te zijn opgenomen in een notariële akte (art. 1762, (3) BGB) Met betrekking tot de tweede herroepingsgrond bepaalt het relevante wetsartikel dat de familierechtbank een verzoek tot herroeping kan uitspreken on his own motion. Deze terminologie doet vermoeden dat een rechter in Duitsland ambtshalve een adoptie kan herroepen wanneer dit, in een zaak waarvan hij kennis kreeg, op grond van ernstige redenen noodzakelijk is voor de belangen van het kind. Elke persoon die dus een zaak betreffende een bepaalde adoptie bij de rechter aanhangig kan maken, kan hierdoor de herroeping van deze adoptie initiëren Gevolgen. Artikel 1764 BGB omschrijft uitvoerig de gevolgen die in Duitsland worden teweeg gebracht door een herroeping van adoptie en maakt daarbij vooreerst duidelijk dat dergelijke herroeping enkel een ex nunc uitwerking kent (art. 1764, (1) BGB). De gevolgen van een herroepingsbeslissing bestaan vervolgens uit de beëindiging van de door de adoptie gecreëerde afstammingsband tussen enerzijds de geadopteerde en zijn afstammelingen en anderzijds de adoptanten. Ook alle rechten en verplichtingen die hieraan vasthingen gaan teniet (art. 1764, (2) BGB). Terzelfdertijd herleeft de oorspronkelijke verwantschapsband tussen de geadopteerde en diens descendenten met zijn of haar oorspronkelijke familie automatisch (art. 1764, (3) BGB). Met betrekking tot het ouderlijk gezag voorzag de wetgever evenwel in een uitzondering op deze automatische regel door te beslissen dat de familierechtbank het ouderlijk gezag enkel aan de oorspronkelijke ouders kan toewijzen wanneer dit de belangen van het kind niet zou schaden. In het andere geval dient de familierechter een voogd of curator aan te stellen (art. 1764, (4) BGB). Indien de herroeping van de adoptie slechts geschiedt ten aanzien van één van beide gehuwde adoptanten, zal enkel de adoptieve afstammingsband ten aanzien van die adoptiefouder eindigen en zal bovendien geen herstelling van de oorspronkelijke afstammingsband plaatsvinden (art. 1764, (5) BGB) Beperkingen. De Duitse adoptiewetgeving organiseert ruime mogelijkheden tot herroeping. Toch belet één belangrijke bemerking mijns inziens het optimale karakter van de Duitse herroepingsregelgeving. 73

74 In Duitsland kan schuldig of foutief gedrag uitgaande van het geadopteerde kind zelf vooralsnog geen aanleiding geven tot herroeping van de betrokken adoptie en dit ongeacht de ernst ervan. De Duitse adoptiewettekst voorziet immers nergens in een grond hiertoe. Bij het opstellen van de Duitse adoptiewetgeving zette de wetgever de belangen van het geadopteerde kind zodoende duidelijk centraal, maar toch lijkt het gevaarlijk niet te voorzien in een grond die de beëindiging van een adoptie eveneens mogelijk maakt wanneer de adoptieve afstammingsband ernstig is verstoord door zwaargewichtig foutief of schuldig gedrag in hoofde van de geadopteerde zelf. Het is immers niet ondenkbaar dat adoptanten nog andere kinderen hebben wiens belangen ernstig worden miskend door het behoud van de adoptie Nieuwe adoptie. Misschien (nog) interessanter voor de Belgische wetgever is de in Duitsland bestaande en soepel georganiseerde mogelijkheid tot nieuwe adoptie van een reeds geadopteerd kind. De Duitse wetgeving stelt geen enkele limiet op het aantal adopties die achtereenvolgens over een kind kunnen worden uitgesproken en laat de totstandkoming van een nieuwe adoptie toe zodra de algemene grond- en vormvereisten tot adoptie zijn voldaan. In duidelijke tegenstelling tot de Belgische adoptiewetgeving (supra nrs. 27 e.v.), stelt het Duitse adoptierecht aldus geen bijkomende strenge vereisten aan de mogelijkheid tot nieuwe adoptie. Gelet op het bijzondere opzet van deze masterproef om voornamelijk de situatie van kinderen in mislukte adopties te bestuderen en te verbeteren, zal hierna enkel een uiteenzetting volgen van het geval waarin een nieuwe adoptie wordt uitgesproken ten aanzien van een reeds geadopteerd kind en waarin beide adopties aldus een sterk karakter vertonen Gronden. Aangezien de nieuwe adoptie geen afzonderlijke regeling in de Duitse adoptiewetgeving geniet, zijn er ook geen specifieke gronden hiertoe voorzien. In Duitsland is een nieuwe adoptie dan ook, net zoals een eerste adoptie, toegelaten indien deze de belangen van het kind zou dienen en indien te verwachten is dat ingevolge de adoptie een ouder-kind relatie zou ontstaan tussen de adoptant en het (opnieuw) geadopteerde kind (art. 1741, (1) BGB). Daarnaast dienen enkel nog de algemene voorwaarden, gesteld bij artikelen 1741, (2) BGB tot 1749 BGB, te zijn vervuld opdat de gevatte rechter een nieuwe adoptie zou kunnen uitspreken. 169 Denk aan situaties waarin de betrokken geadopteerde zich schuldig maakt aan misbruik van de andere kinderen uit het gezin, extreem gewelddadig of onhandelbaar is, of dergelijke meer. 74

75 133. Het lijkt duidelijk dat de nieuwe adoptie in Duitsland veel vaker toepassing kan en zal vinden dan de nieuwe adoptie in België. Waar de Duitse rechter een nieuwe adoptie immers reeds kan uitspreken zodra dit in het belang van het geadopteerde kind zou zijn, dienen in België, behoudens bij vooroverlijden van de adoptanten of bij een voorgaande herzienings- of herroepingsbeslissing, zeer gewichtige redenen aanwezig te zijn opdat de Belgische rechter aan de betrokken partijen dezelfde tweede kans kan bieden. Het in Duitsland gestelde criterium is aldus beduidend minder streng dan het in België gestelde criterium voor nieuwe adopties. Hierdoor kan de Duitse oplossing dan ook een groter aantal mislukte adopties bereiken. Aangezien de criteria tot een eerste adoptie en daaropvolgende adopties dezelfde zijn belet de Duitse adoptiewetgeving het ontstaan van enige discriminatie tussen oorspronkelijke en geadopteerde kinderen die zich in dezelfde situatie van mislukte afstammingsbanden bevinden,. Ook het bestaan van tegenstrijdigheden tussen het Duitse adoptierecht en artikel 8 EVRM of enig ander Europees of internationaal geldend recht, lijkt weinig waarschijnlijk Vorderingsgerechtigden. Ook met betrekking tot de categorieën personen gerechtigd tot het instellen van een verzoek tot nieuwe adoptie kent de Duitse adoptiewetgeving geen afzonderlijke regeling. Zodoende zullen in Duitsland precies dezelfde categorieën personen een verzoek tot nieuwe adoptie kunnen instellen als deze die ook een eerste adoptie bij de rechter kunnen verzoeken. De Duitse familierechtbank kan zodoende een nieuwe adoptie uitspreken op verzoek van de nieuwe kandidaat-adoptanten (art. 1752, (1) BGB). Hierbij zijn evenwel nog verschillende toestemmingen vereist 170, in de eerste plaats deze van het geadopteerde kind zelf (art. 1746, (1) BGB). Indien dit kind echter jonger dan veertien jaar of handelingsonbekwaam is, dient zijn of haar wettelijke vertegenwoordiger toe te stemmen tot de nieuwe adoptie. Ten tweede is ook de toestemming van de huidige adoptiefouders noodzakelijk opdat de rechter een nieuwe adoptie kan uitspreken (art. 1747, (1) BGB). 171 Artikel 1748 BGB omschrijft evenwel verschillende situaties waarin de rechter, op verzoek van het betrokken kind, aan dergelijke toestemming voorbij kan of moet gaan. Deze situaties kunnen worden beschouwd als 170 De vereiste toestemmingen dienen te voldoen aan de bij artikel 1750 BGB gestelde voorwaarden. 171 Art. 1747, (2), (3) en (4) BGB stellen bovendien een aantal voorwaarden aan deze vereiste toestemming: zie bijlage B. 75

76 omstandigheden waarin de huidige ouder op grond van schuldig of foutief gedrag zijn of haar recht om zich tegen de adoptie van het kind te verzetten verspeelde, of waarin de ouders ongeschikt blijken om de zorg over het kind nog langer op zich te nemen. Tot slot is ook de toestemming van de partner van de nieuwe kandidaat-adoptant of van de geadopteerde vereist, al kan de rechter hieraan opnieuw in bepaalde gevallen voorbijgaan (art BGB) In de praktijk komt het voorgaande er bijgevolg op neer dat huidige adoptanten hun geadopteerde kind opnieuw ter adoptie kunnen opgeven waarna nieuwe kandidaat-adoptanten de rechtbank kunnen verzoeken een adoptie tussen hen en dit reeds geadopteerde kind uit te spreken. Opnieuw kan van enige discriminatie tussen geadopteerde en niet geadopteerde kinderen op dit vlak dan ook geen sprake zijn en lijkt het risico op strijdigheid met artikel 6 EVRM alvast minder groot dan dat in België het geval is (supra nr. 76) Gevolgen. De totstandkoming van een nieuwe sterke adoptie zorgt ook in Duitsland voor de totale beëindiging van de eerste mislukte adoptie (art. 1755, (1) BGB). De nieuwe adoptieve afstammingsband tussen het geadopteerde kind en zijn of haar nieuwe adoptiefouders zal de mislukte adoptie vervolgens vervangen en het kind een nieuw en geschikt adoptiegezin bezorgen (art BGB) Beperkingen. Aangezien een nieuwe adoptie doorgang kan vinden zodra de algemene grond- en vormvoorwaarden inzake adopties zijn vervuld, kan de rechter een nieuwe adoptie in beginsel op verzoek van de nieuwe adoptanten uitspreken als dit in het belang van de minderjarige is en indien de nodige toestemmingen zijn verzameld. Verregaande beperkingen tot de mogelijkheid tot nieuwe adoptie blijven in het Duitse adoptierecht dan ook beslist afwezig. Toch dienen twee opmerkingen het voorgaande evenwel te nuanceren. Ten eerste maakt de huidige stand van het Duitse adoptierecht het nog steeds onmogelijk voor de geadopteerde zelf, de huidige adoptiefouders en de oorspronkelijke familie om de rechter te vatten met het oog op de totstandkoming van een nieuwe werkzame adoptie ter beëindiging van een voorgaande mislukte adoptie. 76

77 Ten tweede zou ook een uitdrukkelijke en heldere regeling van de nieuwe adoptie, of minstens een verwijzing naar de mogelijkheid hiertoe, in de Duitse adoptiewetgeving de rechtszekerheid ongetwijfeld ten goede komen. 2: conclusie en suggesties 138. De Duitse adoptiewetgeving vertoont een aantal interessante verschillen met het Belgische adoptierecht, waarbij zowel op de in Duitsland gekende mogelijkheid tot herroeping van sterke adopties als op de soepel georganiseerde mogelijkheid tot nieuwe adoptie dient te worden gewezen. Beide rechtsmechanismen getuigen van een door de Duitse wetgever aangenomen tolerante houding ten aanzien van de beëindiging van mislukte adopties Een eerste belangrijk onderscheid bestaat aldus uit de vaststelling dat in Duitsland ook de sterke adoptie voor herroeping vatbaar is. Waar de Duitse adoptiewetgeving op twee verschillende algemene gronden aan mislukte adopties een oplossing kan bieden via de mogelijkheid tot herroeping ervan, dient men in België in gelijkaardige omstandigheden terug te vallen op andere beëindigingsmogelijkheden van volle adopties. Deze Belgische alternatieven zijn echter minder toereikend of beduidend strikter geregeld dan de Duitse mogelijkheid tot herroeping Een gebrekkige totstandkoming van adopties, hetgeen de Duitse wetgever als eerste herroepingsgrond aanduidt (art BGB), dient men in België doorgaans te bestrijden met een beroep op de openstaande rechtsmiddelen (supra nr. 123). Zoals vermeld, botst deze mogelijkheid echter op een vervaltermijn met een inadequaat startpunt. De beëindiging van duidelijk gebrekkig tot stand gekomen adopties zou mijns inziens dan ook beter georganiseerd worden naar het voorbeeld van de Duitse herroepingsregelgeving (cfr. infra nr. 225). Toch lijkt de automatische heropleving van de oorspronkelijke afstammingsband, als gevolg van een herroeping, niet steeds de geschikte oplossing. Dit voornamelijk indien de ingeroepen miskenning van de toestemmingsvereiste zich geenszins voordeed in hoofde van de oorspronkelijke ouders. In dat geval hebben deze ouders immers op een duidelijke en legitieme manier te kennen gegeven dat zij het kind niet langer wensen op te voeden. De gevolgen die men in België aan een nieuwe adoptie koppelt, lijken in dit geval dan ook meer opportuun. Een nieuwe adoptie schenkt het kind immers een volledig nieuwe afstammingsband met geschikte en bereidwillige 77

78 (adoptief)ouders (supra nrs. 52 e.v.). Bovendien zou een uitbreiding van de mogelijkheid tot nieuwe adoptie geen volledige ommezwaai van het huidige Belgische adoptierecht impliceren. Suggestie. Concreet zou de suggestie voor de Belgische wetgever aldus kunnen bestaan uit het uitbreiden van de mogelijkheid tot nieuwe adoptie met een vierde toepassingsgrond, die de wetgever uitdrukkelijk toelaat een nieuwe adoptie uit te spreken wanneer de eerste adoptie tot stand is gekomen ingevolge een zeer gebrekkige toestemming in hoofde van de geadopteerde of de adoptanten. In het geval waar een nieuwe adoptie de belangen van het geadopteerde kind evenwel zou schaden of waarin inmiddels een bevestiging van de gebrekkige toestemming plaatsvond, zou ook de Belgische wetgever vervolgens kunnen voorzien in enkele uitzonderingsgronden. Indien de gebrekkige toestemming daarentegen uitging van een oorspronkelijke ouder, zou een uitzonderlijke mogelijkheid tot herroeping van de mislukte adoptie wel een geschikte oplossing kunnen bieden. Dit opnieuw in combinatie met een uitzonderingsgrond die een herroeping verbiedt wanneer dit de belangen van het kind op enige wijze zou schaden (cfr. infra nr. 228) Wanneer een adoptie rechtsgeldig tot stand kwam maar naderhand toch mislukt, kunnen de daarbij betrokken personen in Duitsland vervolgens nog steeds op twee verschillende, soepel georganiseerde, rechtsmechanismen een beroep doen. Zowel de aldaar voorziene mogelijkheid tot herroeping van een adoptie, als de mogelijkheid tot nieuwe adoptie zijn immers beslist in staat om aan een groot aantal mislukte adopties een oplossing te bieden. Ten eerste kan de Duitse rechter, op verzoek van elke belanghebbende, een adoptie immers al herroepen wanneer deze op grond van ernstige redenen de belangen van het kind blijkt te schaden (art. 1763, (1) BGB). Ten tweede kan de rechter ook een nieuwe adoptie uitspreken van zodra dit de belangen van het betrokken kind zou dienen en indien te verwachten is dat ingevolge de adoptie een ouder-kind relatie zou ontstaan tussen de nieuwe adoptant en het geadopteerde kind (art. 1741, (1) BGB). De bij beide mogelijkheden ingestelde criteria zijn aldus geenszins erg streng en zorgen er voor dat mislukte adopties steevast beëindigd kunnen worden wanneer dit voor het kind de beste oplossing is. Dit staat opnieuw in duidelijk contrast met de huidige Belgische adoptiewetgeving, waar de volle adoptie vandaag nog steeds onherroepelijk is (art , eerste lid BW) en ook de mogelijkheden tot nieuwe adoptie aan strenge criteria onderworpen zijn. In de praktijk zal men ingeval van een mislukte volle adoptie doorgaans een beroep moeten doen op de mogelijkheid tot nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen (art , 3 en 347-2, 3 BW). Deze Belgische rechtsfiguur kent echter een zeer strenge toepassing in de praktijk en kan bovendien enkel door het Openbaar 78

79 Ministerie worden gevorderd (supra resp. nrs. 31 en 33), hetgeen vandaag aanleiding geeft tot zowel maatschappelijke als juridische problematiek (supra nrs. 65 e.v.). Suggestie. Ter remediëring van deze problematiek lijkt het aangewezen dat de Belgische wetgever zich door de in Duitsland bestaande ruime mogelijkheden tot beëindiging van mislukte adopties laat inspireren om ook in België de mogelijkheden tot nieuwe adoptie aan minder strenge criteria te onderwerpen. Het toelaten van een nieuwe adoptie van zodra dit in het (kennelijk) belang van het kind is, zou immers het risico op schending van de artikelen 10, 11 en 22bis Gw., van artikel 8 EVRM en van artikel 3 IVRK meteen doen verdwijnen (cfr. infra nr. 224). 79

80 Afdeling 3: Nederland en het Verenigd Koninkrijk 142. In deze derde afdeling zullen belangrijke aspecten van achtereenvolgens de Nederlandse en Engelse adoptiewetgeving nauwgezet worden geanalyseerd. Beide landen kennen een gelijkaardige organisatie van adopties (die overigens duidelijk afwijkt van de Belgische adoptiewetgeving) en zullen dan ook samen het voorwerp van een bespreking uitmaken. Ten eerste maken beide landen, in tegenstelling tot de hierboven besproken landen, geen onderscheid tussen verschillende soorten adopties. Ten tweede kennen zij vervolgens ook gelijkaardige mogelijkheden tot beëindiging van mislukte adopties, enerzijds bestaande uit een (uiterst bescheiden) mogelijkheid tot herroeping ervan en anderzijds uit een onbeperkte mogelijkheid tot nieuwe adoptie. Deze onderdelen zullen in wat volgt worden besproken, waarna een conclusie opnieuw de meest interessante elementen van zowel de Nederlandse als de Engelse adoptiewetgeving uiteen zal zetten. 1 Nederland 1) Stand van zaken: wetgeving, rechtspraak, rechtsleer 143. De Nederlandse adoptiewetgeving verschilt op duidelijke wijze van de regeling die men in België aantreft en vormt zo een volgend interessant studieobject in het licht van deze masterproef. Zoals vermeld kennen onze noorderburen slechts één enkele vorm van adoptie, die bovendien (weliswaar onder bijzonder strenge voorwaarden) vatbaar is voor herroeping (art. 1:231, lid 1 BW). Belangwekkend is tot slot dat ook de Nederlandse wet bijzonder weinig beperkingen en voorwaarden stelt aan de mogelijkheid tot nieuwe adoptie Sterke adoptie. De Nederlandse adoptiewetgeving voert aldus geen verder onderscheid door tussen een sterkere en een zwakkere vorm van adoptie. Gelet op de gevolgen die de Nederlandse adoptie ressorteert, met name de volkomen opname van het geadopteerde kind in de familie van de adoptanten en de totale verbreking van de oorspronkelijke afstammingsband (art. 1: 229, leden 1 en 2 BW), stelt men evenwel vast dat de Nederlandse adoptie als een sterke adoptie dient te worden beschouwd. Ze is dan ook een belangrijke inspiratiebron voor het op punt stellen van de Belgische volle adoptie Herroeping. In Nederland kan men onder bepaalde voorwaarden een mislukte adoptie remediëren door deze te herroepen (art. 1:231, lid 1 BW). De vorderingsmodaliteiten hiertoe zijn 80

81 echter zodanig strikt geregeld dat een daadwerkelijke herroeping van een Nederlandse adoptie in de praktijk eerder zeldzaam is Gronden. Artikel 1:231, lid 1 BW laat de Nederlandse rechter toe om een herroepingsbeslissing te vellen indien de herroeping van de adoptie het kennelijk belang van de geadopteerde zou dienen 172 en indien de rechter tevens van de redelijkheid der herroeping in gemoede is overtuigd (art. 1: 231, lid 2 BW). 173 In de rechtspraak zijn voorbeelden te vinden waarin de Nederlandse rechter een herroeping uitspreekt ten aanzien van een geadopteerde wiens verstandhouding met zijn oorspronkelijke ouders zeer goed was, terwijl die met zijn adoptiefouders net enorm slecht was. 174 Ook werd een herroeping in het verleden reeds aanvaard omdat bij het uitspreken van de betrokken adoptie niet aan alle vereisten hiervoor, opgenomen in art. 1:228 BW, was voldaan. 175 Dergelijke rechtspraak, hoewel gering in kwantiteit, doet vermoeden dat de Nederlandse herroepingsgrond eerder soepel wordt geïnterpreteerd Vorderingsgerechtigden. Bij het uitdelen van de vorderingsrechten tot herroeping stelde de Nederlandse wetgever zich echter erg streng op: enkel de geadopteerde tussen twintig en drieëntwintig jaar oud heeft in Nederland het recht om de herroeping van zijn of haar adoptie te vorderen (art. 1:231, leden 1 en 2 BW). Noch de adoptiefouder(s), de oorspronkelijke ouder(s) of een minderjarige geadopteerde beschikken aldus over het recht om de beëindiging van een mislukte adoptie door herroeping te verzoeken. Deze enorm begrensde categorie vorderingsgerechtigden beperkt de mogelijkheid om een onwerkzame adoptie te herroepen zodanig sterk dat men zich kan afvragen of de huidige Nederlandse herroepingsregelgeving wel de nodige kwaliteiten bezit om daadwerkelijk een 172 De partijen dienen bovendien duidelijk te motiveren waarom de herroeping van de adoptie in het kennelijk belang van de geadopteerde zou zijn. 173 Deze voorwaarde doelt in de eerste plaats op de redelijkheid ten opzichte van de adoptiefouders en de natuurlijke ouders. De redelijkheid ten opzichte van de geadopteerde wordt immers al in beschouwing genomen bij de hierboven vermelde eerste vereiste van art. 1:231 lid 2 BW: L.H.M. ZONNENBERG, Wetsingang: Art. 1:231 BW. I.1.59 Verzoek tot herroeping van adoptie, onuitg. 174 L.H.M. ZONNENBERG, Wetsingang: Art. 1:231 BW. I.1.59 Verzoek tot herroeping van adoptie, onuitg. 175 Dit kan men aldus als een remediëring aan art. 230, lid 3 BW beschouwen, hetgeen stelt dat de adoptie haar gevolgen blijft behouden zelfs indien zou blijken dat de rechter de door artikel 1:228 BW gestelde voorwaarden ten onrechte als vervuld zou hebben aangenomen: L.H.M. ZONNENBERG, Wetsingang: Art. 1:231 BW. I.1.59 Verzoek tot herroeping van adoptie, onuitg. 81

82 oplossing te bieden aan mislukte adopties. 176 De Nederlandse adoptiewetgeving belet de rechter vandaag immers om een herroeping tijdens de minderjarigheid van het kind uit te spreken, wat enorm vreemd aanvoelt gelet op het doel van adoptie om een kind tijdens de delicate periode van zijn minderjarigheid naar de volwassenheid te begeleiden Gevolgen. Wanneer de Nederlandse rechter besluit een adoptie te herroepen, houdt de familierechtelijke betrekking tussen de geadopteerde en zijn of haar kinderen enerzijds en de adoptieve familie anderzijds op te bestaan (art. 1:232.1 BW). Vervolgens herleeft de oorspronkelijke afstammingsband tussen de geadopteerde en zijn of haar oorspronkelijke familie automatisch en integraal (art. 1: BW). 177 Deze gevolgen vinden uitwerking vanaf de dag dat de rechterlijke adoptiebeslissing kracht van gewijsde verwerft (art. 1:232 lid 3 BW j. art. 1:230 lid 1 BW) Beperkingen. Het grootste struikelblok in de Nederlandse herroepingsregelgeving is ongetwijfeld de enorm strikte regeling van de voorziene vorderingsmodaliteiten. De herroeping van een adoptie kan immers helemaal niet geschieden tijdens de minderjarigheid van het geadopteerde kind en na diens meerderjarigheid slechts onder de in artikel 1:231 lid 2 BW strikt omschreven voorwaarden en termijnen (supra nr.147). De praktijk maakt bovendien duidelijk dat het voorgaande er toe leidt dat van de mogelijkheid tot herroeping slechts zeer spaarzaam gebruik wordt gemaakt 178, waardoor deze in werkelijkheid haar doel lijkt te missen. Een tweede beperking bestaat er tot slot in dat geen enkele uitzondering wordt voorzien op de automatische en integrale heropleving van de oorspronkelijke afstammingsband na de herroepingsbeslissing. Hoewel deze heropleving het logisch gevolg van een herroeping is, kan het niet steeds aangeraden zijn om enkel een herstel tussen de geadopteerde en zijn of haar oorspronkelijke ouders als volgende stap na de beëindiging van een mislukte adoptie toe te 176 In de praktijk werd de termijn van drie jaar evenwel al verschillende malen buiten toepassing gelaten, waarbij werd geoordeeld dat zulks mogelijk is middels een beroep op art. 8 EVRM: Rb. Groningen 4 juli 2000, FJR 2000, 289. In de literatuur is tevens reeds gepleit om de wettelijke herroepingstermijn te verruimen: E.C.C. PUNSELIE, Hoofdstuk 7: Adoptie, in X., Het hedendaagse personen- en familierecht, Deventer, Kluwer, 2011, Dit kan zowel een biologische afstammingsband als een voorafgaande adoptieve afstammingsband zijn: M. VAN MOURIK en A. NUYTINCK, Personen- en familierecht, huwelijks- vermogens en erfrecht, Deventer, Kluwer, 2012, 203, nr. 192; C. ASSER en J. DE BOER, Personen- en familierecht, Deventer, Kluwer, 2010, Rb. Leeuwarden 18 juni 1980, NJ 1981, 50; Rb. Arnhem 2 mei 1991, NJ 1991, 566; C. ASSER en J. DE BOER, Personen- en familierecht, Deventer, Kluwer, 2010,

83 laten. 179 Indien de toestemming tot adoptie van de oorspronkelijke ouders geenszins gebrekkig was, kan de heropleving van de oorspronkelijke afstamming immers als ongepast aanvoelen Nieuwe adoptie. Ook met betrekking tot de organisatie van de mogelijkheid tot nieuwe adoptie vertonen de Nederlandse en Belgische adoptiewetgevingen een aantal bijzonder interessante verschilpunten. In Nederland is een nieuwe adoptie ten aanzien van een reeds geadopteerd kind immers onbetwist toegelaten 180, maar kent deze mogelijkheid net zoals in Duitsland geen uitdrukkelijke grondslag in de wet. Professor NUYTINCK (meent evenwel dat de afwezigheid hiervan net te verklaren is door de vanzelfsprekendheid waarmee men in Nederland de toelating van nieuwe adopties gepaard ziet gaan. De Nederlandse adoptiewetgever achtte de toegang tot een nieuwe adoptie, na een eerste mislukte adoptie, als zodanig evident dat hij een afzonderlijke grondslag hiertoe overbodig vond. In Nederland steunt men de nieuwe adoptie dan ook simpelweg op artikel 1: 229, lid 2 BW, hetgeen de algemene werking van de Nederlandse adoptie weergeeft. 181 Dit heeft tot belangrijkste gevolg dat ook in Nederland de aan een nieuwe adoptie verbonden voorwaarden en gevolgen dezelfde zijn als deze ingeval van een eerste adoptie. Van enige discriminatie tussen geadopteerde en niet-geadopteerde kinderen kan met betrekking tot de nieuwe adoptie aldus opnieuw geen sprake zijn Gronden. Een reeds geadopteerd kind zal in Nederland het voorwerp van een nieuwe adoptie kunnen uitmaken in dezelfde omstandigheden als deze waarin de rechter ook een eerste adoptie kan uitspreken. Artikel 1:227, lid 3 BW stelt hierover dat de rechter een verzoek tot adoptie kan toewijzen indien dit het kennelijk belang van het kind dient en indien op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat, en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is, dat het kind niets meer van zijn of haar ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft. 182 Daarnaast dient ook aan de overige algemene grondvoorwaarden, opgesomd in artikel 1: 228 BW, 179 De Duitse adoptiewetgeving voorziet bijvoorbeeld wel in een uitzondering op de automatische heropleving van de oorspronkelijke afstammingsband, in het geval waarin de verlening van het ouderlijk gezag aan de oorspronkelijke ouders de belangen van het kind zou schaden (supra nr.129). 180 M. VAN MOURIK en A. NUYTINCK, Personen- en familierecht, huwelijks- vermogens en erfrecht, plaats, Deventer, 2012, 203, nr MvT, Parl.St. Kamer 1995/96, nr , 4; M. VAN MOURIK en A. NUYTINCK, Personen- en familierecht, huwelijksvermogens en erfrecht, Deventer, Kluwer, 2012, 203, nr Dit criterium doelt op de ouder-kind relatie. Van belang is of het kind wel of niet kan verwachten dat de ouders nog inhoud kunnen geven aan het ouderschap. Centraal staat dus het begrip ouderschap, hetgeen het dragen van verantwoordelijkheid jegens het kind impliceert. Tevens moet dergelijke ouder-kind relatie bestendig en duurzaam zijn. De beoordeling hiervan komt toe aan de rechter: MvT, Parl.St. Kamer 1998/1999, nr , 4; MvT, Parl.St. Kamer 1998/1999, nr ,

84 te zijn voldaan. 183 Gelet op het feit dat de Nederlandse rechtbanken een nieuwe adoptie kunnen toestaan zodra zij ook een eerste adoptie kunnen goedkeuren, is het opnieuw beslist aanneembaar dat de mogelijkheid tot nieuwe adoptie in Nederland aan een groter aantal mislukte adopties een oplossing kan bieden dan de mogelijkheid tot nieuwe adoptie in België Vorderingsgerechtigden. De totstandkoming van een nieuwe adoptie volgt ook op het vlak van de vorderingsrechten de normale gang van zaken. Voor een overzicht hiervan dient men vooreerst te verwijzen naar artikel 1:227, lid 1 BW, dat stelt dat een adoptie geschiedt op verzoek van twee adoptanten tezamen 184 of op verzoek van één adoptant alleen. Ingeval van een mislukte adoptie komt het aldus aan de nieuwe kandidaat-adoptanten toe om de totstandkoming van een nieuwe adoptie tussen hen en het reeds geadopteerde kind bij de rechtbank te vorderen. Opdat de gevatte rechter de nieuwe adoptie vervolgens daadwerkelijk kan uitspreken, is het evenwel noodzakelijk dat het betrokken kind, indien het ouder is dan twaalf jaar, zich niet tegen de adoptie verzet (art. 1:228, lid 1, a BW). Indien het kind jonger is dan twaalf jaar geldt dezelfde vereiste, op voorwaarde dat het in staat is om een redelijke waardering te maken van zijn of haar belangen (art. 1:228, lid 1, a BW). Tot slot hebben ook de huidige adoptanten het recht om zich tegen een nieuwe adoptie te verzetten, waarbij de uitoefening van dit recht in principe opnieuw tot gevolg heeft dat de nieuwe adoptie geen doorgang kan vinden (art. 1:228, lid 1, d BW). Opnieuw kan de Nederlandse rechtbank in drie wettelijk bepaalde omstandigheden aan deze tegenspraak voorbijgaan. Ten eerste laat de Nederlandse adoptiewetgeving de rechter toe om, ondanks het verzet van een huidige adoptant, een nieuwe adoptie uit te spreken wanneer het kind en die adoptant niet of nauwelijks in gezinsverband hebben samengeleefd (art. 1:228, lid 2, a BW). Ten tweede geldt hetzelfde indien deze adoptant het gezag over het kind heeft misbruikt of de verzorging en opvoeding van het kind op grove wijze heeft verwaarloosd (art. 1:228, lid 2, b BG). Ten slotte zal ook een veroordeling van deze adoptant wegens het plegen van welbepaalde misdrijven ten aanzien van het betrokken kind er toe leiden dat diens tegenspraak irrelevant wordt (art. 1:228, lid 2, c BG) Bijlage C. 184 Twee personen tezamen kunnen evenwel geen verzoek tot adoptie indienen wanneer zij geen huwelijk of partnerschap zouden mogen aangaan (art. 1:227, lid 1 BW). Bovendien dienen zij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met elkaar te hebben samengeleefd (art. 1:227, lid 2 BW). 185 Het gaat hierbij om één van de misdrijven omschreven in de titels XIII tot en met XV en XVIII tot en met XX van het tweede boek van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht, zie bijlage C. 84

85 Ook in Nederland volgt de totstandkoming van een nieuwe adoptie dus het normale verloop van een adoptie, waardoor het bestaan van onaanvaardbare discriminatie tussen geadopteerde en oorspronkelijke kinderen, of een schending van artikel 6 EVRM op dit vlak onwaarschijnlijk wordt Gevolgen. Door de nieuwe adoptie komt het geadopteerde kind in familierechtelijke betrekking te staan met zijn of haar nieuwe adoptant(en) en hun bloedverwanten (art. 1:229, lid 1 BW). Er ontstaat op deze manier een volledig nieuwe adoptieve afstammingsband, waaraan tevens het ouderlijk gezag over het kind is verbonden (art. 1:229, lid 4 BW). Hierdoor houdt tegelijkertijd de eerst gecreëerde adoptieve afstammingsband tussen de geadopteerde en zijn of haar eerste adoptanten en hun bloedverwanten op te bestaan (art. 1:229, lid 2 BW). 186 De Nederlandse nieuwe adoptie biedt aldus ontegensprekelijk een effectieve mogelijkheid tot beëindiging van een aldaar bestaande mislukte adoptie. De gevolgen treden in werking vanaf de dag waarop de uitspraak kracht van gewijsde heeft verworven (art. 1:230, lid 1 BW) Beperkingen. Van flagrante beperkingen op de mogelijkheid tot nieuwe adoptie is in Nederland geen sprake. Aangezien ook in dit buurland enkel dient te zijn voldaan aan de algemene grond- en vormvereisten met betrekking tot adopties kan men immers stellen dat de nieuwe adoptie geenszins aan strenge criteria is onderworpen. De enige twee nuanceringen die men hier evenwel op kan aanbrengen, situeren zich enerzijds opnieuw op het vlak van de vorderingsgerechtigden, aangezien noch de geadopteerde zelf noch zijn of haar adoptieouders of oorspronkelijke ouders over het recht beschikken de nieuwe adoptie te vorderen. Anderzijds zou ook hier een uitdrukkelijke organisatie van de nieuwe adoptie in de Nederlandse wetgeving de rechtszekerheid in Nederland ongetwijfeld bevorderen Toch biedt de Nederlandse onbeperkte mogelijkheid tot nieuwe adoptie aan geadopteerde kinderen met een mislukte afstammingsband en aan oorspronkelijke kinderen de kans om nog tijdens hun leven opvang te vinden bij nieuwe en geschiktere adoptanten. Het lijkt aldus duidelijk dat de mogelijkheid tot nieuwe adoptie in Nederland een zeer werkzame tegemoetkoming aan de strenge herroepingsregelgeving impliceert. 186 Ingeval van partneradoptie geldt opnieuw een uitzondering (art. 1: 229, lid 3 BW). 85

86 2: Het Verenigd Koninkrijk 1) Stand van zaken: wetgeving, rechtspraak, rechtsleer 156. Net zoals Nederland, kent ook het Verenigd Koninkrijk slechts één soort sterke adoptie, die het ouderlijk gezag integraal van de oorspronkelijke ouders naar de adoptiefouders verplaatst (art. 46, (1) en (2a) van de Adoption and Children Act 2002, hierna: ACA). Vervolgens vertoont ook de Engelse adoptiewetgeving een veeleer tolerante houding ten aanzien van de beëindiging van mislukte adopties. De Engelse adoptiewetgeving bepaalt immers uitdrukkelijk dat de nieuwe adoptie onbeperkt is toegestaan (art. 46, (5) ACA). Daarnaast is ook het verzoek tot herroeping van een mislukte adoptie in het verleden reeds door de Engelse rechtbanken ingewilligd Herroeping. Ook in het Verenigd Koninkrijk is de mogelijkheid tot herroeping van een adoptie gekend, al dient men de (uiterst sporadische) toelating van een herroeping af te leiden uit de relevante Engelse rechtspraak. De Adoption and Children Act 2002 bevat als dusdanig immers geen verwijzing naar een mogelijkheid tot herroeping van mislukte adopties zoals bedoeld in deze masterproef. De Adoption and Children Act 2002 gebruikt in artikel 55 wel de termen Revocation of adoptions on legitimation, maar een analyse van deze wettekst maakt duidelijk dat dit artikel enkel een mogelijkheid tot herroeping biedt indien de adoptie tot stand kwam tussen een kind en zijn of haar biologische ouder en het kind daarna, ingevolge het huwelijk van deze adoptant, een legitimated person van deze adoptant wordt. 187 Het zou echter verkeerd zijn om hieruit zonder meer af te leiden dat een mislukte adoptie in het Verenigd Koninkrijk nooit een oplossing kan vinden in de beëindiging ervan middels een herroeping. De Adoption and Children Act 2002 behelst immers evenmin een uitdrukkelijk verbod tot herroeping en bovendien noodzaakt de common law rechtspraktijk tot een onderzoek van de rechtspraak alvorens men definitief tot de aan- of afwezigheid van een mogelijkheid tot herroeping kan besluiten. Deze rechtspraak toont vervolgens aan dat de Engelse rechtbanken zich in het verleden wel degelijk reeds het recht hebben voorbehouden om de herroeping van een mislukte adoptie uit te spreken Gronden. De gronden waarop een rechter in Engeland een verzoek tot herroeping kan inwilligen, blijven evenwel onduidelijk aangezien de mogelijkheid tot herroeping van adoptie niet is 187 De rechter die de oorspronkelijke adoptiebeslissing velde, kan een herroeping over die adoptie uitspreken op verzoek van elk van de betrokken partijen (art. 55, (1) ACA). 86

87 neergelegd in de Adoption and Children Act De Engelse jurisprudentie toont evenwel aan dat een adoptie enkel voor herroeping vatbaar kan zijn wanneer overduidelijk een ontkenning van rechtvaardigheid aan de adoptie ten grondslag ligt en wanneer de herroeping in het kennelijk belang van de geadopteerde is. 188 Het zal aldus steevast aan de rechtbank zijn om te oordelen of een herroeping van de adoptie in de betrokken zaak noodzakelijk is. De gevatte rechter lijkt hierbij over een grote beoordelingsvrijheid te beschikken, gelet op de afwezigheid van een relevante wettekst waaraan deze is verbonden. De Engelse rechtspraak toont echter aan dat de vordering tot herroeping van een adoptie slechts zeer uitzonderlijk wordt ingewilligd Vorderingsgerechtigden. De afwezigheid van een uitdrukkelijke regeling van de mogelijkheid tot herroeping in de Adoption and Children Act 2002 impliceert dat ook de categorieën vorderingsgerechtigden niet door de relevante adoptiewetgeving zijn bepaald. Hierdoor sluit deze wetgeving evenwel ook geen enkele belanghebbende uit van het recht om de herroeping van een mislukte adoptie bij de rechtbank te vorderen, wat in dit geval dus eerder een voordeel dan een nadeel lijkt op te leveren Gevolgen. Uit de voorhanden zijnde rechtspraak blijkt duidelijk dat een rechterlijke herroepingsbeslissing ook in Engeland het geadopteerde kind opnieuw laat opnemen in zijn of haar oorspronkelijke familie. Men doet als het ware alsof er geen adoptie heeft plaatsgevonden, waardoor de adoptieve afstamminsband tussen het geadopteerde kind en zijn of haar adoptanten verdwijnt en de afstammingsband met de oorspronkelijke familie hersteld wordt Beperkingen. Het grootste probleempunt inzake de Engelse herroeping lijkt evident. Het 188 DOUGLAS (professor aan het King s College London) verklaart ter zake dat enkel fundamentele fouten of onregelmatigheden in het adoptieproces een herroeping kunnen verantwoorden en bestempelt hierbij het welzijn van het geadopteerde kind als belangrijkste parameter: prof. G. DOUGLAS d.d. 2 mei Hierbij gaf hij drie sprekende voorbeelden. In de eerste zaak stond de gevatte rechtbank toe een geadopteerde met de Bosnische nationaliteit terug te geven aan diens biologische moeder. Reden hiervoor was dat ten tijde van de adoptie de adoptieouders niet van alle feiten op de hoogte waren. Het ging in deze zaak namelijk om een vluchteling. In een tweede relevante zaak beviel de rechtbank om een eenjarige baby terug te geven aan diens biologische moeder, aangezien zij de adoptie niet via een adoptiebureau had laten verlopen en dergelijk bureau de adoptieouders hoogstwaarschijnlijk als ongeschikt zouden aanmerken (J. FORTIN, Children s Rights and the Developing Law, Londen, LexisNexis UK, 2003, 436). In een laatste belangrijke zaak werd een adoptie tot slot tien jaar na diens creatie herroepen omdat de adoptanten het kind misbruikten, terwijl haar oorspronkelijke ouders haar terug in hun gezin wensten op te nemen (Royal Courts of Justice 14 januari 2015, nr. FD14P00822, prof. G. DOUGLAS d.d. 2 mei Courts of Justice 14 januari 2015, nr. FD14P00822, Ook DOUGLAS bevestigt dat een rechterlijke herroepingsbeslissing de oorspronkelijke ouders herstelt in hun juridisch statuut als ouder ten aanzien van het betrokken kind: prof. G. DOUGLAS d.d. 2 mei

88 ontbreken van een duidelijke wettekst waarin de (on)mogelijkheid tot herroeping wordt geregeld, zorgt immers voor heel wat rechtsonzekerheid ter zake. Bovendien is er vooralsnog geen principearrest geveld over de (on)herroepelijkheid van de Engelse adoptie, waardoor ook de rechtspraak geen eenduidige antwoorden kan bieden. Er heerst vandaag in Engeland dan ook verwarring omtrent de gronden en gevolgen van een eventuele herroeping. Een spoedige remediëring van deze absentie lijkt dan ook aangeraden. Toch dient het duidelijk te zijn dat de mogelijkheid tot herroeping van adopties in het Verenigd Koninkrijk geenszins onbestaande is Nieuwe adoptie. Nieuwe adopties zijn in het Verenigd Koninkrijk, net zoals in Nederland en Duitsland, onbeperkt toegelaten. De mogelijkheid tot nieuwe adoptie is immers uitdrukkelijk voorzien in artikel 46, (5) ACA, maar verder zet het relevante wetsartikel geen afwijkende gronden, vorderingsgerechtigden of gevolgen uiteen. Hieruit kan men afleiden dat de gevatte rechter bij het uitspreken van een nieuwe adoptie dezelfde regels dient te volgen als bij een eerste adoptie, zonder dat er een bijkomende voorwaarde wordt gesteld. DOUGLAS bevestigt dit en meent dat de Engelse wetgever artikel 46 (5) ACA enkel heeft ontworpen om te benadrukken dat in hoofde van reeds geadopteerde kinderen geen enkele limiet bestaat om opnieuw het voorwerp van adoptie uit te maken. 191 In wat volgt zullen deze gronden, vorderingsgerechtigden en gevolgen met betrekking tot de mogelijkheid tot nieuwe adoptie een korte uiteenzetting genieten Gronden. Een reeds geadopteerd kind zal in het Verenigd Koninkrijk het voorwerp van een nieuwe adoptie kunnen uitmaken wanneer dit zijn of haar belang zou dienen en indien tevens aan de overige grond- en vormvereisten inzake adoptie is voldaan. 192 Ook in het Verenigd Koninkrijk is een nieuwe adoptie geenszins aan strenge criteria onderworpen en is deze, net zoals een eerste adoptie, reeds mogelijk zodra dit de beste oplossing voor het kind lijkt. Opnieuw kan er van enige discriminatie tussen geadopteerde en oorspronkelijke kinderen geen sprake zijn en blijven de belangen van het kind steevast centraal staan Vorderingsgerechtigden. Ook in het Verenigd Koninkrijk volgt de totstandkoming van een nieuwe adoptie de normale gang van zaken. Het zijn dan ook de nieuwe kandidaat-adoptanten die een verzoek tot nieuwe adoptie bij de rechter dienen in te stellen. Dit kunnen twee partners gezamenlijk (art. 49, (1), (a) ACA) of één persoon afzonderlijk zijn (art. 49, (1), (b) ACA). Het verzoek tot nieuwe adoptie moet bovendien voldoen aan de bij artikelen 49, (2) en (3), 50 en 51 ACA 191 prof. G. DOUGLAS d.d. 2 mei Zie bijlage D: inzake de grond- en vormvereisten: art. 47; 48 en 49, (4) ACA. Inzake de toestemmingsvereisten van de oorspronkelijke (biologische of adoptieve) ouders: art. 52 ACA. 88

89 gestelde voorwaarden. Tot slot dient ook de rechter in het Verenigd Koninkrijk de toestemming van de huidige adoptanten te hebben alvorens deze een nieuwe adoptie kan uitspreken. Opnieuw voorziet de Engelse adoptiewetgeving evenwel in uitzonderingen op deze vereiste, waarin de rechtbank aan deze vereiste toestemming van een adoptant kan voorbijgaan (art. 52, (1) ACA) Gevolgen. Net zoals een eerste adoptie, zal ook een nieuwe adoptie het ouderlijk gezag integraal van de eerste naar de nieuwe (adoptief)ouders verplaatsen (art. 46, (1) en (2a) ACA). De mislukte adoptie wordt zodoende beëindigd door de totstandkoming van de nieuwe en meer geschikte adoptieve verwantschapsband tussen de geadopteerde en zijn of haar nieuwe adoptanten. Hoewel in de praktijk de herroeping van een mislukte adoptie in het Verenigd Koninkrijk slechts uitzonderlijk wordt aanvaard, biedt de Engelse adoptiewetgeving mislukte adopties wel nog een werkzame oplossing aan via de mogelijkheid tot nieuwe adoptie. Hierdoor vormt ook de mogelijkheid tot nieuwe adoptie in het Verenigd Koninkrijk, net zoals in Nederland, een efficiënte tegemoetkoming aan de problematiek van (on)herroepelijkheid bij adopties. 2: conclusie en suggesties 166. De bestudering van de Nederlandse en Engelse adoptiewetgevingen toont duidelijk aan dat beide landen op het vlak van de voorziene mogelijkheden tot beëindiging van mislukte adopties enkele interessante afwijkingen vertonen met de Belgische adoptieregelgeving. Twee besproken elementen springen daarbij in het oog Vooral de in beide landen soepel georganiseerde mogelijkheid tot nieuwe adoptie als effectieve tegemoetkoming aan de problematiek van (on)herroepelijkheid inzake sterke adopties, verdient een lofprijzing. Zowel in Nederland als in het Verenigd Koninkrijk wordt de herroeping van een mislukte adoptie slecht zeer uitzonderlijk aanvaard, waardoor men mislukte adopties in de praktijk op een andere manier dient op te vangen. Deze vereiste oplossing kan beslist worden gevonden in de mogelijkheid tot nieuwe adoptie, aangezien zowel de Nederlandse als de Engelse rechter een nieuwe adoptie reeds kan uitspreken zodra dit het belang van het kind dient (supra resp. nr. 151 en nr. 163). 89

90 De milde criteria die beide buitenlandse wetgevers aan de toelating van een nieuwe adoptie hebben gesteld, zorgen ervoor dat deze aan een groot aantal mislukte adopties de nodige uitweg kan bieden. Bovendien hebben zij met hun keuze om de nieuwe adoptie aan geen bijkomende vereisten te onderwerpen, ook het bestaan van enige discriminatie tussen geadopteerde en nietgeadopteerde kinderen vermeden en de centrale plaats van de belangen van het betrokken kind verzekerd. Opnieuw is het bestaan van een tegenstrijdigheid op het vlak van de mogelijkheid tot nieuwe adoptie tussen de Nederlandse en Engelse adoptiewetgevingen enerzijds en het Europees en internationaal recht anderzijds onwaarschijnlijk. Suggestie. De suggestie die deze masterproef, geïnspireerd door de Nederlandse en Engelse adoptiewetgeving, aan de Belgische wetgever voorlegt, bestaat dan ook opnieuw uit een merkbare versoepeling van de criteria die de huidige Belgische adoptiewetgeving stelt aan de toelating van een nieuwe adoptie. Indien de Belgische wetgever een nieuwe adoptie reeds zou toelaten zodra dit in het (kennelijk) belang van het kind is, zou deze een aanzienlijk groter aantal mislukte adopties kunnen remediëren en voor een belangrijk deel de in België heersende maatschappelijke en juridische problematiek kunnen wegwerken (cfr. infra nr. 224) Ten tweede levert de Nederlandse mogelijkheid tot herroeping van adoptie inspiratie voor de verbetering van de Belgische adoptiewetgeving. Hoewel de heel strikte regeling deze mogelijkheid op het eerste gezicht misschien weinig interessant doet lijken (supra nr. 161), dient de Belgische wetgever wel het in de Nederlandse herroepingsregelgeving vervatte idee in overweging te nemen. De aldaar opgenomen strikte vorderingsmodaliteiten leiden mijns inziens tot de opvatting dat de Nederlandse adoptie de facto eerder onherroepelijk dan herroepelijk is. Voor die gevallen waarin de Nederlandse wetgever een afwijking werkelijk nodig achtte, vormt artikel 1:231 BW dan ook een zeer bescheiden uitzondering op de principiële onherroepelijkheid. Dezelfde aanpak lijkt bovendien aanwezig in het Verenigd Koninkrijk, aangezien ook daar de herroeping van een mislukte adoptie uiterst zeldzaam, maar wel mogelijk is. Suggestie. De exceptionele toelating om een volle adoptie te herroepen, zou ook het Belgische adoptierecht kunnen verbeteren. Een concrete suggestie stelt zodoende voor om de principiële onherroepelijkheid van de Belgische volle adoptie te behouden, maar om deze in de toekomst te nuanceren door een (bijzonder strikt geregelde) uitzonderingsgrond hierop. Enkel indien de wederopleving van de oorspronkelijke afstammingsband in het betrokken geval de meest billijke en redelijke oplossing blijkt, zou de rechter de betrokken adoptie kunnen herroepen (cfr. infra nr. 90

91 228). Indien de oorspronkelijke ouders het meest geschikt lijken om het betrokken kind opnieuw op te vangen, zou een herroeping van de mislukte adoptie immers efficiënter zijn dan een gedwongen omweg via de nieuwe adoptie. 91

92 Afdeling 3: Denemarken, Letland en Oostenrijk 169. Het lijkt opportuun de bespreking van de buitenlandse adoptiewetgevingen af te ronden met een overzicht van de landen waarin de mogelijkheden tot beëindiging van mislukte adopties zodanig ruim zijn geregeld dat de gelijkenissen met het Belgische adoptierecht minimaal worden. Zowel het Deense, Letse als Oostenrijkse adoptierecht behoren hiertoe. Elk van deze landen stelt immers enerzijds een herroeping op verschillende ruim omschreven gronden vatbaar voor herroeping en laten anderzijds ook de totstandkoming van een nieuwe adoptie toe zodra dit in het belang van het kind is. Deze vier landen zullen dan ook omwille van hun gelijkaardige adoptieregelgeving en gedeelde tolerante houding ten aanzien van de mogelijkheden tot beëindiging van mislukte adopties, samen het voorwerp van een bespreking uitmaken. 1: Denemarken 1) Stand van zaken: wetgeving, rechtspraak, rechtsleer 170. In Denemarken bestaat slechts één soort adoptie die een sterk/vol karakter vertoont 193 en zodoende opnieuw voldoende dicht aanleunt bij de Belgische volle adoptie om in de context van deze masterproef duidelijke relevantie te vertonen Herroeping. Een groot verschilpunt tussen de Deense en Belgische volle adoptie bestaat daarentegen uit het herroepelijke karakter van deze eerstgenoemde. (art. 18 en 19 van de The Adoption Consolidation Act, hierna: de Deense Adoptiewet) Gronden. De Deense adoptiewetgeving geeft in het algemeen twee gronden aan die aanleiding kunnen geven tot een herroeping. Enerzijds kan de herroeping van een adoptie plaatsvinden op grond van een overeenkomst hiertoe en anderzijds kan ook foutief gedrag bij de adoptiefouders een herroeping bewerkstelligen Ten eerste kan het Deense National Social Appeals Board 194 een in Denemarken bestaande 193 Een Deense adoptie creëert tussen de adoptant(en) en het geadopteerde kind immers dezelfde wettelijke verhoudingen als diegene bestaande tussen oorspronkelijke ouders en hun kind. Tezelfdertijd zal de afstammingsband tussen het geadopteerde kind en zijn of haar oorspronkelijke familie volledig uitdoven (art. 16 (1) Deense Adoptiewet). De belangrijkste gevolgen van een Deense adoptie zijn aldus opnieuw nagenoeg gelijk aan diegene van een Belgische volle adoptie (art BW). 194 Het Deense National Social Appeals Board is te vergelijken met een minister van familie- en consumentenzaken in België. 92

93 adoptie herroepen wanneer zowel de meerderjarige geadopteerde als zijn of haar adoptant(en) dit wensen (art. 18, lid 1 Deense Adoptiewet). Een zuivere overeenstemming tussen een volwassen geworden geadopteerde en diens adoptiefouders volstaat met andere woorden om een adoptie in Denemarken te laten herroepen. Indien de geadopteerde de leeftijd van achttien jaar daarentegen nog niet heeft bereikt, kan een herroeping van de adoptie geschieden op grond van een overeenkomst tussen de adoptiefouder(s) en de oorspronkelijke ouders. Hierbij geldt evenwel de bijkomende voorwaarde dat de herroeping de belangen van het kind moet dienen (art. 18, lid 2 Deense Adoptiewet). Wanneer het adoptiefkind ouder is dan twaalf jaar vereist de Deense Adoptiewet in dat geval bovendien tevens zijn of haar toestemming tot de herroeping (art. 18, lid 3 Deense Adoptiewet). 195 Deze consensuele gronden tot herroeping zijn tot nog toe de meest soepele gronden die reeds in deze masterproef zijn besproken. De mislukking van de adoptie hoeft immers geen enkele gewichtigheidsgraad te bereiken en enkel wanneer de geadopteerde minderjarig is, vereist de wet een toetsing aan zijn of haar belangen. Tot slot komt het in dit geval niet aan een rechterlijke instantie, maar aan de minister van familie- en consumentenzaken toe om het verzoek tot herroeping te beoordelen. Elke rechterlijke toetsing blijft daarbij afwezig. De verschillen met de Belgische wetgeving ter zake zijn aldus onmiskenbaar Ten tweede kan (ditmaal wel enkel) een rechterlijke instantie een adoptie eveneens herroepen indien de adoptanten zich schuldig maakten aan ernstig wangedrag ten opzichte van het geadopteerde kind, herhaaldelijk tekort kwamen aan het vervullen van hun ouderlijke verplichtingen of nog indien, om enige andere reden, de herroeping van de adoptie in het fundamenteel belang van het geadopteerde kind zou zijn (art. 19, (1) Deense Adoptiewet). De Deense wetgever stelde zich aldus duidelijk kindvriendelijk op en de gebruikte terminologie doet vermoeden dat de rechter in Denemarken eerder eenvoudig een adoptie kan herroepen wanneer wordt aangetoond dat de adoptiefouders er niet in slagen om het kind op een gepaste wijze op te vangen. Daarentegen stelt de Deense adoptiewetgever zich ten aanzien van de adoptanten heel wat minder bereidwillig op, aangezien het Deense adoptierecht nergens bepaalt dat ook schuldig of foutief gedrag uitgaande van de geadopteerde zelf tot een herroeping van de betrokken adoptie kan leiden. De beëindiging van een adoptie kan nochtans in het belang van de 195 Hiertoe dient men het kind voorafgaandelijk duidelijk te informeren over de precieze betekenis van een eventuele herroeping en over de gevolgen die deze met zich mee zou brengen. Indien het kind de vermelde leeftijdsdrempel evenwel nog niet zou zijn overgeschreden, wordt wel geïnventariseerd hoe het kind tegenover de herroeping van diens adoptie staat, maar is zijn of haar uitdrukkelijke toestemming niet vereist (art. 18, (4) Deense Adoptiewet). Bij de beoordeling van de wenselijkheid de herroeping uit te spreken, zal het Deense National Social Appeals Board vervolgens zo veel mogelijk met de uitgesproken mening van het kind rekening houden. 93

94 andere kinderen uit het gezin zijn Tot slot dient de Deense rechtbank de herroeping van een adoptie steeds ten aanzien van beide gehuwde adoptanten uit te spreken, zelfs wanneer de gronden van artikel 19 van de Deense Adoptiewet slechts aan één van beide echtgenoten toerekenbaar zijn (art. 20 Deense Adoptiewet) Vorderingsgerechtigden. Bij het overlopen van de categorieën vorderingsgerechtigden dient men een onderscheid te maken tussen de situatie waarin de herroeping geschiedt op basis van een overeenkomst, dan wel ingevolge een vorm van onrechtmatig gedrag uitgaande van de adoptiefouder(s) In het eerste geval is het gebruik van de term vorderingsgerechtigden in principe niet volledig correct, aangezien er op geen enkel moment werkelijk een vordering bij de rechter wordt ingesteld. Wel zijn het duidelijk de betrokken partijen (de adoptanten samen met een meerderjarige geadopteerde of samen met de oorspronkelijke ouders van een geadopteerd kind) die de beëindiging van de adoptie initiëren door aan het National Social Appeals Board hun overeenkomst tot herroeping van de adoptie voor te leggen. Hierbij gelden bevat de Deense adoptiewet evenwel nog twee verduidelijkingen. Ten eerste licht artikel 18, lid 1 van de Deense Adoptiewet nog toe dat wanneer één van de partijen onder een bewind (guardianship) is geplaatst of wettelijk onbekwaam werd verklaard, zijn of haar wettelijke vertegenwoordiger dient te verklaren met de overeenkomst tot herroeping van de betrokken adoptie dient in te stemmen. Ten tweede wordt tevens uitdrukkelijk gestipuleerd dat bij vooroverlijden van de adoptanten, het National Social Appeals Board het verzoek tot herroeping tevens kan inwilligen wanneer dit enkel uitkomt van de oorspronkelijke ouders (art. 18, (5) Deense adoptiewet) Wanneer de herroeping daarentegen het gevolg is van schuldig gedrag uitgaande vanwege de adoptiefouder(s), bepaalt de relevante Deense wetgeving duidelijk dat een ontvankelijke vordering tot herroeping enkel kan uitgaan van de geadopteerde zelf (art. 19, lid 2 Deense Adoptiewet). Indien deze evenwel nog minderjarig is, of uit hoofde van krankzinnigheid, geestelijke deficiëntie of om het even welke andere gelijkaardige omstandigheid, onbekwaam is om zijn of haar eigen zaken te beheren, dient de wettelijke beschermer van het kind, zijnde een oorspronkelijke vader of moederouder of het National Social Appeals Board het verzoek tot herroeping in te stellen. 94

95 179. Gevolgen. Vooreerst verklaart artikel 23, lid 1 van de Deense Adoptiewet dat de herroeping van een adoptie de ontstane wettelijke afstammingsbanden tussen de geadopteerde en zijn of haar adoptanten (en hun familie)adoptieve familie verbreekt. Wel laat hetzelfde artikel de rechtbank tevens toe om de voormalige adoptanten te veroordelen tot het blijven betalen van onderhoud aan het kind, in het geval waarin de herroeping berust op artikel 19 van de wet en wanneer dit door bijzondere omstandigheden gerechtvaardigd lijkt. Vervolgens zal (doorgaans) de oorspronkelijke afstammingsband in principe heropleven. De reintegratie van een minderjarige geadopteerde in zijn of haar oorspronkelijke familie geschiedt immers automatisch wanneer de herroeping kan vastgelegd worden in een onderling akkoord (art. 23, lid 2 Deense Adoptiewet). Ingeval van een herroeping ten aanzien van een meerderjarige geadopteerde, beschikt het National Social Appeals Board, of de rechter daarentegen over een keuzemogelijkheid om de oorspronkelijke afstammingsbanden al dan niet opnieuw wettelijk te bevestigen. Een bevestiging van de oorspronkelijke afstammingsband kan evenwel slechts geschieden op verzoek van de geadopteerde zelf en met duidelijke toestemming van de oorspronkelijke ouders (art. 23, lid 4 Deense Adoptiewet). 196 Tot slot verleent artikel 23, (3) van de Deense Adoptiewetgeving de gevatte rechterlijke instantie eveneens een appreciatiemarge Ook wanneer de herroeping het gevolg is van tot slot enige vorm van schuldig gedrag in hoofde van de adoptanten de herroeping bewerkstelligde, verleent artikel 23, lid 3 van de Deense Adoptiewetgeving de gevatte rechterlijke instantie een appreciatiemarge. Ook in dit geval kan de rechterop, rekening houdende met de redenen van de herroeping, de leeftijd van de geadopteerde en andere omstandigheden, vrij beslissen of het betrokken kind al dan niet terug juridisch deel moet uitmaken van diens zijn of haar oorspronkelijke familie De Deense adoptiewetgeving vertoont ten opzichte van de hierboven besproken rechtssystemen van Nederland en het Verenigd Koninkrijk aldus een interessant verschil in die mate dat zij de rechter toelaat af te wijken van het principiële gevolg van een herroeping, dat bestaat uit de automatische heropleving van de oorspronkelijke afstammingsband. Hierdoor kan de rechter in het betrokken geval zoeken naar de beste oplossing voor de geadopteerde Beperkingen. Ook deze milde adoptieregelgeving blijft evenwel vatbaar voor kritiek. Dit blijkt uit drie concrete bedenkingen. 196 Indien slechts één biologische ouder zijn toestemming tot dergelijk herstel verleent, kan de bevoegde instantie oordelen dat de geadopteerde enkel opnieuw in de wettelijke relatie ten opzichte van die ouder en diens familie zal integreren (art. 23, lid 4 Deense Adoptiewet). 95

96 182. Ten eerste dient het duidelijk te zijn dat de Deense adoptiewetgeving enkel een mild karakter vertoont ten aanzien van de geadopteerde zelf. Wanneer het geadopteerde kind ouder is dan twaalf jaar kunnen de adoptanten daarentegen nooit de herroeping van de adoptie zonder zijn of haar toestemming bekomen. De Deense Adoptiewet duidt immers nergens in haar bepalingen foutief of schuldig gedrag vanwege de geadopteerde aan als mogelijke grond tot herroeping en dit ongeacht de gewichtigheid van de aanwezige omstandigheden Een tweede bemerking bestaat uit de vaststelling dat enkel de geadopteerde (zelf of via een vertegenwoordiger) een verzoek tot herroeping op grond van schuldig of foutief gedrag van de adoptanten bij de rechter kan indienen. Men ontneemt aldus ook hier de oorspronkelijke ouders of andere bloedverwanten en belanghebbenden de kans om de rechter op de hoogte te stellen van het mislukken van de adoptie van zijn of haar kind, familielid of dierbare. Wel biedt de Deense adoptiewetgeving aan de geadopteerde de kans om vanuit eigen initiatief de rechter om de beëindiging van zijn of haar mislukte adoptie te verzoeken. In België treft de onmogelijkheid om te ageren wanneer de adoptie op grond van zeer gewichtige redenen mislukt blijkt, daarentegen zelfs de persoon van de geadopteerde (supra nr. 33 e.v.) Tot slot kan men steun vinden voor de opvatting dat de Deense herroepingsregelgeving een te soepel karakter dreigt te krijgen. Wanneer een onderlinge overeenkomst tot de herroeping van adoptie kan leiden, ontstaat immers de mogelijkheid voor de betrokken partijen om op grond van louter materiële motieven deze weg in te slaan. Men zou bijvoorbeeld voor herroeping kunnen opteren teneinde de geadopteerde in de best mogelijke erfrechtelijke positie te installeren. Het is hierbij zelfs denkbaar dat één van de partijen erin slaagt de andere partij tot zijn of haar toestemming tot de herroeping te dwingen. Op dit punt lijkt de Deense adoptiewetgeving dan ook te ver af te dwalen van het door de Belgische wetgever gekoesterde verlangen om adopties op proef te vermijden Nieuwe adoptie. Net zoals in Duitsland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk behelst de Deense adoptiewetgeving geen enkel verbod op het uitspreken van een nieuwe adoptie na een eerste mislukte adoptie Gronden. De Deense adoptiewetgeving bepaalt nergens dat er specifieke gronden bestaan of dat aan bijkomende voorwaarden dient te zijn voldaan opdat de rechtbank een nieuwe adoptie kan uitspreken. Ook in Denemarken dienen aldus enkel de algemene grond- en vormvereisten inzake 96

97 adopties te zijn vervuld (art. 1 tot 15 Deense Adoptiewet). Bij het mislukken van een eerste adoptie zal de rechtbank aldus een nieuwe adoptie kunnen uitspreken zodra een voorafgaand onderzoek aantoont dat de nieuwe adoptie in het belang van de geadopteerde is en dat de nieuwe adoptanten de geadopteerde zullen opvoeden of dit reeds doen. Ook de aanwezigheid van andere speciale redenen kan bovendien de totstandkoming van een nieuwe adoptie rechtvaardigen (art. 2 Deense Adoptiewet). In tegenstelling tot wat in België het geval is, stelt de Deense adoptiewet geen strenge voorwaarden aan de mogelijkheid tot nieuwe adoptie en laat deze de Deense rechter toe een nieuwe adoptie uit te spreken zodra dit voor het kind de beste oplossing lijkt. Op die manier staat het belang van het geadopteerde kind ook in Denemarken volledig centraal, krijgt een groot aantal geadopteerde kinderen een tweede kans op de ontplooiing van een geschikte gezinsomgeving en bestaat er geen discriminatie tussen geadopteerde en oorspronkelijke kinderen Vorderingsgerechtigden. Net zoals het voorgaande zal ook de totstandkoming van een nieuwe adoptie met betrekking tot de vorderingsgerechtigden het normale verloop van adopties volgen. Zodoende zal de gevatte rechterlijke instantie een nieuwe adoptie in beginsel op verzoek van de kandidaat-adoptant(en) uitspreken. Opnieuw kan de nieuwe adoptie evenwel slechts tot stand komen wanneer de bij de eerste adoptie betrokken personen hun toestemming met de adoptie verlenen. Ten eerste zal aldus het kind, mits dit ouder is dan twaalf jaar, zijn/haar toestemming met de adoptie moeten verlenen (art. 6, (1) Deense Adoptiewet) en ten tweede is ook de toestemming van de huidige (adoptief)ouders vereist (art. 7, (1) Deense Adoptiewet). Ook in Denemarken kan de rechter onder bepaalde voorwaarden aan deze laatste reeks toestemmingen evenwel voorbij gaan (Art. 7, (2) en (3) j. art. 9, (2) en (3) Deense Adoptiewet). Voor een extensief overzicht hiervan wordt verwezen naar bijlage E, dat een Engelstalige versie van de Deense Adoptiewet behelst. Opnieuw kan van enige discriminatie tussen geadopteerde en niet geadopteerde kinderen op dit vlak dan ook geen sprake zijn en lijkt een strijdigheid met artikel 6 EVRM alvast een stuk onwaarschijnlijker dan dat in België het geval is (supra nr. 76) Gevolgen. Artikel 22 van de Deense Adoptiewet stipuleert uitdrukkelijk dat ingeval van een nieuwe adoptie de daaraan voorafgaande adoptie wordt geacht te zijn herroepen. Dit artikel en vormt zodoende het enige wetsartikel in de Deense Adoptiewet dat expliciet van de mogelijkheid tot nieuwe adoptie gewag maakt. Anderdeels zorgt dit artikel evenwel meteen ook voor 97

98 verwarring, aangezien het in principe eigen is aan een herroepingsbeslissing dat zij de heropleving van de oorspronkelijke afstamminsband tot gevolg heeft, in plaats van een nieuwe adoptieve afstammingsband. Vanzelfsprekend kan dit echter bij een nieuwe adoptie geenszins de bedoeling zijn. Het lijkt dan ook aannemelijk dat de Deense wetgever met deze bepaling enkel duidelijk wou maken dat een nieuwe adoptie de voorgaande adoptie in al zijn aspecten beëindigt. Vervolgens genieten artikel 16, (1), leden 1 en 2) van de Deense Adoptiewet ook bij een nieuwe adoptie ten volle uitwerking en zal de nieuwe adoptie leiden tot het ontstaan van een volwaardige (nieuwe) volwaardige adoptieve afstammingsband tussen de geadopteerde en diens nieuwe adoptanten. Het belang van dit artikel bestaat er dan ook uitsluitend in dat zij de mogelijkheid tot een nieuwe adoptie uitdrukkelijk toelaat Beperkingen. Gelet op de grote analogie tussen enerzijds de Deense en anderzijds de Duitse, Nederlandse en Engelse adoptiewetgeving op het vlak van de mogelijkheid tot nieuwe adoptie, kan voor een overzicht van de pijnpunten van de betrokken regelingen worden verwezen naar de desbetreffende randnummers (resp. nrs. 137 en 154). 2: Letland 1) Stand van zaken: wetgeving, rechtspraak, rechtsleer 190. De Letse adoptiewetgeving sluit zich, op het vlak van haar algemene organisatie en voorziene mogelijkheden tot beëindiging van mislukte adopties, grotendeels aan bij de adoptieregeling zoals zij in Denemarken geldt. Dit betekent evenwel meteen ook dat de Letse en Belgische adoptiewetgeving heel wat minder gemeenschappelijke elementen bevatten. Ook in Letland bestaat slechts één soort adoptie die, gelet op haar belangrijkste gevolgen, opnieuw als sterk dient te worden gekwalificeerd. 197 Daarnaast opteerde ook de Letse adoptiewetgever duidelijk voor een gedoogbeleid met betrekking tot de mogelijkheden om mislukte adopties te beëindigen. Enerzijds stelde deze de Letse adoptie immers op basis van verschillende ruime gronden vatbaar voor herroeping (art. 175 van de Civiele Wet van Letland) en anderzijds onthield ook de Letse wetgever zich ervan om de mogelijkheid tot nieuwe adoptie aan strenge criteria te 197 Enerzijds zal de adoptie immers leiden tot de integrale opname van de geadopteerde in de familie van zijn of haar adoptiefouders (art. 172, lid 1 van de civiele wet van Letland) en anderzijds zal de relatie tussen de geadopteerde en diens oorspronkelijke familie in beginsel ook uitdoven (art. 173, lid 2 van de civiele wet van Letland). De relevante wetsartikelen bevatten hierbij evenwel nog een aantal verduidelijkingen, waarvoor verwezen wordt naar bijlage F en de aldaar weergegeven artikelen 172 tot 174 van de civiele wet van Letland. Opmerking: de betrokken partijen kunnen van beide gevolgen echter afwijken door middel van een andersluidend beding in de adoptieovereenkomst. 98

99 onderwerpen Herroeping. Een essentieel kenmerk van de Letse adoptie is zodoende haar herroepelijke karakter (art. 175 van de Civiele Wet van Letland), ontworpen ter beëindiging van mislukte adopties. De Letse wetgever heeft zich bij het organiseren van de mogelijkheden tot herroeping bovendien zeer meegaand opgesteld door deze aan geenszins strenge criteria te onderwerpen. Een wettelijke analyse van de Letse herroepingsgronden doet zelfs vermoeden dat de gestelde criteria nog sneller worden bereikt dan in Denemarken Gronden. Het relevante wetsartikel duidt drie gronden aan waarop de rechter in Letland een herroeping kan uitspreken Ten eerste kan de Letse rechtbank een adoptie herroepen indien haar totstandkoming geschiedde met een miskenning van de algemene grond- en vormvoorwaarden tot adoptie (art. 175, lid 1, 1) van de Civiele Wet van Letland). 199 De Letse adoptiewetgeving laat de wetgever hierbij echter wel toe de inwilliging van dergelijk verzoek tot herroeping te weigeren wanneer dit niet in het belang van de minderjarige geadopteerde is (art. 175, lid 2 van de civiele wet van Letland). Deze herroepingsgrond vertoont een grote mate van overeenstemming met de eerst besproken Duitse herroepingsgrond (art BGB), waardoor de onder randnummer 121 uiteengezette opmerkingen ook hier volledig opgaan. Een verschil tussen beide herroepingsgronden bevindt zich evenwel nog in de ruimere toepassingsgebied van het Letse exemplaar, daar deze de miskenning van elke voorwaarde voor adoptie als herroepingsgrond aanduidt en niet enkel doelt op gebreken aan de toestemmings- en verzoekvereisten Ten tweede stelt de Civiele Wet van Letland op algemene wijze dat een adoptie tevens kan worden herroepen wanneer dit het belang van de minderjarige geadopteerde zou dienen (art. 175, lid 1, 2) van de civiele wet van Letland). Deze herroepingsgrond is opnieuw erg ruim, aangezien deze het loutere belang van het kind als enige criterium kwalificeert. Onder voorbehoud van een strenge interpretatie en toepassing van deze herroepingsgrond in de praktijk, is het dan ook aanneembaar dat in Letland een herroeping zonder aanzienlijke moeilijkheden reeds kan plaatsvinden in geval van (fysische of psychologische) ziekte van de adoptanten, bij aanwezigheid 198 De Letse adoptiewetgeving gebruikt de terminologie het terzijde schuiven van de adoptie. 199 De algemene voorwaarden tot adoptie liggen vervat in de artikelen 162 tot 171 van de Civiele Wet van Letland. 200 Zodoende wordt voornamelijk een miskenning van de in artikel 163 van de Civiele Wet van Letland vervatte leeftijdsvereisten en de in artikel 167 van die wet gestelde voorwaarde, als bijkomende grond tot herroeping aangeduid. 99

100 van een sterkere socio-affectieve band met het oorspronkelijk gezin, in geval van een beroerde financiële situatie van het adoptiegezin of in andere omstandigheden die evenwel niet zodanig buitengewoon of onbedwingbaar zijn dat zij de handhaving van de adoptieband onmogelijk maken Tot slot volstaat ook in Letland, als derde en laatste herroepingsgrond, een loutere overeenkomst tussen de geadopteerde en zijn of haar adoptanten om de tussen hen bestaande adoptieve afstammingsband door de rechtbank te laten herroepen (art. 175, lid 1, 3) van de Civiele Wet van Letland). Aangezien zowel een uitgebreide belangenafweging tussen de betrokken partijen als een vereiste gewichtigheidsgraad inzake de noodzaak tot herroeping hier afwezig zijn, is ook deze laatste grond vanzelfsprekend erg ruim te interpreteren Het is aldus duidelijk dat de Letse adoptiewetgeving verschillende en ruim toepasbare mogelijkheden tot herroeping van mislukte adopties ter beschikking stelt Vorderingsgerechtigden. De Civiele Wet van Letland maakt geen gewag van afwijkende regelen inzake de categorieën personen die gerechtigd zijn de herroeping van een mislukte adoptie te vorderen. Hierdoor kan men vermoeden dat de algemene regels ter zake gelden en dat in principe elke belanghebbende met rechtsbekwaamheid gemachtigd zal zijn om een verzoek tot herroeping in te stellen. Aangezien in België de belangrijkste mogelijkheid tot beëindiging van mislukte volle adopties, zijnde de mogelijkheid tot nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen, enkel het Openbaar Ministerie als vorderingsgerechtigde aanstelt (art , 3 BW) en zo verschillende repercussies op zowel maatschappelijk als juridisch vlak veroorzaakt (supra nrs. 65 e.v.), lijkt de Letse Adoptieregelgeving vanwege haar soepelere invulling van de categorieën vorderingsgerechtigden aldus bijzonder interessant Gevolgen. Ook in Letland maakt de herroeping van een adoptie in eerste instantie een einde aan de mislukte adoptieve afstammingsband tussen enerzijds de geadopteerde en zijn of haar descendenten en anderzijds de adoptiefouders en hun familie. Tegelijkertijd zal een herroepingsbeslissing ook de oorspronkelijke afstammingsband tussen de geadopteerde en zijn of haar oorspronkelijke familie laten heropleven door deze opnieuw wettelijk te bevestigen. Indien de herroeping geschiedt ten aanzien van een minderjarige geadopteerde komt het echter wel aan de rechter toe om te beslissen wie in de toekomst het ouderlijk gezag over het kind mag uitoefenen (art. 176 Civiele Wet van Letland). 100

101 Deze gevolgen ressorteren hun uitwerking vanaf de dag dat de rechterlijke herroepingsbeslissing kracht van gewijsde verwerft (art. 175, lid 2 Civiele Wet van Letland) Beperkingen. De ruime toepassingsmodaliteiten van de Letse herroeping, voornamelijk inzake de herroepingsgronden en vorderingsgerechtigden, impliceren dat van grove beperkingen in de letterlijke zin van het woord geen sprake is. Wel moet worden opgemerkt dat ook in Letland foutief gedrag vanwege de geadopteerde zelf als dusdanig niet is opgenomen in de lijst met herroepingsmotieven uit artikel 175 van de Civiele Wet van Letland. Daarnaast is het tot slot niet onwaarschijnlijk dat ook de Letse mogelijkheden tot herroeping zodanig soepel geregeld zijn dat zij, net zoals in Denemarken, een gevaar op misbruik doen ontstaan Nieuwe adoptie. Vervolgens heeft ook de Letse adoptiewetgever ervoor geopteerd geen verbod of beperkingen op nieuwe adopties in de wetgeving te voorzien, waardoor deze toegestaan zijn in alle omstandigheden waarin de rechter ook een eerste adoptie kan uitspreken. De aanvaarding van de mogelijkheid tot nieuwe adoptie is bovendien ook a contrario af te leiden uit artikel 166 van de Civiele Wet van Letland. Dit wetsartikel stelt immers dat een persoon niet gelijktijdig door verschillende ongehuwde personen kan worden geadopteerd, waaruit af te leiden is dat een persoon wel achtereenvolgens door verschillende personen kan worden geadopteerd. Zodoende neemt de Letse adoptiewetgever, net zoals de Duitse, Nederlandse en Deense wetgevers, een zeer tolerante houding aan tegenover de mogelijkheid om mislukte adopties te beëindigen door het uitspreken van een nieuwe adoptie. De algemene bevindingen die bij de bespreking van deze landen met betrekking tot de nieuwe adoptie zijn uiteengezet, gelden dan ook ten aanzien van de Letse mogelijkheid tot nieuwe adoptie. Hierdoor volstaat het in wat volgt de gronden, vorderingsgerechtigden en gevolgen inzake de Letse mogelijkheid tot nieuwe adoptie slechts kort uiteen te zetten Gronden. In Letland kan de rechter een nieuwe adoptie ten aanzien van een minderjarige toestaan van zodra dit in het belang van dit kind is én er redenen voorhanden zijn om aan te nemen dat de adoptie een ware ouder-kind relatie tussen de nieuwe adoptiefouders en de geadopteerde zal doen ontstaan (art. 162, lid 1 Civiele Wet van Letland). Een meerderjarige kan enkel opnieuw het voorwerp van een adoptie uitmaken wanneer dergelijke ouder-kind relatie reeds bestaat (art. 162, lid 2 Civiele Wet van Letland). 101

102 Daarnaast dienen voor de totstandkoming van een nieuwe adoptie tevens de algemene voorwaarden tot adoptie, vervat in de artikelen 163 tot 168 van de Civiele Wet van Letland, te zijn vervuld Vorderingsgerechtigden. Ook in Letland moet het verzoek tot nieuwe adoptie in eerste instantie uitgaan van de nieuwe kandidaat-adoptanten (art. 171, lid 1 van de Civiele Wet van Letland). Opnieuw kan de nieuwe adoptie in beginsel echter niet zonder medewerking van de huidige adoptanten tot stand komen, aangezien deze, zolang de geadopteerde minderjarig is, met de nieuwe adoptie moeten toestemmen. Ook de Letse adoptiewet beschrijft echter enkele situaties waarin de rechter aan deze vereiste ouderlijke toestemming kan voorbijgaan (art. 169, leden 2-4 van de Civiele Wet van Letland). Indien de geadopteerde ouder is dan twintig jaar zal ook hij of zij tot slot tot de nieuwe adoptie moeten toestemmen (art. 169, eerste lid van de Civiele Wet van Letland) Gevolgen. De nieuwe adoptie maakt een einde aan de eerste mislukte adoptie (art. 173, lid 2 van de Civiele Wet van Letland) door deze te vervangen door een nieuwe adoptieve afstammingsband die wordt geacht meer in het belang van het betrokken kind te zijn (art. 172, lid 1 van de Civiele Wet van Letland). Een geadopteerde minderjarige verkrijgt aldus het juridische statuut van kind van zijn of haar nieuwe adoptanten en zal zodoende volledig integreren in deze nieuwe familie (art. 173, lid 1 van de Civiele Wet van Letland) Zowel de ruime mogelijkheden tot herroeping van de Letse adoptie, als de enorm tolerante houding ten aanzien van de mogelijkheid tot nieuwe adopties, maken duidelijk dat ook de Letse adoptiewetgever de mogelijkheden tot beëindiging van mislukte adopties aan beduidend mildere criteria heeft onderworpen dan de Belgische adoptiewetgever. De Letse adoptiewetgeving zal doorgaans toelaten een mislukte adoptie te beëindigen van zodra dit in het belang van het geadopteerde kind is en dit hetzij door de oorspronkelijke afstammingsband te herstellen, hetzij middels de creatie van een nieuwe adoptieve afstammingsband. In België blijft deze eerste mogelijkheid ingeval van een volle adoptie tot nog toe echter volledig onbestaande (supra nrs. 56 e.v.) en staat de mogelijkheid tot nieuwe adoptie slechts open bij vooroverlijden van de adoptiefouder, na een herzieningsbeslissing of wegens zeer gewichtige redenen (supra nrs. 27 e.v.). 201 De betrokken partijen hebben evenwel het recht om in de (nieuwe) adoptieovereenkomst van deze gevolgen af te wijken (art. 172, lid 1 van de Civiele Wet van Letland j. art. 173, lid 2 van de Civiele Wet van Letland). 102

103 3: Oostenrijk 1) Stand van zaken: wetgeving, rechtspraak, rechtsleer 205. Als derde in rij kan ook het Oostenrijkse adoptierecht fungeren als voorbeeld van een rechtssysteem met zeer uitgebreide mogelijkheden tot beëindiging van mislukte adopties. De Oostenrijkse wetgever creëerde immers verschillende gronden ter rechtvaardiging van de herroeping van adopties, hoewel ook de Oostenrijkse adoptie als sterk te beschouwen is. 202 Vervolgens weigerde ook deze wetgever de mogelijkheid tot nieuwe adoptie, na een mislukte vorige adoptie, aan vergaande beperkingen te onderwerpen. Opnieuw zullen beide beëindigingsmechanismen in wat volgt een korte uiteenzetting genieten Herroeping. Ook in Oostenrijk kan een rechterlijke instantie een mislukte adoptie beëindigen door deze te herroepen. De gronden waarop een herroeping kan geschieden zijn bovendien erg ruim omschreven en bieden belanghebbenden in een groot aantal omstandigheden de kans om de adoptieve afstammingsband opnieuw in te wisselen voor de oorspronkelijke verwantschapsband Gronden. Verschillende gebeurtenissen kunnen de herroeping van een adoptie in Oostenrijk uitlokken. Een eerste reeks herroepingsmotieven is opgenomen in artikel 184, lid 1 ABGB. Een tweede reeks ligt vervat in het daaropvolgende artikel 184a, lid 1 ABGB Ten eerste kan de rechter in Oostenrijk een adoptie herroepen wanneer deze op laakbare wijze tot stand is gekomen. Artikel 184, lid 1 ABGB somt hierbij een aantal door de Oostenrijkse wetgever ontoelaatbaar geachte gebreken op. Het gaat om ernstige omstandigheden zoals wanneer de persoon die de handtekening onder de adoptieovereenkomst zette in feite juridisch incompetent was (art. 184, lid 1, sub 1 ABGB). Ten tweede kan de Oostenrijkse rechtbank de adoptie eveneens herroepen indien een niet-gerechtigd kind zelf de adoptieovereenkomst heeft gesloten (art. 184, lid 1, sub 2 ABGB) of wanneer de geadopteerde door meerdere personen tegelijk is geadopteerd (art. 184, lid 1, sub 3 ABGB). Artikel 184 lid 1 sub 4 ABGB noemt als 202 In Oostenrijk creëert een adoptie immers opnieuw dezelfde juridische afstammingsband tussen de geadopteerde en zijn of haar adoptiefouders als ware het een kind geboren uit het huwelijk van die adoptanten. Wanneer de adoptie plaatsvindt door gehuwden, kan men het betrokken kind vervolgens niet langer als een afstammeling van diens biologische ouders beschouwen (art. 182 lid 1 Allgemeines Bürgerliches Gesetzbuch, hierna: ABGB). Dit verdient evenwel onmiddellijk een nuancering, aangezien, enigszins in afwijking van hetgeen doorgaans het geval is, een Oostenrijkse adoptie niet alle banden tussen het geadopteerde kind en zijn of haar oorspronkelijke ouders verbreekt: zie immers art. 182a, leden 1 en 2 ABGB en art. 182b ABGB. Toch leunt de Oostenrijkse adoptie, gelet op diens belangrijkste gevolgen, veeleer bij de Belgische volle adoptie, dan bij onze gewone adoptie aan. 103

104 herroepingsgrond vervolgens het gegeven dat de adoptieovereenkomst enkel is gesloten om het voor de geadopteerde mogelijk te maken de familienaam van de adoptant te verkrijgen of om een situatie te creëren van onwettige seksuele betrekkingen. Tot slot sluit artikel 184 lid 1 sub 5 ABGB de opsomming af door ook het ontbreken van een geschrift waarin de adoptieovereenkomst is vastgelegd als grond tot herroeping aan te duiden. Voorwaarde hiertoe is echter dat niet meer dan vijf jaar sinds de adoptie is verstreken. In de praktijk komt een herroeping op één van deze gronden echter weinig voor, aangezien de rechter in geval van een miskenning van dergelijke vorm- en grondvereisten doorgaans reeds zal weigeren de adoptiebeslissing uit te spreken Ten tweede bevat ook artikel 184a, lid 1 ABGB vier verschillende herroepingsgronden, die toelaten een adoptie te beëindigen wanneer dit op basis van morele gronden wenselijk lijkt. Allereerst kan de rechter een adoptie herroepen wanneer bedrog of dwang bij de totstandkoming ervan is bewezen. Een voorwaarde hierbij is evenwel dat de betrokken partij het verzoek tot herroeping binnen één jaar na de ontdekking van het bedrog of na het ophouden van de dwang moet indienen (art. 184a, lid 1, sub 1 ABGB). Daarnaast laat artikel 184a, lid 1, sub 2 ABGB de herroeping van een mislukte adoptie tevens toe wanneer het verder laten bestaan van de adoptie het welzijn van de geadopteerde ernstig zou schaden. Ten derde kan de Oostenrijkse rechtbank op verzoek van de geadopteerde een vordering tot herroeping inwilligen wanneer het huwelijk van de adoptanten is ontbonden of nietig verklaard. Hetzelfde geldt in geval van een verzoek tot herroeping na vooroverlijden van één van de adoptanten, mits de herroeping het belang van de geadopteerde dient en tevens de belangen van de overleden adoptant niet schaadt (art. 184a, lid 1, sub 3 ABGB). Deze herroepingsgrond heeft welteverstaan een zeer vergaand karakter, zeker wanneer de herroeping plaatsvindt ingevolge de loutere beëindiging van het huwelijk van de adoptanten. De laatste herroepingsgrond bestaat tot slot ook in Oostenrijk uit de mogelijkheid die men de geadopteerde en zijn of haar adoptanten biedt om op basis van een onderlinge overeenkomst de herroeping van de tussen hen bestaande adoptieve afstammingsband bij de rechtbank te vorderen. Een voorwaarde hierbij is evenwel dat de geadopteerde op dat moment de meerderjarigheid heeft bereikt (art. 184a, lid 1, sub 4 ABGB). 104

105 210. De herroeping van een adoptie is ten slotte enkel mogelijk ten aanzien van beide gehuwde adoptanten tezamen (artikel 184a, lid 2, ABGB) Het is duidelijk dat ook het Oostenrijkse adoptierecht de mogelijkheid tot herroeping van een mislukte adoptie aan geenszins strenge criteria onderwerpt. Verschillende ruim omschreven gronden laten de Oostenrijkse rechter toe een mislukte adoptie te beëindigen door deze te herroepen Vorderingsgerechtigden. De Oostenrijkse adoptiewetgeving voorziet geen specifieke bepalingen met betrekking tot de categorieën personen gerechtigd tot het vorderen van een herroepingsbeslissing, waardoor vermoedelijk ook geen beperkingen op deze categorieën vorderingsgerechtigden worden aangebracht. Op die manier ontloopt ook Oostenrijk ter zake het risico op een veroordeling door het Europees Hof van de Rechten van de Mens wegens strijdigheid met artikel 6 EVRM en vermindert zij tevens aanzienlijk de kans dat een geadopteerd kind blijft vastzitten in zijn of haar mislukte adoptie wegens te beperkte mogelijkheden om de situatie aan een bekwame rechter voor te leggen Gevolgen. Een rechterlijke beslissing die de herroeping over een adoptie uitspreekt, brengt in Oostenrijk de gebruikelijke gevolgen teweeg: de volledige beëindiging van de herroepen adoptie en de heropleving van de oorspronkelijke afstammingsband tussen de geadopteerde en zijn of haar oorspronkelijke ouders (art. 185 ABGB). De oorspronkelijke ouders verkrijgen ingevolge de herroeping aldus integraal hun ouderlijke rechten over het betrokken kind terug, terwijl de adoptiefouders deze volledig verliezen Beperkingen. Zoals vermeld voorziet ook de Oostenrijkse adoptiewetgeving in een reeks diverse en omvangrijke herroepingsgronden. Het grootste risico ter zake schuilt mijns inziens dan ook opnieuw eerder in de soepelheid waarmee de Oostenrijkse adoptiewetgeving een herroeping toelaat, dan in beperkingen in de strikte zin van het woord (cfr. supra nr.184). Toch bestaat er ook in de Oostenrijkse adoptiewetgeving geen herroepingsgrond die de rechter toelaat een adoptie te herroepen ingevolge schuldig of foutief gedrag uitgaande van de geadopteerde zelf Nieuwe adoptie. Tot slot bestaat ook in het Oostenrijkse adoptierecht geen verbod op het uitspreken van een nieuwe adoptie na een mislukte adoptie. De nieuwe adoptie kan net zoals een eerste adoptie uitgesproken worden zodra dit in het belang van de minderjarige geadopteerde is en tussen de geadopteerde en de kandidaat-adoptanten een ware ouder-kind relatie bestaat of kan 105

106 bestaan. Indien de geadopteerde meerderjarig is, is een adoptie toegelaten wanneer de geadopteerde en de adoptant een rechtmatig belang vertonen (art. 180a, (1) ABGB). Omwille van de grote gelijkenissen tussen de in Oostenrijk bestaande mogelijkheid tot nieuwe adoptie en deze in Duitsland, Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Letland, volstaat het om te verwijzen naar respectievelijk randnummers 131, 150, 162, 185 en 200, waarin deze mogelijkheden tot nieuwe adoptie werden besproken Met betrekking tot de Oostenrijkse adoptiewetgeving dient men dus opnieuw voornamelijk de soepel georganiseerde mogelijkheden tot beëindiging van mislukte adopties te onthouden. Enerzijds bestaan deze uit royale mogelijkheden tot herroeping van mislukte adopties en anderzijds uit de onbeperkte mogelijkheid tot nieuwe adoptie. Ook in Oostenrijk is de adoptieve afstammingsband zodoende geenszins bestendiger dan een oorspronkelijke afstammingsband. 4: Conclusie 217. Denemarken, Letland en Oostenrijk koesteren een gelijke en ontzettend tolerante houding tegenover de mogelijkheden tot beëindiging van mislukte sterke adopties. Enerzijds schenken deze landen immers aan nagenoeg alle belanghebbenden, en op basis van verschillende ruim omschreven gronden, het recht een herroeping van de betrokken adoptie te vorderen. Anderzijds voorziet ook elk van deze landen in een uitweg via de mogelijkheid tot nieuwe adoptie. Aangezien de betrokken rechtbanken een nieuwe adoptie kunnen uitspreken van zodra dit het belang van het geadopteerde kind zou dienen, is ook deze tweede voorziening ongetwijfeld in staat om een groot aantal mislukte adopties te remediëren. De verschillen met het huidige Belgische adoptierecht zijn duidelijk. In België is de volle adoptie nog steeds absoluut onherroepelijk en kan ook de alternatieve route via een nieuwe adoptie na een voorgaande volle adoptie slechts geschieden bij vooroverlijden van de adoptant, na herziening van de volle adoptie of wegens zéér gewichtige redenen op vordering van het Openbaar Ministerie (supra nrs. 27 e.v.) De Deense, Letse en Oostenrijke tolerante houding dwingt tot het besef dat de Belgische strenge regeling van de mogelijkheden tot beëindiging van (mislukte) adopties geenszins vanzelfsprekend is. Waar België op de eerste plaats talrijke waarborgen ter voorkoming van 106

107 adopties op proef tracht in te lassen (supra nrs. 46 en 63 e.v.), dreigen deze ingestelde waarborgen mijns inziens te verworden tot maatschappelijke en juridische hindernissen die een adequate gezinsontwikkeling van het kind in de weg staan. Teneinde deze maatschappelijke en juridische risico s te bedwingen, is het dan ook beslist aangewezen voor de Belgische wetgever om, onder andere naar het voorbeeld van de drie hierboven besproken buitenlandse adoptieregelgevingen, enkele van de in België ingestelde waarborgen te elimineren en de criteria tot beëindiging van mislukte adopties te verzachten Daarentegen kan een te soepele organisatie van de mogelijkheden tot beëindiging van sterke adopties evenzeer nadelig zijn, waardoor een integrale overname van de betrokken buitenlandse wetsartikelen in het Belgische adoptierecht evenmin raadzaam lijkt (supra nrs. 175, 199 en 214). 203 Daarnaast blijft ook de opvatting verdedigbaar dat het in België wenselijker is om beroep te doen op de mogelijkheid tot nieuwe adoptie ter remediëring van mislukte volle adopties, dan op een mogelijkheid tot herroeping ervan Suggestie. Het lijkt aldus essentieel een mooi evenwicht te vinden tussen de zonet besproken, danig soepele, buitenlandse adoptiewetgevingen en de strenge Belgische adoptieregelgeving. Dit evenwicht kan mijns inziens worden behaald door enerzijds de Belgische mogelijkheden tot nieuwe adoptie, zowel op het vlak van de toepassingsgronden als van de vorderingsgerechtigden, uit te breiden en door anderzijds te voorzien in een zeer bescheiden mogelijkheid tot herroeping van de volle adoptie, in de uitzonderlijke omstandigheden waarin de heropleving van de oorspronkelijke afstammingsband de beste en meest billijke oplossing lijkt (cfr. infra nrs. 223 tot 228). Het wordt aldus duidelijk dat ook de bestudering van deze drie buitenlandse adoptiewetgevingen wijst op de potentie en de wenselijkheid van een uitbreiding van de actuele Belgische mogelijkheden tot beëindiging van mislukte volle adopties en zo tot gelijkaardige suggesties leidt als deze die hierboven reeds zijn voorgesteld (supra nrs.138 e.v. en 167 e.v.). In de hierna volgende afdeling zal deze masterproef trachten deze suggesties een laatste maal duidelijk uiteen te zetten om zo de Belgische wetgever te inspireren tot een hervorming van het Belgische adoptierecht. 203 Zo lijkt onder andere de mogelijkheid tot herroeping op grond van een overeenkomst, of na ontbinding van het huwelijk tussen de adoptanten, te vergaand. 107

108 108

109 Afdeling 4: Suggesties voor de Belgische wetgever naar het voorbeeld van de besproken buitenlandse wetgevingen 221. Voornamelijk een verruiming van de mogelijkheid tot nieuwe adoptie is mijns inziens in staat om in de huidige Belgische adoptiewetgeving een aanzienlijke vooruitgang te verwezenlijken. Een herroeping heeft immers doorgaans de heropleving van de oorspronkelijke afstammingsband tot gevolg 204 of leidt er in het andere geval toe dat bevoegde instanties met spoed naar een passende verdere opvang voor het kind dienen te zoeken. Daarentegen biedt de totstandkoming van een nieuwe adoptie het geadopteerde kind meteen een volledig nieuw wettelijk statuut aan als kind van de nieuwe adoptanten en is een effectieve gezinsomgeving voor het kind in de toekomst aldus verzekerd. De mogelijkheid tot nieuwe adoptie reikt het kind zodoende de beste kansen aan. Bovendien zou een uitbreiding van de mogelijkheden tot nieuwe adoptie een minder grote ommezwaai in het huidige Belgische adoptierecht teweeg brengen, dan dat het herroepelijk maken van de volle adoptie dat zou doen. Gelet op de in het verleden reeds afgewezen pogingen betreffende deze laatstgenoemde oplossing, lijkt het mij aannemelijk dat een uitbreiding van de mogelijkheden tot nieuwe adoptie dan ook de meeste slaagkansen kent om door het Belgische parlement te worden aanvaard. Deze masterproef zal in wat volgt dan ook de meeste aandacht besteden aan suggesties die tot doel hebben de wetgever te inspireren tot een verruiming van de mogelijkheden tot nieuwe adoptie. Een aanpassing van enerzijds de toepassingsgronden (infra nrs. 223 en 225) en anderzijds de voorziene vorderingsgerechtigden (infra nr. 226) wordt gesuggereerd. Toch moet de Belgische wetgever ook de organisatie van een uitzonderlijke mogelijkheid tot herroeping van volle mislukte adopties in overweging nemen (infra nr. 228). 1. Suggestie: verruiming mogelijkheid tot nieuwe adoptie 222. Naar het voorbeeld van nagenoeg alle besproken landen, dient een verruiming van de mogelijkheden tot nieuwe adoptie zowel op het vlak van de toepassingsgronden als op het vlak van de voorziene vorderingsgerechtigden plaats te vinden. 204 Indien de oorspronkelijke ouders echter hun wil om het kind te laten adopteren duidelijk kenbaar hebben gemaakt, lijkt dit geenszins een geschikte oplossing. 109

110 223. Toepassingsgronden. De verruiming van de toepassingsgronden inzake de mogelijkheid tot nieuwe adoptie kan mijns inziens op de meest adequate manier worden bewerkstelligd door de combinatie van een verzachting van de strenge criteria in artikelen 347-1, 3 en 347-2, 3 en de invoering van een vierde toepassingsgrond die gebreken bij de totstandkoming van een adoptie viseert. Beide zullen achtereenvolgens worden besproken In het huidige Belgische adoptierecht sommen de artikelen en BW drie gronden op waarop de rechtbank een nieuwe adoptie kan uitspreken. Een nieuwe adoptie na een voorgaande volle adoptie is vandaag enkel toegelaten na vooroverlijden van de adoptiefouders, na een herzieningsbeslissing of indien zeer gewichtige redenen dit verantwoorden (supra nrs. 27 e.v.). In de praktijk zullen de bij een mislukte adoptie betrokken personen aldus voornamelijk beroep moeten doen op de mogelijkheid tot nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen. De rechtspraak interpreteert deze vereiste zeer gewichtige redenen vandaag evenwel zodanig strikt dat de daadwerkelijke toelating van een nieuwe adoptie uitzonderlijk is. Enkel buitengewone en onbedwingbare omstandigheden die de instandhouding van de adoptie onmogelijk maken, worden aanvaard om de totstandkoming van een nieuwe adoptie te rechtvaardigen (supra nr. 31). Deze strenge criteria zorgen ervoor dat de artikelen 347-1, 3 en 347-2, 3 BW vandaag enkel aan de meest extreme gevallen van mislukte adopties een oplossing kunnen bieden en dat voor de overige onwerkzame adoptieve afstammingsbanden nog steeds geen mogelijkheid tot remediëring openstaat. Een adoptie is mijns inziens immers reeds als mislukt te beschouwen van zodra zij het doel van adoptie niet langer kan realiseren en de nodige zorg over het kind niet meer kan garanderen. Wanneer de beëindiging van een mislukte adoptie door de totstandkoming van een nieuwe adoptie (kennelijk) het belang van het betrokken kind zou dienen, zou de rechter in staat moeten zijn om ook effectief te handelen naar wat het beste is voor dit kind. De Belgische adoptiewetgeving onderwerpt de mogelijkheid tot nieuwe adoptie na een mislukte adoptie vandaag echter aan zodanig strenge criteria, dat aan de belangen van het kind kan worden voorbijgegaan. 205 Hierdoor dreigt het huidige Belgische adoptierecht zowel het nationaal (art. 10, 11 en 22bis Gw.), Europees (art. 8 en 14 EVRM) als internationaal (art. 3 IVRK) geldende recht te schenden. Om deze problematiek te remediëren zocht deze masterproef dan ook inspiratie in verschillende buitenlandse wetgevingen. 205 Het is immers denkbaar dat de rechter besluit dat nog geen zeer gewichtige redenen aanwezig zijn, hoewel een nieuwe adoptie wel al in het (kennelijk) belang van de geadopteerde zou zijn. 110

111 De bestudering van deze buitenlandse adoptieregelgevingen maakte onmiddellijk duidelijk dat in het buitenland steevast minder strenge criteria gehanteerd worden om een nieuwe adoptie, na het mislukken van een eerste adoptie, toe te laten. Met uitzondering van Frankrijk blijken de bestudeerde landen het er immers unaniem over eens dat een nieuwe adoptie doorgang zou moeten kunnen vinden van zodra dit het kennelijk belang of soms zelfs het louter belang van de geadopteerde zou dienen en indien te verwachten is dat ingevolge deze nieuwe adoptie een ouderkind relatie zou ontstaan tussen de nieuwe adoptant en het opnieuw geadopteerde kind. In elke van deze landen wordt de mogelijkheid tot nieuwe adoptie immers volledig gelijkgesteld met de mogelijkheid tot een eerste adoptie. Behoudens de Franse adoptiewetgeving stelt geen van de besproken landen bijkomende voorwaarden aan de totstandkoming van een nieuwe adoptie en kan deze in de plaats worden gesteld van een mislukte eerste adoptie van zodra de algemene grond- en vormvereisten voor adoptie opnieuw zijn vervuld. 206 Zodoende bevestigt de analysering van deze buitenlandse adoptiewetgevingen niet enkel dat een verruiming van de Belgische mogelijkheid tot nieuwe adoptie wenselijk en bovendien mogelijk is, maar levert zij meteen ook de nodige inspiratie hiertoe. De concrete suggestie die deze masterproef, na het analyseren van de verschillende buitenlandse wetgevingen, aan de Belgische wetgever wenst voor te leggen bestaat dan ook uit het afzwakken van de in artikelen 347-1, 3 en 347-2, 3 BW gehanteerde strenge criteria. Een nieuwe adoptie zou moeten toegelaten zijn van zodra dit in het (kennelijk) belang van de geadopteerde is en indien te verwachten is dat ingevolge deze nieuwe adoptie een ouder-kind relatie zou ontstaan tussen de nieuwe adoptant en het opnieuw geadopteerde kind. 207 Deze nieuwe toepassingsgrond zou de rechtbanken toelaten om frequenter een nieuwe adoptie uit te spreken en zo een groter aantal mislukte adopties te remediëren. Ook zou de kloof tussen nieuwe en eerste adopties aanzienlijk gereduceerd worden, hetgeen meteen het risico op enige 206 Supra nrs. 132 m.b.t. Duitsland); 151 (m.b.t. Nederland); 163 (m.b.t. het Verenigd Koninkrijk); 186 (m.b.t. Denemarken); 201 (m.b.t. Letland); 215 (m.b.t. Oostenrijk). De Nederlandse adoptiewetgeving stelt evenwel nog een extra vereiste, die erin bestaat dat op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat, en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is, dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft. 207 Teneinde het door de Belgische wetgever aangehangen en diepgewortelde verlangen om adopties op proef te vermijden niet volledig los te laten, zou het Belgische parlement er vervolgens voor kunnen opteren om de nieuwe adoptie enkel toe te laten indien dit in het kennelijk hoger belang van de geadopteerde minderjarige is, in plaats van louter in diens hoger belang. Dit nuanceverschil tussen eerste en nieuwe adopties zou dan vooralsnog als (minder grote) buffer tegen adopties op proef kunnen fungeren en zo een gulden middenweg vormen tussen deze doelstelling en het verlangen om de gelijkstelling tussen adoptieve en oorspronkelijke kinderen, in de zin van artikelen 10 en 11 van de Grondwet, te verzekeren. 111

112 strijdigheid met de artikelen 10 en 11 Gw. of met artikel 14 EVRM zou beperken. 208 Daarnaast zou de Belgische wetgever de belangen van het kind opnieuw centraal plaatsen (art. 22bis Gw. en art. 3 IVRK) en zou aan nagenoeg alle kinderen in mislukte adopties de kans op de ontwikkeling van een nieuw, gezond en effectief gezinsleven geboden worden (art. 8 EVRM). Het is duidelijk dat de wetgever door het volgen van de vermelde suggestie een groot deel van de huidige maatschappelijke en juridische problematiek zou wegwerken en het Belgische adoptierecht aan de evolutie zou onderwerpen die het nodig heeft. Alvorens over te gaan tot de tweede suggestie ter verruiming van de huidige mogelijkheden tot nieuwe adoptie, dient de hierboven besproken mogelijkheid tot nieuwe adoptie in het belang van het kind eerst nog vanuit het oogpunt van de huidige adoptanten te worden bekeken. Hoewel een kindvriendelijke houding primordiaal is, zou het mijns inziens eveneens raadzaam zijn om ook ernstig foutief gedrag in hoofde van de geadopteerde zelf aanleiding te laten geven tot de mogelijke beëindiging van de betrokken mislukte adoptie door het uitspreken van een nieuwe adoptie. Deze mogelijkheid bestaat immers vandaag reeds bij de nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen (supra nrs. 31) en dient te worden behouden, onder meer omwille van de belangen van andere kinderen binnen het gezin. Ter zake lijkt een verwijzing naar de in de Deense adoptiewetgeving gebruikte terminologie interessant. De Deense adoptiewet stelt immers dat de rechter een (nieuwe) adoptie kan uitspreken indien een voorafgaand onderzoek aantoont dat de adoptie in het belang van de kandidaat-geadopteerde is en dat de (nieuwe) adoptanten de geadopteerde tevens zullen opvoeden of dit reeds doen, of nog dat er andere speciale redenen voor de adoptie aanwezig zijn (art. 2 Deense Adoptiewet). Met de toevoeging van deze laatste zinsnede zouden ook de belangen van de adoptiefouders en hun andere kinderen aldus kunnen worden bewaakt Ten tweede kan ook de toevoeging van een vierde toepassingsgrond aan de artikelen en BW een interessante kans bieden om de mogelijkheden tot nieuwe adoptie op een doelmatige wijze verder uit te breiden. Deze extra grond zou de nieuwe adoptie mogelijk kunnen maken indien de vereiste toestemmingen bij de totstandkoming van de eerste adoptie met bewezen wilsgebreken zijn aangetast of indien er nog andere zwaarwichtige miskenningen van de grond- en vormvereisten tot adoptie plaatsvonden. De wetgever dient hierbij enkel de meest duidelijke gebreken als grond tot nieuwe adoptie aan te duiden. Dergelijke gronden ter beëindiging van mislukte adopties zijn immers ook expliciet voorzien in de Duitse (supra nrs. 121e.v.), Letse 208 De gevatte rechtbank kan in België immers een nieuwe adoptie uitspreken van zodra deze gegrond zou zijn op wettige redenen en zou plaatsvinden in het hoger belang van dat kind (art BW) 112

113 (supra nr. 193) en Oostenrijkse (supra nr. 208) adoptiewetgeving, en zijn tevens ook in het Nederlandse (supra nr. 146) en het Britse (supra nr. 158) adoptierecht reeds aangewend. 209 Het zou opportuun zijn om hierbij een onderscheid te maken tussen enerzijds de situatie waarin de gebrekkige toestemming van de geadopteerde of de adoptanten uitging en anderzijds de situatie waarin de toestemming van de oorspronkelijke ouders niet rechtmatig werd verleend. Enkel in het eerste geval zou een mislukte adoptie vervolgens moeten beëindigd worden door de totstandkoming van een nieuwe adoptie. In het tweede geval is een uitzonderlijke mogelijkheid tot herroeping van de betrokken adoptie mijns inziens meer geschikt om een mislukte adoptie te remediëren (infra nr. 228). Tot slot is ook het koppelen van uitsluitingsgronden en vervaltermijnen aan deze vierde mogelijkheid tot nieuwe adoptie noodzakelijk om misbruiken te voorkomen. Ten eerste dienen wettelijk voorziene uitzonderingen op deze mogelijkheid tot nieuwe adoptie te verhinderen dat adoptanten, geconfronteerd met spijtgevoelens, te eenvoudig een dergelijke grond zouden kunnen aanwenden om het kind opnieuw te versluizen naar een ander gezin. Hiertoe lijken de in Duitsland georganiseerde uitsluitingsgronden ter zake het meest geschikt, dewelke de beëindiging van een adoptie op de hier bedoelde gronden enerzijds verbieden wanneer de betrokken partij zijn gebrekkige toestemming inmiddels bevestigde (art. 1760, leden 3 en 5 BGB en 1761, lid 1 BGB) en anderzijds wanneer de beëindiging van de adoptie de belangen van het kind ernstig in gevaar zou brengen. Deze laatste Duitse uitsluitingsgrond kent op zijn beurt evenwel opnieuw een uitzondering in het geval waarin de overtreffende belangen van de adoptiefouders wel zouden noodzaken tot een herroeping van de betrokken adoptie (art. 1761, lid 2 BGB). Deze laatste uitzondering dient de Belgische wetgever echter niet over te nemen en bovendien zou deze tweede voorziene uitzonderingsgrond, bij een reproductie ervan in het Belgische recht, een nog grotere draagwijdte mogen verkrijgen, in die zin dat het aangeraden lijkt een nieuwe adoptie reeds te weigeren van zodra deze de belangen van het kind op enige wijze zou miskennen. Tot slot is ook een wettelijk bepaalde vervaltermijn waarbinnen de vordering tot nieuwe adoptie dient te geschieden evenzeer noodzakelijk om misbruiken te vermijden. De wetgever kan bijvoorbeeld bepalen dat de beëindiging van de adoptie door een nieuwe adoptie binnen één jaar 209 Elk van deze landen heeft er evenwel voor geopteerd om aan zodanig mislukte adopties te remediëren middels de mogelijkheid tot herroeping ervan. Ook hier lijkt de uitbreiding van de mogelijkheid tot nieuwe adopties, om precies dezelfde redenen als uiteengezet onder randnummer 221, evenwel een geschiktere oplossing. 113

114 na de ontdekking van het gepleegde bedrog of gebrek, of na de onderbreking van de gebruikte geweldfeiten, moet worden gevorderd (cfr. supra nr. 127) Nieuwe adoptie: vorderingsgerechtigden. Naast de toepassingsgronden inzake de nieuwe adoptie, dient de wetgever ook de categorieën vorderingsgerechtigden uit te breiden. Vooralsnog is enkel het Openbaar Ministerie gerechtigd om de nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen bij de rechter te vorderen. Deze bepaling laat dit drukbezette tussenorgaan in de praktijk echter toe om desgevallend de poorten tot de rechtbank voor de betrokken partijen te sluiten. Een schending van artikel 6 EVRM is dan ook allerminst ondenkbaar. Opnieuw maakte de bestudering van de buitenlandse wetteksten bovendien duidelijk dat België alleen staat in haar beslissing om het Openbaar Ministerie te laten fungeren als eerste (en occasioneel ook als enige) beoordelaar van de wenselijkheid om een mislukte adoptie al dan niet te beëindigen. Elk van de geanalyseerde landen kent op dit vlak immers ruimere categorieën vorderingsgerechtigden. Hierdoor kunnen deze echter opnieuw de nodige inspiratie bieden aan de Belgische wetgever om dit in België bestaande pijnpunt weg te werken. Met betrekking tot de mogelijkheid om een nieuwe adoptie te vorderen is de tendens in het buitenland niet te miskennen: het komt steevast aan de nieuwe kandidaat-adoptanten toe om de nieuwe adoptie te vorderen. 210 Dit stelt opnieuw de nieuwe adoptie volledig gelijk met een eerste adoptie. Dergelijke invulling van deze categorie vorderingsgerechtigden is bovendien ook logisch, aangezien de rechter vanzelfsprekend geen nieuwe adoptie kan uitspreken zonder nieuwe en bereidwillige adoptanten. Toch dienen de categorieën personen gerechtigd om de nieuwe adoptie na een mislukte volle adoptie bij de rechtbank te vorderen mijns inziens zo ruim mogelijk te worden omschreven en moeten naast het Openbaar Ministerie niet enkel de nieuwe kandidaat-adoptanten, maar ook de geadopteerde (desgevallend middels een vertegenwoordiger ad hoc), de huidige adoptiefouders en zelfs de oorspronkelijke familie van het geadopteerde kind in de toekomst het recht verkrijgen om een nieuwe adoptie bij de rechtbank te vorderen. Opdat de rechtbank in die hypothese daadwerkelijk een nieuwe adoptie kan uitspreken zullen de nieuwe adoptanten vanzelfsprekend echter eerst hun toestemming met de adoptie moeten verlenen. Op die manier zou elke belanghebbende het recht hebben om een mislukte adoptie bij de rechter aanhangig te maken met het oog op beëindiging ervan middels een nieuwe adoptie. Het verlenen 210 Supra nrs. 134 e.v. (m.b.t. Duitsland); nr. 152 (m.b.t. Nederland); nr. 187 (m.b.t. Denemarken); nr. 202 (m.b.t. Letland) en nr. 164 (m.b.t. het Verenigd Koninkrijk). 114

115 van een rechtstreeks vorderingsrecht aan elke belanghebbende om een mislukte adoptie te beëindigen komt vandaag reeds in Letland en Oostenrijk voor, waar ten aanzien van het recht om de herroeping van een mislukte adoptie te vorderen geen beperkingen bestaan (supra resp. nrs. 197 en 212). Ook in België zelf bestaat bovendien een meer uitgebreide invulling van de groep vorderingsgerechtigden, bij de wetgeving omtrent de herziening en herroeping van de gewone adoptie (supra resp. nrs. 15 en 60, zie ten slotte ook de suggestie hieromtrent in randnummers 103 en 104). Een zodanige hervorming zou ongetwijfeld het risico op een schending van artikel 6 EVRM, de artikelen 10 en 11 Gw. en artikel 14 EVRM door de betrokken artikelen aanzienlijk verminderen Tussenoplossing. Ten slotte wens ik met betrekking tot deze twee eerst besproken struikelblokken in de Belgische wetgeving (inzake de toepassingsgronden en de vorderingsgerechtigden bij de nieuwe adoptie) te herinneren aan de in randnummers 115 en 116 aangeboden tussenoplossing, die de Belgische wetgever kan volgen indien deze een uitbreiding van de nieuwe adoptie, zoals gesuggereerd door randnummers 223 tot 226, als te verregaand zou beschouwen. Deze ondergeschikte suggestie bestaat uit het creëren van een verschillende regeling voor de mogelijkheid tot nieuwe gewone en de mogelijkheid tot nieuwe volle adoptie. De wetgever zou vervolgens enkel de mogelijkheid tot nieuwe gewone adoptie kunnen verruimen naar het voorbeeld van de hierboven uiteengezette suggesties. Waar de mogelijkheid tot nieuwe volle adoptie in die hypothese aldus nog steeds de aanwezigheid van zeer gewichtige redenen zou vereisen en enkel door het Openbaar Ministerie kan worden gevorderd, zou de rechtbank een nieuwe gewone adoptie, op vordering van elke belanghebbende, wel reeds kunnen uitspreken van zodra de nieuwe adoptie in het (kennelijk) belang van de geadopteerde zou zijn. 2. Suggestie: uitzonderlijke mogelijkheid tot herroeping 228. Herroeping. Tot slot diende deze masterproef het huidige onherroepelijke karakter van de volle adoptie op wenselijkheid te onderzoeken. Ook deze gecreëerde waarborg ter voorkoming van adopties op proef zorgt er immers als derde en laatste pijnpunt voor dat de rechtbank mislukte adoptieve afstammingsbanden in de praktijk niet zomaar ongedaan kan maken. Toch verdient de wetgever mijns inziens steun voor diens overtuiging dat het volkomen herroepelijk maken van de volle adoptie geenszins opportuun zou zijn. Indien de oorspronkelijke 115

116 ouders op een duidelijke en volledig rechtmatige manier verklaarden hun kind ter adoptie op te geven, zou het mijns inziens immers onwenselijk zijn deze verbroken oorspronkelijke afstammingsband te laten heropleven van zodra ook de tot stand gebrachte adoptie niet langer geslaagd blijkt. Ook mag de adoptie, samen met het daaraan verbonden complex van rechten en verplichtingen, geenszins verworden tot een speelbal in de handen van de geadopteerde en diens adoptanten, welke zij kunnen wegwerpen wanneer dit hen voordelig lijkt. Het voorgaande betekent echter eveneens dat indien de toestemming in hoofde van de oorspronkelijke ouders met zwaarwichtige gebreken behept blijkt te zijn, de organisatie van een bescheiden uitzondering op het onherroepelijkheidsprincipe van de volle adoptie mijns inziens wel passend kan zijn. Dit bijvoorbeeld wanneer de oorspronkelijke ouders onder bedreiging of enige andere vorm van geweld hun toestemming met de adoptie hebben verleend, of door middel van bedrog tot de adoptie zijn geleid. Het hieraan opnieuw koppelen van een bepaling die dergelijke herroeping daarentegen uitdrukkelijk verbiedt indien deze de belangen van het betrokken kind op enige wijze zou miskennen (cfr. supra nr. 225), zou het uitzonderlijke karakter van de mogelijkheid tot herroeping bijkomend kunnen verzekeren en zou de rechter eveneens dwingen tot een grondige belangenafweging ter zake. 211 Op die manier zou de mogelijkheid tot herroeping in België voorbehouden blijven voor die gevallen waarin de heropleving van de oorspronkelijke afstammingsbanden het dichtste aanleunt bij de wensen van de billijkheid en de redelijkheid. Een tweede uitzonderingsgrond zou vervolgens opnieuw kunnen voorzien in de onmogelijkheid tot herroeping indien de gebreken inmiddels werden rechtgezet. Ten slotte lijkt ook de invoering van vervaltermijnen opnieuw noodzakelijk teneinde misbruiken ter zake te vermijden. Deze zou, naar analogie met de mogelijkheid tot nieuwe adoptie ingevolge een gebrekkige totstandkoming van de adoptie, bijvoorbeeld één jaar kunnen bedragen en aanvangen op het ogenblik dat het bedrog of gebrek ontdekt wordt, of de geweldpleging ophoudt. Ook deze oplossing is in lijn met de in Duitsland, Nederland en Engeland aangenomen houding inzake de mogelijkheid om sterke adopties te herroepen. Deze houding is immers behoorlijk strenger en minder tolerant dan degene aangenomen met betrekking tot het uitspreken van nieuwe adopties, waardoor de herroeping van een adoptie slechts zeer uitzonderlijk aanvaard 211 Eventueel kan men ook de oorspronkelijke ouders, net zoals kandidaat-adoptanten, onderwerpen aan een geschiktheidsonderzoek en andere voorbereidende procedures. Op die manier kan de rechter de bekwaamheid van de oorspronkelijke ouders inspecteren en zich er van vergewissen dat deze ondertussen in staat zijn om de minderjarige op een gepaste en geëngageerde wijze op te vangen en naar diens volwassenheid te begeleiden. Voor de Vlaamse gemeenschap is de Vlaamse centrale autoriteit inzake adoptie (VCA) ter zake bevoegd. Zie voor een uiteenzetting van deze procedure: E. WILLEMS en D. TILLEMANS, Overzicht van rechtspraak De controle op de geschiktheid van de kandidaat-adoptanten om te adopteren, T.Fam. 2011,

117 wordt en enkel uitgesproken zal worden wanneer dit de enige redelijke oplossing is. Ook komt in beide herroepingsregelgevingen het belang van het kind steevast als belangrijkste criterium in de beoordeling naar voor (cfr. supra nr. 168). 212 In de uitzonderlijke gevallen waarin de heropleving van de oorspronkelijke afstammingsband ook buiten de aanwezigheid van een gebrekkige toestemming in hoofde van de oorspronkelijke ouders, de meest geschikte oplossing voor een mislukte adoptie zou blijken 213, dient men daarentegen terug te vallen op de mogelijkheid tot nieuwe adoptie. 214 Wel zou de omweg via dit rechtsmechanisme, tenminste indien de Belgische wetgever de onder randnummers 223 tot 226 gepresenteerde suggesties zou volgen, reeds plaats kunnen vinden van zodra de nieuwe adoptie in het kennelijk belang van de geadopteerde zou zijn. Bovendien zouden in dat geval de oorspronkelijke ouders zelf in de hoedanigheid van nieuwe adoptanten gerechtigd zijn om de nieuwe adoptie te vorderen. In tegenstelling tot wat vandaag het geval is, zou deze mogelijkheid aldus een volwaardige en effectieve tegemoetkoming aan de (on)herroepelijkheidsproblematiek impliceren. 212 In Denemarken, Letland en Oostenrijk is de herroeping echter wel beduidend soepel geregeld (supra resp. nrs. 172 e.v.; 191 e.v. en 206 e.v.). Een te soepele organisatie kan mijns inziens echter evenzeer ineffectief blijken. (supra nr.184). 213 Denk bijvoorbeeld aan de situatie waarin ouders hun kinderen ter adoptie afgestaan omdat zij op dat moment de zorg voor het kind, wegens bijvoorbeeld financiële problemen, niet voldoende kunnen dragen. Wanneer deze situatie naderhand wijzigt, is het niet ondenkbaar dat hierdoor tevens hun gevoelens ten opzichte van de adoptie veranderen en dat spijtgevoelens opduiken. Indien in dat geval eveneens zou blijken dat de uitgekozen adoptiefouders net in een omgekeerde situatie zijn verzeild geraakt, zou de nieuwe adoptie door de oorspronkelijke ouders voor de betrokken partijen soelaas kunnen bieden. 214 De memorie van toelichting stelt vandaag reeds uitdrukkelijk dat geen enkele in kracht zijnde bepaling de oorspronkelijke ouders ervan weerhoudt te verzoeken zelf hun kind opnieuw te adopteren, aangezien er geen vastgestelde afstamming meer voorhanden is: Parl.St. Kamer , nr. 1366/001 en 1367/001, Zie hierover tevens: Rb. Brugge (7e k.) 9 maart 2004, T.Not. 2004, 578, noot C. CASTELEIN; C. CASTELEIN, Over herroeping van de adoptie en opeenvolgende en nieuwe adoptie naar huidig en komend recht, T.Not. 2004, (580) 588, nr. 23; E. WILLEMS, Commentaar bij art. 351 BW in Comm.Pers., 2014, 10, nr. 19. De memorie van toelichting kent evenwel geen bindende kracht, waardoor de invoering van een wettelijke bepaling die de oorspronkelijke ouders uitdrukkelijk toelaat om hun kind opnieuw te adopteren, allerminst overbodig zou zijn. 117

118 CONCLUSIE 229. Deze masterproef had als opzet te onderzoeken of de huidige Belgische adoptiewetgeving voldoende mogelijkheden bevat ter remediëring van mislukte volle adopties. Een analyse van de in België bestaande beëindigingsmechanismen van de volle adoptie, zijnde de mogelijkheid tot herziening (art. 351 BW), de mogelijkheid tot een nieuwe adoptie (art en BW) en de vaststelling van de afstammingsband ten aanzien van de adoptanten (art. 350, eerste lid BW), maakte evenwel duidelijk dat dit vandaag nog geenszins het geval is. Het absoluut onherroepelijke karakter van de volle adoptie (art , eerste lid BW), gecombineerd met de strenge toepassingsvereisten van de mogelijkheden tot herziening ervan en tot een nieuwe adoptie, leiden er in de praktijk immers onverbiddelijk toe dat het huidige Belgische adoptierecht enkel in extreme gevallen de beëindiging van een onwerkzame adoptie toelaat. Dit leidt evenwel tot het pijnlijke besef dat een te groot aantal mislukte adopties vandaag tussen de mazen van het net vallen, waarbij de betrokken personen (met op de eerste plaats de geadopteerde kinderen zelf) tegen hun belangen in worden geïmmobiliseerd. Naast een maatschappelijke problematiek zorgen de in deze masterproef uiteengezette pijnpunten inzake de Belgische mogelijkheden tot beëindiging van mislukte volle adopties bovendien ook voor een risico s op verschillende tegenstrijdigheden met het nationaal, Europees of internationaal geldend recht (supra nrs. 65 e.v.). Deze pijnpunten worden gevormd door verschillende belemmeringen, dewelke in eerste instantie als waarborgen ter voorkoming van adopties op proef hun intrede in het Belgisch adoptierecht maakten, maar die, gelet op hun vergaande strekking, dreigen te verworden tot zowel maatschappelijke als juridische hindernissen op de weg naar een optimale adoptiewetgeving. Hiertoe zijn enerzijds het onherroepelijke karakter van de volle adoptie en anderzijds de met betrekking tot de nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen ingevoerde strikte modaliteiten te catalogeren (de vereiste aanwezigheid van zéér gewichtige redenen en het monopolierecht van het Openbaar Ministerie om dergelijke nieuwe adoptie te vorderen) Het was vervolgens de ambitie van deze masterproef om voor deze drievoudige problematiek een adequate oplossing te formuleren en ter suggestie aan de wetgever voor te leggen. Inspiratie hiertoe werd gezocht en gevonden bij zowel interne als buitenlandse (adoptie)regelgevingen, waarbij voornamelijk deze laatste de focus verdienden. Een analyse van de relevante buitenlandse wetsteksten bracht immers snel tot uitdrukking dat, behoudens Frankrijk, 118

119 elk van de besproken landen een (aanzienlijk) tolerantere houding ten opzichte van de mogelijkheden tot beëindiging van mislukte sterke adopties aanneemt. Deze vaststelling toont duidelijk aan dat een verruiming van de in België voorziene beëindigingsmogelijkheden van mislukte volle adopties zowel mogelijk als wenselijk is. Wel maakte dezelfde analyse tegelijkertijd duidelijk dat geen van de besproken buitenlandse adoptiewetgevingen bij machte is een kant-en-klare oplossing ter zake aan te bieden, vermits elk van de onderzochte regelgevingen ook gepaard gaan met enkele nadelige gevolgen. De uiteindelijk voorgestelde suggesties bestaan dan ook uit een verzameling van de meest interessante elementen afkomstig uit de verschillende buitenlandse wetgevingen, dewelke mijns inziens gecombineerd wel in staat zouden zijn het gewenste resultaat in het Belgische adoptierecht te bewerkstelligen Concrete suggestie. De concrete suggesties die deze masterproef aan het Belgische parlement wenst voor te leggen bestaat enerzijds uit een verruiming van de mogelijkheden tot nieuwe adoptie (huidige artikelen en BW) en anderzijds uit het voorzien in een bescheiden opening tot herroeping van de volle adoptie. Ten eerste zou de Belgische wetgever een verruiming van de mogelijkheden tot nieuwe adoptie kunnen bewerkstelligen door het afzwakken van de in artikel 347-1, 3 en 347-2, 3 BW gestelde criteria. Meer bepaald stelt deze masterproef als suggestie voor om de zinsnede wegens zeer gewichtige redenen te vervangen door de bepaling dat een nieuwe adoptie doorgang kan vinden wanneer dit in het kennelijk hoger belang van de geadopteerde is en indien te verwachten is dat ingevolge de nieuwe adoptie een ouder-kind relatie zal ontstaan tussen de nieuwe adoptant en het opnieuw geadopteerde kind, of wanneer er andere speciale redenen voor de adoptie aanwezig zijn (supra nr.224). Ten tweede zou de Belgische wetgever de nodige verruiming van de mogelijkheid tot nieuwe adoptie verder kunnen realiseren door de toevoeging van een vierde toepassingsgrond, die de rechter toelaat een nieuwe adoptie uit te spreken indien de vereiste toestemming tot de eerste adoptie in hoofde van de adoptanten of van de geadopteerde duidelijk gebrekkig was of indien bij de totstandkoming van de adoptie een andere grond- of vormvoorwaarde zwaarwichtig werd miskend (supra nr.225). Vervolgens zou de wetgever het pijnpunt bestaande uit het aan het Openbaar Ministerie verleende alleenrecht om de nieuwe adoptie wegens zeer gewichtige redenen te vorderen (art , 3 en 119

120 347-2, 3 BW) kunnen wegwerken door ook de andere belanghebbenden een rechtstreeks vorderingsrecht, en dus toegang tot de rechter, toe te kennen. Met andere belanghebbenden worden hier zowel de geadopteerde zelf, de nieuwe-kandidaat adoptanten, de huidige adoptanten als de oorspronkelijke familie van de geadopteerde bedoeld (supra nr. 226). Tot slot zou het huidige Belgische adoptierecht tevens gebaat zijn bij de creatie van een beperkte uitzondering op het onherroepelijke karakter van de volle adoptie, in situaties waarin de vereiste toestemming van de oorspronkelijke ouders aangetast blijkt te zijn door niet te miskennen wilsgebreken en waarin een herroeping van de betrokken adoptie de belangen van de geadopteerde geenszins zou schaden (supra nr.228) Indien het Belgische parlement de moed zou vinden om de hierboven vermelde hypotheses te vertalen in nieuwe wetteksten, zou het alvast een groot deel van de geschetste actuele maatschappelijke problematiek, samen met de aanwezige risico s op tegenstrijdigheden met nationaal, Europees en internationaal geldend recht, oplossen. Deze haalbare evolutie in het huidige Belgische adoptierecht is, gelet op het belang van de materie en de betrokkenheid van doorgaans extra kwetsbare kinderen in de hoofdrol, niet enkel wenselijk, maar ronduit noodzakelijk. 120

121 BIBLIOGRAFIE Wetgeving Europese en internationale verdragen - Verdrag 20 november 1989 inzake de Rechten van het Kind, BS 17 januari 1992, Verdrag 4 november 1950 tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, BS 19 augustus 1955, Europese Overeenkomst 27 november 2008 inzake de adoptie van kinderen, BS 21 augustus 2015, Belgische wetgeving en wetgevingsdocumentatie - Wet 24 maart 2003 tot hervorming van de adoptie, BS 16 mei 2003, Wet 20 februari 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, betreffende de adoptie, BS 22 maart 2017, Wetsontwerpen tot hervorming van de adoptie van 17 juli 2001, Parl.St. Kamer , nr /01 en /01 Buitenlandse wetgeving en wetgevingsdocumentatie - La loi Mattei 5 juli 1996 relative à l adoption, JO 6 juill. 1996, (Frankijk). - Artikelen 343 tot Code Civil (Frankijk). - Artikelen 1741 tot 1772 Bürgerlichen Gesetzbuches (Duitsland). - Artikelen 1:227 tot 1:232 Burgerlijk Wetboek (Nederland). 121

122 - Artikelen 46 tot 55 Adoption And Children Act 2002 (het Verenigd Koninkrijk). - Artikelen 1 tot 24 The Adoption Consolidation Act (Denemarken). - Artikelen 162 tot 176 Civil Law of Latvia (Letland). - Artikelen 178 tot 185a Allgemeines Bürgerliches Gesetzbuch (Oostenrijk) - MvT, Parl.St. Kamer , nr (Nederland). - MvT, Parl.St. Kamer , nr (Nederland). 122

123 Rechtspraak Rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens - EHRM 21 februari 1975, nr. 4451/70, Golder/ Verenigd Koninkrijk - EHRM 13 juni 1979, nr. 6833/74 Marckx/ België. - EHRM 9 oktober 1979, nr. 6289/73, Airey/ Ierland. - EHRM 28 mei 1985, nr. 8225/78, Ashingdane/ Verenigd Koninkrijk. - EHRM 22 november 1995, nr /91, Bryan/ Verenigd Koninkrijk. - EHRM 4 december 1995, nr /94, Bellet/ Frankrijk. - EHRM 28 oktober 1998, nr /93, Aït-Mouhoub/ Frankrijk. - EHRM 18 februari 1999, nr /94, Waite en Kennedy/ Duitsland. - EHRM 12 juli 2001, nr / 98, Prince Hans-Adam II de Liechtenstein/ Duitsland. - EHRM 3 juni 2004, nr /01, De Jorio/ Italië; - EHRM 22 juni 2004, nr /01, Pini en Bertani en a.c./ Roemenië. - EHRM 26 juli 2005, nr /01, Kniat/ Polen - EHRM 19 oktober 2005, nr /96, Roche/ Verenigd Koninkrijk. - EHRM 15 januari 2009, 24488/04, Guillard/ Frankrijk. - EHRM 10 maart 2009, nr /07, Anakomba Yula/ België. 123

124 - EHRM 17 september 2009, nr /01, Enea/ Italië. - EHRM 14 december 2010, nr /04, Boulois/ Luxemburg. - EHRM 18 april 2013, nr. 7075/10, Ageyevy/Rusland. - EHRM 24 maart 2015, nr /05, Zaiet/ Roemenië. - EHRM 15 december 2015, nr /08, Raihani/ België. - EHRM 21 juni 2016, nr. 5809/08, Al-Dulimi en Montana Management Inc./ Zwitserland. Belgische rechtspraak - Arbitragehof 6 november 1997, nr. 67/97, RW , Arbitragehof 20 mei 1998, nr. 50/98, RW , Arbitragehof 3 mei 2000, nr. 53/2000, JLMB 2000, Arbitragehof 3 oktober 2001, nr. 117/2001, RW , GwH 18 februari 2010, nr. 13/2010; TJK 2010, GwH 16 juni 2016, nr. 93/2016, NWJ 2016, Cass. 25 april 2002, AR C N, RW , Cass. 14 januari 2013, AR C N, RW , Brussel 16 november 2005, T.Vreemd. 2006,

125 - Rb. Brugge (7 e k.) 9 maart 2004, T.Not. 2004, 578, noot CASTELEIN, C. - Rb. Luik (3de k.) 10 oktober 2008, RTDF 2009, 804, noot M. BEAGUE en S. CAP. - Jeugdrb. Brussel 27 november 1981, RW , Jeugdrb. Brussel 29 april 1982, RW , 1856, noot SENAEVE, P. - Jeugdrb. Brussel 19 april 1990, RW , 156, noot SENAEVE, P. Buitenlandse rechtspraak - Cass. (FR) 20 mars 1978, nr , Bull. civ. 1978, I, Cass. (FR) 7 maart 1989, nr , JCP G 1989, IV, Cass. (FR) 18 mei 2005, nr , Issu de Gazette du Palais 2006, 21, noot MASSIP, J. - Cass. (FR) 12 januari 2011, nr , Issu de Petites affiches 2011, 9, noot FRAISSINIER- AMIOT, V. - CA Versailles (1 e k.) 25 maart 2004, nr. 03/05625, Dr.fam. 2004, 219, noot MURAT, P. - TGI Paris, 28 mai 1996, Dalloz Sirey 1997, 162, noot GRANET, F. - Rb. Leeuwarden 18 juni 1980, NJ 1981, Rb. Arnhem 2 mei 1991, NJ 1991, Rb. Groningen 4 juli 2000, FJR 2000, Royal Courts of Justice (VK) 14 januari 2015, nr. FD14P00822, 125

126 Rechtsleer: Belgische rechtsleer Boeken: - ANNE, I., Recente ontwikkelingen inzake adoptie in P. SENAEVE (ed.), Personen- en Familierecht, Brugge, Die Keure, 2001, CASTELEIN, C., Commentaar bij art BW in SENAEVE P., SWENNEN, F. en VERSCHELDEN, G. (hoofdred.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2006, 7 p. - DE HERT, P., ART. 8 EVRM EN HET BELGISCH RECHT. De bescherming van privacy, gezin, woonst en communicatie, IV, Gent, Mys & Breesch, 1998, 367 p. - DEKERVEL, M., Commentaar bij art BW in SENAEVE P., SWENNEN, F. en VERSCHELDEN, G. (hoofdred.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2014, 3 p. - DENISSEN, F., Commentaar bij art. 350 BW, in SENAEVE P., SWENNEN, F. en VERSCHELDEN, G. (hoofdred.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2012, 6p. - DE PAGE, H. en MASSON, J.P., traité élémentaire de droit civil belge, II, Les personnes, Brussel, Bruylant, 1990, 849 p. - LAMMERANT, I., L adoption et les droits de l homme en droit comparé, Brussel, Bruylant, 2001, 763 p. - LELEU Y.-H., Droit des personnes et des familles, Brussel, Larcier, 2010, 2e uitg., 904 p. - MAES, G. De beëindiging van de adoptie in SENAEVE, P., en SWENNEN, F. (eds.), De hervorming van de interne en de internationale adoptie: Commentaar op de Wetten van 13 maart en 24 april 2003 en het Decreet van 15 juli 2005, Antwerpen, Intersentia, 2006,

127 - RENCHON, J., La Convention Européenne et la régulation des relations affectives et familiales dans une société démocratique in LAMBERT, P. (ed.), La mise en oeuvre interne de la convention européenne des droits de l homme, Brussel, Editions du Jeune Barreau de Bruxelles, 1994, SENAEVE, P., Actuele problemen aangaande de burgerrechtelijke regeling van de adoptie in SENAEVE P. (ed.), Actuele vraagstukken van interlandelijke en inlandse adoptie en van verlatenverklaring, Leuven, Acco, 1995, SENAEVE, P., Compendium van het Personen- en Familierecht, Leuven, Acco, 2015, 15e uitg., 688 p. - SENAEVE, P., Deel IV: de bevoegdheid en de rechtspleging inzake interne adopties in P. SENAEVE en F. SWENNEN (eds.), De hervorming van de interne en de internationale adoptie: Commentaar op de Wetten van 13 maart en 24 april 2003 en het Decreet van 15 juli 2005, Antwerpen, Intersentia, 2006, UYTTENDAELE, R., De volle eenouderadoptie in SENAEVE P. (ed.), Adoptie. Verlatenverklaring van minderjarigen, Leuven, Acco, 1990, VANLERBERGHE, B., Het recht op toegang tot de rechter zoals gewaarborgd door artikel 6.1 EVRM. Algemene beginselen en enkele concrete toepassingen in het gerechtelijk recht, Antwerpen, Intersentia, 2016, 43 p. - WILLEMS, E., Commentaar bij art. 351 BW in SENAEVE P., SWENNEN, F. en VERSCHELDEN, G. (hoofdred.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, 2014, 11 p. 127

128 Tijdschriften - BOONE, K. De hervorming van de adoptiewetgeving. Interne aspecten, TVW 2003, CASTELEIN, C., Over herroeping van de adoptie en opeenvolgende en nieuwe adoptie naar huidig en komend recht, T.Not. 2004, DOORNAERT, B., Het recht op gezinsleven voor minderjarigen, Jura Falc , GYSBERGS, M., Na een volle adoptie wordt nieuwe adoptie mogelijk: het principe van de onherroepelijkheid op de helling, TJK 2002, afl. 1, LAMMERANT, I., Impossibilité d une seconde adoption après échec d une adoption plénière, RRD 1990, LAMMERANT, I., Quelques problèmes soulevés par l adoption plénière, TBBR 1998, MARTENS, I., Adoptie. Hervorming van intern en interlandelijk adoptierecht, NJW 2006, PLUYM, L., HOOFDSTUK II. ADOPTIE in VERSCHELDEN, G., BROUWERS, S., BOONE, K., PLUYM, L., SEGERS, W. en VINCK, B. (eds.), Overzicht van rechtspraak. Familierecht ( ), TPR 2012, SWENNEN, F., Het nieuwe interne adoptierecht: Horresco referens, RW , VERSCHELDEN, G., Volle adoptie geen belemmering meer voor nieuwe adoptie, Juristenkrant 2001, afl. 38,

129 Buitenlandse rechtsleer: Frankrijk - BOSSE-PLATIÈRE, H., Adoption plénière- adoption simple. Effets., onuitg. - EUDIER, F., Répertoire de droit civil. Adoption, onuitg. - GRANET, F., Les motifs de révocation d une adoption simple, AJ fam. 2002, LARRIBAU-TENREYRE, V., Adoption, onuitg. - MILANO, L., Le droit à un tribunal au sens de la Convention européenne des droits de l homme, Parijs, Dalloz, 2006, 674 p. - MURAT, P., Droit de la famille, Paris, Dalloz, 2016, 2130 p. - NEIRINCK, C., L irrévocabilité de l adoption en question, RDSS 2006, POISSON-DROCOURT, E., L'adoption internationale, Rev. crit. DIP 1987, RUBELLIN, V. en DEVICHI, J., Permanence et modernité de l'adoption après la loi du 5 juillet 1996, Enfance majuscule 1997, RUBELLIN, V. en DEVICHI, J., Réflexions pour d'indispensables réformes en matière d'adoption, Dalloz Sirey 1991, THOURET, S., Fasc. 10 : Adoption, onuitg. 129

130 Nederland: - ASSER, C. en DE BOER, J., Personen- en familierecht, Deventer, Kluwer, 2010, p PUNSELIE, E.C.C., Hoofdstuk 7: Adoptie, in X., Het hedendaagse personen- en familierecht, Deventer, Kluwer, 2011, VAN MOURIK M. en NUYTINCK, A., Personen- en familierecht, huwelijks- vermogens en erfrecht, Deventer, Kluwer, 2012, 446 p. - ZONNENBERG, L.H.M., Wetsingang: Art. 1:231 BW. I.1.59 Verzoek tot herroeping van adoptie, onuitg. 4) Engeland - FORTIN, J., Children s Rights and the Developing Law, Londen, LexisNexis UK, 2003, p

131 BIJLAGEN Bijlage A: Franse adoptiewetgeving TITRE HUITIÈME: DE LA FILIATION ADOPTIVE (L. n o du 11 juill. 1966) CHAPITRE PREMIER DE L'ADOPTION PLÉNIÈRE (L. n o du 11 juill. 1966) SECTION PREMIÈRE: DES CONDITIONS REQUISES POUR L'ADOPTION PLÉNIÈRE Art. 343 (L. n o du 5 juill. 1996) L'adoption peut être demandée par deux époux non séparés de corps, mariés depuis plus de deux ans ou âgés l'un et l'autre de plus de vingt-huit ans. Art L' adoption peut être aussi demandée par toute personne âgée de plus de «vingthuit ans Si l'adoptant est marié et non séparé de corps, le consentement de son conjoint est nécessaire à moins que ce conjoint ne soit dans l'impossibilité de manifester sa volonté. Art de l'enfant du conjoint. La condition d'âge prévue à l'article précédent n'est pas exigée en cas d'adoption Art. 344 Les adoptants doivent avoir quinze ans de plus que les enfants qu'ils se proposent d'adopter. Si ces derniers sont les enfants de leur conjoint, la différence d'âge exigée n'est que de dix ans. «Toutefois, le tribunal peut, s'il y a de justes motifs, prononcer l'adoption lorsque la différence d'âge est inférieure à celles que prévoit l'alinéa précédent.» Art. 345 L'adoption n'est permise qu'en faveur des enfants âgés de moins de quinze ans, accueillis au foyer du ou des adoptants depuis au moins six mois. 131

132 Toutefois, si l'enfant a plus de quinze ans et a été accueilli avant d'avoir atteint cet âge par des personnes qui ne remplissaient pas les conditions légales pour adopter ou s'il a fait l'objet d'une adoption simple avant d'avoir atteint cet âge, l'adoption plénière pourra être demandée, si les conditions en sont remplies, (L. n o du 5 juill. 1996) «pendant la minorité de l'enfant et dans les deux ans suivant sa majorité [ancienne rédaction: pendant toute la minorité de l'enfant]». S'il a plus de (L. n o du 22 déc. 1976) «treize ans», l'adopté doit consentir personnellement à son adoption plénière. (L. n o du 22 déc. 2010, art. 28) «Ce consentement est donné selon les formes prévues au premier alinéa de l'article Il peut être rétracté à tout moment jusqu'au prononcé de l'adoption.» Art (L. n o du 5 juill. 1996) L'adoption plénière de l'enfant du conjoint est permise: 1 o Lorsque l'enfant n'a de filiation légalement établie qu'à l'égard de ce conjoint; 1 o bis Lorsque l'enfant a fait l'objet d'une adoption plénière par ce seul conjoint et n'a de filiation établie qu'à son égard; 2 o Lorsque l'autre parent que le conjoint s'est vu retirer totalement l'autorité parentale; 3 o Lorsque l'autre parent que le conjoint est décédé et n'a pas laissé d'ascendants au premier degré ou lorsque ceux-ci se sont manifestement désintéressés de l'enfant. Art. 346 Nul ne peut être adopté par plusieurs personnes si ce n'est par deux époux. «Toutefois, une nouvelle adoption peut être prononcée soit après décès de l'adoptant, ou des deux adoptants, soit encore après décès de l'un des deux adoptants, si la demande est présentée par le nouveau conjoint du survivant d'entre eux.» Art. 347 Peuvent être adoptés: 1 o Les enfants pour lesquels les père et mère ou le conseil de famille ont valablement consenti à l'adoption; 2 o Les pupilles de l'état; 3 o Les enfants déclarés abandonnés dans les conditions prévues par l'article 350. Art. 348 Lorsque la filiation d'un enfant est établie à l'égard de son père et de sa mère, ceux-ci doivent consentir l'un et l'autre à l'adoption. Si l'un des deux est mort ou dans l'impossibilité de manifester sa volonté, s'il a perdu ses droits 132

133 d'autorité parentale, le consentement de l'autre suffit. Art Lorsque la filiation d'un enfant n'est établie qu'à l'égard d'un de ses auteurs, celui-ci donne le consentement à l'adoption. Art Lorsque les père et mère de l'enfant sont décédés, dans l'impossibilité de manifester leur volonté ou s'ils ont perdu leurs droits d'autorité parentale, le consentement est donné par le conseil de famille, après avis de la personne qui en fait prend soin de l'enfant. Il en est de même lorsque la filiation de l'enfant n'est pas établie. Art Le consentement à l'adoption est donné devant un notaire français ou étranger, ou devant les agents diplomatiques ou consulaires français. Il peut également être reçu par le service de l'aide sociale à l'enfance lorsque l'enfant lui a été remis. Mod. par L. n o du 22 déc. 2010, art. 28. Le consentement à l'adoption peut être rétracté pendant (L. n o du 5 juill. 1996) «deux mois». La rétractation doit être faite par lettre recommandée avec demande d'avis de réception adressée à la personne ou au service qui a reçu le consentement à l'adoption. La remise de l'enfant à ses parents sur demande même verbale vaut également preuve de la rétractation. Si à l'expiration du délai de (L. n o du 5 juill. 1996) «deux mois» le consentement n'a pas été rétracté, les parents peuvent encore demander la restitution de l'enfant à condition que celui-ci n'ait pas été placé en vue de l'adoption. Si la personne qui l'a recueilli refuse de le rendre, les parents peuvent saisir le tribunal qui apprécie, compte tenu de l'intérêt de l'enfant, s'il y a lieu d'en ordonner la restitution. La restitution rend caduc le consentement à l'adoption. Art (L. n o du 5 juill. 1996) Lorsque les père et mère ou le conseil de famille consentent à l'adoption de l'enfant en le remettant au service de l'aide sociale à l'enfance ou à un organisme autorisé pour l'adoption, le choix de l'adoptant est laissé au tuteur avec l'accord du conseil de famille des pupilles de l'état ou du conseil de famille de la tutelle organisée à l'initiative de l'organisme autorisé pour l'adoption. Art Sauf le cas où il existe un lien de parenté ou d'alliance jusqu'au sixième degré inclus entre l'adoptant et l'adopté, le consentement à l'adoption des enfants de moins de deux ans n'est valable que si l'enfant a été effectivement remis au service de l'aide sociale à l'enfance ou à (L. n o du 5 juill. 1996) «un organisme autorisé pour l'adoption». 133

134 Art Le tribunal peut prononcer l'adoption s'il estime abusif le refus de consentement opposé par les parents (Abrogé par Ord. n o du 4 juill. 2005, à compter du 1 er juill. 2006) «légitimes et naturels» ou par l'un d'entre eux seulement, lorsqu'ils se sont désintéressés de l'enfant au risque d'en compromettre la santé ou la moralité. Il en est de même en cas de refus abusif de consentement du conseil de famille. Art. 349 Pour les pupilles de l'état dont les parents n'ont pas consenti à l'adoption, le consentement est donné par le conseil de famille de ces pupilles. Art. 350 (L. n o du 5 juill. 1996; L. n o du 4 juill. 2005) «L'enfant recueilli par un particulier, un établissement ou un service de l'aide sociale à l'enfance, dont les parents se sont manifestement désintéressés pendant l'année qui précède l'introduction de la demande en déclaration d'abandon, est déclaré abandonné par le tribunal de grande instance sans préjudice des dispositions du quatrième alinéa. La demande en déclaration d'abandon est obligatoirement transmise par le particulier, l'établissement ou le service de l'aide sociale à l'enfance qui a recueilli l'enfant à l'expiration du délai d'un an dès lors que les parents se sont manifestement désintéressés de l'enfant.» Sont considérés comme s'étant manifestement désintéressés de leur enfant les parents qui n'ont pas entretenu avec lui les relations nécessaires au maintien de liens affectifs. La simple rétractation du consentement à l'adoption, la demande de nouvelles ou l'intention exprimée mais non suivie d'effet de reprendre l'enfant n'est pas une marque d'intérêt suffisante pour motiver de plein droit le rejet d'une demande en déclaration d'abandon. (L. n o du 8 janv. 1993) «Ces démarches n'interrompent pas le délai figurant au premier alinéa.» L'abandon n'est pas déclaré si, au cours du délai prévu au premier alinéa du présent article, un membre de la famille a demandé à assumer la charge de l'enfant et si cette demande est jugée conforme à l'intérêt de ce dernier. Lorsqu'il déclare l'enfant abandonné, le tribunal délègue par la même décision les droits d'autorité parentale sur l'enfant au service de l'aide sociale à l'enfance, à l'établissement ou au particulier (L. n o du 8 janv. 1993) «qui a recueilli l'enfant ou à qui ce dernier a été confié». La tierce opposition n'est recevable qu'en cas de dol, de fraude ou d'erreur sur l'identité de l'enfant. 134

135 SECTION II DU PLACEMENT EN VUE DE L'ADOPTION PLÉNIÈRE ET DU JUGEMENT D'ADOPTION PLÉNIÈRE Art. 351 Le placement en vue de l'adoption est réalisé par la remise effective aux futurs adoptants d'un enfant pour lequel il a été valablement et définitivement consenti à l'adoption, d'un pupille de l'état ou d'un enfant déclaré abandonné par décision judiciaire. Lorsque la filiation de l'enfant n'est pas établie, il ne peut y avoir de placement en vue de l'adoption pendant un délai de (L. n o du 5 juill. 1996) «deux mois» à compter du recueil de l'enfant. Le placement ne peut avoir lieu lorsque les parents ont demandé la restitution de l'enfant tant qu'il n'a pas été statué sur le bien-fondé de cette demande à la requête de la partie la plus diligente. Art. 352 Le placement en vue de l'adoption met obstacle à toute restitution de l'enfant à sa famille d'origine. Il fait échec à toute déclaration de filiation et à toute reconnaissance. Si le placement en vue de l'adoption cesse ou si le tribunal a refusé de prononcer l'adoption, les effets de ce placement sont rétroactivement résolus. Art. 353 L'adoption est prononcée à la requête de l'adoptant par le tribunal de grande instance qui vérifie (L. n o du 8 janv. 1993) «dans un délai de six mois à compter de la saisine du tribunal» si les conditions de la loi sont remplies et si l'adoption est conforme à l'intérêt de l'enfant. Dans le cas où l'adoptant a des descendants, le tribunal vérifie en outre si l'adoption n'est pas de nature à compromettre la vie familiale.» Si l'adoptant décède, après avoir régulièrement recueilli l'enfant en vue de son adoption, la requête peut être présentée en son nom par le conjoint survivant ou l'un des héritiers de l'adoptant. Si l'enfant décède après avoir été régulièrement recueilli en vue de son adoption, la requête peut toutefois être présentée. Le jugement produit effet le jour précédant le décès et emporte uniquement modification de l'état civil de l'enfant. Le jugement prononçant l'adoption n'est pas motivé. Art (L. n o du 5 juill. 1996) Dans le cas d'adoption d'un pupille de l'état (L. n o du 22 janv. 2002, art. 15) «, d'un enfant remis à un organisme autorisé pour l'adoption» 135

136 ou d'un enfant étranger qui n'est pas l'enfant du conjoint de l'adoptant, le tribunal vérifie avant de prononcer l'adoption que le ou les requérants ont obtenu l'agrément pour adopter ou en étaient dispensés. Si l'agrément a été refusé ou s'il n'a pas été délivré dans le délai légal, le tribunal peut prononcer l'adoption s'il estime que les requérants sont aptes à accueillir l'enfant et que celle-ci est conforme à son intérêt. Art La tierce opposition à l'encontre du jugement d'adoption n'est recevable qu'en cas de dol ou de fraude imputable aux adoptants. V. note ss. art (L. n o du 17 mai 2013, art. 9) «Constitue un dol au sens du premier alinéa la dissimulation au tribunal du maintien des liens entre l'enfant adopté et un tiers, décidé par le juge aux affaires familiales sur le fondement de l'article » Art. 354 Dans les quinze jours de la date à laquelle elle est passée en force de chose jugée, la décision prononçant l'adoption plénière est transcrite sur les registres de l'état civil du lieu de naissance de l'adopté, à la requête du procureur de la République. (L. n o du 5 juill. 1996) «Lorsque l'adopté est né à l'étranger, la décision est transcrite sur les registres du service central d'état civil du ministère des affaires étrangères.» La transcription énonce le jour, l'heure et le lieu de la naissance, le sexe de l'enfant ainsi que ses (L. n o du 4 mars 2002) «nom de famille et» prénoms, tels qu'ils résultent du jugement d'adoption, les prénoms, noms, date et lieu de naissance, profession et domicile du ou des adoptants. Elle ne contient aucune indication relative à la filiation réelle de l'enfant. V. note ss. art La transcription tient lieu d'acte de naissance à l'adopté. L'acte de naissance originaire conservé par un officier de l'état civil français et, le cas échéant,» l'acte de naissance établi en application de l'article 58 sont, à la diligence du procureur de la République, revêtus de la mention "adoption" et considérés comme nuls. SECTION III DES EFFETS DE L'ADOPTION PLÉNIÈRE Art. 355 L'adoption produit ses effets à compter du jour du dépôt de la requête en adoption. Art. 356 L'adoption confère à l'enfant une filiation qui se substitue à sa filiation d'origine: l'adopté cesse d'appartenir à sa famille par le sang, sous réserve des prohibitions au mariage visées aux articles 161 à

137 Toutefois l'adoption de l'enfant du conjoint laisse subsister sa filiation d'origine à l'égard de ce conjoint et de sa famille. Elle produit, pour le surplus, les effets d'une adoption par deux époux. Art. 357 (L. n o du 17 mai 2013, art. 11) L'adoption confère à l'enfant le nom de l'adoptant. En cas d'adoption de l'enfant du conjoint ou d'adoption d'un enfant par deux époux, l'adoptant et son conjoint ou les adoptants choisissent, par déclaration conjointe, le nom de famille dévolu à l'enfant: soit le nom de l'un d'eux, soit leurs deux noms accolés dans l'ordre choisi par eux, dans la limite d'un nom de famille pour chacun d'eux. Cette faculté de choix ne peut être exercée qu'une seule fois. En l'absence de déclaration conjointe mentionnant le choix de nom de l'enfant, celui-ci prend le nom de l'adoptant et de son conjoint ou de chacun des deux adoptants, dans la limite du premier nom de famille pour chacun d'eux, accolés selon l'ordre alphabétique. Lorsqu'il a été fait application de l'article , du deuxième alinéa de l'article ou du présent article à l'égard d'un enfant commun, le nom précédemment dévolu ou choisi vaut pour l'adopté. Lorsque les adoptants ou l'un d'entre eux portent un double nom de famille, ils peuvent, par une déclaration écrite conjointe, ne transmettre qu'un seul nom à l'adopté. Sur la demande du ou des adoptants, le tribunal peut modifier les prénoms de l'enfant. Ancien art. 357 L'adoption confère à l'enfant le nom de l'adoptant. En cas d'adoption par deux époux, le nom conféré à l'enfant est déterminé en application des règles énoncées à l'article Sur la demande du ou des adoptants, le tribunal peut modifier les prénoms de l'enfant. Si l'adoptant est une femme mariée ou un homme marié, le tribunal peut, dans le jugement d'adoption, décider, à la demande de l'adoptant, que le nom de son conjoint, sous réserve du consentement de celui-ci, sera conféré à l'enfant. Le tribunal peut également, à la demande de l'adoptant et sous réserve du consentement de son conjoint, conférer à l'enfant les noms accolés des époux dans l'ordre choisi par eux et dans la limite d'un nom de famille pour chacun d'eux. Si le mari ou la femme de l'adoptant est décédé ou dans l'impossibilité de manifester sa volonté, le tribunal apprécie souverainement après avoir consulté les héritiers du défunt ou ses successibles les plus proches. 137

138 Art A l'exception de son dernier alinéa, l'article 357 est applicable à l'enfant qui a fait l'objet d'une adoption régulièrement prononcée à l'étranger ayant en France les effets de l'adoption plénière. Les adoptants exercent l'option qui leur est ouverte par cet article lors de la demande de transcription du jugement d'adoption, par déclaration adressée au procureur de la République du lieu où cette transcription doit être opérée. Lorsque les adoptants sollicitent l'exequatur du jugement d'adoption étranger, ils joignent la déclaration d'option à leur demande. Mention de cette déclaration est portée dans la décision. La mention du nom choisi est opérée à la diligence du procureur de la République, dans l'acte de naissance de l'enfant. V. note ss. art Art. 358 L'adopté a, dans la famille de l'adoptant, les mêmes droits et les mêmes obligations qu'un enfant (L. n o du 4 mars 2002) «dont la filiation est établie en application du titre VII du présent livre». Art. 359 L adoption est irrévocable CHAPITRE II DE L'ADOPTION SIMPLE Art. 360 L'adoption simple est permise quel que soit l'âge de l'adopté. (L. n o du 5 juill. 1996) «S'il est justifié de motifs graves, l'adoption simple d'un enfant ayant fait l'objet d'une adoption plénière est permise.»(l. n o du 17 mai 2013, art. 8) «L'enfant précédemment adopté par une seule personne, en la forme simple ou plénière, peut l'être une seconde fois, par le conjoint de cette dernière, en la forme simple.» Si l'adopté est âgé de plus de (L. n o du 8 janv. 1993) «treize ans», il doit consentir personnellement à l'adoption. Art. 361 Les dispositions des articles 343 à 344, du dernier alinéa de l'article 345, des 138

139 articles» 346 à 350, 353, 353-1, applicables à l'adoption simple. «353-2,» 355 «du dernier alinéa de l'article 357» sont Art. 362 Dans les quinze jours de la date à laquelle elle est passée en force de chose jugée, la décision prononçant l'adoption simple est mentionnée ou transcrite sur les registres de l'état civil à la requête du procureur de la République. SECTION II DES EFFETS DE L'ADOPTION SIMPLE Art. 363 L'adoption simple confère le nom de l'adoptant à l'adopté en l'ajoutant au nom de ce dernier. Toutefois, si l'adopté est majeur, il doit consentir à cette adjonction. Lorsque l'adopté et l'adoptant, ou l'un d'eux, portent un double nom de famille, le nom conféré à l'adopté résulte de l'adjonction du nom de l'adoptant à son propre nom, dans la limite d'un seul nom pour chacun d'eux. Le choix du nom adjoint ainsi que l'ordre des deux noms appartient à l'adoptant, qui doit recueillir le consentement personnel de l'adopté âgé de plus de treize ans. En cas de désaccord ou à défaut de choix, le nom conféré à l'adopté résulte de l'adjonction en seconde position du premier nom de l'adoptant au premier nom de l'adopté. En cas d'adoption par deux époux, le nom ajouté à celui de l'adopté est, à la demande des adoptants, celui de l'un d'eux, dans la limite d'un nom. Si l'adopté porte un double nom de famille, le choix du nom conservé et l'ordre des noms adjoints appartient aux adoptants, qui doivent recueillir le consentement personnel de l'adopté âgé de plus de treize ans. En cas de désaccord ou à défaut de choix, le nom conféré à l'adopté résulte de l'adjonction en seconde position du premier nom des adoptants selon l'ordre alphabétique, au premier nom de l'adopté. Le tribunal peut, toutefois, à la demande de l'adoptant, décider que l'adopté ne portera que le nom de l'adoptant ou, en cas d'adoption de l'enfant du conjoint, que l'adopté conservera son nom d'origine. En cas d'adoption par deux époux, le nom de famille substitué à celui de l'adopté peut, au choix des adoptants, être soit celui de l'un d'eux, soit leurs deux noms accolés dans l'ordre choisi par eux et dans la limite d'un seul nom pour chacun d'eux. Cette demande peut également être formée postérieurement à l'adoption. Si l'adopté est âgé de plus de treize ans, son consentement personnel à cette substitution du nom de famille est nécessaire. Art (L. n o du 4 mars 2002) Les dispositions de l'article 363 sont applicables à l'enfant ayant fait l'objet d'une adoption régulièrement prononcée à l'étranger ayant en France 139

140 les effets d'une adoption simple, lorsque l'acte de naissance de l'adopté est conservé par une autorité française. Les adoptants exercent l'option qui leur est ouverte par cet article par déclaration adressée au procureur de la République du lieu où l'acte de naissance est conservé à l'occasion de la demande de mise à jour de celui-ci. La mention du nom choisi est portée à la diligence du procureur de la République dans l'acte de naissance de l'enfant. V. note ss. art Art. 364 L'adopté reste dans sa famille d'origine et y conserve tous ses droits, notamment ses droits héréditaires. Les prohibitions au mariage prévues aux articles 161 à 164 du présent code s'appliquent entre l'adopté et sa famille d'origine. Art. 365 L'adoptant est seul investi à l'égard de l'adopté de tous les droits d'autorité parentale, inclus celui de consentir au mariage de l'adopté, à moins qu'il ne soit le conjoint du père ou de la mère de l'adopté; dans ce cas, l'adoptant a l'autorité parentale concurremment avec son conjoint, (L. n o du 4 mars 2002; L. n o du 13 déc. 2011, art. 21) «lequel en conserve seul l'exercice, sous réserve d'une déclaration conjointe avec l'adoptant adressée au greffier en chef du tribunal de grande instance aux fins d'un exercice en commun de cette autorité». Les droits d'autorité parentale sont exercés par le ou les adoptants (L. n o du 4 mars 2002) «dans les conditions prévues par le chapitre I er du titre IX du présent livre». Les règles de l'administration légale et de la tutelle (L. n o du 4 mars 2002) «des mineurs» s'appliquent à l'adopté. Art. 366 Le lien de parenté résultant de l'adoption s'étend aux enfants de l'adopté. Le mariage est prohibé: 1 o Entre l'adoptant, l'adopté et ses descendants; 2 o Entre l'adopté et le conjoint de l'adoptant; réciproquement entre l'adoptant et le conjoint de l'adopté; 3 o Entre les enfants adoptifs du même individu; 4 o Entre l'adopté et les enfants de l'adoptant. Néanmoins, les prohibitions au mariage portées aux 3 o et 4 o ci-dessus peuvent être levées par dispense du Président de la République, s'il y a des causes graves. 140

141 «La prohibition au mariage portée au 2 o ci-dessus peut être levée dans les mêmes conditions lorsque la personne qui a créé l'alliance est décédée.» Art. 367 L'adopté doit des aliments à l'adoptant s'il est dans le besoin et, réciproquement, l'adoptant doit des aliments à l'adopté. Les père et mère de l'adopté ne sont tenus de lui fournir des aliments que s'il ne peut les obtenir de l'adoptant. L'obligation de fournir des aliments à ses père et mère cesse pour l'adopté dès lors qu'il a été admis en qualité de pupille de l'état ou pris en charge dans les délais prescrits à l'article L du code de l'action sociale et des familles. V. cet art., ss. art Art. 368 «L'adopté et ses descendants ont, dans la famille de l'adoptant, les droits successoraux prévus au chapitre III du titre I er du livre III.» (L. n o du 5 juill. 1996) L'adopté et ses descendants n'ont cependant pas la qualité d'héritier réservataire à l'égard des ascendants de l'adoptant. Art (L. n o du 23 juin 2006, art o ) «Dans la succession de l'adopté, à défaut de descendants et de conjoint survivant, [ancienne rédaction: Si l'adopté meurt sans descendants,]» les biens donnés par l'adoptant ou recueillis dans sa succession retournent à l'adoptant ou à ses descendants, s'ils existent encore en nature lors du décès de l'adopté, à charge de contribuer aux dettes et sous réserve des droits acquis par les tiers. Les biens que l'adopté avait reçus à titre gratuit de ses père et mère retournent pareillement à ces derniers ou à leurs descendants. Le surplus des biens de l'adopté se divise par moitié entre la famille d'origine et la famille de l'adoptant (Abrogé par L. n o du 23 juin 2006, art o ) «, sans préjudice des droits du conjoint sur l'ensemble de la succession». Art. 369 filiation. L'adoption conserve tous ses effets, nonobstant l'établissement ultérieur d'un lien de Art. 370 «S'il est justifié de motifs graves, l'adoption peut être révoquée, à la demande de l'adoptant ou de l'adopté, ou, lorsque ce dernier est mineur, à celle du ministère public.» La demande de révocation faite par l'adoptant n'est recevable que si l'adopté est âgé de plus de quinze ans. 141

142 Lorsque l'adopté est mineur, les père et mère par le sang ou, à leur défaut, un membre de la famille d'origine jusqu'au degré de cousin germain inclus, peuvent également demander la révocation. Art Le jugement révoquant l'adoption doit être motivé. Son dispositif est mentionné en marge de l'acte de naissance ou de la transcription du jugement d'adoption, dans les conditions prévues à l'article 362. Art La révocation fait cesser pour l'avenir tous les effets de l'adoption (L. n o du 13 déc. 2011, art. 20) «, à l'exception de la modification des prénoms». 142

143 Bijlage B: Duitse adoptiewetgeving 143

144 144

145 145

146 146

147 147

148 148

149 149

150 150

151 151

152 152

153 153

154 154

155 155

156 Bijlage C: Nederlandse adoptiewetgeving Nederlandse wetgeving adoptie Titel 12. Adoptie Artikel Adoptie geschiedt door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. Twee personen tezamen kunnen geen verzoek tot adoptie doen, indien zij krachtens artikel 41 geen huwelijk zouden mogen aangaan of krachtens artikel 80a, zesde lid, geen partnerschap zouden mogen aangaan. 2. Het verzoek door twee personen tezamen kan slechts worden gedaan, indien zij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met elkaar hebben samengeleefd. Het verzoek door de adoptant die echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder is, kan slechts worden gedaan, indien hij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met die ouder heeft samengeleefd. De in de tweede zin bedoelde voorwaarde geldt evenwel niet indien het kind is of wordt geboren binnen de relatie van de adoptant en die ouder. 3. Het verzoek kan alleen worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder of ouders in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 228, wordt voldaan. 4. Indien het kind is of wordt geboren binnen de relatie van de adoptant en de ouder, en het kind door en tengevolge van kunstmatige donorbevruchting als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting is verwekt en een door de stichting, bedoeld in die wet, ter bevestiging hiervan afgegeven verklaring wordt overgelegd waaruit blijkt dat de identiteit van de donor aan de vrouw bij wie de kunstmatige donorbevruchting heeft plaatsgevonden onbekend is, wordt het verzoek toegewezen, tenzij de adoptie kennelijk niet in het belang van het kind is of niet is voldaan aan de voorwaarden, genoemd in artikel Zijn de voornamen van het kind niet bekend, dan stelt de rechter, nadat hij de adoptant of adoptanten en het kind, indien dat twaalf jaren of ouder is, heeft gehoord, bij de adoptiebeschikking tevens een of meer voornamen vast. 6. In zaken van adoptie is de minderjarige ouder bekwaam in rechte op te treden. 156

157 Artikel Voorwaarden voor adoptie zijn: a. dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is (à is zoals bij ons de VOLLE adoptie, die onherroepelijk is), en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaren of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken; hetzelfde geldt, indien de rechter is gebleken van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek van een minderjarige die op de dag van het verzoek de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, maar in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake; b. dat het kind niet is een kleinkind van een adoptant; c. dat de adoptant of ieder der adoptanten ten minste achttien jaren ouder dan het kind is; d. dat geen der ouders het verzoek tegenspreekt; e. dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt; f. dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed; indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder of adoptiefouder het kind adopteert en zij gezamenlijk het kind gedurende ten minste een jaar hebben verzorgd en opgevoed wordt de periode van een jaar voor de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel gerekend vanaf het moment van feitelijk gezamenlijk verzorgen en opvoeden; g. dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben. Indien evenwel de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder het kind adopteert, geldt dat deze ouder alleen of samen met voornoemde echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel het gezag heeft. 2. Aan de tegenspraak van een ouder als bedoeld in het eerste lid, onder d, kan worden voorbijgegaan: a. indien het kind en de ouder niet of nauwelijks in gezinsverband hebben samengeleefd; of b. indien de ouder het gezag over het kind heeft misbruikt of de verzorging en opvoeding van het kind op grove wijze heeft verwaarloosd; of c. indien de ouder onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen tegen de minderjarige van een van de misdrijven, omschreven in de titels XIII tot en met XV en XVIII tot en met XX van het tweede boek van het Wetboek van Strafrecht. 3. De voorwaarde, bedoeld in het eerste lid, onder f, geldt niet indien het kind wordt geboren binnen de relatie van de moeder met een levensgezel van gelijk geslacht. Artikel Door adoptie komen de geadopteerde, de adoptiefouder en zijn bloedverwanten of de adoptiefouders en hun bloedverwanten in familierechtelijke betrekking tot elkaar te staan. 2. Tegelijkertijd houdt de familierechtelijke betrekking tussen de geadopteerde, zijn oorspronkelijke ouders en hun bloedverwanten op te bestaan. 3. In afwijking van het tweede lid blijft de familierechtelijke betrekking tussen de geadopteerde en zijn ouder en diens bloedverwanten bestaan, indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere 157

158 levensgezel van die ouder het kind adopteert. 4. De adoptiefouders die niet met elkaar zijn gehuwd of door een geregistreerd partnerschap zijn verbonden oefenen door adoptie het gezag over de geadopteerde gezamenlijk uit. 5. Indien het kind op het tijdstip van de adoptie omgang heeft met een ouder ten aanzien van wie de familierechtelijke betrekking ophoudt te bestaan, kan de rechtbank bepalen dat zij gerechtigd blijven tot omgang met elkaar. De artikelen 377a, tweede en derde lid, 377e en 377g zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel De adoptie heeft haar gevolgen van de dag, waarop de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. 2. Indien het kind is geboren binnen de relatie van de ouder en de adoptant en de adoptie voor de geboorte van het kind is verzocht, werkt deze terug tot het tijdstip van geboorte van het kind; indien de adoptie uiterlijk zes maanden na de geboorte van het kind is verzocht, werkt deze terug tot het tijdstip van indiening van het verzoek. Het bepaalde in de eerste volzin is niet van toepassing indien voor de adoptie familierechtelijke betrekkingen waren gevestigd tussen het kind en een andere ouder en deze door de adoptie zijn verbroken. De adoptie kan in het geval, bedoeld in de eerste volzin, ook worden uitgesproken indien de adoptant na indiening van het verzoek is overleden. 3. De adoptie blijft haar gevolgen behouden, ook al zou blijken, dat de rechter de door artikel 228 van dit boek gestelde voorwaarden ten onrechte als vervuld zou hebben aangenomen. Artikel 231. [Herroeping] 1. De adoptie kan door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van de geadopteerde worden herroepen. 2. Het verzoek kan alleen worden toegewezen, indien de herroeping in het kennelijk belang van de geadopteerde is, de rechter van de redelijkheid der herroeping in gemoede overtuigd is, en het 2verzoek is ingediend niet eerder dan twee jaren en niet later dan vijf jaren na de dag, waarop de. geadopteerde meerderjarig is geworden. Ontw ; BW 344n (oud); BW 1:21 lid 1 sub b,

159 Artikel 232. [Rechtsgevolgen herroeping adoptie] 1. Door herroeping van de adoptie houdt de familierechtelijke betrekking tussen de geadopteerde en zijn kinderen enerzijds en de adoptiefouder of adoptiefouders en zijn bloedverwanten anderzijds op te bestaan. 2. De familierechtelijke betrekking die door de adoptie opgehouden had te bestaan, herleeft door de herroeping. 3. Artikel 230 vindt ten aanzien van de herroeping overeenkomstige toepassing. 159

160 Bijlage D: Engelse adoptiewetgeving 160

161 161

162 162

163 163

164 164

165 165

166 166

167 Bijlage E: Deense adoptiewetgeving 167

168 168

169 169

170 170

171 171

172 172

173 173

174 174

175 175

176 176

177 177

178 178

179 179

180 Bijlage F: Letse adoptiewetgeving 180

181 181

182 182

183 183

184 184

Commentaar bij art BW

Commentaar bij art BW ADOPTIE BW ART. 353-9 1 353-9. Bij adoptie door echtgenoten of samenwonenden, of ingeval de geadopteerde het kind of het adoptief kind is van de echtgenoot van de adoptant, of van de persoon met wie hij

Nadere informatie

Rolnummer Arrest nr. 55/2015 van 7 mei 2015 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 55/2015 van 7 mei 2015 A R R E S T Rolnummer 5847 Arrest nr. 55/2015 van 7 mei 2015 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 347-2 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Luik. Het

Nadere informatie

De (herziene) Europese Overeenkomst inzake adoptie van kinderen

De (herziene) Europese Overeenkomst inzake adoptie van kinderen De (herziene) Europese Overeenkomst inzake adoptie van kinderen SARiV Advies 2013/19 SAR WGG Advies 11 juli 2013 Strategische Adviesraad internationaal Vlaanderen Boudewijnlaan 30 bus 81 1000 Brussel T.

Nadere informatie

Rolnummer 1970. Arrest nr. 117/2001 van 3 oktober 2001 A R R E S T

Rolnummer 1970. Arrest nr. 117/2001 van 3 oktober 2001 A R R E S T Rolnummer 1970 Arrest nr. 117/2001 van 3 oktober 2001 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 370, 5, junctis de artikelen 346, eerste lid, en 368, 3, eerste lid, van het Burgerlijk

Nadere informatie

Masterproef Anoniem donorschap en kinderrechten

Masterproef Anoniem donorschap en kinderrechten 2014 2015 FACULTEIT RECHTEN master in de rechten Masterproef Anoniem donorschap en kinderrechten Promotor : Prof. dr. Johan PUT De transnationale Universiteit Limburg is een uniek samenwerkingsverband

Nadere informatie

Rechtsvordering : ook nadien niet-aangegeven inkomsten

Rechtsvordering : ook nadien niet-aangegeven inkomsten Rechtsvordering : ook nadien niet-aangegeven inkomsten Auteur(s): Filip Smet Editie: 1202 p. 9 Publicatiedatum: 21 april 2010 Rechtbank/Hof: Cassatie Datum van uitspraak: 11 februari 2010 Wetboek: W.I.B.

Nadere informatie

MEMORIE VAN TOELICHTING

MEMORIE VAN TOELICHTING VOORONTWERP VAN DECREET HOUDENDE DE INSTEMMING MET HET SAMENWERKINGSAKKOORD VAN TOT WIJZIGING VAN HET SAMENWERKINGSAKKOORD VAN 12 SEPTEMBER 2005 TUSSEN DE FEDERALE STAAT, DE VLAAMSE GEMEENSCHAP, DE FRANSE

Nadere informatie

INHOUDSOPGAVE. VOORWOORD... v DEEL I. GRONDVOORWAARDEN VOOR ADOPTIE CHRISTOPH CASTELEIN...1 HOOFDSTUK 1. AFBAKENING...3 HOOFDSTUK 2. ALGEMEEN...

INHOUDSOPGAVE. VOORWOORD... v DEEL I. GRONDVOORWAARDEN VOOR ADOPTIE CHRISTOPH CASTELEIN...1 HOOFDSTUK 1. AFBAKENING...3 HOOFDSTUK 2. ALGEMEEN... INHOUDSOPGAVE VOORWOORD... v DEEL I. GRONDVOORWAARDEN VOOR ADOPTIE CHRISTOPH CASTELEIN...1 HOOFDSTUK 1. AFBAKENING...3 HOOFDSTUK 2. ALGEMEEN...5 1. Structuur van de wet...5 2. Kenmerken van de adoptie...5

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 30 SEPTEMBER 2011 C.10.0619.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.10.0619.F 1. O. P., 2. S. P., Mr. Jacqueline Oosterbosch, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen 1. A. B., 2. F. B., in tegenwoordigheid

Nadere informatie

Adoptie van kinderen door paren van gelijk geslacht

Adoptie van kinderen door paren van gelijk geslacht Advies Adoptie van kinderen door paren van gelijk geslacht Commissie Justitie, Kamer van Volksvertegenwoordigers Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek teneinde adoptie door koppels van

Nadere informatie

Het advies van de accountant of belastingconsulent en de rechtsdwaling in strafzaken

Het advies van de accountant of belastingconsulent en de rechtsdwaling in strafzaken Het advies van de accountant of belastingconsulent en de rechtsdwaling in strafzaken J. VAN DROOGBROECK De accountant en de belastingconsulent verstrekken adviezen aan de onderneming die hem tewerkstelt

Nadere informatie

Rolnummer 4560. Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T

Rolnummer 4560. Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T Rolnummer 4560 Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag over artikel 13 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten

Nadere informatie

Verzoekschrift over de Integrale Jeugdhulp

Verzoekschrift over de Integrale Jeugdhulp Advies Verzoekschrift over de Integrale Jeugdhulp Verzoekschrift van 22 maart 2004 tot wijziging van de voorstellen van decreet betreffende de integrale jeugdhulp en betreffende de rechtspositie van de

Nadere informatie

The Impact of the ECHR on Private International Law: An Analysis of Strasbourg and Selected National Case Law L.R. Kiestra

The Impact of the ECHR on Private International Law: An Analysis of Strasbourg and Selected National Case Law L.R. Kiestra The Impact of the ECHR on Private International Law: An Analysis of Strasbourg and Selected National Case Law L.R. Kiestra Samenvatting Dit onderzoek heeft als onderwerp de invloed van het Europees Verdrag

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 16 JUNI 2015 P.15.0599.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.15.0599.N 1. M M P V D V, beklaagde, 2. D H N H, beklaagde, aangehouden om andere redenen, eisers, beiden met als raadsman mr. Thierry

Nadere informatie

Suggesties voor een volgende editie, zijn welkom bij de auteur op Alle constructieve opmerkingen worden in dank aanvaard.

Suggesties voor een volgende editie, zijn welkom bij de auteur op Alle constructieve opmerkingen worden in dank aanvaard. Voorwoord Dit leerboek vormt een goede basis voor het opleidingsonderdeel strafrecht binnen een professionele bacheloropleiding. We denken hierbij in het bijzonder aan de afstudeerrichting Rechtspraktijk

Nadere informatie

NOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING

NOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING De minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Buitenlands Beleid en Onroerend Erfgoed De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin NOTA AAN DE LEDEN VAN DE VLAAMSE REGERING

Nadere informatie

INHOUDSTAFEL. VOORWOORD... v

INHOUDSTAFEL. VOORWOORD... v INHOUDSTAFEL VOORWOORD... v DEEL I GRONDBEGINSELEN VAN EEN EUROPEES PERSONEN- EN FAMILIERECHT GEFORMULEERD VANUIT HET PERSPECTIEF VAN DE MENSENRECHTEN...1 INLEIDING...3 HOOFDSTUK I. SITUERING VAN HET ONDERZOEK...4

Nadere informatie

Hof van Cassatie, arrest van 10 april 2003

Hof van Cassatie, arrest van 10 april 2003 Hof van Cassatie, arrest van 10 april 2003 Internationale adoptie Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden artikelen 14 en 8 uitwerking in de Belgische rechtsorde

Nadere informatie

Rolnummer 1041. Arrest nr. 67/97 van 6 november 1997 A R R E S T

Rolnummer 1041. Arrest nr. 67/97 van 6 november 1997 A R R E S T Rolnummer 1041 Arrest nr. 67/97 van 6 november 1997 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 370, 1, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Jeugdrechtbank te Luik.

Nadere informatie

Rolnummer Arrest nr. 85/2009 van 14 mei 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 85/2009 van 14 mei 2009 A R R E S T Rolnummer 4550 Arrest nr. 85/2009 van 14 mei 2009 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 23 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel.

Nadere informatie

Afstamming heeft alles te maken met welke bloedband je hebt met je voorouders (je ouders, grootouders, overgrootouders,...). Je afstamming bepaalt

Afstamming heeft alles te maken met welke bloedband je hebt met je voorouders (je ouders, grootouders, overgrootouders,...). Je afstamming bepaalt Afstamming heeft alles te maken met welke bloedband je hebt met je voorouders (je ouders, grootouders, overgrootouders,...). Je afstamming bepaalt dus bij welke familie je hoort. Ouders Met je ouders heb

Nadere informatie

De reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag: aanpassing van de regelgeving noodzakelijk?

De reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag: aanpassing van de regelgeving noodzakelijk? De reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag: aanpassing van de regelgeving noodzakelijk? De zaak Plessers (C-509/17) We work for people, not clients Duurzaam samenwerken Excellent juridisch

Nadere informatie

Relevante feiten. Beoordeling. RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG VAN ANTWERPEN Vonnis van 09 oktober 2002 - Rol nr 00/2654/A - Aanslagjaar 1996

Relevante feiten. Beoordeling. RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG VAN ANTWERPEN Vonnis van 09 oktober 2002 - Rol nr 00/2654/A - Aanslagjaar 1996 RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG VAN ANTWERPEN Vonnis van 09 oktober 2002 - Rol nr 00/2654/A - Aanslagjaar 1996 Relevante feiten Als kaderlid van M heeft eerste eiser in 1993 aandelenopties verkregen op aandelen

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 15596 7 oktober 2010 Regeling van 29 september 2010, nr. 5668860/10/6 tot wijzing van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek

Nadere informatie

VERZOEKSCHRIFT TOT VRIJLATING (Artikels 71 e.v. van de Wet van 15 december 1980)

VERZOEKSCHRIFT TOT VRIJLATING (Artikels 71 e.v. van de Wet van 15 december 1980) VERZOEKSCHRIFT TOT VRIJLATING (Artikels 71 e.v. van de Wet van 15 december 1980) Aan Mevrouw/Mijnheer de Voorzitter van de Raadkamer van de Correctionele Rechtbank te Brussel Justitiepaleis Poelaertplein

Nadere informatie

Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten

Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten Commissie voor de toegang tot en het hergebruik van bestuursdocumenten Afdeling openbaarheid van bestuur 14 januari 2019 ADVIES 2019-13 met betrekking tot het verkrijgen van toegang tot documenten met

Nadere informatie

A R R E S T. samengesteld uit voorzitter F. Debaedts en de rechters-verslaggevers L.P. Suetens en P. Martens, bijgestaan door de griffier L.

A R R E S T. samengesteld uit voorzitter F. Debaedts en de rechters-verslaggevers L.P. Suetens en P. Martens, bijgestaan door de griffier L. Rolnummer 520 Arrest nr. 31/93 van 1 april 1993 A R R E S T In zake : het beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 12 juni 1992 tot bekrachtiging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen

Nadere informatie

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN

EUROPEES PARLEMENT. Commissie verzoekschriften MEDEDELING AAN DE LEDEN EUROPEES PARLEMENT 2004 Commissie verzoekschriften 2009 29.03.2011 MEDEDELING AAN DE LEDEN Betreft: Verzoekschrift 1609/2008, ingediend door D. A. L. (Britse nationaliteit), over vermeende discriminatie

Nadere informatie

J.-P. Snappe, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en R. Leysen

J.-P. Snappe, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en R. Leysen Grondwettelijk Hof 15 oktober 2015 Voorzitters: Rechters: Advocaten: A. Alen en J. Spreutels J.-P. Snappe, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en R. Leysen N. Maes Grondwet gelijkheid en niet-discriminatie

Nadere informatie

Adoptie van een kind in Nederland

Adoptie van een kind in Nederland Adoptie van een kind in Nederland Uitvoeringswet Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie Hoofdstuk 4. Prodedure in geval van interlandelijke

Nadere informatie

Geregistreerd partnerschap

Geregistreerd partnerschap Geregistreerd partnerschap Pleidooi voor de institutionalisering van de homoseksuele tweerelatie P. SENAEVE en E. COENE Ten geleide van R. Burggraeve MAKLU Antwerpen-Apeldoorn Inhoud Woord vooraf 13 Lijst

Nadere informatie

VOLGT HET VONNIS: -het inleidend verzoekschrift opgesteld in toepassing van artikel 1231-3 Ger.W. en ter griffie neergelegd op 03.02.

VOLGT HET VONNIS: -het inleidend verzoekschrift opgesteld in toepassing van artikel 1231-3 Ger.W. en ter griffie neergelegd op 03.02. VOLGT HET VONNIS: Gelet op: -het inleidend verzoekschrift opgesteld in toepassing van artikel 1231-3 Ger.W. en ter griffie neergelegd op 03.02.2009; -de stukken van verzoeker; -de stukken van het Openbaar

Nadere informatie

Betwisting van de vaderlijke erkenning

Betwisting van de vaderlijke erkenning Betwisting van de vaderlijke erkenning Isabelle Kamp Onder wetenschappelijke begeleiding van Prof. Dr. Patrick Senaeve en Mevr. Tine Vercruysse 1. INLEIDING In deze paper gaan we het hebben over de betwisting

Nadere informatie

Voorwoord... xv HOOFDSTUK II. DOELSTELLINGEN VAN DE HERVORMING... 5 HOOFDSTUK III. ARTIKEL 229 VAN HET BURGERLIJK WETBOEK... 17

Voorwoord... xv HOOFDSTUK II. DOELSTELLINGEN VAN DE HERVORMING... 5 HOOFDSTUK III. ARTIKEL 229 VAN HET BURGERLIJK WETBOEK... 17 INHOUD Voorwoord............................................... xv DEEL I. DOELSTELLINGEN VAN DE HERVORMING. DE ECHTSCHEI- DING OP GROND VAN ONHERSTELBARE ONTWRICHTING VAN HET HUWELIJK Frederik Swennen.....................................

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2005 2006 30 551 Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met verkorting van de adoptieprocedure en wijziging van de Wet opneming buitenlandse

Nadere informatie

Artikel 1 van het nieuwe Verdrag Personen op wie het Verdrag van toepassing is

Artikel 1 van het nieuwe Verdrag Personen op wie het Verdrag van toepassing is Artikel 1 van het nieuwe Verdrag Personen op wie het Verdrag van toepassing is Art. 1. Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide verdragsluitende Staten. 2 larcier

Nadere informatie

DEEL I. HET VERBLIJFSCO-OUDERSCHAP ALS PRIORITAIR TE ONDERZOEKEN VERBLIJFSREGELING ILSE MARTENS... 1

DEEL I. HET VERBLIJFSCO-OUDERSCHAP ALS PRIORITAIR TE ONDERZOEKEN VERBLIJFSREGELING ILSE MARTENS... 1 INHOUD Voorwoord... xiii DEEL I. HET VERBLIJFSCO-OUDERSCHAP ALS PRIORITAIR TE ONDERZOEKEN VERBLIJFSREGELING ILSE MARTENS... 1 SITUERING... 3 1. Korte historiek... 3 2. Aanzet en motieven tot invoering

Nadere informatie

DEEL I. DOELSTELLINGEN VAN DE HERVORMING. DE ECHTSCHEI- DING OP GROND VAN ONHERSTELBARE ONTWRICHTING VAN HET HUWELIJK

DEEL I. DOELSTELLINGEN VAN DE HERVORMING. DE ECHTSCHEI- DING OP GROND VAN ONHERSTELBARE ONTWRICHTING VAN HET HUWELIJK INHOUD Voorwoord xv DEEL I. DOELSTELLINGEN VAN DE HERVORMING. DE ECHTSCHEI- DING OP GROND VAN ONHERSTELBARE ONTWRICHTING VAN HET HUWELIJK FREDERIK SWENNEN 1 INLEIDING 3 DOELSTELLINGEN VAN DE HERVORMING

Nadere informatie

NIEUWSFLASH SUCCESSIERECHTEN OP AFKOOPWAARDE LEVENSVERZEKERINGEN

NIEUWSFLASH SUCCESSIERECHTEN OP AFKOOPWAARDE LEVENSVERZEKERINGEN NIEUWSFLASH SUCCESSIERECHTEN OP AFKOOPWAARDE LEVENSVERZEKERINGEN Dit nieuwsbericht is enkel voor informatie doeleinden bestemd. Ondanks het feit dat aan dit nieuwsbericht de gebruikelijke zorg is besteed,

Nadere informatie

DEEL I. DE HERVORMING VAN HET AFSTAMMINGSRECHT DOOR HET GRONDWETTELIJK HOF

DEEL I. DE HERVORMING VAN HET AFSTAMMINGSRECHT DOOR HET GRONDWETTELIJK HOF INHOUD VOORWOORD............................................ xv DEEL I. DE HERVORMING VAN HET AFSTAMMINGSRECHT DOOR HET GRONDWETTELIJK HOF Gerd Verschelden..................................... 1 HOOFDSTUK

Nadere informatie

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum Instantie Hof van Cassatie Onderwerp Bewijs. Strafzaken. Bewijsvoering. Onrechtmatig verkregen bewijs. Toelaatbaarheid. Beoordeling door de rechter Datum 23 maart 2004 Copyright and disclaimer Gelieve

Nadere informatie

Rolnummer 3630. Arrest nr. 174/2005 van 30 november 2005 A R R E S T

Rolnummer 3630. Arrest nr. 174/2005 van 30 november 2005 A R R E S T Rolnummer 3630 Arrest nr. 174/2005 van 30 november 2005 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 320, 4, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te

Nadere informatie

Rolnummer 2525. Arrest nr. 134/2003 van 8 oktober 2003 A R R E S T

Rolnummer 2525. Arrest nr. 134/2003 van 8 oktober 2003 A R R E S T Rolnummer 2525 Arrest nr. 134/2003 van 8 oktober 2003 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 371 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste

Nadere informatie

RAAD VAN STATE, AFDELING ADMINISTRATIE. A R R E S T. nr van 23 april 2007 in de zaak A /IX-3642.

RAAD VAN STATE, AFDELING ADMINISTRATIE. A R R E S T. nr van 23 april 2007 in de zaak A /IX-3642. RAAD VAN STATE, AFDELING ADMINISTRATIE. A R R E S T nr. 170.302 van 23 april 2007 in de zaak A. 130.668/IX-3642. In zake : het BEROEPSINSTITUUT VAN VASTGOEDMAKELAARS, dat woonplaats kiest bij advocaat

Nadere informatie

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/37810

Nadere informatie

Hoofdstuk I: Inzake de toepasselijke wetgeving:

Hoofdstuk I: Inzake de toepasselijke wetgeving: Hoofdstuk I: Inzake de toepasselijke wetgeving: Afdeling I: De oorspronkelijke wet van 5 juli 1998 en de diverse wetswijzigingen: Bij wet van 5 juli 1998 2 werd een titel IV toegevoegd aan het Gerechtelijk

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. A/4.8.14/2014/0038 van 24 juni 2014 in de zaak 1314/0216/A/4/0183 In zake: de heer Daniël VANDERVELPEN bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaat Geert DEMIN

Nadere informatie

Omzendbrief van 24 augustus 2005 betreffende de tenuitvoerlegging van de hervorming van de adoptie

Omzendbrief van 24 augustus 2005 betreffende de tenuitvoerlegging van de hervorming van de adoptie Omzendbrief van 24 augustus 2005 betreffende de tenuitvoerlegging van de hervorming van de adoptie Aan de Dames en Heren Procureurs-generaal bij de Hoven van beroep; Aan de Dames en Heren ambtenaren van

Nadere informatie

Beroepsgeheim Ontwerp tot wijziging van artikel 458bis van het Strafwetboek

Beroepsgeheim Ontwerp tot wijziging van artikel 458bis van het Strafwetboek Beroepsgeheim Ontwerp tot wijziging van artikel 458bis van het Strafwetboek Doc: a135005 Tijdschrift: 135 Datum: 17/09/2011 Origine: NR Thema's: Beroepsgeheim Kwetsbare personen Mishandeling van een kind,

Nadere informatie

Instantie. Onderwerp. Datum

Instantie. Onderwerp. Datum Instantie Hof van Cassatie Onderwerp Overeenkomst - Bestanddelen - Toestemming - Gebrek - Geweld - Morele dwang - Gebrekkige wil - Voorwaarde - Artt. 1109 en 1112, BW Datum 23 maart 1998 Copyright and

Nadere informatie

Overdracht van medische gegevens door een behandelend arts aan de voorlopige bewindvoerder van een patiënt

Overdracht van medische gegevens door een behandelend arts aan de voorlopige bewindvoerder van een patiënt Overdracht van medische gegevens door een behandelend arts aan de voorlopige bewindvoerder van een patiënt Doc: a117016 Tijdschrift: 117 p. 11 Datum: 14/07/2007 Origine: NR Thema's: Arts (Behandelend-)

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 24 FEBRUARI 2012 C.11.0463.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.11.0463.F BELGISCHE STAAT, minister van Financiën, Mr. François T Kint, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen 1. C. G., 2. F.S.,

Nadere informatie

Zaak T-155/04. SELEX Sistemi Integrati SpA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

Zaak T-155/04. SELEX Sistemi Integrati SpA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen Zaak T-155/04 SELEX Sistemi Integrati SpA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen Mededinging Misbruik van machtspositie Begrip.onderneming' Klacht Afwijzing" Arrest van het Gerecht (Tweede kamer)

Nadere informatie

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Antwerpen.

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Antwerpen. Rolnummer 2268 Arrest nr. 29/2002 van 30 januari 2002 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Antwerpen. Het Arbitragehof,

Nadere informatie

ECLI:NL:GHSHE:2012:BX7336

ECLI:NL:GHSHE:2012:BX7336 ECLI:NL:GHSHE:2012:BX7336 Instantie Datum uitspraak 11-09-2012 Datum publicatie 14-09-2012 Gerechtshof 's-hertogenbosch Zaaknummer HV 200.099.711 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Personen-

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 27 JANUARI 2006 C.04.0201.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.04.0201.N V. A., Mr. Cécile Draps, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen D. P. I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep

Nadere informatie

RoSa. Documentatiecentrum en Archief voor Gelijke Kansen, Feminisme en Vrouwenstudies. WHAT's IN A NAME?

RoSa. Documentatiecentrum en Archief voor Gelijke Kansen, Feminisme en Vrouwenstudies. WHAT's IN A NAME? 1 RoSa. Documentatiecentrum en Archief voor Gelijke Kansen, Feminisme en Vrouwenstudies WHAT's IN A NAME? Inleiding Sylvia Sroka Toen Prins Laurent en Prinses Claire onlangs de geboorte aankondigden van

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 15 DECEMBER 2006 F.05.0019.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. F.05.0019.N 1. S.W., en zijn echtgenote, 2. O.W., eisers, vertegenwoordigd door mr. Pierre van Ommeslaghe, advocaat bij het Hof van

Nadere informatie

FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID. Directie-generaal Sociaal Beleid. Domein Regelgeving Kinderbijslag. Ministeriële omzendbrief nr.

FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID. Directie-generaal Sociaal Beleid. Domein Regelgeving Kinderbijslag. Ministeriële omzendbrief nr. FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID Directie-generaal Sociaal Beleid Domein Regelgeving Kinderbijslag Ministeriële omzendbrief nr. 596 Omzendbrief aan de mevrouwen Ministers, aan de heren Ministers,

Nadere informatie

INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK 2. TOEPASSINGSGEBIED VAN HET RECHT OP AFBEELDING...33

INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK 2. TOEPASSINGSGEBIED VAN HET RECHT OP AFBEELDING...33 INHOUDSOPGAVE DANKWOORD... v VOORWOORD...vii HOOFDSTUK 1. DE GRONDSLAG... 1 1. De grondslag: het persoonlijkheidsrecht op afbeelding... 1 2. Invloed van de mensenrechten... 3 A. Art. 22 G.W.... 4 B. Art.

Nadere informatie

Voorstel van decreet. van de heren Sas van Rouveroij, Ivan Sabbe, Björn Rzoska, Bart Tommelein en Lode Vereeck

Voorstel van decreet. van de heren Sas van Rouveroij, Ivan Sabbe, Björn Rzoska, Bart Tommelein en Lode Vereeck stuk ingediend op 2198 (2013-2014) Nr. 1 3 oktober 2013 (2013-2014) Voorstel van decreet van de heren Sas van Rouveroij, Ivan Sabbe, Björn Rzoska, Bart Tommelein en Lode Vereeck houdende wijziging van

Nadere informatie

INHOUDSOPGAVE LIJST VAN AFKORTINGEN 21 INLEIDING Algemene inleiding Aanleiding Probleemstelling en onderzoeksvragen 31

INHOUDSOPGAVE LIJST VAN AFKORTINGEN 21 INLEIDING Algemene inleiding Aanleiding Probleemstelling en onderzoeksvragen 31 De rol van de rechter bij de waarheidsvinding in de correctionele procedure. Een rechtsvergelijkend onderzoek naar Belgisch, Frans en Nederlands recht. Daniel DE WOLF WAV TO KNOWLfDGE \UGrfV r die keure

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 25 FEBRUARI 2009 P.08.1594.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.08.1594.F J. R., Mrs. Benoît Lespire, advocaat bij de balie te Luik, en Raphaël Gevers, advocaat bij de balie te Brussel. I. RECHTSPLEGING

Nadere informatie

ZONDER BLOED OP VRAAG VAN DE PATIENT

ZONDER BLOED OP VRAAG VAN DE PATIENT ZONDER BLOED OP VRAAG VAN DE PATIENT ETHISCH EN JURIDISCH AANVAARDBAAR? HERMAN NYS Leuven en Maastricht INHOUD VOORSTELLING 1. WETTELIJK KADER 2. MEDISCH DEONTOLOGISCH KADER 3. RAADGEVEND COMITE BIOETHIEK

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 27 JUNI 2012 P.12.0873.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.12.0873.F I. P. D. V., II. III. IV. P. D. V., P. D. V., P. D. V., V. P. D. V., Mrs. Cédric Vergauwen en Olivia Venet, advocaten bij de

Nadere informatie

Datum van inontvangstneming : 23/03/2017

Datum van inontvangstneming : 23/03/2017 Datum van inontvangstneming : 23/03/2017 Vertaling C-83/17-1 Zaak C-83/17 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 15 februari 2017 Verwijzende rechter: Oberster Gerichtshof (Oostenrijk)

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 7 MEI 2014 P.14.0557.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.14.0557.F N. M. C., Mr. Christophe Marchand, advocaat bij de balie te Brussel. I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep is gericht

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 4 SEPTEMBER 2007 P.07.0894.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.07.0894.N I. P. M. M. H., verdachte, gedetineerd, eiser, met als raadsman mr. Pol Vandemeulebroucke, advocaat bij de balie te Antwerpen.

Nadere informatie

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 27 juni

A D V I E S Nr Zitting van woensdag 27 juni A D V I E S Nr. 1.801 ----------------------------- Zitting van woensdag 27 juni 2012 ------------------------------------------- Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998

Nadere informatie

DE GRONDWET - ARTIKEL 34 - OUDERLIJK GEZAG MINDERJARIGE KONING

DE GRONDWET - ARTIKEL 34 - OUDERLIJK GEZAG MINDERJARIGE KONING DE GRONDWET - ARTIKEL 34 - OUDERLIJK GEZAG MINDERJARIGE KONING De wet regelt het ouderlijk gezag en de voogdij over de minderjarige Koning en het toezicht daarop. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten

Nadere informatie

ARREST van 20 oktober 1997 in de zaak A 96/ ARRET du 20 octobre 1997 dans l affaire A 96/

ARREST van 20 oktober 1997 in de zaak A 96/ ARRET du 20 octobre 1997 dans l affaire A 96/ BENELUX-GERECHTSHOF COUR DE JUSTICE BENELUX A 96/3/10 ARREST van 20 oktober 1997 in de zaak A 96/3 ------------------------- Inzake : COTRABEL BVBA tegen LAUTE DIRK Procestaal : Nederlands En cause : ARRET

Nadere informatie

Gerechtelijke Jeugdbijstand in hoogdringende gevallen. Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen.

Gerechtelijke Jeugdbijstand in hoogdringende gevallen. Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen. Advies Gerechtelijke Jeugdbijstand in hoogdringende gevallen Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen. Voorstel van decreet houdende wijziging van de decreten inzake bijzondere jeugdbijstand,

Nadere informatie

Rolnummer 3739. Arrest nr. 79/2006 van 17 mei 2006 A R R E S T

Rolnummer 3739. Arrest nr. 79/2006 van 17 mei 2006 A R R E S T Rolnummer 3739 Arrest nr. 79/2006 van 17 mei 2006 A R R E S T In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 413bis tot 413octies van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij

Nadere informatie

HOOFDSTUK 1 Inleidende bepaling. Artikel 1. HOOFDSTUK 2 Wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 2

HOOFDSTUK 1 Inleidende bepaling. Artikel 1. HOOFDSTUK 2 Wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 2 25 JUNI 2017. - Wet tot hervorming van regelingen inzake transgenders wat de vermelding van een aanpassing van de registratie van het geslacht in de akten van de burgerlijke stand en de gevolgen hiervan

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 6 NOVEMBER 2018 P.18.0339.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.18.0339.N B B, beklaagde, eiser, met als raadsman mr. Len Augustyns, advocaat bij de balie Antwerpen. I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Nadere informatie

Gezagsdragers hebben (anders dan pleegouders) de plicht te voorzien in het levensonderhoud van het kind waarover zij het gezag uitoefenen.

Gezagsdragers hebben (anders dan pleegouders) de plicht te voorzien in het levensonderhoud van het kind waarover zij het gezag uitoefenen. GEZAG EN VOOGDIJ WAT IS GEZAG? De wet geeft als omschrijving van gezag: de plicht en het recht om een minderjarig kind (dat is een kind jonger dan 18 jaar) te verzorgen en op te voeden. Wat betekent dit

Nadere informatie

Inbreng in een Belgische vennootschap door een niet-europese vennootschap van haar Belgische vaste inrichting (filialisering) (art.

Inbreng in een Belgische vennootschap door een niet-europese vennootschap van haar Belgische vaste inrichting (filialisering) (art. 350 HOOFDSTUK 1 Inbreng in een Belgische vennootschap door een niet-europese vennootschap van haar Belgische vaste inrichting (filialisering) (art. 231, 3 WIB 1992) AFDELING 1 Begripsomschrijving en situatieschets

Nadere informatie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1998 1999 26 673 Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (adoptie door personen van hetzelfde geslacht) B ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT

Nadere informatie

2. Soorten en verband

2. Soorten en verband Bij dit alles moet de rechter de rechten van verdediging eerbiedigen. Dit betekent dat hij, wanneer hij de rechtsgrond wenst te wijzigen en aan te passen, de debatten dient te heropenen om partijen toe

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 8 MEI 2012 P.11.1908.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.11.1908.N I R. L. M. P., inverdenkinggestelde. eiser, met als raadsman mr. Michaël Verstraeten, advocaat bij de balie te Gent. II M. G.

Nadere informatie

Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming ~ 2500 GC Den Haag

Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming ~ 2500 GC Den Haag Parkstraat 83 Den Haag Correspondentie: Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming ~ 2500 GC Den Haag ~ Telefoon Fax algemeen (070) (070) 361 93361 009310 Fax rechtspraak (070) 361 9315 Aan de

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 23 DECEMBER 2014 P.14.1422.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.14.1422.N D J M T, geïnterneerde, eiser, met als raadsman mr. Peter Verpoorten, advocaat bij de balie te Turnhout. I. RECHTSPLEGING

Nadere informatie

Rolnummer Arrest nr. 172/2009 van 29 oktober 2009 A R R E S T

Rolnummer Arrest nr. 172/2009 van 29 oktober 2009 A R R E S T Rolnummer 4725 Arrest nr. 172/2009 van 29 oktober 2009 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 323 van het Burgerlijk Wetboek, zoals van kracht vóór de opheffing ervan bij artikel

Nadere informatie

Instelling. Onderwerp. Datum

Instelling. Onderwerp. Datum Instelling hof van cassatie Onderwerp Valsheid in geschriften. Conclusie neergelegd in een procedure tot echtscheiding. Conclusie houdende een vordering tot onderhoudsgeld op grond van valse beweringen.

Nadere informatie

De gerechtskosten en de verjaring

De gerechtskosten en de verjaring De gerechtskosten en de verjaring Inleiding Wie procedeert moet rekening houden met verschillende soorten kosten. Naast de erelonen en de kantoorkosten die de advocaat aanrekent (en waarop sinds 1/1/2014

Nadere informatie

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België 27 JUNI 2018 P.17.1160.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.17.1160.F I. C. P., Mr. Adrien Masset, advocaat bij de balie te Verviers, II. A.-F. B., Mr. Paul Wouters, advocaat bij het Hof van Cassatie,

Nadere informatie

Interlandelijke adoptie

Interlandelijke adoptie Interlandelijke adoptie Inleiding U hebt beslist om een kind uit het buitenland te adopteren. U vraagt zich ongetwijfeld af tot wie u zich moet richten, welke procedures u moet volgen of welke gevolgen

Nadere informatie

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 16 juli

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 16 juli A D V I E S Nr. 2.136 ------------------------------ Zitting van dinsdag 16 juli 2019 -------------------------------------------- Ecocheques Evaluatie van de lijst Nieuwe aanvragen om toevoeging/interpretatievragen

Nadere informatie

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 6 maart 2003 (OR. en) 6505/03 CRIMORG 11

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 6 maart 2003 (OR. en) 6505/03 CRIMORG 11 RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 6 maart 2003 (OR. en) 6505/03 CRIMORG 11 WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: Initiatief van het Koninkrijk Denemarken met het oog op de aanneming van

Nadere informatie

HOGE RAAD VOOR DE ZELFSTANDIGEN EN DE KMO

HOGE RAAD VOOR DE ZELFSTANDIGEN EN DE KMO HOGE RAAD VOOR DE ZELFSTANDIGEN EN DE KMO N EU - Contractenrecht A03 Brussel, 9 december 2010 MH/SL/AS A D V I E S over DE CONSULTATIE VAN DE EUROPESE COMMISSIE OVER HET EUROPEES CONTRACTENRECHT VOOR CONSUMENTEN

Nadere informatie

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen.

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen. Rolnummer 2540 Arrest nr. 17/2003 van 28 januari 2003 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen. Het

Nadere informatie

Wilsverklaring-wilsbeschikkinglevenstestament. Juridische aspecten Herman NYS

Wilsverklaring-wilsbeschikkinglevenstestament. Juridische aspecten Herman NYS Wilsverklaring-wilsbeschikkinglevenstestament Juridische aspecten Herman NYS Plan uiteenzetting Het begrippenkader De juridische duiding Het Belgisch recht (Tussentijdse) Besluiten Het begrippenkader Complexe

Nadere informatie

Auteur. Bernard Waûters. Onderwerp. Dit is een uittreksel uit het boek:

Auteur. Bernard Waûters. Onderwerp. Dit is een uittreksel uit het boek: Auteur Bernard Waûters Onderwerp Dit is een uittreksel uit het boek: "Aandelen en echtscheiding" Jaar: 2000 Auteur: B. Waûters ISBN: 90 6215 725 4 Volume: 588 p. Prijs: 3.950 BEF (97,92 EUR) Uitgeverij:

Nadere informatie

Rolnummer 5261. Arrest nr. 94/2012 van 12 juli 2012 A R R E S T

Rolnummer 5261. Arrest nr. 94/2012 van 12 juli 2012 A R R E S T Rolnummer 5261 Arrest nr. 94/2012 van 12 juli 2012 A R R E S T In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 343, 1, b), 356-1 en 356-2 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Jeugdrechtbank

Nadere informatie

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD EUROPESE COMMISSIE Brussel, 9.8.2017 COM(2017) 422 final 2017/0189 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vervanging van bijlage A bij Verordening (EU) 2015/848 betreffende

Nadere informatie

Een juridisch statuut voor pleegouders?

Een juridisch statuut voor pleegouders? Orde van Vlaamse Balies www.advocaat.be Standpunt Staatsbladsstraat 8 B 1000 Brussel T +32 (0)2 227 54 70 F +32 (0)2 227 54 79 info@advocaat.be ondernemingsnummer 0267.393.267 Een juridisch statuut voor

Nadere informatie

jurisprudentiële fundamenten meer dan veertig jaar geleden zijn gelegd 2, bevestigd en versterkt.

jurisprudentiële fundamenten meer dan veertig jaar geleden zijn gelegd 2, bevestigd en versterkt. Discussienota van het Hof van Justitie van de Europese Unie over bepaalde aspecten van de toetreding van de Europese Unie tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele

Nadere informatie

30 DECEMBER 1961. - Wet tot invoering van de Nederlandse tekst van het burgerlijk wetboek.

30 DECEMBER 1961. - Wet tot invoering van de Nederlandse tekst van het burgerlijk wetboek. 30 DECEMBER 1961. - Wet tot invoering van de Nederlandse tekst van het burgerlijk wetboek. Publicatie : 18-05-1962 Inwerkingtreding : 28-05-1962 Dossiernummer : 1961-12-30/31 HOOFDSTUK VI : WEDERZIJDSE

Nadere informatie

Rolnummer 2485. Arrest nr. 84/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T

Rolnummer 2485. Arrest nr. 84/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T Rolnummer 2485 Arrest nr. 84/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T In zake : de prejudiciële vraag betreffende de wet van 4 juli 2001 tot wijziging van artikel 633 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door

Nadere informatie