Adaptief Vermogen. Brononderzoek - Literatuurinventarisatie. Eindrapportage fase 1 3 juli 2013

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Adaptief Vermogen. Brononderzoek - Literatuurinventarisatie. Eindrapportage fase 1 3 juli 2013"

Transcriptie

1 Adaptief Vermogen Brononderzoek - Literatuurinventarisatie Eindrapportage fase 1 3 juli 2013 Centre for Process Innovation in Building & Construction Technische Universiteit Delft Rob Geraedts

2 Afbeelding kaft: nevseoboi.com.ua 2/62

3 Inhoud Voorwoord 7 1. Definitievorming adaptief vermogen Adaptief bouwen Flexibel bouwen Aanpasbaar bouwen 11 Aanpasbaarheid (adaptability) 11 Aanpasbaarheid en veroudering 11 Aanpasbaarheid in alle lagen of niveaus 12 Flexibel versus Aanpasbaar 12 Polyvalentie Definitievorming deelaspecten flexibiliteit Open Bouwen - Open Building 13 Flexibiliteit en besluitvormingsniveaus (onderscheid drager - inbouw) 13 Bestemmingsniveau 13 Stedenbouwkundig (weefselniveau) 13 Dragerniveau 13 Dragerverkaveling 14 Inbouw 14 Collectief en individueel 14 Centraal en decentraal 14 Verschillende besluitvormingsniveaus Zachte en harde flexibiliteit Organisatieflexibiliteit 15 Flexibiliteit bedrijfsproces Gebruiksflexibiliteit (gebruiksdynamiek) 16 Flexibele werkplekken Procesflexibiliteit 17 Flexibiliteitscenario 17 Flexibiliteitvraag 18 Flexibiliteitaanbod 18 Flexibel programmeren 18 Goedkeuringsflexibiliteit 18 Uitwerkingsflexibiliteit 18 Realisatieflexibiliteit 18 Mentale flexibiliteit 18 Keuzeflexibiliteit 19 Duurzaam flexibel proces Productflexibiliteit Ruimtelijke/functionele flexibiliteit Verkavelbaarheid (partitionability) 20 (Her)indelingsflexibiliteit Uitbreidbaarheid (extendibility) 21 Aanbouw- /opbouwflexibiliteit Afstotingsflexibiliteit Multifunctioneel (multifunctional) 22 Functionele flexibiliteit 23 Functie- accomoderend gebouw/draagstructuur 23 Functieneutraliteit Technische flexibiliteit 23 3/62

4 Bouwtechnische flexibiliteit 23 Installatietechnische flexibiliteit 24 Verkavelbare drager 24 Ontkoppelbaar 24 Zoneerbaar 24 Demonteerbaar 24 Instelbaar 24 Uitwisselbaar 25 Verplaatsbaar 25 Uitbreidbaar 25 Vervormbaar 25 Capaciteit 25 Dimensionering 26 Leidingloos 26 Intelligent 26 Universeel - standaard 26 Geïntegreerd 27 Combineerbaar Flexibele bouwsystemen 27 Gebouwsysteem 27 Flexibiliteitgebouwsysteem 27 Open en gesloten systemen 28 Flexibel structuursysteem 28 Open of gesloten bouwsysteem 28 Droge montageverbindingen 28 Modulaire coördinatie 29 Modulariteit 29 Aansluitingen tussen drager en inbouw 29 Verplaatsbare ontkoppelbare structuur (kolommen) Keuzeopties - optioneel Verlenging levensduur gebouwen Bepalingsmethodieken voor het meten van adaptief vermogen REN 33 Kwaliteitsbeoordeling van kantoorhuisvesting 33 Structuur van REN 34 Flexibiliteit 34 Flexibiliteitsbeoordelingsaspecten 34 Uitwisselbaarheid 34 Weging Flexis 35 Gebouwen en hun installaties 35 4 Hoofdbeoordelingsaspecten 35 Verkavelbaar 35 Aanpasbaar 36 Uitbreidbaar 36 Multifunctioneel 36 Flexibiliteitgradaties 36 Beoordeling van flexibiliteit 36 Weging 37 Flexibiliteitsklasse Flexibele Woningbouw 37 Flexibiliteitniveaus 37 Gebruiksniveau 38 Voorbeelden en aanbevelingen 38 4/62

5 3.4 Meten Transformatiepotentie 38 Transformatiemeter 38 Transformatiefactoren op gebouwniveau 39 Transformatiefactoren op locatieniveau 39 Transformatiefactoren op marktniveau Flexibiliteit en kantoorhuisvesting 40 Gebouwniveau 40 Installatieniveau Coupling Index Supplying (CI- S) 42 Gebouwlagen 42 Generation Variety Index (GVI) 42 De Coupling Index (CI) 42 Coupling Index Receiving (CI- R) 43 Coupling Index Supplying (CI- S) 43 Waarderingssysteem 43 Weegfactoren DGBC 45 Key Performance Indicators 45 Verkavelbaarheid 45 Aanpasbaarheid (op unitniveau) 45 Multifunctionaliteit 46 Flexibiliteit en BREEAM DGNB 46 Demonteerbaarheid en recycling 47 Proces - organisatie Kosten en baten van flexibiliteit 47 Waarde van gebouwen 47 Kosten en flexibiliteit 47 Extra investeringen voor flexibiliteit 48 Strategieën en scenario s 49 Prognoses 49 Afweging kosten en baten Aanzet meetinstrument Adaptief Vermogen Huisvestingsproces Structuur Afwegingsmodel Adaptief Vermogen 53 Context adaptief vermogen Aanzet prestatiespecificatie van adaptief vermogen Geraadpleegde bronnen 59 5/62

6 6/62

7 Voorwoord Deze afrondende rapportage van fase 1, (stap 2 Inventarisatie) van het onderzoek Adaptief Vermogen betreft de inventarisatie van de beschikbare kennis op het gebied van adaptief vermogen in zowel Nederland als internationaal. Er heeft in samenwerking met de Brink Groep een uitgebreid bronnenonderzoek plaatsgevonden op basis van bestaande documenten, research op internet en het raadplegen van beschikbare literatuur, rapporten, tijdschriften, proefschriften en international Journals. Het onderzoek is uitgevoerd door het Centre for Process Innovation in Building & Construction van de TU Delft (CPI). Er is door het CPI informatie verzameld omtrent: Beschikbare kennis en informatie in binnen- en buitenland over definiëring, theorieën, kenmerken, parameters ter operationalisering van het begrip 'adaptief vermogen'. Bestaande bepalingsmethodieken, prestatiespecificaties en monitorinstrumenten, onder meer op het gebied van duurzaamheid en bouwregelgeving. Belangrijke thema's in de literatuurstudie zijn geweest: Duurzaamheid Flexibiliteit, aanpasbaarheid Flexibele bestemmingsplannen Kantorenmarkt: herbestemming, transformatie, leegstand Maatlatten en criteria voor adaptief vermogen Het resultaat van het bronnenonderzoek is in dit rapport gebundeld naar de volgende thema's en de daarmee verbonden hoofdstukken: 1. Definitievorming adaptief vermogen 2. Definitievorming deelaspecten flexibiliteit 3. Bepalingsmethodieken voor het meten van adaptief vermogen Vervolgens wordt in de volgende hoofdstukken een aanzet gegeven voor het te ontwikkelen meetinstrument voor het Adaptief Vermogen van gebouwen alsmede een aanzet voor de verschillende meetcriteria die hierbij gehanteerd kunnen worden. 4. Aanzet meetinstrument Adaptief vermogen 5. Criteria voor de prestatiespecificatie van adaptief vermogen. Rob Geraedts CPI Delft, Juli /62

8 8/62

9 1. Definitievorming adaptief vermogen In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste resultaten uit het (internationale) literatuur- en bronnenonderzoek op basis van de twee belangrijkste zoektermen: flexibiliteit en transformatie, met als deelaspecten aanpasbaarheid, meetmethoden en - instrumenten, duurzaamheid. De belangrijkste bronnen hierbij zijn onder meer geweest: SBR, SEV (IFD), International Journals, Conference Proceedings en papers van diverse Internationale Conferenties, onder meer Adaptable Futures, CIB W104 Open Building Implementation, CIB task Group 57 Industrialisation in Construction, en Sustainable Building (SASBE). Allereerst wordt ingegaan op een drietal overkoepelende begrippen: Adaptief bouwen Flexibel bouwen Aanpasbaar bouwen Vervolgens zal in hoofdstuk 2 aandacht besteed worden aan de belangrijkste deelaspecten die onder deze koepelbegrippen schuilgaan. 1.1 Adaptief bouwen Het begrip Adaptief Bouwen is betrekkelijk nieuw en komt in het bronnenonderzoek als zodanig niet of nauwelijks voor. In plaats daarvan worden vaker termen gebruikt als flexibel, aanpasbaar, uitbreidbaar of multifunctioneel. Vaak hebben deze begrippen ook een sterke overlappende betekenis. Schuetze definieert het begrip als eenvoudig aanpasbaar aan meerdere functies of veranderende eisen, en uitgevoerd met componenten en materialen die hergebruik en recycling toestaan met een minimum aan inspanningen en kwaliteitsverlies. Het gaat hierbij om functieneutrale en aanpasbare gebouwen die een gebruikersgerelateerde transformatiepotentie hebben. Er is sprake van herbruikbare bouw- en constructiecomponenten en recyclebare materialen, gebaseerd op de levensduur van materiaal- en componentgroepen. (Schuetze 2009) Richard schrijft daarover het volgende: niemand is in staat om te voorspellen wat de eisen, wensen of smaken zijn van de zowel de huidige als eventuele toekomstige gebruikers gedurende de levensduur van een gebouw. Aanpasbare systemen zijn nodig om die uitdaging aan te gaan, om gebruiksvriendelijke gebouwen te ontwikkelen die open staan voor verandering, met de keuzevrijheid voor de eerste gebruikers en aanpassingsmogelijkheden voor de volgende gebruikers. De aanpassing van ruimten in de tijd en het uitschakelen van verbouwingsafval (Richard 2010). 1.2 Flexibel bouwen Flexibiliteit is het tot stand brengen van gebouwen die betere mogelijkheden bieden om zich aan te passen aan voortdurende veranderingen. Flexibiliteit is eigenlijk het voorinvesteren in overmaat en/of overdaad. Het hoofddoel voor het realiseren van flexibiliteit is het beperken van de kosten tijdens de exploitatiefase. De extra investeringskosten moeten dus worden afgewogen tegen de vaak onvoorspelbare veranderingen van het gebruik, de frequentie waarin deze plaatsvinden en de impact daarvan op de fysieke kant van het gebouw en op de gebruikersprocessen (Albers 2011). 9/62

10 Volgens de definitie van de Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting geeft flexibiliteit de mogelijkheid tot verandering van een product en/of proceseigenschap weer. Flexibiliteit staat enerzijds voor de ruimtelijke flexibiliteit van een gebouw: is het flexibel ten opzichte van divers gebruik, indeling en uitbreiding of inkrimping. Anderzijds heeft flexibiliteit te maken met de manier waarop een gebouw tot stand komt. Flexibiliteit zegt hiermee iets over zowel het bouwproces, het ontwerp en de techniek die is toegepast (SEV 2007). Volgens Schneider zorgt flexibiliteit er voor (en dan met name gericht op woningbouw) dat de huisvesting zich aan kan passen aan veranderende behoeften en patronen, zowel in sociaal als technisch opzicht. Deze behoeften kunnen persoonlijk zijn (bijvoorbeeld een uitbreidende gezinssituatie, praktisch (als gevolg van vergrijzing) of technisch (bijvoorbeeld het vernieuwen van oude voorzieningen). De veranderende patronen kunnen demografisch zijn (bijvoorbeeld de toename van eenpersoonshuishoudens), economisch (de toename van de huursector) of milieutechnisch (de behoefte om de woning aan te passen aan klimaatveranderingen). De definitie bevat de potentie om wijzigingen aan te brengen voorafgaande aan het eerste gebruik (in de vorm van keuzevrijheid), maar ook om wijzigingen aan te brengen tijdens de gebruiksperiode. Flexibele woningbouw is dus werkzaam gedurende de gehele levenscyclus van een woning. Flexibele woningen zijn aanpasbaar met de huurders gedurende de hele levenscyclus (Schneider 2007). Flexibiliteit wordt volgens Groák bereikt door de fysieke samenstelling van een gebouw te veranderen, door ruimtes of eenheden samen te voegen of door ze uit te breiden. Flexibiliteit heeft daarmee zowel met interne als externe veranderingen te maken, zowel tijdelijk als permanent. Aanpasbaarheid heeft te maken met het gebruik van ruimtes en eenheden, flexibiliteit betreft technische aspecten (Groák 1992). Häkkinen definieert flexibiliteit in relatie tot woningbouw en verdeelt het begrip in de volgende deelbegrippen: Bruikbaarheid van ruimtes voor verschillende functies (ook uit het oogpunt van elektriciteit, ICT en andere installatiefuncties) Flexibiliteit in relatie tot de inrichtingsmogelijkheden (plaatsingsmogelijkheden meubilair) Mogelijkheid om wijzigingen aan te brengen in de afmetingen van ruimten. (Hakkinen 2008). In het algemeen wordt het begrip flexibiliteit omschreven als buigzaam, lenig en gemakkelijk aanpasbaar aan wisselende omstandigheden. Wanneer de koppeling met gebouwen (en installaties) gelegd wordt, dan wordt hiermee aangegeven dat een gebouw aanpasbaar is aan wijzigende omstandigheden en behoeften. Zodra de taakstelling van een organisatie of de wijze van werken op enig punt verandert, moeten ook de ruimtelijke en technische faciliteiten worden aangepast. De flexibiliteit van het gebouw en installaties moet de aanpassing dan mogelijk maken (Geraedts 1998). Prins definieert flexibiliteit als de eigenschap van een bouwwerk om op grond van zijn fysieke samenstelling (ruimtelijk- materieel) aanpasbaar of veranderbaar te zijn ten behoeve van en bij veranderingen in materieel- technische, ruimtelijk- gebruikstechnische en sociaal- juridische zin en binnen randvoorwaarden van technische, juridische (bevoegdheden van partijen), temporele en financiële aard. In het verlengde hiervan is een flexibiliteitstype de aard van de flexibiliteit die bepaald wordt door de aard van de verandering in gebruiks- functionele en ruimtelijk- materiële zin, en die tot uitdrukking komt in de typen: herbestemming, uitbreiding, hergebruik, vervanging en herstelling. Flexibiliteitsbewerkingen zijn volgens Prins bewerkingen die verschillende 10/62

11 flexibiliteitstypen tot gevolg hebben en die ten behoeve van het vaststellen van de daaruit voortvloeiende uitgaven geclassificeerd kunnen worden in de soorten: ongewijzigd handhaven, verplaatsen, opwaarderen, equivalent vervangen, niet equivalent vervangen, of combinaties daarvan (Prins 1992). 1.3 Aanpasbaar bouwen In relatie tot het begrip flexibiliteit wordt vaak melding gemaakt van het aspect aanpasbaarheid. Een product of delen van een proces is of zijn aanpasbaar indien het product of proces vermaakt of veranderd kan worden, om beter aan te sluiten op zijn omgeving (aanpasbaar = met iets in overeenstemming te brengen). Veel gebouwen zijn op een of andere wijze aanpasbaar, ook zonder dat zij als zodanig zijn ontworpen. Het ontbreekt echter meestal aan een systematisch inzicht in de mate van aanpasbaarheid. Uit de praktijk zijn vele voorbeelden bekend waaruit blijkt dat de aanpasbaarheid te gering was. Dit leidt tot ingrijpende verbouwingen, versnelde afschrijving, leegstand of zelfs sloop. Aan de andere kant zijn er ook veel gevallen bekend waarbij de aanpasbaarheid nodeloos groot is. De extra investeringen van een dergelijke aanpasbaarheid brengen hun geld niet op (Geraedts 1998). Volgens Schneider zijn woningen flexibel als ze kunnen reageren veranderende woonbehoeften. Dit kan door flexibel te zijn of door aanpasbaar te zijn (Schneider 2007). De twee termen flexibel en aanpasbaar worden soms verward en gebruikt om hetzelfde te beschrijven. Het duidelijkste onderscheid tussen beiden wordt gemaakt door Groák. Hij definieert aanpasbaarheid als de capaciteit voor verschillend sociaal/maatschappelijk gebruik en flexibiliteit als de capaciteit voor verschillende fysieke omstandigheden. Met andere woorden, aanpasbaarheid heeft betrekking op veranderende functies, flexibiliteit heeft betrekking op veranderende bouwkundige omstandigheden. Aanpasbaarheid wordt bereikt door ruimten zodanig te ontwerpen dat ze op verschillende manieren gebruikt kunnen worden, met name door de wijze waarop ze zijn vormgegeven en de bereikbaarheid is georganiseerd (Groák 1992). Aanpasbaarheid (adaptability) De aanpasbaarheid van een installatie is de mogelijkheid om installatiesystemen op eenvoudige wij- ze in overeenstemming te brengen met een gewijzigde gebruikersvraag (gevraagde installatiefunctie). Bijvoorbeeld als gevolg van een bouwkundige of functionele herindeling van het gebouw, bestemmingswijzigingen, andere gebruikers(groepen) of noodzakelijk geachte technolo- gische vernieuwingen en moderniseringen. Deelaspecten van Aanpasbaarheid die ook een rol spelen bij de beoordeling hiervan zijn: Afstootbaar, Verplaatsbaar, Uitwisselbaar, Veranderbaar, Vervormbaar (Geraedts 1998, Geraedts 2008) (Geraedts 2009). Aanpasbaarheid en veroudering Een term die indirect relatie heeft met het begrip aanpasbaarheid is veroudering. De snelle veranderingen bijvoorbeeld in de informatietechnologie, de snel toenemende nieuwe manieren van werken en arbeidsprocessen, het toenemende belang van de duurzaamheidsagenda (Kincard 2000), en de snelle verandering in openbare organisaties, veranderende gebruikerswensen hebben effect op de veroudering van gebouwen of bouwcomponenten en maken de noodzaak van de aanpasbaarheid van gebouwen steeds groter. Deelbegrippen van deze aanpasbaarheid zijn flexibiliteit, beschikbaarheid, veranderbaarheid, verplaatsbaarheid, herbruikbaarheid, pasbaarheid (Manewa 2009). 11/62

12 Aanpasbaarheid in alle lagen of niveaus Net als andere auteurs verwijst ook Gijsbers naar het maken van een onderscheid van verschillende lagen of niveaus in een gebouw: de draagstructuur, de buitenschil, de installaties en de inbouw. Om een maximum aan aanpasbaarheidsmogelijkheden te kunnen bieden gedurende de levenscyclus van het gebouw dient de aanpasbaarheid in alle lagen geïmplementeerd te zijn door de toepassing van bouwcomponenten die specifiek hiervoor ontwikkeld zijn. Dit in tegenstelling tot veel bestaande strategieën voor flexibiliteit, waarin alleen maar de inbouw aanpasbaar dient te zijn (Gijsbers 2009). Flexibel versus Aanpasbaar Flexibele woningen maken het volgens Schneider mogelijk dat woningen aangepast kunnen worden aan veranderende wensen en patronen, zowel in sociaal als technisch opzicht. Deze behoeften kunnen persoonlijk van aard zijn, bijvoorbeeld bij gezinsuitbreiding, praktisch, bijvoorbeeld door het ouder worden, of technisch door het upgraden van voorzieningen. De definitie betreft zowel de potentie om veranderingen aan te brengen voorafgaande aan de bewoning als de mogelijkheid om woningen tijdens de gebruiksfase aan te passen. Flexibiliteit werkt op deze manier gedurende de hele levenscyclus van woningen. Flexibele woningen kunnen reageren op woonveranderingen, door flexibel of aanpasbaar te zijn, of beiden. Deze twee begrippen worden soms verward met elkaar of gebruikt om hetzelfde te beschrijven (Schneider 2007). De twee termen flexibel en aanpasbaar worden soms verward en gebruikt om hetzelfde te beschrijven. Het duidelijkste onderscheid tussen beiden wordt gemaakt door Groák. Hij definieert aanpasbaarheid als de capaciteit voor verschillend sociaal/maatschappelijk gebruik en flexibiliteit als de capaciteit voor verschillende fysieke omstandigheden. Met andere woorden, aanpasbaarheid heeft betrekking op veranderende functies, flexibiliteit heeft betrekking op veranderende bouwkundige omstandigheden. Aanpasbaarheid wordt bereikt door ruimten zodanig te ontwerpen dat ze op verschillende manieren gebruikt kunnen worden, met name door de wijze waarop ze zijn vormgegeven en de bereikbaarheid is georganiseerd (Groák 1992). Polyvalentie Aanpasbaarheid komt op deze manier overeen met het begrip polyvalentie (= geschiktheid om voor verschillende doelen gebruikt te worden) dat met name gebruikt wordt door Nederlandse architecten en theoretici om ruimten te beschrijven die op veel verschillende manieren gebruikt kunnen worden, meestal zonder fysieke veranderingen (o.m. Herman Herzberger). Volgens Groáks wordt flexibiliteit echter bereikt door technische veranderingen aan het gebouw, door het samenvoegen van ruimtes, door ze uit te breiden of samen te voegen. Flexibiliteit heeft zodoende zowel met al dan niet tijdelijke veranderingen binnen als buiten het gebouw te maken. Waar aanpasbaarheid is gebaseerd op gebruiksaspecten, heeft flexibiliteit vooral te maken met vorm en techniek (Schneider 2007). 12/62

13 2. Definitievorming deelaspecten flexibiliteit 2.1 Open Bouwen - Open Building Open Bouwen is een strategische ontwerp- en bouwmethodiek die omgaat met individuele opdrachtgevers- en gebruikerswensen in gebouwen die zich daadwerkelijk aan kunnen passen in zowel de ontwikkelings- als gebruiksfase aan veranderende marktvragen. Met Open Bouwen is het mogelijk de gebouwde omgeving en gebouwen aan te passen aan veranderde sociale, duurzame en technische eisen (Kendall 2000). Deze potentie in staat te zijn om zich eenvoudig aan te kunnen passen aan toekomstige veranderingen is een belangrijk beoordelingscriterium voor een duurzaam gebouw. Om de toekomstwaarde van een gebouw te beoordelen, is niet alleen de aanpasbaarheid een beoordelingscriterium, maar ook de wijze waarop een gebouw demontabel is, en de hoeveelheid bouwafval dat geproduceerd wordt tijdens de bouw- en verbouwwerkzaamheden. Gebouwen die ontworpen en gebouwd zijn op toekomstige aanpasbaarheid beantwoorden aan deze criteria (Geraedts 2009). Flexibiliteit en besluitvormingsniveaus (onderscheid drager - inbouw) Wanneer een bepaalde vorm van flexibiliteit wenselijk is, heeft dat impact op het gebouw of in ieder geval een deel daarvan. Daarom is het goed om te weten op welk niveau in het gebouw een bepaalde aanpassing plaatsvindt en hoever deze invloed reikt in het gebouw. Habraken heeft hiervoor in 1961 al een onderverdeling voorgesteld. Een scheiding van bouwdelen met een lange levensduur drager) en een korte levensduur (inbouw). Een onderscheid in bouwdelen waarover de gemeenschap beslist (drager) en waarover de individuele consument beslist. Deze verdeling loopt van groot (stad, locatie) naar klein (inbouw): bestemmingsniveau - weefselniveau - dragerniveau - inbouw (Habraken 1961) (Albers 2011). Bestemmingsniveau Hier gaat het om de flexibiliteit van bestemmingen binnen het bestemmingsplan ten behoeve van functiewijzigingen. Moet bijvoorbeeld een kantoorgebouw tevens geschikt zijn voor woningbouw op termijn, dan dient dit ook in het bestemmingsplan te worden opgenomen. Een voorbeeld zijn de zogenaamde SOLIDS- gebouwen in Amsterdam, die bestemmingsplanvrij zijn beschreven. (Albers 2011) (Habraken 1961) Stedenbouwkundig (weefselniveau) Hierbij gaat het over de beslissing over de ordening van de gebouwen binnen de structuur van het stedenbouwkundig plan. Daarbij gaat het om definities van bebouwingszones met flexibele uitbreidingen, leidingzones, scheiding tussen publiek en privaat gebied, beslissingen over hoogte etc. (Habraken 1961) Dragerniveau Dit is het gebouw als geheel waarbinnen nog allerlei functies mogelijk zijn. De besluitvormingsniveaus drager en inbouw bevatten ook de relatie naar de fysieke systeemniveaus. Flexibele en aanpasbare installatiedelen op inbouwniveau sluiten weer aan op de vaste hoofdstructuur van het gebouw als geheel, terwijl deze systemen op hun beurt weer aansluiten op de hoofdstructuur van de installaties op buurt en tenslotte wijkniveau. Onder de 13/62

14 fysieke onderdelen van de drager behoren meestal de fundering, het skelet, de huid van het gebouw. De drager is dan dat deel van het gebouw dat wind en waterdicht is en beschermt tegen het klimaat en het buitenmilieu. (Albers 2011) (Habraken 1961) Dragerverkaveling Binnen de structuur van de drager zorgt de dragerverkaveling ervoor dat door bouwkundige en installatietechnische voorzieningen het gebouw in verticale en horizontale richting worden ontsloten om latere gebruiksfuncties mogelijk te maken. Fysiek zijn dit de trappenhuizen, liften met liftschachten en lifthallen, leidingschachten, verticale en horizontale verdeelsystemen etc. (Albers 2011) (Habraken 1961). Inbouw Binnen de drager bevat de inbouw alle middelen om de bouwkundige en installatietechnische voorzieningen te bieden die nodig zijn om de gebruiksfuncties te kunnen te realiseren. Fysiek betekent dit het geheel van binnenwanden, plafonds, vloer- en wandafwerkingen, tertiaire installatieonderdelen zoals elektraleidingen, plintsystemen, verhoogde vloeren, stopcontacten, armaturen radiatoren etc. Het gaat daarbij nadrukkelijk om datgene wat volgens het Burgerlijk Wetboek behoort tot het vastgoed. (Albers 2011) (Habraken 1961). Collectief en individueel Een product of proces heeft individuele aspecten, wanneer het op zichzelf staat of afzonderlijk kan functioneren (individueel = op zichzelf, afzonderlijk). Het begrip individueel dient in relatie tot flexibiliteit direct geplaatst te worden tegenover het begrip collectief. Collectief wil zeggen dat het product of proces onderdeel uitmaakt van een groter geheel (collectief = gezamenlijk, gemeenschappelijk). Een voorbeeld van het flexibiliteitaspect collectief/individueel is ver- warming en/of koeling van vertrekken in een ge- bouw. Het collectieve deel van de installatie is bij- voorbeeld standaard ingesteld op een luchttemperatuur van 150C. Op individuele basis kan per ver- trek of werkplek een bijverwarming plaatsvinden tot het gewenste niveau van 210C. (Geraedts 1998). Centraal en decentraal Het flexibiliteitaspect centraal betekent dat de installatie op één punt gesitueerd is of vanuit één punt functioneert (centraal = vanuit één middelpunt). Met het flexibiliteitaspect decentraal wordt bedoeld dat het product of de installatie bestaat uit onderdelen die onafhankelijk van elkaar op verspreide posities binnen een locatie kunnen functioneren (decentraal = niet uit één middelpunt). Naarmate een installatie uit gedecentraliseerde, min of meer zelfstandig opererende onderdelen bestaat, kunnen wijzigingen aan één bepaald deel on- afhankelijk van de andere delen plaatsvinden (Geraedts 1998). Verschillende besluitvormingsniveaus Er zijn twee verschillende besluitvormingsniveaus erg belangrijk op dit moment. Enerzijds is dat het gemeenschappelijke publieke domein en anderzijds het individuele gebruikers- of consumentendomein. Volgens Kendall moeten er in beide domeinen acties ondernomen worden om tegemoet te komen aan de wens om aanpasbaar te bouwen en ze dienen daarom duidelijk onderscheiden te worden van elkaar, ook wat betreft het productieproces van gebouwen. Er wordt op locatie gebouwd in het publieke domein en in productiebedrijven om tegemoet te komen aan individuele gebruikerswensen. Om te voldoen aan de twee verschillende besluitvormingsniveau in ruimtelijk en technisch opzicht, om te voldoen aan de individuele gebruikerswensen binnen de randvoorwaarden van het publieke domein, moet overwogen worden een onderscheid aan te brengen tussen een dragerniveau (publiek, algemeen) en een individueel inbouwniveau (Kendall 2008) in (Beadle 2008). 14/62

15 Deze theorie is overigens niet voor het eerst hier op deze wijze geformuleerd. De grondlegger van deze gedachte was Habraken, die hiermee een oplossingsrichting formuleerde voor enerzijds de grote anonieme woningbouwstromen in Nederland in de 60- er jaren van de 20- ste eeuw en de behoefte om tegemoet te komen aan de individuele bewonerswensen anderzijds (Habraken 1961) 2.2 Zachte en harde flexibiliteit In de literatuur komen ook de begrippen zachte en harde flexibiliteit voor. Zachte flexibiliteit verwijst naar maatregelen die een zekere ondefinieerbaarheid of onbestemdheid toestaan, terwijl hard flexibiliteit verwijst naar elementen die specifiek bepalen hoe het gebouw gebruikt kan worden. Zachte flexibiliteit staat de gebruiker toe het gebouw aan te passen aan zijn wensen, waarbij de ontwerper op de achtergrond opereert. Bij harde flexibiliteit werkt de ontwerper op de voorgrond en bepaalt hoe ruimtes gedurende de levenscyclus gebruikt kunnen worden. Zachte flexibiliteit vraagt normaal gesproken om meer ruimtebeslag en is gebaseerd op een ontspannen benadering van ontwerp en techniek. De analogie tussen hard en zacht kan ook toegepast worden op bouwmethodieken in de woningbouw. Harde technieken zijn specifiek ontwikkeld om flexibiliteit te bereiken terwijl zachte technieken het een gebruiker mogelijk maken om in de toekomst veranderingen aan te brengen zonder dat dit vooraf door bouwmethodieken volledig gecontroleerd is (Schneider 2007). 2.3 Organisatieflexibiliteit Organisatieflexibiliteit is de mate waarin een organisatie in staat is om adequaat te kunnen reageren op de omgevingseisen. Deze flexibiliteit kan betrekking hebben op zowel de ziekenhuisorganisatie als de bouworganisatie (Volberda, 2007). Naast het aspect hoe een gebruiker omgaat met een veranderende omgeving kan het begrip organisatieflexibiliteit ook omgekeerd worden toegepast voor de veranderende organisatie. Veranderingen zijn bijvoorbeeld; de samenstelling van de organisatie of de werkwijze van de organisatie. Voor rijksgebouwen kunnen deze veranderingen voortkomen uit afspraken of de lokale gebruikerseisen en - wensen. Het voorbeeld van dit moment is natuurlijk het omarmen van Het Nieuwe Werken (Albers 2011). Bij wijzigende omstandigheden en behoeften van de te huisvesten organisatie hoeft niet altijd het gebouw aangepast te worden. Een nieuwe goede match tussen organisatie en gebouw kan ook gevonden worden door de te huisvesten organisatie aan te passen. Wanneer dit mogelijk is, bijvoorbeeld door een andere manier van werken, door een andere verdeling van de activiteiten over de beschikbare ruimten, of door het outsourcen van bepaalde activiteiten, dan spreken we over organisatieflexibiliteit. In het kader van het onderhavige onderzoek Adaptief Vermogen wordt deze vorm van flexibiliteit verder buiten beschouwing gelaten (Geraedts 2013). Flexibiliteit bedrijfsproces Procesmatige flexibiliteit heeft betrekking op het organisatieproces of het functioneren van een bedrijf. Beslissingsprocessen dienen zodanig gestructureerd te worden dat de vrijheid voor veranderingen of wijzigingen steeds maximaal is. Voorbeelden van deze processen zijn goedkeuring, uitwerking, realisatie, en uitvoering. Daarnaast speelt ook de mentale- en keuzeflexibiliteit binnen het bedrijfsproces een belangrijke rol (Geraedts 1998). 15/62

16 2.4 Gebruiksflexibiliteit (gebruiksdynamiek) Het gebruiksdynamische aspect van de vraag naar het aanpassingsvermogen van een gebouw is gerelateerd dat deel van de vraag dat betrekking heeft op het gebruik of de inrichting van gebruikseenheden of units binnen een gebouw. Gebruiksflexibiliteit is de mogelijkheid om ruimtes voor andere functies te gebruiken. Het is mogelijk om bepaalde ruimtes zodanig vorm te geven en in te richten dat zij afwisselend voor verschillende functies of op verschillende manieren gebruikt kunnen worden. Een bekend voorbeeld hiervan is de multifunctionele ruimte. Door multifunctionele benutting van ruimtes kan bespaard worden op bouwvolume. Een ander voorbeeld is de toepassing van zogenaamde wisselruimtes. Deze ruimtes behoren afwisselend bij een van de aanliggende functies. Een tweede vorm van gebruiksflexibiliteit is de op toekomstige ontwikkelingen gerichte standaardisatie van ruimtes. De ruimtes moeten identiek zijn van vorm, afmetingen en technische uitrusting. Wanneer andere functies andere vloeroppervlakken vergen, dient de standaard op de grootste ruimtebehoefte te worden afgestemd. De te kiezen specificaties zijn gebaseerd op de grootste gemene deler (Geraedts 1998). Gebruiksflexibiliteit wordt door Albers gedefinieerd als de mogelijkheid om bepaalde ruimten naar wens van de gebruiker voor andere functies te gebruiken. Het gaat hier om twee vormen van flexibiliteit: 1. Meervoudig gebruik 2. Standaardisatie van ruimten Meervoudig gebruik (veranderend gebruik, zonder wijziging in inrichting): het is mogelijk bepaalde ruimten zodanig vorm te geven en in te richten dat zij alternerend voor verschillende functies respectievelijk op verschillende manieren kunnen worden gebruikt: ruimten waarin bijvoorbeeld op het ene moment kan worden vergaderd terwijl hij op het andere moment kan worden gebruikt voor tijdelijke werkplekruimte. De snelheid van verandering kan variëren (per uur, dag, week, etc.). Standaardisatie (wijziging van inrichting maar niet van ruimte en fysieke omgeving): bij standaardisatie van ruimten moeten de ruimten identiek zijn van vorm en afmetingen en hun technische uitrusting moet mede zijn afgestemd op een toekomstig gebruik voor andere, 'er in passende' functies. Wanneer die andere functies programmatisch uiteenlopende vloeroppervlakken vergen moet de standaard op de grootste ruimtebehoefte worden afgestemd. Hetzelfde geldt voor de uitrusting (Albers 2011). Gebruiksflexibiliteit is volgens de SBR gericht op de mogelijkheden om een gebouw opnieuw te organiseren in de gebruiksfase. De wijze waarop een gebouw de gebruiker de vrijheid biedt om binnen de gegeven structuur functies te wijzigen (SBR 2012). Volgens Van der Voordt gaat het bij gebruiksflexibiliteit om de functionaliteit van de werkplek en andere faciliteiten en de belevingswaarde van de omgeving. Het gaat dan bijvoorbeeld om het voorkomen van ergernis bij een verkeerde verhouding (te veel of te weinig) tussen werkplekken en aantal medewerkers; een sfeervolle vormgeving en inrichting van het gebouw; feilloos werkende ICT; makkelijk aanpasbaar meubilair; voldoende opbergruimte; flexibel netwerk; korte inlogprocedures e.d. De gebruiker zal in het algemeen met name gebruikersflexibiliteit en indelingsflexibiliteit vragen (Voordt 2002). 16/62

17 Voor gebruiksflexibiliteit gelden volgens Albers de volgende overwegingen en aanbevelingen: Zorg voor een multifunctioneel te gebruiken inrichting. Zorg voor ruimtelijke kwaliteit en hoogwaardige inrichting zodat de waardering bijdraagt aan een verminderde behoefte de omgeving aan te passen. Richt het gebouw in op organisatieniveau en niet op afdelingsniveau en zorg daarbij voor voldoende variatie in indelingsmogelijkheden. Richt voor organisatieonderdelen een kerngebied in met de mogelijkheid voor ontmoeten, kennisdeling en expressie van identiteit, maar vang groei en krimp op buiten deze kerngebieden. Zorg voor een indeling waarbij harde bedrijfsfuncties worden afgewisseld met zachte bedrijfsfuncties. Wanneer een harde functie om uitbreiding vraagt kan de ruimte van een zachte functie zonder al te veel bezwaar worden benut. Een zachte functie is te definiëren als een onderdeel van de gehuisveste organisatie dat geen hoge eisen stelt, noch aan zijn ruimtelijk- technische voorzieningen, noch aan het geografisch relatiepatroon (dat wil zeggen aan de plaats waar hij in het gebouw wordt gesitueerd). Hierbij kan gedacht worden aan aanlandplekken of algemene overlegruimtes. Als een organisatie groeit en meer ruimte nodig heeft in het gebouw, dan kunnen deze buffers ingezet worden voor die organisatie (Albers 2011). Flexibele werkplekken Uit onderzoek van Van der Voordt blijkt dat er bij het materiële / fysieke aspect enkele belangrijke factoren zijn binnen het primair proces. Het gaat hierbij om de functionaliteit van de werkplek en andere faciliteiten en de belevingswaarde van de omgeving. Het gaat dan bijvoorbeeld om het voorkomen van ergernis bij een verkeerde verhouding (te veel of te weinig) tussen werkplekken en aantal medewerkers; een sfeervolle vormgeving en inrichting van het gebouw; feilloos werkende ICT; makkelijk aanpasbaar meubilair; voldoende opbergruimte; flexibel netwerk; korte inlogprocedures e.d. De gebruiker zal in het algemeen met name gebruikersflexibiliteit en indelingsflexibiliteit vragen (Voordt 2002). 2.5 Procesflexibiliteit Met procesflexibiliteit wordt bedoeld de flexibiliteit in het besluitvormingsproces. Bijvoorbeeld het besluitvormingsproces dat zich binnen organisaties afspeelt en betrekking heeft op het primaire productieproces of core business. Procesflexibiliteit heeft ook betrekking op het ontwikkelingsproces van gebouwen, vanaf initiatief en ontwerp tot uitvoering en beheer. Procesmatige flexibiliteit heeft dus betrekking op het hele ontwikkelings-, realisatie- en exploitatie- of gebruiksproces van gebouwen. Over de gehele levenscyclus vanaf het eerste initiatief tot en met het gebruik. Beslissingsprocessen dienen zodanig gestructureerd te worden dat de vrijheid voor veranderingen of wijzigingen steeds maximaal is. Voorbeelden van vormen van flexibiliteit zijn goedkeuringsflexibiliteit, uitwerkingsflexibiliteit en uitvoeringsflexibiliteit. (Geraedts 1998). Flexibiliteitscenario Een flexibiliteitscenario is volgens Prins een deel van het programma van eisen voor een bouwwerk dat betrekking heeft op de gewenste flexibiliteit daarvan en waarin voorspellingen worden gedaan over toekomstige gebeurtenissen, incidenteel of fluctuerend van karakter, waarbij de totale levensduur van het bouwwerk wordt geleed in perioden op een eigen tijdschaal, gerelateerd aan de tot verandering initiërende gebeurtenissen (Prins 1992). 17/62

18 Gedurende het ontwerpen wordt het flexibiliteitscenario uitgewerkt in de flexibiliteitsvraag. Flexibiliteitscenario en flexibiliteitvraag hebben beiden een plaats op de schaal waarop beschrijvingen staan van een globaal programma van eisen tot concrete prestatiebeschrijvingen. Tegenover flexibiliteitvraag bevindt zich het flexibiliteitaanbod van het bouwwerk. Dit aanbod is niet autonoom te bepalen; pas wanneer de vraag gesteld is, kan bepaald worden of, en in welke mate deze beantwoord kan worden. Dit antwoord wordt bepaald door de intrinsieke eigenschappen van het bouwwerk: de elementen waaruit het is samengesteld, hun levensduur en de wijze waarop deze met elkaar zijn verbonden. Flexibiliteitvraag Prins definieert een flexibiliteitvraag als de gearticuleerde behoefte aan flexibiliteit in de vorm van de fysieke implicaties van een flexibiliteitscenario voor een specifiek bouwwerk in de vorm van een opeenvolging van ontwerpvarianten volgens een tijdreeks geleed in perioden, en rechtstreeks vertaalbaar naar flexibiliteitbewerkingen (Prins 1992). Flexibiliteitaanbod Flexibiliteitaanbod is volgens Prins de verzameling van eigenschappen van een bouwwerk in fysieke en juridische zin voor zover daarmee een antwoord wordt gegeven op een flexibiliteitvraag. Bouwwerken en - elementen vervallen in de loop van de tijd onder invloed van gebruiks- en omgevingsfactoren, waardoor zij niet meer voldoen aan de oorspronkelijke prestatie- eisen. De technische levensduur is langs empirische weg objectief te bepalen en is scenario- onafhankelijk. De economische levensduur wordt bepaald door vast te stellen of het element nog diensten kan leveren in economische zin. Het kan zijn dat uit gebruiksoverwegingen een element vervangen wordt voordat de technische levensduur beëindigd is. Economische levensduur en gebruiksduur worden als synoniemen beschouwd. Waar gesproken wordt over levensduur (dus zonder adjectief), wordt altijd dit type levensduur bedoeld. Deze levensduur is scenario- afhankelijk (Prins 1992). Flexibel programmeren Flexibel of toekomstgericht programmeren is het proces waarin de eisen, wensen en randvoorwaarden zodanig in het programma van eisen worden geformuleerd dat toekomstige wijzigingen, zowel tijdens het bouwproces als na de oplevering in de gebruiksfase, mogelijk worden gemaakt (Berg 2010). Goedkeuringsflexibiliteit Goedkeuringsflexibiliteit heeft betrekking op de ruimte die aanwezig is in een goedkeuringsprocedure voor veranderingen en aanpassingen (Geraedts 1998). Uitwerkingsflexibiliteit Bij uitwerkingsflexibiliteit worden voortdurend mogelijkheden opengehouden voor nadere planuitwerkingen (Geraedts 1998). Realisatieflexibiliteit Er is sprake van realisatieflexibiliteit als tijdens de bouw nog wijzigingen kunnen worden aangebracht. Er is sprake van uitvoeringsflexibiliteit wanneer er nog een zekere ruimte bestaat in de wijze van uitvoering. Mentale flexibiliteit Mentale flexibiliteit heeft betrekking op de ruimte in het denken om aanpassingsbehoeften tegemoet te treden (Dekker 1991). 18/62

19 Keuzeflexibiliteit Keuzeflexibiliteit heeft betrekking op de ruimte in het beleid om optimale oplossingen te kiezen (Dekker 1991). Duurzaam flexibel proces De centrale gedachte van Open Building was om te reageren op de verschillende behoeften van individuele gebruikers tijdens het ontwerp-, uitvoerings-, en beheerproces. Om de gebruikers invloed te geven op hun gebouw dienden de elementen waarover de gebruikers konden beslissen eenvoudig te veranderen zijn. Op deze manier is aanpasbaarheid niet alleen een middel om woningen aan te passen tijdens het gebruik; het is vooral ook een strategie om de individuele wensen zonder compromissen mogelijk te maken. Het denken in verschillende besluitvormingsniveaus is het basisprincipe van Open Building. Om dit principe toe te passen op de energie infrastructuur van een gebouw, heeft Zeiler een methodiek ontwikkeld: duurzame flexibele procesintegratie. Hiermee is het mogelijk om op flexibele wijze de energiestromen te integreren die gekoppeld zijn aan verwarming, koeling, ventilatie en verlichting, zowel binnen een gebouw en tussen gebouwen en hun omgeving. Dit leidt tot flexibiliteit in de energie- uitwisseling tussen verschillende vragen naar energie en een duurzaam aanbod aan energie op verschillende bouwkundige niveaus (Zeiler 2009). 2.6 Productflexibiliteit Deze vorm van flexibiliteit heeft betrekking op de ruimtelijke en technische vormgeving van het product: een gebouw of een installatie. Dit dient op een dusdanige wijze te gebeuren dat het gebouw en de installaties nu en in de toekomst makkelijk gewijzigd kunnen worden. Voorbeelden van product- of gebouwflexibiliteit zijn ruimtelijke flexibiliteit, gebruiksflexibiliteit, in- delingsflexibiliteit, aanbouwflexibiliteit, afstotings- flexibiliteit, bouwtechnische flexibiliteit en installatietechnische flexibiliteit. Door bouwtechnische- en installatietechnische flexibiliteit worden de andere vormen van flexibiliteit mogelijk gemaakt (Geraedts 1998). Product- of objectflexibiliteit is veranderbaarheid van en/of door het product. Als een ziekenhuis wordt beschouwd als een product, dan is productflexibiliteit de veranderbaarheid van dat ziekenhuis zelf tijdens de totstandkoming en na de oplevering. Product- of objectflexibiliteit heeft betrekking op de ruimtelijke en technische vormgeving van het product: een gebouw of een installatie. In het kader van het onderzoek worden met product drie verschillende beschouwingsniveaus bekeken: locatie, gebouw en gebruikseenheid. Het gebouw staat hierbij als product echter centraal. Dit dient op een dusdanige wijze te gebeuren dat het gebouw en de installaties nu en in de toekomst makkelijk gewijzigd kunnen worden. Voorbeelden van product- of gebouwflexibiliteit zijn ruimtelijke flexibiliteit, gebruiksflexibiliteit, indelingsflexibiliteit, aanbouwflexibiliteit, afstotingsflexibiliteit, bouwtechnische flexibiliteit en in- stallatietechnische flexibiliteit. Door bouwtechnische- en installatietechnische flexibiliteit worden de andere vormen van flexibiliteit mogelijk gemaakt. Product- / gebouwflexibiliteit over de ruimtelijke en technische vormgeving van het product: een gebouw of installatie. Deze hoofdvorm van flexibiliteit is onder te verdelen in twee vormen: Ruimtelijke flexibiliteit en Technische flexibiliteit (Geraedts 1998) (Geraedts 2001), (Geraedts 2001, Albers 2011), (Stienstra 2008). Volgens Girmscheid heeft productflexibiliteit in constructief opzicht vooral te maken met demonteerbare bouwcomponenten. Droge montagetechnieken van bouwcomponenten is een 19/62

20 fundamentele voorwaarde om flexibel en demonteerbaar te bouwen. Dit kan verplaatsbare wanden mogelijk maken, verhoogde demontabele vloeren, maar bijvoorbeeld ook (lichtgewicht) 3D- modules of verwisselbare of verplaatsbare gevelelementen, afhankelijk van de persoonlijke wensen van gebruikers (Girmscheid 2010). Volgens Richard kunnen er vier strategieën gebruikt worden om geïndividualiseerde en aanpasbare gebouwen te ontwikkelen: flexibiliteit van het product, flexibiliteit van en tijdens het ontwerp en de uitvoering, de toepassing van een multifunctionele draagconstructie en de combineerbaarheid van bouwcomponenten. Productflexibiliteit houdt in dat het product of de bouwcomponent in staat is tot geometrische variëteit tijdens de gebruiksfase om antwoord te geven op de wisselende en verschillende vraag gedurende de tijd (Richard 2010). 2.7 Ruimtelijke/functionele flexibiliteit Ruimtelijke/functionele flexibiliteit moet het mogelijk maken dat organisaties bij alle functieveranderingen steeds de beschikking hebben over een adequate huisvesting. Ruimtelijke aanpassingen blijken vooral nodig te zijn wanneer er voor nieuwe activiteiten ruimte moet worden toegevoegd. Een eerste voorwaarde voor ruimtelijke flexibiliteit is het bieden van ruimte rond functies. Elke functie kan daardoor op de plaats waarop hij zich bevindt ruimtelijk een eigen leven leiden. In dit verband wordt ook wel eens gesproken van het creëren van marges of overgangszones. Een tweede voorwaarde is dat het gebouw ook technisch in staat is om ruimtelijke aanpassingen eenvoudig, te- gen geringe kosten, te realiseren. Het gaat hierbij met name om bouwtechnische en installatietech- nische flexibiliteit (Geraedts 1998), (Albers 2011). 2.8 Verkavelbaarheid (partitionability) In plaats van (her)indelingsflexibiliteit wordt ook wel gesproken over de verkavelbaarheid van een gebouw. In verkavelbare gebouwen kunnen verschillende functies (naar grootte en type) in wisselende samenstelling worden ondergebracht (verkavelbaar = onder te verdelen in verschillende kavels of eenheden). Men kan in principe de volgende verkavelingsvormen onderscheiden: splitsen (van enkele grotere gebruikseenheden naar meerdere kleine), samenvoegen (van meerdere kleinere gebruikseenheden naar enkele grotere) en herverdelen. Bij de ontwikkeling van een verkavelbare gebouw en de daarbij behorende installaties dient men uit te gaan van een zogenaamd maximaal verkavelingsplan. Dat wil zeggen dat een ontwerp gebaseerd is op het grootst mogelijke aantal (kleine) op zichzelf staande ruimtelijke en functionele eenheden of kavels binnen een gebouw. Deelaspecten van Verkavelbaarheid die ook een rol spelen bij de beoordeling hiervan zijn: Collectief/Individueel, Centraal/Decentraal, Ontkoppelbaar, Zoneerbaar, Modulair. (Geraedts 2008) (Geraedts 1998, Geraedts 2009). Indelingsflexibiliteit of verkavelingsflexibiliteit is de mogelijkheid om de ruimtelijke indeling binnen het gebouw te wijzigen. We hebben het dan al snel over verbouwingen. Deze zullen beter mogelijk zijn naarmate er meer indelingsflexibiliteit beschikbaar is. Wanden moeten naar behoefte kunnen worden weggenomen en geplaatst. De binnenafwerking en de technische installaties moeten gemakkelijk aan de nieuwe situatie kunnen worden aangepast of er is al rekening mee gehouden met deze aanvullende capaciteitsbehoefte. Dat vergt vooral flexibiliteit van de techniek in het gebouw. In het kader van IFD (industrieel, flexibel en demontabel bouwen) en in het kader van Open Building Implementation zijn er nationaal en internationaal veel technieken ontwikkeld die hieraan bijdragen (Albers 2011). 20/62

21 (Her)indelingsflexibiliteit (Her)indelingsflexibiliteit betreft de mogelijkheid om gebouwen, gebouwdelen of gebruikseenheden van een gebouw aan te passen aan andere ruimtelijke en functionele eisen. Indelingsflexibiliteit, vaak ook verkavelingsflexibiliteit genoemd, is de mogelijkheid om de ruimtelijke indeling binnen een gebouw te wijzigen. Alles wat valt onder het begrip verbouwen zal beter mogelijk zijn naarmate er meer indelingsflexibiliteit beschikbaar is. De inbouw moet betrekkelijk eenvoudig kunnen worden gewijzigd. Technische installaties moeten makkelijk aan de nieuwe situatie kunnen worden aan- gepast. Dit vergt vooral technische flexibiliteit (Geraedts 1998). 2.9 Uitbreidbaarheid (extendibility) Uitbreidingsflexibiliteit maakt het mogelijk om ruimtes op de daarvoor geschikte plaatsen aan te bouwen. Dat kan in zowel horizontale als verticale richting plaatsvinden op een of meer van de drie beschouwingsniveaus: locatie, gebouw of gebruikseenheid. De begrippen aanbouw- of externe flexibiliteit worden hiervoor ook vaak gebruikt. Uitbreidingsflexibiliteit biedt de beste mogelijkhe- den in de situatie waarin sprake is van toevoegingen aan bestaande of van geheel nieuwe functies. In deze filosofie passen vaak zogenaamde open- eindstructuren. Het einde van een reeks van ruimtes of voorzieningen wijkt niet af van de standaard. In dit opzicht kan aan het eind van de reeks op betrekkelijk eenvoudige wijze uitgebreid worden in de vorm van nieuwe aan- of uitbouwen. Bij installaties wordt in dit verband ook gedacht aan de capaciteit en de dimensionering van de installatiecomponenten (Geraedts 1998). Specifiek voor installaties van gebouwen heeft uitbreidbaarheid te maken met de mogelijkheid op eenvoudige wijze nieuwe installatiecomponenten toe te voegen, zowel binnen als buiten het bestaande gebouw. Deelaspecten van uitbreidbaarheid die ook een rol spelen bij de beoordeling hiervan zijn: (Over)Capaciteit, (Over)dimensionering, Leidingloos. (Geraedts 2008) (Geraedts 2009). Aanbouw- /opbouwflexibiliteit Aanbouwflexibiliteit maakt het mogelijk om ruimtes op de daarvoor geschikte plaatsen aan te bouwen. Het begrip externe flexibiliteit wordt hiervoor ook vaak gebruikt. Aanbouwflexibiliteit biedt de beste mogelijkheden in de situatie waarin sprake is van toevoegingen aan bestaande of van geheel nieuwe functies. In deze filosofie passen vaak zo- genaamde open- eindstructuren. Het einde van een reeks van ruimtes of voorzieningen wijkt niet af van de standaard. In dit opzicht kan aan het eind van de reeks op betrekkelijk eenvoudige wijze uit- gebreid worden in de vorm van nieuwe aan- of uit- bouwen. Bij installaties wordt in dit verband ook gedacht aan de capaciteit en de dimensionering van de installatiecomponenten (Geraedts 1998). Aanbouwflexibiliteit biedt de beste mogelijkheden om een gebouw aan te passen wanneer van ruimtetoevoegingsbehoeften sprake is en het aanbouwen mogelijk is en aansluit bij de betrokken functie. Aanbouwen gebeurt aan de buitenzijde van het gebouw. Daardoor treedt verdrijving van functies op, hetgeen soms nadelig kan uitpakken voor de interne relaties, maar blijft bedrijfshinder vaak tot een minimum beperkt. Aanbouwflexibiliteit vereist de mogelijkheid om op de juiste plaats het gebouw te kunnen vergroten. Bij een open- end- structuur gaat het om vrije ruimte aan het einde van een gebouwdeel zodat daar aanbouw mogelijk is. De gangstructuur moet zonder inwendige verbouwingen te verlengen zijn; de gang moet doorlopen tot de eindgevel van het gebouwdeel. Bij de open- flank- 21/62

22 structuur gaat het om vrije ruimte langs de zijkanten van het gebouwdeel zodat ook loodrecht op de lengterichting aanbouwen mogelijk is. De gevels moeten daartoe gemakkelijk weg te nemen zijn. Bij mogelijke toekomstige uitbreidingen moet vooraf rekening worden gehouden met voldoende (over- ) capaciteit van de fysieke omgeving: constructief, brandveiligheid, installaties, facilitaire voorzieningen, e.d. (Geraedts 1998), (Albers 2011) Afstotingsflexibiliteit Wanneer er sprake is van afslanking van de organisatie of beëindiging van bepaalde functies, is het aan te bevelen om ook de betrokken ruimtes of (installatie)functies in materiële zin te kunnen afstoten. Er treedt hierdoor geen gedeeltelijke leegstand en kapitaalverlies op. Het afstoten van functies moet mogelijk zijn zonder dat dit leidt tot ernstige ingrepen in het totale gebouw. Bij het ontwerp kan hiermee rekening gehouden worden door eventuele functies die hiervoor in de toekomst in aanmerking zouden komen, een vrije ligging te geven. Het demontabel maken van gebouwdelen als gevels, skelet en installaties kan overwogen worden. Een andere vorm van afstotingsflexibiliteit is de mogelijke verhuur van bepaalde gebouwdelen of functies. Deze delen of functies dienen in dat geval zelfstandig te kunnen opereren, onafhankelijk van de overige delen of functies (Geraedts 1998). Dit is het letterlijk afstoten of verwijderen van gebouwgedeelten. Dit kan tijdelijk of permanent zijn. Het moet mogelijk zijn zonder dat dit leidt tot ernstige ingrepen in het totale gebouw, en zonder een al te groot kapitaalverlies doordat het betrokken gebouwgedeelte nog maar ten dele is afgeschreven. Het is ook denkbaar bepaalde gebouwgedeelten na ontruiming te verhuren aan derden. Die gedeelten moeten dan rechtstreeks van buitenaf toegankelijk te maken zijn. Bij het ontwerp van het gebouw moet dan expliciet met dit verschijnsel rekening zijn gehouden, zowel in vormtechnisch als in bouwtechnisch opzicht. Het gaat met name om: Een vrije ligging van eventueel te amoveren afdelingen / gebouwgedeelten: opdat na amoveren een 'zo gaaf mogelijke' gebouwstructuur resteert; Een gemakkelijk te demonteren en opnieuw te gebruiken gevel: omdat gevels een relatief duur gebouwonderdeel vormen; Een demontabel (en zo mogelijk opnieuw te gebruiken) skelet: omdat verwijderen van een monolithische (uit een stuk) betonconstructies ernstige bouwhinder oplevert; Afstoten mag geen gevolgen hebben voor de stabiliteit van de constructie; Amoveren van deel van het gebouw mag niet leiden tot een aantasting van de stedenbouwkundige en architectonische integriteit. Tevens gaat het hier om flexibiliteit van de portefeuille. De waarde van het kantoorgebouw is mede afhankelijk van de mogelijkheden die het gebouw biedt voor andere toekomstige gebruikers en functies: is het gebouw bijvoorbeeld geschikt voor commerciële kantoorgebruikers, of geschikt voor huisvesting? De mate van flexibiliteit hangt samen met het opstellen van strategieën voor vervolgexploitatie, functieverandering of respectievelijk sloop. Is er geen vraag naar bij verkoop, dan is het niet flexibel (Albers 2011) Multifunctioneel (multifunctional) Een multifunctionele installatie of bouwcomponent is voor meerdere doeleinden inzetbaar of bruik- baar. Door een multifunctionele aanpak kan efficiënter met de beschikbare ruimte omgegaan wor- den en wordt de leidingloze ruimte vergroot door bundeling en concentratie. Er kan een 22/62

23 onderscheid gemaakt worden tussen multifunctionele producten als gevolg van een integratie van verschillende soorten installaties of tussen installaties en bouwkundige elementen. Een airconditioningsinstallatie is een voorbeeld van de eerste categorie: een combinatie van verwarmen, koelen, ventileren en lucht bevochtigen. Deelaspecten van Multifunctionaliteit die ook een rol spelen bij de beoordeling hiervan zijn: Universeel, Geïntegreerd, Geautomatiseerd, Intelligent. (Geraedts 1998), (Geraedts 2008), (Geraedts 2009). Functionele flexibiliteit Functionele flexibiliteit betekent volgens Jia dat de aanpassing of verandering in het huishouden geen bouwkundige ingrepen noodzakelijk maakt. Deze flexibiliteit kan gerealiseerd worden door overmaat of margeruimte te realiseren in woningen. Hoe groter de afmetingen van woningen zijn, hoe eenvoudiger functieveranderingen binnen de woning gerealiseerd kunnen worden. In tegenstelling tot het huidige tekort aan woningen, stelt functionele flexibiliteit in bestaande woningen in staat om te reageren op gewenste functionele veranderingen (Ren 2008) (Jia 2008). Functie- accomoderend gebouw/draagstructuur Een functie- accomoderende draagstructuur (gebouw) is een structuur wanneer deze gedurende zijn levensduur geschikt is, dan wel bedrijfseconomisch verantwoord geschikt te maken is, voor verschillende beoogde functies. Uitgangspunt is dat er tijdens de levensduur van een gebouw meerdere functiewijzigingen optreden (SBR 2012). Functieneutraliteit Functieneutraliteit is het vermogen van een gebouw om met beperkte bouwtechnische ingrepen wijzigingen te ondergaan en functieveranderingen in zich op te nemen, afgestemd op de specifieke en persoonlijke wensen en eisen van gebruikers (Wagemans 2008), (SEV 2007) en (Priemus 1969) Technische flexibiliteit Technische flexibiliteit heeft betrekking op de mogelijkheid om bouw- of installatiedelen gemakkelijk te kunnen vervangen, te verplaatsen, uit te breiden of aan te passen aan gewijzigde functie- eisen. Technische flexibiliteit staat echter nooit op zichzelf. Ze dient om ruimtelijke- en gebruiksflexibiliteit mogelijk te maken. Bij elke ruimtelijke aanpassing zullen er samenstellende constructieve en installatietechnische onderdelen weggenomen, ver- vangen, toegevoegd of eventueel verplaatst moeten worden. Meer specifiek moet installatietechnische flexibiliteit het mogelijk maken om bij wijzigingen in het gebruik van ruimtes en bij wijzigingen van de ruimtelijke indeling van het gebouw, alle benodigde installaties of onderdelen daarvan eveneens aan te kunnen passen (Geraedts 1998). Technische flexibiliteit maakt ruimtelijke flexibiliteit mogelijk. Het draait om de mogelijkheden om bouw- of installatiedelen makkelijk te kunnen vervangen, te verplaatsen, uit te breiden of aan te passen aan gewijzigde functie- eisen. Technische flexibiliteit staat nooit op zich en maakt andere vormen van flexibiliteit mogelijk, omdat elke ruimtelijke aanpassing iets vraagt van de installaties of de constructie. En het liefst natuurlijk tegen relatief weinig kosten en minimale hinder. Bouwtechnische flexibiliteit Hierbij gaat het om onderdelen en componenten die gemakkelijk weg te nemen, te verplaatsen of aan te brengen zijn. Van belang is dus de constructiewijze, de materiaalkeuze en de samenstelling van bouwcomponenten / elementen op elk niveau van de bouwconstructie. 23/62

24 Installatietechnische flexibiliteit De installatie maakt het mogelijk of onmogelijk om bij wijzigingen in het gebruik van ruimten en bij wijzigingen van de ruimtelijke indeling van het gebouw alle benodigde aansluitpunten op leidingnetten weer op de goede plaats te krijgen. Flexibiliteit van installatietechnische voorzieningen betreft drie groepen samenstellende delen: Voedende (primaire) installaties, zoals het transformatorstation, het ketelhuis, de luchtbehandelingsmachines met bijbehorende regeltechniek; Distributienetten (secundaire installaties) voor elektriciteit, warmte, lucht, water, enz. (incl. verdelers, pompen, ventilatoren, afsluiters, regelkleppen en thermostaten); Gebruiksvoorzieningen (tertiaire installaties) zoals sanitair, radiatoren, in- en uitblaasroosters, tap- en aansluitpunten, armaturen inclusief de lokale regeltechniek (Geraedts 1998), (Albers 2011). Verkavelbare drager Een verkavelbare drager is een draagstructuur waarbinnen verschillende functies in wisselende samenstelling verkaveld kunnen worden. Functies kunnen hierbij eenvoudig gesplitst, samengevoegd of herverdeeld worden. De draagstructuur voldoet niet alleen aan de wens van de eerste gebruikers en/of functie, maar is daarna nog steeds flexibel, en kan voldoen aan de wensen van toekomstige gebruikers (Geraedts 1989). Ontkoppelbaar Het flexibiliteitaspect ontkoppelbaar betreft de mogelijkheid om de verschillende onderdelen of niveaus van elkaar te ontkoppelen (ontkoppelen = van elkaar losmaken). Met andere woorden, wijzigingen of aanpassingen op een lager niveau hebben geen invloed of uitstraling op hogere niveaus. Ze kunnen onafhankelijk van elkaar plaatsvinden (Geraedts 1998). Zoneerbaar Een ander hulpmiddel bij de uitwerking van een bouwstrategie die gericht is op flexibiliteit, is de toepassing van zoneringen. Met het begrip zoneerbaar wordt bedoeld dat er een bouwkundige ruim- te gereserveerd is voor een bepaalde installatie- functie. Een zone kent een minimale en een maxi- male ruimtereservering (zonering = het onderscheiden van verschillende ruimtelijke gebieden of territoria voor het herbergen van verschillende functies). De overgang tussen het minimum- en maximum ruimtebeslag wordt aangeduid met het begrip marge. Deze marge biedt de mogelijkheid om functie- uitbreidingen op te vangen (Geraedts 1998). Demonteerbaar Een (installatie)product is demontabel wanneer het uit elkaar kan worden gehaald zonder dat het geheel waartoe het product behoort onherstelbare schade oploopt (demontabel = uitneembaar, afneembaar). De relatie tussen het begrip demontabel en de flexibiliteit van installaties is evident. Wanneer (delen van) installaties demontabel zijn, is deze installatie makkelijker en goedkoper aan te passen aan gewijzigde omstandigheden. In plaats van demon- tabel wordt ook wel gesproken van ontkoppelbaar of loskoppelbaar. Een voorbeeld is de ontkoppeling van hoofd- en secundaire transportleidingen voor water of afvoer. Door de overgang tussen beide soorten leidingen demontabel te maken ont- staat een grotere mate van flexibiliteit (Geraedts 1998). Instelbaar Installaties of delen daarvan zijn instelbaar wan- neer ze al dan niet handmatig of geautomatiseerd op verschillende wijzen ingesteld kunnen worden of kunnen reageren op veranderende omstandigheden (instelbaar = op verschillende wijzen in te stellen). Vaak wordt het begrip instelbaar rechtstreeks gekoppeld aan de meet- en regelfunctie van een installatie. Een voorbeeld is 24/62

25 de mogelijkheid om het tijdsinterval voor de registratie van gegevens (bij- voorbeeld temperatuur) te variëren. Een ander voorbeeld is de mogelijkheid om de verwarmings- capaciteit van een installatie in te stellen op ver- schillende vermogens, afhankelijk van de gebruikersvraag (Geraedts 1998). Uitwisselbaar Het begrip uitwisselbaar staat voor functies of elementen die naar believen kunnen worden toegepast of gebruikt en die door andere functies of elementen kunnen worden vervangen (uitwisselbaar = vervangbaar door andere identieke elementen of functies). Voorwaarde voor een goede uitwisselbaarheid van producten is onder meer de toepassing van flexibele verbindingstechnieken. Hierbij kan gedacht worden aan klikbare oplossingen (stekkerbaar), droge demontabele verbindingen (schroefbaar) en verbindingen door middel van blijvend vervormbare materialen (rubberen manchetten of spiraalvormige verbindingen) (Geraedts 1998). Verplaatsbaar Met het begrip verplaatsbaar wordt bedoeld dat een product in zijn geheel en zonder functieverlies van de ene naar de andere positie kan worden verplaatst (verplaatsbaar = van plaats veranderen zon- der vorm- of functieverlies). Meestal heeft dit aspect betrekking op de distributievoorzieningen of leidingen van installaties. Het vervormbaar zijn van installatiedelen kan van belang zijn bij het monteren, demonteren, bevestigen, of bij het verplaatsen van installatiedelen. Evenals de flexibiliteit van een gebouw deels bestaat uit de verplaatsingsmogelijkheid van bouw- kundige elementen zoals binnenwanden, is ook de verplaatsingsmogelijkheid van installatie- onderdelen van groot belang voor de potentiële flexibiliteit. Leidingsystemen die makkelijk demontabel zijn, bijvoorbeeld door opbouwsystemen of plint- en plafondgoten, zijn hiervan goede voorbeelden. Op uitrustingsniveau kan een voorziening of apparaat gemakkelijk verplaatst worden wanneer de aan- sluitende leidingvoorzieningen flexibel zijn (Geraedts 1998). Uitbreidbaar Het aspect uitbreidbaar staat voor de optie om van- uit een bepaalde basisconfiguratie verschillende onderdelen te kunnen toevoegen (uitbreidbaar = toevoegen van elementen). Het begrip uitbreidbaarheid kan betrekking heb- ben op uitbreiding van de installatiecapaciteit of uitbreiding van installatiefuncties (distributiepunten). Een goed voorbeeld van een installatie die beide mogelijkheden in zich heeft, is een gebouw- beheersysteem. Verschillende functies worden hier op elkaar worden afgestemd. Bijvoorbeeld de schakeling van verlichting en zonwering per zone, individuele sturing van verwarming, ventilatie en airconditioning, toegangscontrole, aanwezigheids- detectie, storingsmelding en de schakeling van de noodverlichting. Een modulaire opbouw van het systeem maakt het eenvoudig op elk gewenst moment het aantal onderstations en relaismodules uit te breiden (Geraedts 1998). Vervormbaar Met het flexibiliteitaspect vervormbaar wordt bedoeld dat installaties of delen daarvan zonder functieverlies van vorm kunnen veranderen (vervormbaar = van vorm veranderen). Meestal heeft dit aspect betrekking op de distributievoorzieningen of leidingen van installaties. Het vervormbaar zijn van installatiedelen kan van belang zijn bij het monteren, demonteren, bevestigen, of bij het verplaatsen van installatiedelen (Geraedts 1998). Capaciteit Met capaciteit wordt in de regel het vermogen van een installatie bedoeld (capaciteit = te bevatten of te leveren hoeveelheid). Het kan betrekking hebben op het vermogen van de krachtbron, maar ook op de capaciteit van de distributievoorzieningen. Wanneer het vermogen of de capaciteit van 25/62

26 een installatie ingesteld kan worden op verschillende waarden, kan daardoor flexibel gereageerd worden op veranderende omstandigheden. In principe is een installatie flexibeler naarmate de te leveren capaciteit groter is dan de gevraagde capaciteit. Wanneer er sprake is van een overdimensionering van de installatiecapaciteit, dan zal de installatie beter en makkelijker geschikt gemaakt kunnen worden voor een andere situatie (Geraedts 1998). Dimensionering De dimensionering van installatiedelen kan een relatie met het begrip flexibiliteit hebben (dimensie = afmeting). Door de toepassing van nieuwe producten met kleinere afmetingen wordt ruimte- en plaatsingswinst geboekt. Met name onder invloed van de ontwikkelingen op het gebied van de micro- elektronica zijn kleinere dimensioneringen mogelijk en daarmee ook de hanteerbaarheid. Voorbeelden zijn te vinden in de meet- en regel- techniek. Er is sprake van juist grotere afmetingen of overdimensionering om fluctuaties in capaciteit en positionering te kunnen opvangen. Bijvoorbeeld de dimensionering van de voedingsbron en het transportmedium (Geraedts 1998). Leidingloos Een leidingloos product of installatiedeel zal via een ander intermediair dan leidingen of kabels sturingscommando's ontvangen (leidingloos = zon- der leidingen). Naarmate meer installatie- onderdelen min of meer zelfstandig kunnen opereren of door middel van leidingloze schakelingen of af- standsbedieningen bediend kunnen worden, zijn minder of geen leidingen meer nodig en neemt de flexibiliteit van de installatie toe. Een andere optie is het concentreren van leidingen op één plaats, waardoor andere plaatsen leidingvrij kunnen zijn. Een voorbeeld is het opnemen van zoveel mogelijk leidingen in de collectieve voorzieningen op dragerniveau. Hierdoor is het mogelijk om bouwkundige elementen op inbouwniveau volledig leidingloos uit te voeren (Geraedts 1998). Intelligent Een intelligent product is op enigerlei wijze in staat om (half)automatisch te reageren op veranderingen in de omgeving (intelligent = slim). Door de intrede van de micro- elektronica in gebouwinstallaties verandert het aantal leidingen en de wijze van meten en regelen ingrijpend. Er ligt hier een duidelijke relatie met de ontwikkelingen op het terrein van communicatie, informatica, beveiligingen en gebouwbeheersystemen. Compartimentering van deze installaties en toewijzing naar de verschillende gebruikers geschiedt via de computer, zonder dat er in de bouwkundige installaties wijzigingen hoeven te worden aangebracht. Onder invloed van de ontwikkeling van de micro- elektronica valt een tendens te bespeuren om steeds meer meet- en regelaspecten van installaties te beschouwen als een apart installatie- onderdeel (Geraedts 1998). Universeel - standaard Het begrip universeel staat voor een proces of product dat geschikt is voor de vervulling van meerdere functies of de vervulling van een functie op meer plaatsen (universeel = algemeen, allesomvattend). Vaak wordt hiervoor ook het begrip standaard gebruikt. Op productniveau betreft het elementen die projectonafhankelijk ontworpen en al dan niet op industriële wijze geproduceerd zijn. Positioneringen en maatvoering blijken hier van groot belang te zijn. Een voorbeeld van een universeel element is een dakdoorvoer die op elke willekeurige ketel kan worden aangesloten, of regelapparatuur die geschikt is voor alle in de praktijk voorkomende verwarmingsinstallaties. Een stramienmaat van 1.80 m geeft bijvoorbeeld betere mogelijkheden dan een van 1.25 m. Hierdoor kan beter gebruikgemaakt worden van goedkopere en standaardproducten in de markt (Geraedts 1998). 26/62

27 Geïntegreerd Geïntegreerd is de mate waarin de verschillende functies die een totaal(product) kan verrichten zijn samengevoegd in het geheel of de mate waarin een product kan worden ingebouwd in een groter ge- heel (integreren = tot een eenheid maken). De onder- delen van verschillende installaties worden hierbij zoveel mogelijk verenigd op één niveau, in één bouwkundig of ruimtelijk product. Een voorbeeld hiervan is de ontwikkeling van zogenaamde energieschachten of energiegevels. Een andere benadering van geïntegreerde installaties is de bundeling van verschillende onderdelen van één installatie op hetzelfde uitrustingsniveau. Vaak ontbreken bij dit soort installatievoorzieningen de transportleidingen, wat uit flexibiliteitoverwegingen een belangrijk gegeven kan zijn. Eenvoudige voorbeelden zijn losse ventilatoren per werkplek (Geraedts 1998). Combineerbaar Combineerbaarheid houdt volgens Richard in dat een veelheid aan combinaties mogelijk is op basis van een set standaard bouwcomponenten die op industriële wijze in grote aantallen geproduceerd kunnen worden. Combineerbaarheid werkt op basis van de regels van modulaire coördinatie en afspraken voor de verbindingen tussen de elementen. Combineerbaarheid wordt systematisch toegepast door de Japanse woningbouwfabrikanten. Sekisui Chemicals, Misawa Homes en Toyota Housing produceren 3D woningmodulen op productielijnen die sterk lijken op die van de auto- industrie. Ze maken hierbij gebruik van een standaard 3D stalen skelet en produceren verschillende geometrische moduulcombinaties en interieurafwerkingen door afwisselende combinaties van hun gestandaardiseerde componenten tot een punt waar geen twee woningen gelijk zijn aan elkaar (Richard 2010). Combineerbaarheid betreft volgens Girmscheid de mogelijkheid om op basis van een set basiscomponenten die in grote hoeveelheden op industriële wijze geproduceerd kunnen worden, een groot aantal verschillende en op de persoonlijke wensen van gebruikers afgestemde componenten te assembleren. Het gebruik van de spelregels voor modulaire coördinatie met betrekking tot plaats- en maatafspraken van bouwcomponenten en bouwknopen is daarbij noodzakelijk (Girmscheid 2010) Flexibele bouwsystemen Gebouwsysteem Prins definieert een gebouwsysteem als de beschouwingswijze van een bouwwerk als een systeem dat onderscheidbaar is van zijn omgeving (systeemgrens), en bestaat uit elementen, elk met hun eigen functionaliteit, gekenmerkt door hun onderlinge relaties en door relaties met hun omgeving, waarbij elk element gelijktijdig deel uitmaakt van drie partiële systemen: een hiërarchisch systeem, een aspectsysteem en een fasesysteem. Het gebouwsysteem kan overeenkomstig de doelstelling van het onderzoek uitgewerkt worden tot een aangepast op flexibiliteit gericht gebouwsysteem (Prins 1992). Flexibiliteitgebouwsysteem Een flexibiliteitgebouwsysteem is volgens Prins een niveau- gebonden systeem als deel van een gebouw(sub)systeem, waarvan alle elementen (subsystemen) gelijktijdig veranderen als gevolg van een gemeenschappelijke oorzaak van verandering, zoals voorzien in een flexibiliteitscenario. Een technisch flexibiliteitsysteem wordt in dit verband gedefinieerd als een systeem waarvan de elementen als gevolg van hun overeenkomstige technische levensduur en als gevolg van hun materiële- technische relatie, gelijktijdig veranderen. 27/62

28 Een gebruik flexibiliteitsysteem is in dit verband een system waarvan de elementen, als gevolg van hun (subjectieve) ruimtelijke- gebruiksrelatie en als gevolg van hun overeenkomstige gebruiks- economische levensduur, gelijktijdig aan het eind van een periode veranderen. Een sociaal flexibiliteitsystem is een systeem waarvan de elementen, die onder eenzelfde bevoegdheid vallen, gelijktijdig aan het eind van een periode veranderen (Prins 1992). Open en gesloten systemen Gebouwen wijken behoorlijk af van de meeste andere producten die op industriële wijze vervaardigd zijn. Gebouwen worden nooit volledig afgewerkt in de fabriek en de bijbehorende producten zijn nooit complete gebouwen maar voornamelijk bouwsystemen. Een bouwsysteem is volgens Richard een samenstelling van gecoördineerde componenten en regels waarbij dezelfde details toepasbaar zijn in veel verschillende gebouwen. Dezelfde onderdelen en aansluitdetails zijn bedoeld voor een groot aantal verschillende gebouwen met als doel om enerzijds een grote afzetmarkt te bereiken en anderzijds in te kunnen spelen op een verscheidenheid aan individuele wensen. Daarom hoeven aansluitdetails niet iedere keer opnieuw uitgevonden te worden bij het ontwerp van een nieuw gebouw, wat tegenwoordig nog vaak wel het geval is bij een meer traditionele benadering van het ontwerp en bouwproces. De hoofdonderdelen van een bouwsysteem zijn de subsystemen die horen bij de belangrijkste functies van een gebouw. Een bouwsysteem is normaal samengesteld uit vijf verschillende subsystemen: de draagconstructie, de buitenschil, de inbouw, de installaties en de uitrusting. Bouwsystemen kunnen open of gesloten zijn. Open systemen betekenen dat het systeem onderdelen, componenten en zelfs subsystemen kan uitwisselen buiten de eigen productie- omgeving. De onderdelen, componenten en subsystemen worden dan beschouwd als zijnde uitwisselbaar. Per definitie kan een open systeem meer keuzevrijheid bieden voor de gebruiker en een grotere markt voor iedere producent die zich houdt aan de regels van kwaliteit (prestatiespecificaties), afmetingen (modulaire coördinatie) en aansluitverbindingen (Richard 2010). Flexibel structuursysteem Met een flexibel stuctuursysteem wordt volgens Lukez een systeem bedoeld waarmee functieveranderingen mogelijk gemaakt worden zonder dat er ingrijpende maatregelen hoeven plaats te vinden in de hoofddraagconstructie van gebouwen (zoals kolommen, vloeren en dragende wanden. Een draagconstructie van een fabriek met een grote overspanning is bijvoorbeeld een uitstekend voorbeeld van een structuur die een grote variëteit aan verschillende functies kan herbergen zonder dat deze structuur ingrijpend aangepast moet worden. De structuur van flexibele systemen heeft typisch een systeem met een groot repetitie- effect met gebruikmaking van dezelfde elementen. Oude negentiende- eeuwse industriële complexen vormen vaak uitstekende voorbeelden die het betrekkelijk eenvoudig maken om ze te transformeren naar woningen of kantoren (Lukez 2008). Open of gesloten bouwsysteem Het onderscheid in vijf verschillende bouwlagen structuur of hoofddraagconstructie, buitenschil, inbouw, installaties en uitrusting, kan volgens Grimscheid ofwel een open of een gesloten systeem zijn. Per definitie kan een open systeem meer keuzevrijheid aanbieden aan de gebruiker en een grotere afzetmarkt voor elke producent of leverancier die zich houdt aan de regels met betrekking tot de kwaliteit (prestatiespecificaties), afmetingen (modulaire coördinatie) en interfaces (aansluitcondities)(girmscheid 2010). Droge montageverbindingen Het gebruikmaken van droge montageverbindingen is volgens Richard een fundamentele voorwaarde om flexibele en demonteerbare componenten toe te passen. Dit is eenvoudig wanneer 28/62

29 bijvoorbeeld gebruik gemaakt wordt van geprefabriceerde betonnen elementen die per definitie een goede brandwerendheid en geluidsisolatie bieden. Eenvoudig te verwijderen lichte specieverbindingen maken het mogelijk om de stalen verbindingselementen te bereiken. Bij staalconstructies dient rekening gehouden te worden met brandwerendheidsvoorzieningen in de vorm van speciale verfsoorten. Bij buitengevelcomponenten kunnen geschroefde- of klikverbindingen geseald worden met een eenvoudige afneembare beschermlaag (Richard 2010). Modulaire coördinatie Modulaire coördinatie betreft een afsprakenstelsel over de plaats en afmetingen van bouwdelen. Het is een absolute voorwaarde om te komen tot de industriële vervaardiging van projectongebonden bouwcomponenten en - producten. Het vergemakkelijkt het communicatieproces in het ontwerp- en bouwproces en het maakt de eenvoudige uitwisselbaarheid van bouwdelen mogelijk (Normalisatieinstituut 1986). Modulariteit Met modulaire gebouw- of installatiedelen wordt over het algemeen bedoeld dat deze producten overeenkomstige functionele en ruimtelijke kenmerken hebben (modulair = uit verschillende overeenkomstige modulen opgebouwd). Modulaire coördinatie is een hiervan afgeleid begrip en behelst de wijze van vastleggen van de plaats en maat van ruimte en materiaal. De nadruk wordt zowel gelegd op coördinatie van het proces als op plaats coördinatie met behulp van roosters. Mede aan de hand hiervan is het mogelijk om projectongebonden producten te ontwikkelen. Wan- neer er sprake is van een functionele modulariteit dan wordt hiermee bij installaties bedoeld de op- bouw uit gelijkwaardige identieke installatiemodulen. Deze zijn afhankelijk van de behoefte aan- of van elkaar te koppelen (Geraedts 1998). Specifiek voor gebouwinstallaties wordt met modulariteit de verschillende ruimtelijke niveaus bedoeld waarop de installatiefuncties werkzaam zijn of aangeboden worden. Hierbij wordt een hoofdonderscheid gemaakt in een lokaal- en een centraal niveau. Het centrale niveau is de verzameling van alle hoger gelegen niveaus. In een gebouw zijn dat een verdieping, een vleugel of het totale gebouw. Voorbeelden van installatievoorzieningen op deze ni- veaus zijn centrale voedende voorzieningen of centrales en hoofddistributiekanalen. Voorbeelden op wijkniveau zijn nutsvoorzieningen of stadsverwarming. In het algemeen kan geconcludeerd worden dat het voor de flexibiliteit van een installatie van groot belang is op welk (ruimtelijk) niveau de betreffende functie wordt aangeboden. Wordt er per kavel verwarming aangeboden of bijvoorbeeld per verdieping? Een belangrijk kenmerk voor de flexibiliteit van installaties is daarom de modulariteit. Modulariteit kan systeemgebonden zijn. Er zijn systemen die per definitie alleen per kavel hun functies aanbieden, bijvoorbeeld elektrische- of c.v.- radiatoren. Andere systemen kennen alleen het centraal aanbieden van functies, zoals een gemeenschappelijk basis- luchtverwarmingssysteem (Geraedts 1998), (Geraedts 2008). Aansluitingen tussen drager en inbouw Beadle formuleert een aantal uitgangspunten waaraan de aansluitingen (knooppunten) tussen dragercomponenten en inbouwcomponenten moeten voldoen. Op de eerste plaats moeten de grens tussen beide niveaus exact gedefinieerd worden, waarbij overigens de grens tussen beiden per project kan verschillen. Dit hangt af van de opdrachtgever, waar hij vindt dat de grens tussen het publieke en individuele besluitvormingsdomein moet liggen. Daarnaast is het belangrijk om gebruik te maken van demonteerbare en herbruikbare componenten. Hoe meer bouwcomponenten tot het individuele inbouwdomein behoren, hoe meer flexibiliteit en aanpasbaarheidsmogelijkheden er gecreëerd worden voor de individuele gebruikers. Installaties kunnen de aanpasbaarheid van gebouwen beperken. Een van de oplossingen hiervoor is ook de 29/62

30 installatiecomponenten zo veel mogelijk op het individuele inbouwniveau te positioneren. Wat installaties betreft bieden verticale strategieën meer flexibiliteit dan horizontale strategieën. het zorgvuldig positioneren van leidingkokers is essentieel om toekomstige aanpasbaarheid mogelijk te maken (Beadle 2008). Verplaatsbare ontkoppelbare structuur (kolommen) In het algemeen overheerst de overtuiging dat materialen en producten niet echt efficiënt toegepast worden in het ontwerp van een gebouw teneinde flexibiliteit te realiseren. Vaak is er sprake van overcapaciteit om toekomstige mogelijkheden open te houden. De aanpasbaarheid van een draagstructuur in combinatie met een beperkt gebruik van materialen is een strategie die nog niet veel onderzocht is. Gijsbers onderzoekt de mogelijkheid van verplaatsbare kolommen. Om aanpasbaarheid te realiseren is het uitgangspunt een draagstructuur die voornamelijk bestaat uit verplaatsbare kolommen. In het verlengde hiervan zijn stalen draagconstructie hiervoor het meest geschikt vanwege volume- en gewichtsbesparingen. Hij beschrijft de aanpasbaarheidsmogelijkheden van de draagstructuur van een gebouw en meer specifiek de verplaatsbare kolom. Een hogere dichtheid van kolommen in de plattegrond van een gebouw is acceptabel wanneer de mogelijkheid is ingebouwd om de kolommen over een beperkte afstand te kunnen verplaatsen. Bouwdelen kunnen op veel manieren aangepast worden, bijvoorbeeld door verplaatsing, herverdelen, combineren of samenvoegen. Belangrijke factoren die de aanpasbaarheidsmogelijkheden bepalen zijn modulariteit, standaardisatie van componenten, droge assemblagetechnieken, technische en functionele ontkoppelbaarheid (Gijsbers 2009). Durmisevic beschrijft een strategie om een gebouw te ontwerpen met ontkoppelbaarheid als uitgangspunt. Hiermee is het mogelijk om bouwcomponenten en producten al in de ontwerpfase van elkaar te scheiden, zowel functioneel als technisch. Het doel van deze strategie is om veranderingen gedurende de hele levenscyclus op eenvoudige wijze mogelijk te maken. Aanpasbaarheid is vooral een technische kwaliteit van bouwcomponenten om de ontkoppelbaarheid van bouwcomponenten mogelijk te maken (Durmisevic, 2006) Keuzeopties - optioneel Een term die regelmatig in relatie gebracht wordt met aanpasbaarheid is optioneel. Optioneel, van oorsprong afgeleid van de auto- industrie, geeft aan dat er aanvullende voorzieningen op een standaard model door de klant gekozen kunnen worden om een individueel hoger kwaliteitsniveau te krijgen. Optioneel is gewoonlijk direct gekoppeld aan de individuele klantwensen in relatie tot de economische mogelijkheden. Dit begrip kan geadopteerd worden in de bouw gezien de mogelijkheid van bouwcomponenten en subsystemen om de prestatie van gebouwen te verbeteren in termen van comfort, veiligheid, energiebesparing en duurzaamheid (Masotti 2009). Volgens Massotti leidt het concept van opties in de bouw vaak tot een gedetailleerd ontwerp en het gebruik van lichtgewicht materialen, flexibele technieken en droge montagesystemen, met modulair vervaardigde geprefabriceerde industriële producten. Onder verwijzing naar klimatologische uitgangspunten bestaan opties uit voorzieningen en aanvullende componenten die in staat zijn het gedrag van gebouwen te verbeteren in termen van duurzaamheid en daarmee beantwoordend aan verschillende eisen en wensen gedurende de levenscyclus (Masotti 2009) Verlenging levensduur gebouwen Schuetze beschrijft de verlenging van de levensduur van gebouwen in relatie tot het adaptief vermogen van die gebouwen. Voorwaarden hier voor zijn onder meer dat het gebouw eenvoudig aanpasbaar is aan meerdere en verschillende functies of aan veranderde eisen, dat gebouwen 30/62

31 gerealiseerd zijn met componenten en materialen die hergebruik en recycling toestaan met een minimum aan inspanning en kwaliteitsverlies. Ook is er sprake van functieneutrale en aanpasbare gebouwen die intrinsiek een gebruikersgerelateerde transformatiepotentie bezitten. Als basisvoorwaarden voor aanpasbaarheid kan er onderscheid gemaakt worden tussen functionele en structurele uitgangspunten. Bij functionele uitgangspunten spelen de afmetingen van ruimten (lengte, breedte, hoogte), de toegang tot het gebouw en de overige ruimten, de daglichtoriëntatie en de natuurlijke ventilatie een belangrijke rol. Bij structurele uitgangspunten zijn vooral het type draagstructuur, de gebouwschil en de verbindingen tussen de verschillende bouwcomponenten (ontkoppelbaarheid i.p.v. slopen) van belang. In relatie tot de levensduurverlenging c.q. aanpasbaarheid van gebouwen zijn verder van groot belang: de mogelijkheid om zowel horizontaal als verticaal ruimten te herindelen, structurele en functionele mogelijkheden voor horizontale en verticale uitbreidingen bijvoorbeeld door standaard openingen in vloeren en daken, de toepassing van variabele gevel- en dakcomponenten zonder directe relatie met de draagstructuur en het voorzien in constructie- elementen en - verbindingen die demonteerbaar zijn. De kernstrategie hierbij is een bouwwijze die geschikt is voor recycling met eenvoudig te demonteren componenten en materialen met verschillende levensduren en recycling processen en bovenal het vermijden van componenten die geen recyclingsmogelijkheden hebben. Het belangrijkste doel van het scheiden van componenten met een verschillende levensduur is het vermijden van belemmeringen door de toepassing door elkaar van materialen met verschillende levensduren of recyclingprocessen. Een belangrijke aanbeveling in dit verband is het scheiden van bouwcomponenten met verschillende levensduren, of het groeperen van componenten met een zelfde levensduur. Daarnaast dienen componenten met een korte levensduur op eenvoudige wijze gedemonteerd en verwijderd te kunnen worden, het vermijden van composietmaterialen waarvan de recyclingsmogelijkheid onbekend is (Schuetze 2009). 31/62

32 32/62

33 3. Bepalingsmethodieken voor het meten van adaptief vermogen In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste resultaten uit het (internationale) literatuur- en bronnenonderzoek naar meetmethoden en - instrumenten met betrekking tot het begrip adaptief vermogen. Opvallende conclusie die hier in ieder geval uit getrokken kan worden is dat er enerzijds wereldwijd relatief veel aandacht besteed wordt aan het grote belang van adaptief-, flexibel- of aanpasbaar bouwen, maar dat er anderzijds buitengewoon weinig concrete echte meetinstrumenten hiervoor ontwikkeld zijn. Verder dan de vermelding van de te beoordelen of van belang zijnde aspecten gaat men meestal niet. En de volgende stap naar de wijze waarop deze aspecten dan exact gedefinieerd moeten worden om ze ook daadwerkelijk op een objectieve wijze meetbaar te kunnen maken, wordt meestal niet gemaakt. Resteert in dit hoofdstuk derhalve een beperkt aantal methodieken waarbij deze stap wel in meer of minder mate gemaakt is. 3.1 REN De Real Estate Norm (REN 1992) is een meetmethode die de kwaliteit van vastgoed bespreekbaar maakt aan de hand van een lijst van zo volledig mogelijk gekozen definities. Het is een middel om de communicatie over kantoorlocaties en - gebouwen te vergemakkelijken en te verbeteren. Het verkleint de kans op interpretatieverschillen. Met behulp van REN kan gerichter nagedacht worden over de eisen die men aan kantoorhuisvesting stelt. Het gaat om de methode waarmee kwaliteit wordt vastgelegd. De norm wordt door de gebruiker zelf vastgesteld. Voor een klein percentage van in REN genoemde prestaties ontbreekt momenteel nog een objectieve bepalingsmethode. Daar waar een genormeerde bepalingsmethode beschikbaar is wordt daar zoveel mogelijk naar verwezen (NEN/ISO, NPR, ISSO). Met behulp van REN kan een algemeen inzicht in de verlangde c.q. aangeboden kwaliteit van kantoorhuisvesting verkregen worden. Kwaliteitsbeoordeling van kantoorhuisvesting REN beperkt zich tot de kwaliteitsbeoordeling van kantoorhuisvesting. Met behulp van REN kan een gewogen waardering van de kwaliteit van de kantoorhuisvesting gemaakt worden. REN levert geen eindoordeel op, want daar is in de meeste gevallen meer onderzoek voor nodig. Met REN kan een eerste en systematisch gewogen oordeel worden gevormd. De kwaliteit van een locatie of gebouw wordt bepaald door de mate waarin het voldoet aan de eisen die het gebruik stelt. Allereerst stelt men vast hoeveel vloeroppervlak men nodig heeft en welke relaties er zijn tussen de verschillende onderdelen van de te huisvesten organisatie. Met andere woorden is het gebouw groot genoeg en kan het op efficiënte wijze worden ingedeeld. Vervolgens kan REN helpen bij het op hoofdlijnen beschrijven c.q. toetsen van de verlangde kwaliteit van de kantoorhuisvesting. Om een vraagprofiel te kunnen opstellen als basis voor het vastleggen van de verlangde kwaliteit in een Programma van Eisen, is het nodig te inventariseren welke aspecten de huisvestingskwaliteit bepalen. Daarvoor is ook een maatstaf vereist waarin wordt uitgedrukt hoe het kwaliteitsniveau van die aspecten is. REN geeft een lijst met kwaliteitsindicatoren en hun maatstaf. Per toepassing kan door de beschouwer hieruit een selectie worden gemaakt. Deze selectie wordt vervolgens gehanteerd voor het opstellen van het vraagprofiel. Op dezelfde wijze wordt de kwaliteit van bestaand of in ontwikkeling zijnde vastgoed geïnventariseerd. REN geeft een uitsplitsing van het begrip kwaliteit in aspecten. 33/62

34 Structuur van REN REN beschrijft de kwaliteit van zowel locaties als kantoren aan de hand van drie hoofdfuncties: gebruik, comfort en veiligheid. Omdat het onmogelijk is om over abstracte termen als bijvoorbeeld gebruik in zijn geheel een zinnige uitspraak te doen, zijn de hoofdgroepen opgedeeld in aspecten. Die aspecten beschrijven dus verschillende onderdelen van de hoofdfuncties. Flexibiliteit Een van de beoordelingsaspecten is bijvoorbeeld flexibiliteit. Alle aspecten zijn op hun beurt weer onderverdeeld in deelaspecten. Flexibiliteit is bijvoorbeeld onderverdeeld in verticale zone- indeling, gebouwontsluiting, hoofdconstructie en unit- verdeling. Van elk deelaspect wordt de maatstaf en de bandbreedte 1 t/m 5 aangegeven waarin de kwaliteitsprestatie wordt uitgedrukt. Elke organisatie bepaalt zelf welk niveau gewenst is; zo kan voor een bepaalde organisatie prestatie 3 voldoende zijn, voor een andere organisatie is dat kwaliteitsniveau 5. Flexibiliteitsbeoordelingsaspecten REN benoemd de volgende deelaspecten van flexibiliteit voor de beoordeling van de kwaliteit van kantoorgebouwen: Verticale zone- indeling Horizontaal, bouwkundig indeelbaar Horizontaal, constructief indeelbaar Horizontaal, uitwisselbaar Horizontaal, installatietechnisch Gebouwontsluiting Hoofdconstructie Belasting(en) Unit- grootte/onderverdeling Zelfstandigheid van de unit Toetreding van daglicht in het gebouw Als een voorbeeld van de vijf verschillende kwaliteitsklassen die REN hier vervolgens aankoppelt het begrip uitwisselbaarheid: Uitwisselbaarheid Dit betreft de mogelijkheid om wanden, deuren, plafonds etc. elders in het gebouw toe te passen. Daarbij worden vervolgens de volgende kwaliteitsniveaus geformuleerd: 1 geen mogelijkheden 2 weinig wanden verplaatsbaar, geen systeemplafond 3 weinig wanden verplaatsbaar, wel systeemplafond 4 wanden verplaatsbaar, geen systeemplafond 5 wanden verplaatsbaar, wel systeemplafond Weging REN geeft de verschillende kwaliteitsaspecten weer zonder daarbij aan te geven wat het belang van die aspecten is. Het gewicht van de verschillende aspecten hangt namelijk af van de eisen en wensen van de organisatie. Binnen REN kunt u zelf per aspect het gewicht aangeven door de letters A, B en C achter het desbetreffende aspect in te vullen: A: dit aspect is van doorslaggevende betekenis 34/62

35 B: dit aspect is van gemiddelde betekenis C: dit aspect is van kleine betekenis. Op basis hiervan kunnen voor het vastleggen van een vraagprofiel en/of het toetsen van de kwaliteit van een locatie of kantoor, eerst die aspecten geselecteerd worden die van doorslaggevende betekenis zijn. De zo geselecteerde locaties en/of gebouwen kunnen dan vervolgens aan een beoordeling op alle aspecten worden onderworpen. Hierbij zal voor bepaalde aspecten nader onderzoek moeten worden gedaan of een oordeel van een specialist worden gevraagd (REN 1992). 3.2 Flexis Flexis is een in opdracht van de Stichting Bouwresearch in 1998 ontwikkelde methode voor de communicatie over en de beoordeling van flexibiliteit tussen kantoorgebouwen en hun installaties. Verandering in het gebruik van gebouwen, wijzigingen in het bouwproces, aanpassingen van de bouwtechniek en andere opvattingen over de functie van de verschillende installaties zijn aanleiding om wat systematischer en fundamenteler na te denken over de onderlinge relatie tussen gebouw en installaties. Aanleiding voor de ontwikkeling van Flexis is de sterk in beweging zijnde kantorenmarkt. Vooral oudere kantoren op matige locaties lopen het risico hun plaats in de markt voor huisvesting van bedrijven te verliezen. De verwachting is dat in deze sector de komende jaren in toenemende mate leegstand ontstaat. Leegstand betekent sloop- en nieuwbouwactiviteiten en veroorzaakt veel verspilling. Dit is niet alleen nadelig voor het milieu maar heeft ook kapitaalvernietiging ten gevolge. Gebouwen en hun installaties Om leegstand te vermijden is het noodzakelijk om gebouwen en bijbehorende installaties te kunnen aanpassen aan de steeds sneller veranderende wensen van gebruikers. De toenemende differentiatie in de gebruikersvraag maakt de toepassing van flexibele oplossingen voor gebouwen en installaties steeds meer noodzakelijk, zowel bij nieuwbouw als verbouw. De technische installaties blijken vaak van doorslaggevende betekenis te zijn voor de mogelijkheid tot het aanpassen van een gebouw. Het zijn echter niet uitsluitend economische motieven die leiden tot een vraag om meer flexibiliteit in gebouwen en dus van de installaties. Ook voor de arbeidssatisfactie en het persoonlijk welbevinden is flexibiliteit noodzakelijk om de werkplek aan te kunnen passen aan de behoeften en wensen van de individuele gebruiker. Flexis moet gezien worden als een hulpmiddel om flexibiliteit in een snel veranderende markt te kunnen bepalen en bespreekbaar te maken. 4 Hoofdbeoordelingsaspecten In Flexis wordt bij installaties een onderscheid gemaakt in vier verschillende flexibiliteitaspecten: verkavelbaar, aanpasbaar, uitbreidbaar en multifunctioneel. Deze vier zijn ontstaan uit de clustering van 23 deelaspecten van flexibiliteit. Op grond hiervan kan de flexibiliteit van de gebouwinstallaties en eventueel hun onderdelen bepaald worden. Elk van deze vier hoofdaspecten bestaat weer uit verschillende deelaspecten voor de beoordeling van het betreffende onderwerp. Verkavelbaar Verkavelbaarheid is de mogelijkheid om op eenvoudige wijze installatiesystemen te splitsen, te her- verdelen of samen te voegen in verschillende kavels of ruimtelijke eenheden. Van belang hierbij is het al dan niet lokaal of centraal distribueren, omvormen, aanbieden (overdracht) en meten of rege- len van installatiefuncties. Ook belangrijk is een mogelijk onderscheid tussen het collectief (drager) 35/62

36 of individueel (inbouw) aanbieden van functies en de zonering van distributievoorzieningen. Voor de bepaling van de verkavelbaarheidsgradatie worden de parameters voor distributie (toevoer en afvoer), omvorming (centrale of voeding), overdracht (van installatiefuncties), meten (verbruik) en regelen (gebruik) gebruikt. Aanpasbaar De aanpasbaarheid van een installatie is de mogelijkheid om installatiesystemen op eenvoudige wij- ze in overeenstemming te brengen met een gewijzigde gebruikersvraag (gevraagde installatiefunctie). Bijvoorbeeld als gevolg van een bouwkundige of functionele herindeling van het gebouw, bestemmingswijzigingen, andere gebruikers(groepen) of noodzakelijk geachte technolo- gische vernieuwingen en moderniseringen. Voor de bepaling van de aanpasbaarheidsgradatie wordt gekeken naar de ontkoppelbaarheid van de verschillende installatiecomponenten (stekkerbare aansluitingen), de bereikbaarheid van com- ponenten (distributienetten, zoneringen, de bestemming als inbouw) en de instelbaarheid van met name meet- en regelvoorzieningen. Uitbreidbaar Uitbreidbaarheid is de mogelijkheid om installatiesystemen op eenvoudige wijze in overeenstem- ming te brengen met een uitgebreide gebruikersvraag. Bijvoorbeeld door de toevoeging van nieuwe of extra installatiecomponenten als gevolg van bouwkundige of functionele gebouw- en gebruiksuitbreidingen, zowel binnen als buiten het bestaande gebouw. Voor de bepaling van de uitbreidbaarheidsgradatie wordt gekeken naar de capaciteit en dimensio- nering van installatievoorzieningen voor distributie, omvorming (centrale), meten en regelen, evenals de positionering en structuur van distributienetten. Multifunctioneel Multifunctionaliteit is de mogelijkheid om installatiesystemen of componenten voor meerdere func- ties te gebruiken of in te zetten. Hierdoor kan efficiënter met ruimte worden omgegaan en vindt bundeling en concentratie van installatiecomponenten plaats. In dit verband wordt ook wel het be- grip geïntegreerd gebruikt. Voor de bepaling van de multifunctionaliteitsgradatie wordt ten slotte gekeken naar het aantal geïn- tegreerde functies in distributievoorzieningen, voedende-, gebruiks-, meet- en regelvoorzieningen. Daarnaast wordt gekeken naar de mate waarin de verschillende componenten universeel zijn (pro- jectonafhankelijk). Flexibiliteitgradaties De beoordeling van de flexibiliteit van gebouwinstallaties kan aangegeven worden in vijf verschil- lende gradaties, van niet flexibel tot zeer flexibel. Eenzelfde onderscheid geldt voor de on- derliggende beoordelingsaspecten. Met behulp van de flexibiliteitsgradaties kan een flexibiliteitoordeel of - classificatie gegeven worden van installatieconcepten, installaties of com- ponenten daarvan. Ook hier geldt dat er per gebruiker van Flexis andere keuzen gemaakt kunnen worden. Afhankelijk van het doel kan Flexis toegepast worden voor de formulering van een bepaalde gevraagde flexibiliteitprestatie of voor de beoordeling van een bepaald aanbod, een ontwerp of de installatie in een bestaand gebouw. Beoordeling van flexibiliteit Volgens welke maatstaven wordt de flexibiliteit beoordeeld? Wat is niet flexibel of wat is zeer flexibel? Hiervoor worden flexibiliteitnormen of - criteria gehanteerd. Dit zijn maatstaven of waarderingen van flexibiliteit, onafhankelijk van het betreffende installatieconcept, de betreffende installatie of technische oplossing, waarmee de gebruiker een waardeoordeel kan geven over de 36/62

37 betreffende installatie. Voor het flexibiliteitaspect verkavelbaarheid wordt zo bijvoorbeeld gebruikgemaakt van de volgende deelaspecten van flexibiliteit: distributie (aan- en afvoer), omvorming (centrale of voedende voorziening), overdracht (van installatiefuncties), meten (verbruik) en regelen (gebruik). Weging Teneinde een eindoordeel over de flexibiliteit van de betreffende installatie te kunnen geven, is het van belang de verschillende beoordelingscriteria een wegingsfactor mee te geven. Immers, voor een eindoordeel wordt het ene criterium door een bepaalde opdrachtgever of gebruiker belangrijker geacht dan het andere. Met behulp van de wegingsfactoren en de scores van de individuele flexibiliteitsaspecten kan een minimale en maximale score berekend worden. De wegingsfactoren kunnen in principe dus door de gebruikers van de methodiek zelf aangepast worden. Flexibiliteitsklasse Zo kan er ten slotte ook een eindoordeel gegeven worden over de totale flexibiliteit. Dit is de ge- wogen flexibiliteitscore van het betreffende installatiesysteem die binnen een bepaalde score- range valt. Deze score kan uitgedrukt worden in een flexibiliteitsklasse. De klasse- indeling is gebaseerd op een indeling in vijf gelijke score- rangegebieden tussen de minimaal mogelijke en de maximaal mogelijke score. Ze varieert van klasse 1 = niet flexibel tot klasse 5 = zeer flexibel. Hier dient opgemerkt te worden dat de score- range van de verschillende klassen wijzigt wanneer de minimale en maximale scores wijzigen. En deze veranderen wanneer de wegingsfactoren gewijzigd worden (Geraedts 1998). 3.3 Flexibele Woningbouw Tatjana Schneider en Jeremy Hill beschrijven in 2007 in hun boek Flexible Housing een handleiding om flexibele woningen te kunnen ontwerpen, dus eigenlijk ook de flexibiliteit van woningen vast te kunnen stellen op basis van een aantal belangrijke aandachtaspecten. Zij maken hierbij een hoofdonderscheid in de volgende flexibiliteitniveaus: Flexibiliteitniveaus 1. Gebruikersniveau 1.1 Gebouwniveau 1.2 Eenheid 1.3 Kamerniveau 2. Planniveau 2.1 Gebouwniveau - Horizontale en verticale uitbreiding - Gemeenschappelijke ontsluiting, circulatie - Overruimte 2.2 Eenheid - Functieneutrale ruimten - Ontsluiting - Splitsing of samenvoeging - Installaties 2.3 Kamerniveau - Verbinding tussen ruimtes - Verplaatsbare wanden - Deelbare ruimtes 3. Constructieniveau 37/62

38 3.1 Principes - Het skelet - Lagen - Eenvoud - Demonteerbaar en uitwisselbaar 3.2 Gebouw - Overspanningen - Fundering - Buitenwanden - Dakconstructie 4. Installaties en voorzieningen - Verticale en horizontale distributie - Verwarming en koeling - Levensduuroverwegingen Gebruiksniveau Op elk van de gebruiks(deel)niveaus wordt een aantal vragen geformuleerd. Bij een positieve beantwoording draagt dit vervolgens bij tot de (toekomstige) flexibiliteit of aanpasbaarheid van woningen. Zo worden bijvoorbeeld de volgende vragen gesteld: Kan het gebouw verschillende functies ondersteunen (bijvoorbeeld wonen, kantoren, winkels)? Kan het gebouw (of de gebouweenheid, of de ruimte) aangepast worden door zijn gebruikers? Kan de gebouweenheid verschillende soorten woonpatronen ondersteunen? Is de ruimte geschikt voor meerdere functies? Kan de ruimte op meer dan een manier ingericht worden? Voorbeelden en aanbevelingen Voor de overige flexibiliteitsaspecten op plattegrond-, constructie- en installatieniveau worden door Schneider en Till in de vorm van een ontwerphandboek veel illustratieve voorbeelden gegeven op welke wijze het ontwerp van woningen het beste rekening kan houden met toekomstige veranderbaarheid. Nergens wordt echter dieper ingegaan op de meetbaarheid van deze genoemde aspecten, wat als slecht of als uitstekend beoordeeld zou kunnen worden, wat de weging is van de verschillende aspecten ten opzichte van elkaar en wat derhalve het eindoordeel zou kunnen zijn over de totale flexibiliteit van een (woon)gebouw (Schneider 2007). 3.4 Meten Transformatiepotentie De transformatie van een gebouw naar andere functies is een mogelijke oplossing om de levensduur van een gebouw te verlengen en om leegstand of sloop te voorkomen. Er zijn volgens Remoy veel obstakels die een transformatie en de financiële haalbaarheid in de weg kunnen staan, zowel technisch, functioneel en regeltechnisch. De locatiekarakteristieken zijn hierbij van invloed, evenals de verschijningsvorm van het gebouw (geen kantooruitstraling), de gevel (demonteerbaar, niet- dragend, daglichttoetreding, de mogelijkheid om balkons toe te voegen, te openen ramen, akoestische en thermische isolatie). Transformatiemeter Om op een efficiënte en systematische manier te kunnen vaststellen of een leegstaand kantoorgebouw voldoende potentie heeft om te worden omgebouwd tot woningen, is door Geraedts en Van der Voordt de zogenaamde Transformatiemetermeter ontwikkeld. Kort gezegd is dit een 38/62

39 checklist met vetocriteria en graduele criteria, waarmee kan worden bepaald welke kenmerken van de locatie en het gebouw gunstig of ongunstig zijn voor succesvolle transformatie (Geraedts 2007) in (Voordt 2007). Een vetocriterium betekent dat wanneer aan een van de betreffende criteria wordt voldaan, de transformatie tot woningen van het betreffende pand direct komt te vervallen. Op marktniveau is hierbij bijvoorbeeld van groot belang of er een vraag naar bepaalde woningen aanwezig is. Op locatieniveau is van belang of het bestemmingsplan wijzigingen toelaat en of de directe woonomgeving geen ernstig gevaar voor de volksgezondheid met zich mee kan brengen. organisatorische aspecten zijn wat dit betreft de afwezigheid van een enthousiaste initiatiefnemer of de afwezigheid tot de verkoop van het pand door de eigenaar of belegger. Met graduele criteria wordt hier bedoeld dat de afzonderlijke beoordeling van een criterium niet leidt tot goed- of afkeuring van een pand, maar dat het totaal aan criteria een genuanceerd beeld geeft van de transformatiepotentie van een gebouw. Op locatieniveau betreft dat onder meer functionele aspecten als de stedelijke ligging, de afstand tot en de kwaliteit van nabijgelegen voorzieningen, de beschikbaarheid van openbaar vervoer, de bereikbaarheid per auto en parkeergelegenheid. Culturele aspecten spelen ook een rol, zoals de in de directe omgeving aanwezige andere gebouwen, de afwezigheid van buurtgroen of een slecht imago door bijvoorbeeld graffiti of vandalisme. Op gebouwniveau worden vele graduele beoordelingscriteria genoemd, zoals de capaciteit voor nieuwe woningen, de uitbreidbaarheid van het pand, afmetingen van het casco, de staat van onderhoud en de draagconstructie. Transformatiefactoren op gebouwniveau Ter aanvulling hierop worden door Langston, Remøy en Wilkinson met betrekking tot de aanpasbaarheid en herbruikbaarheid van gebouwen kan in dit verband specifiek nog de volgende (deels meetbare) aspecten op gebouwniveau genoemd: De mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt, de mate en duur van de leegstand, de duur van eventueel huidig contract, de omlooptijd van gebruikers en gebouwen in de directe omgeving, de identiteit en ontsluitingswijze van het gebouw, de staat van onderhoud (gevel), de mogelijkheid om de gevel aan te passen aan de wensen van nieuwe gebruikers, het materiaalgebruik, de mate van aanwezigheid van gevaarlijke stoffen, de geluidsisolatie van vloeren en scheidingswanden, de warmte- isolatie van gevels en/of dak, de daglichttoetreding op het vloeroppervlak, de oriëntatie en bezonning, de horizontale en verticale uitbreidbaarheid, de hoedanigheid (draagcapaciteit) en afmetingen van en afstanden tussen de draag/kolommenstructuur (grid), het gevelgrid, het ontwerp van de plattegrond en de mogelijkheden om een nieuwe verkaveling in te passen, de gebouwdiepte (<10.), de aan- of afwezigheid van dragende wanden, de toegankelijkheid en routingsmogelijkheden, de aanwezigheid, plaatsing en hoedanigheid van leidingkokers en lift/trapschachten, de vrije plafondhoogte (>2.60), of (een deel van) de installaties opgenomen zijn in de hoofddraagstructuur, de mogelijkheid om installatiecomponenten toe te voegen, de mogelijkheid om openingen in dragende vloeren en wanden te maken voor leidingkanalen en of er sprake is van de ontkoppeling van het gebouw in vijf verschillende lagen of niveaus: de draagstructuur, de buitenschil, de inbouw, de installaties en de inrichting (Langston 2008), (Remøy 2009), (Remøy 2010), (Wilkinson 2009). Transformatiefactoren op locatieniveau Wanneer het gaat om de transformatiepotentie van een gebouw en met name de aanpasbaarheid op locatieniveau, dan worden door een aantal auteurs de volgende (deels meetbare) beoordelingsaspecten genoemd: 39/62

40 De horizontale en verticale uitbreidingsmogelijkheid, de invloed van de directe gebouwomgeving en de aanpasbaarheid daarvan,de mogelijkheden van een nieuw stedenbouwkundig plan, mede in relatie tot bereikbaarheid, parkeergelegenheid, de representativiteit van de omgeving, en de geluids- en milieubelasting op het gebouw. (Geraedts 2007) (Schuetze 2009) (DGNB 2012), (Remøy 2010), (Beadle 2008). Transformatiefactoren op marktniveau Ten slotte wordt op marktniveau melding gemaakt van twee essentiële factoren die noodzakelijk zijn om een transformatieproject in gang te kunnen zetten: De aanwezigheid van een marktvraag naar woningen of andere functies op de desbetreffende locatie en de aanwezigheid van een krachtdadige initiatiefnemer die het transformatieproject op sleeptouw wil nemen (Geraedts 2007), (Langston 2008), (Remøy 2010). 3.5 Flexibiliteit en kantoorhuisvesting Ruimtelijke, bouwkundige en installatietechnische aanpassingen in kantoorgebouwen van ABNAMRO zijn vanuit een zich steeds wijzigende organisatie onvermijdelijk en structureel. Daarom is het noodzakelijk bij nieuwbouw en renovatie uit te gaan van gebouwen die mee kunnen veranderen met wijzigende gebruikerswensen. Dit betekent dat flexibiliteit, aanpasbaarheid of veranderbaarheid begrippen zijn waarmee ernstig rekening gehouden moet worden. In een inventariserend literatuuronderzoek geven Geraedts en Cuperus in 1999 antwoord op de vraag welke maatregelen in het algemeen genomen kunnen worden om de flexibiliteit van zowel nieuw te ontwikkelen als bestaande panden te vergroten. Gekoppeld aan een globale gebouw- en installatie- analyse van het huidige hoofdkantoor van ABN AMRO aan de Foppingadreef in Amsterdam worden in dit rapport 45 aanbevelingen geformuleerd om de (toekomstige) flexibiliteit te vergroten en te garanderen. Gebouwniveau Er worden 20 aanbevelingen op gebouwniveau geformuleerd waarbinnen bovendien het volgende onderscheid is aangebracht: upgrading gebouwflexibiliteit algemeen upgrading bouwtechnische flexibiliteit Bij de algemene gebouwflexibiliteit wordt vooral aandacht besteed aan de scheiding en ontkoppeling tussen de verschillende mogelijke gebouwsystemen, de scheiding tussen drager en inbouw, het begrip verkavelbaarheid en de mogelijke uitbreidbaarheid. De bouwtechnische flexibiliteit gaat vooral in op bouwdelen als vloeren en plafonds, binnenwandsystemen en de dimensionering en detaillering van de verschillende bouwdelen. Het betreft de volgende aanbevelingen: 1. Voorkom indringende verbindingen van drager en installaties. 2. Streef ernaar het gebouw zoveel mogelijk samen te stellen uit afzonderlijke technische systemen en subsystemen. 3. Kies de inbouw niet alleen op montageflexibiliteit, maar ook op herbruikbaarheid. 4. Ontkoppel de inbouw zoveel mogelijk van de drager. 5. Verschuif de balans van meer drager naar meer inbouw. 6. Maak van de drager een verkavelbare drager. 7. Maak van de drager een veranderbare drager. 8. Maak verticale uitbreiding mogelijk (optoppen). 9. Maak horizontale uitbreidingen realiseerbaar. 10. Maak de gevel aanpasbaar in relatie tot herverkavelbaarheid. 11. Pas verhoogde en demontabele vloeren toe. 40/62

41 12. Pas verlaagde en demontabele plafonds toe. 13. Pas een demontabel en verplaatsbaar inbouwpakket toe. 14. Zorg overal voor eenzelfde vrije verdiepingshoogte. 15. Pas eenvoudig demonteerbare en verplaatsbare binnenkozijnen en deuren toe. 16. Pas demontabele gevelelementen toe van voldoende afmeting. 17. Houdt bij dak(rand)detaillering rekening met toekomstige aanbouwen. 18. Houdt bij dimensionering van vloeren rekening met wijzigende belastingen. 19. Dimensioneer en detailleer kolommen op uitbreidbaarheid. 20. Dimensioneer en detailleer fundering op uitbreidbaarheid. Installatieniveau Op installatieniveau zijn er 25 aanbevelingen geformuleerd. Daarbinnen is het volgende onderscheid gemaakt naar een upgrading van de flexibiliteit van de: installaties algemeen verkavelbaarheid aanpasbaarheid uitbreidbaarheid multifunctionaliteit De algemene installatieflexibiliteit heeft betrekking op de integratie van het gebouw- en installatie- ontwerp, op de scheiding tussen drager en inbouw en op de standaardisatie van maat- en plaatsafspraken van installatiedelen en de onderlinge aansluiting en koppeling. Het betreft de volgende aanbevelingen: 1. Integreer gebouw- en installatie- ontwerp. 2. Scheidt installatie in een drager- en inbouwgedeelte. 3. Stel specifieke eisen aan leidingverbindingen (ontkoppelbaar, bedieningsgemak, gestandaardiseerd, vorm- en plaatstolerantie, kwaliteit, individuele verwijderbaarheid). 4. Standaardiseer maatvoering en koppelingen. 5. Pas modulaire coördinatie toe. 6. Maak de installaties beter verkavelbaar. 7. Biedt installatiefuncties op verschillende niveaus aan. 8. Ontwerp installatie op de kleinste verkavelbare eenheid. 9. Beperk de distributievoorzieningen zoveel mogelijk. 10. Pas geen distributiesystemen in (constructie)wanden en - vloeren toe. 11. Combineer plafond- en vloerdistributiesystemen. 12. Bevorder lokale voedende voorzieningen. 13. Zorg voor lokale én centrale overdracht. 14. Zorg voor lokaal én centraal meten. 15. Zorg voor lokaal én centraal regelen. 16. Maak installatiecomponenten goed ontkoppelbaar. 17. Zorg dat installatiecomponenten goed bereikbaar zijn. 18. Maak installatie goed instelbaar. 19. Zorg voor de aanwezigheid van open eindstructuren. 20. Maak gebruik van middenzones. 21. Zorg voor overcapaciteit in het installatievermogen. 22. Zorg voor overdimensionering van de distributievoorzieningen. 23. Zorgvuldige positionering van leidingkanalen. 24. Integreer installatiefuncties in de componenten. 25. Gebruik zoveel mogelijk projectongebonden componenten. (Geraedts 1999). 41/62

42 In 2006 word op de Adaptables2006 conferentie in Eindhoven een samenvatting hiervan gepresenteerd met in totaal 13 aanbevelingen om de aanpasbaarheid van gebouwen te upgraden: 1. Integreer het ontwerp van installaties structureel in het gebouwontwerp. 2. Vermijd indringende verbindingen tussen draagconstructiecomponenten en installatiecomponenten. 3. Scheidt dragercomponenten van inbouwcomponenten. 4. Baseer het gebouw- en installatieontwerp op een maximum verkavelbaar plan. 5. Maak het gebouw c.q. de drager verkavelbaar. 6. Stel specifieke eisen aan de verbinding tussen gebouw- en installatiecomponenten. 7. Pas modulaire gecoördineerde systemen toe. 8. Maak gebouw- en installatiecomponenten goed bereikbaar. 9. Zorg voor lokale (individuele) en centrale meet- en regeltechnieken. 10. Zorg voor overcapaciteit. 11. Beperk de hoeveelheid distributievoorzieningen. 12. Maak verplaatsbare gebruiksvoorzieningen. (Geraedts 2006). 3.6 Coupling Index Supplying (CI- S) Wagemans heeft in 2008 een analysemethodiek ontwikkeld voor een functieneutraal gebouw. Functieneutraliteit is in dit verband het vermogen van een gebouw om met beperkte bouwtechnische ingrepen wijzigingen te ondergaan en functieveranderingen in zich op te nemen, afgestemd op de specifieke en persoonlijke wensen en eisen van de gebruiker(s) (SEV 2007). Gebouwlagen Bij deze analysemethodiek wordt gebruik gemaakt van het onderscheid van gebouwen in verschillende gebouwlagen die zowel ruimtelijke als technische flexibiliteit in zich kunnen opnemen. Het betreft de volgende gebouwlagen: Constructie, Ontsluiting, gebouwschil, Installaties, Inbouw en Ruimtelijk plan (Leupen 2002). Generation Variety Index (GVI) Daarnaast heeft Wagemans gebruik gemaakt van de zogenoemde Generation Variety Index (GVI) van Martin en Ischii (Martin 2002). Deze analysemethode is in eerste instantie ontwikkeld voor de productontwikkelingsmarkt De methode wordt gebruikt ten behoeve van standaardisatie binnen productgroepen en voor de ontwikkeling van nieuwe productlijnen. De analysemethode is opgesplitst in twee meetbare indices. Bij deze eerste GVI index wordt gemeten, welke moeite er gedaan moet worden om een ontwerp te herstructureren voor toekomstige vernieuwingen van een product. Binnen deze index spelen marktbehoeften, en de veranderende vraag een belangrijke rol. Het onderzoek naar marktbehoeften moet voor de berekening van deze index beschikbaar zijn (Wagemans 2008). De Coupling Index (CI) De Coupling Index van Martin en Isschii is een index, waarbij de koppeling tussen de verschillende componenten inzichtelijk en meetbaar wordt gemaakt. Hiermee kan tevens worden berekend, in welke mate de componenten onderling gekoppeld zijn. Er kunnen zo uitspraken over de lagen individueel en onderling worden gedaan. Binnen een integraal product zijn de componenten bijvoorbeeld moeilijk te onderscheiden. Het veranderen van een onderdeel binnen het product heeft vergaande gevolgen voor de overige onderdelen. Voor de ontwikkeling van een modulair product, 42/62

43 een product waarbinnen zonder vergaande gevolgen componenten eenvoudig kunnen veranderen, is de mate van koppeling uitermate belangrijk. Binnen de Coupling Index vindt een onderverdeling plaats naar twee indices. Coupling Index Receiving (CI- R) Deze index geeft de mate van invloed van andere componenten op de desbetreffende component weer. Met deze index kan worden onderzocht welke verandering de aanpassing aan een component bij de overige componenten te weeg brengt. Coupling Index Supplying (CI- S) Met de Coupling Index Supplying (CI- S) kan de score van een afzonderlijke component op de koppeling met de overige lagen en daarbij de flexibiliteit van de laag worden onderzocht. De Coupling Index uit de laatst omschreven analysemethode is zeer interessant voor het onderzoek naar een functieneutraal gebouw dat kan als het ware worden gezien als een modulair product. Een product waarbinnen de gebouwlagen de componenten vormen en eenvoudig veranderingen kunnen ondergaan zonder dat dit vergaande gevolgen heeft voor de overige gebouwlagen. Binnen deze methode is de Coupling Index Supplying (Martin 2002) het meest van belang, aangezien deze index de koppeling en daarmee de mate van flexibiliteit weergeeft. De componenten van het product, binnen dit onderzoek een gebouw, bestaan uit de gekozen gebouwlagen. Aan de hand van de Coupling Index kan een matrix worden opgesteld, waarmee de flexibiliteit en functieneutraliteit van de gebouwlagen constructie, ontsluiting, gebouwschil, installaties, inbouw en ruimtelijk plan wordt berekend. Deze gebouwlagen worden in de hoofdlay- out van de Cl matrix opgenomen. In de matrix worden de twee indices die betrekking hebben op de gebouwlagen, berekend. De definities van beide indices zijn afgestemd op dit onderzoek: Coupling Index Receiving (CI- R) De index die de invloed van de mate van koppeling en flexibiliteit van andere gebouwlagen op een desbetreffende gebouwlaag weergeeft. Coupling Index Supplying (CI- S) De index die de mate van koppeling en flexibiliteit van een desbetreffende gebouwlaag weergeeft. De waardes van beide indices komen tot stand uit de waardering van op te stellen specificaties van genoemde gebouwlagen. Onder specificaties wordt volgens Martin en Isschii verstaan alle informatie over de gebouwlagen, die bij alle betrokken ontwerpende en adviserende partijen bekend moet zijn, zodat zij de gebouwlaag die behoort bij de eigen discipline op eenvoudige wijze kunnen uitwerken (Martin 2002). Waarderingssysteem De gebouwlagen die van groot belang zijn binnen de analysemethode voor het berekenen van flexibiliteit, bevatten allen afzonderlijke kenmerken. Deze kunnen in sterke en minder sterke mate invloed uitoefenen op de overige gebouwlagen. Zo zal een verdiepingshoogte van 3 meter eerder toekomstige functieveranderingen toelaten dan een verdiepingshoogte van 2.6 meter. 2,6 meter is de huidige eis binnen het bouwbesluit, die bij volgende wetswijzigingen niet meer zal voldoen. Belangrijk is daarom om een bepaalde waardering aan specificaties toe te kennen, zodat meting van de kwaliteit van de flexibiliteit van een afzonderlijke gebouwlaag mogelijk wordt. 43/62

44 De waardering van de afzonderlijke gebouwlagen wordt onderverdeeld in een vierpuntschaal (Wagemans 2008): Waardering Mate van koppeling Mate van flexibiliteit 0 N.v.t. N.v.t. 1 Sterke mate van koppeling Niet flexibel 2 Middelmatig gekoppeld Middelmatig flexibel 3 Lage mate van koppeling Zeer flexibel Als voorbeeld wordt de gebouwlaag constructie aangehaald. De constructie bevat een zevental specificaties die van belang zijn voor een toekomstige functiewisseling: Vrije verdiepingshoogte Gebouwdiepte Afstand constructiedelen Draagstructuur Draagvermogen; dit is de toelaatbare veranderlijke vloerbelasting Integratie buitenruimte; het vermogen om buitenruimte toe te voegen, los te koppelen, of multifunctioneel in te zetten en Integratie volume- uitbreiding; het vermogen om in de toekomst uit te breiden. Als voorbeeld wordt hier de specificatie functionele vrije hoogte H1 in meters genoemd. Aan deze specificatie wordt een waardering toegekend, die is gebaseerd op onderzoek van Blok (Blok 2005). Bij het opstellen van het waarderingssysteem is tevens de opgestelde functionele bandbreedte van wonen, werken en zorg van een functieneutraal gebouw meegenomen. Flexibiliteitklasse Functionele vrije hoogte H1 Waardering Niet flexibel H1 < 2,6 N.v.t. Gemiddeld flexibel 2,6 < H1 < 2,8 Niet flexibel Zeer flexibel H1 > 2,8 Zeer flexibel Weegfactoren Niet iedere gebouwlaag oefent evenveel invloed uit op de flexibiliteit van een gebouw. Zo zullen lagen met een lange technische levensduur een veel grote invloed op de flexibiliteit uitoefenen, aangezien zij niet snel vervangen of aangepast worden. Een verkeerd gekozen verdiepingshoogte zal in vergelijking met een verkeerd geplaatste lichte scheidingswand bijvoorbeeld een grotere invloed uitoefenen op de functiewisseling van een gebouw. Een scheidingswand is vaak eenvoudig te verplaatsen en aan te passen, terwijl het aanpassen van de verdiepingshoogte zonder enorme verbouwingen vrijwel onmogelijk is. De weegfactoren voor de afzonderlijke gebouwlagen zijn daarom gebaseerd op de technische levensduur van de gebouwlagen, die voortkomen uit het onderzoek van Stewart Brand (Brand 1994). De levensduur van de ontsluiting wordt door Wagemans gelijkgesteld aan de levensduur van de constructie, aangezien deze vaak één geheel vormt met de stabiliteitskern van het gebouw. Aan het ruimtelijke plan wordt weegfactor 1 toegekend, omdat deze wordt beïnvloed door de overige gebouwlagen en vaak veranderingen ondergaat en daardoor géén invloed uitoefent op de overige gebouwlagen. 44/62

45 Gebouwlagen Levensduurjaren Weegfactor Constructie Ontsluiting Gebouwschil Installaties Inbouw Ruimtelijk plan Aan de hand van bovenstaande uitleg over specificaties en weegfactoren kan de Cl matrix voor een functieneutraal gebouw worden samengesteld. 3.7 DGBC Een gebouw dat gemakkelijk aangepast kan worden aan een nieuwe functie hoeft niet leeg te staan, zoals nu vaak wel het geval is. Op die manier is de flexibiliteit van gebouwen tevens van invloed op de levensduur van het gebouw, en daarmee de duurzaamheid. Het kan bijvoorbeeld gebeuren dat een functie op de locatie overbodig wordt of na jaren gebruik de gebouwinstallaties te verouderd blijken om nieuwe huurders te kunnen interesseren. Als het gebouw gemakkelijk aangepast kan worden aan een nieuwe functie of een upgrade kan krijgen op installatiegebied, dan wordt dat gebouw een tweede leven gegund en is sloop niet nodig. De conclusie van het bovenstaande is duidelijk: de flexibiliteit van gebouwen, zowel nieuw als bestaand, wordt steeds belangrijker. Om invulling te geven aan bovenstaande behoefte heeft de Werkgroep Flexibiliteit van de Dutch Green Building Council (DGBC) (Dansen 2012) een tool ontwikkeld om gebouwflexibiliteit gemakkelijk te kunnen beoordelen. De tool is samengesteld op basis van de Real Estate Norm van Stichting REN (REN 1992), de methode Flexis van de SBR/ISSO (Geraedts 1998). Key Performance Indicators Het combineren van bovenstaande bronnen heeft geleid tot de beoordeling van de flexibiliteit van een gebouw op basis van drie Key Performance Indicators (KPI s): Verkavelbaarheid Aanpasbaarheid Multifunctionaliteit Deze KPI s geven ieder een indicatie geven over de flexibiliteit van een gebouw op een ander niveau, van respectievelijk inrichting tot indeling en uiteindelijk volledige functieverandering van het gebouw. Per KPI worden vijf vragen gesteld die ieder een score van 0 tot en met 3 kunnen opleveren. Verkavelbaarheid 1 Kolomplaatsing 2 Gevelraster 3 Verplaatsbare binnenwanden 4 Voldoende E aansluitpunten 5 Klimaat/verlichting/lucht/E- installaties apart in te delen Aanpasbaarheid (op unitniveau) 1 Niet dragende functiescheidende wanden 45/62

46 2 Gebouwontsluiting 3 Niet dragende gevel en/of obstakels 4 Unitgrootte/aanwezigheid pantry, meterkast, installatie, sanitair Multifunctionaliteit 1 Capaciteit draagvermogen 2 Toetreding daglicht 3 Hoogte bovenkant vloer - onderkant vloer 4 Brandwerendheid casco 5 Installaties binnen de bouwlaag van de gebruiker Een voorbeeld van de bijbehorende flexibliteitwaardering wordt hieronder gegeven. Het betreft de kolomplaatsing binnen de KPI Verkavelbaarheid: Kolomplaatsing Flexscore Kolommen binnen de gevel, stramien < Kolommen binnen de gevel, stramien 540 < Kolommen binnen de gevel, stramien > Geen kolommen binnen de gevel, vrije overspanning 3 Binnen de KPI s woorden verschillende onderdelen van een gebouw onderscheiden: hoofddraagconstructie, gevel, binnenafbouw en installaties. De automatische onderdeelscores onderaan het tabblad Rekentool bieden inzicht in aspecten van het gebouw waar mogelijk nog verbeteringen in flexibiliteit te realiseren zijn. Gegeven het toenemende belang van de flexibiliteit van gebouwen is het doel van de Werkgroep om dit aspect de waardering te geven die het verdient, binnen het raamwerk van de BREEAM- NL methodiek. Op dit moment wordt kunnen in HEA16 twee credits worden toegekend; een bijdrage van 1,88% aan de eindscore. Dat doet onvoldoende recht aan het belang van de flexibiliteit in de beoordeling van de duurzaamheid van het gebouw. Flexibiliteit en BREEAM Deze conclusie wordt onderschreven wanneer de bijdrage van gebouwflexibiliteit aan duurzaamheidsscores in de ons omringende landen, zoals bijvoorbeeld DGNB (Duitsland) en Valideo (Belgie ), wordt onderzocht. Ter indicatie: de flexibiliteit van het gebouw draagt bij DGNB voor 15,7% bij aan de totale duurzaamheidsscore. Het advies van de Werkgroep Flexibiliteit luidt om gebouwflexibiliteit voor een bijdrage van 15% van de totaalscore op te nemen in BREEAM Nieuwbouw. Dat kan bereikt worden door de uitkomst van de tool op te nemen in bestaande credits, door het resultaat als verplichte creditscore in bijvoorbeeld MAT8 in te bouwen (BREEAM Outstanding of Excellent worden alleen toegekend wanneer een minimale score van bijvoorbeeld 75% voor Gebouwflexibiliteit wordt behaald) of als innovatie credits, waarbij een bonus van 15% op het in BREEAM behaalde puntentotaal verdiend kan worden (Dansen 2012). 3.8 DGNB De Duitse tegenhanger van de Nederlandse DGBC is het Deutsche Gesellshaft für Nachhaltiges Bauen DGNB. Het beoordelingsaspect Flexibiliteit en Aanpasbaarheid telt voor 9,6% mee bij de bepaling van de DGNB (duurzaamheid)score van nieuwe kantoorgebouwen. 46/62

47 Demonteerbaarheid en recycling Voor de verschillende beoordelingscriteria valt dit beoordelingsaspect onder de hoofdgroep Technische Kwaliteit (implementatiekwaliteit) als nr. 42: eenvoudig uit elkaar te halen, te recyclen en te demonteren (ease of deconstruction, recycling and dismantling). De exacte wijze waarop dit aspect gemeten en gewaardeerd kan worden, kan op dit moment echter nog niet achterhaald worden (DGNB 2012). Hetzelfde is van toepassing op het beoordelingsaspect op gebiedsniveau (urban districts) waarbij de aanpassingsmogelijkheid aan het stedenbouwkundig plan bij de DGNB een rol van betekenis speelt (Adaptation to Urban Development Plan). Proces - organisatie Ten slotte kunnen op Organisatieniveau nog de volgende de volgende procesaspecten genoemd worden die bij de bepaling van de DGNB- score meegenomen worden: aanwezigheid en context van actoren, eigendomssituatie, contractopties, financiële arrangementen, openingstijden, individuele gebruikersvrijheid en - invloed op het gebouwbeheer (DGNB 2012). 3.9 Kosten en baten van flexibiliteit Waarde van gebouwen De waarde van een gebouw is volgens makelaars voornamelijk afhankelijk van drie factoren: locatie, locatie en locatie. Beleggers kijken er anders naar. Voor een belegger is de waarde van een gebouw gelijk aan de contante waarde van de verwachte kasstromen. Bij deze beschouwing is het gebouw zelf wel relevant. Blijkbaar is de waarde van een object zowel afhankelijk van de locatie als van het gebouw. Het is dus zinvol om een gebouw in relatie tot de potentie van de locatie te ontwikkelen. Nadelig voor gebouwen met een lange levensduur is dat bij investerings- en exploitatieoverwegingen de focus ligt op de investeringskosten en het aanvangsrendement. De waarde van een gebouw is dus afhankelijk van de kwaliteit van de locatie en de mate waarin het gebouw de ontwikkeling van verschillende wensen accommodeert. Een goede match 'garandeert' een continue en langdurige bron van inkomsten. De waarde van vastgoed dat hieraan voldoet kan uitgedrukt worden met de Discounted Cash Flow (DCF) methode (Rust 2010). Daarnaast wordt de waarde van vastgoed ook wel uitgedrukt door middel van het aanvangsrendement. Het aanvangsrendement geeft echter geen informatie over toekomstige verwachtingen. Waardebepaling op basis van aanvangsrendement is dus minder geschikt om de waarde van multifunctioneel of functieaccommoderend vastgoed te bepalen (SBR 2012). Kosten en flexibiliteit Prins definieert kosten als de denkbeeldige geldstromen binnen een flexibiliteitscenario, toegerekend aan veranderingsketens en rekening houdend met veranderingen in economische zin tijdens de voorziene levensduur van het betreffende bouwwerk. Voor het verantwoord kunnen doen van uitgaven is het nodig besluiten te nemen, waarbij bekend moet zijn wat de kosten over de gehele levensduur van een bouwwerk, dus over alle periode van de tijdschaal van het scenario. Hiervoor moeten de kosten per periode, of over en aantal perioden, berekend kunnen worden (Prins 1992). In zijn proefschrift beschrijft Prins een financieel- economisch en ruimtelijk besluitvormingsmodel voor de bouw met betrekking tot flexibele bouwwerken, dat toepasbaar is voor diverse participanten in het ontwerpproces. 47/62

48 Samenvatting SBR 1989 Flexibiliteit is gewenst door verschillende partijen. Bepaalde investeringen in flexibiliteit kosten echter ook geld. De vraag is hoe je de afweging maakt tussen de kosten van flexibiliteit en de toekomstige opbrengsten of besparingen, en in wiens voordeel of nadeel deze werken? SBR heeft hiervoor al in 1989 een meetmethode ontwikkeld. Hierbij gaat het ook om het inschatten van bepaalde veranderingen. In de studie van SBR houdt men rekening met: - Instandhoudingskosten: Technisch noodzakelijke (identieke) vervangingen van bouwdelen / componenten. - Prognose van levensduur: Clustering in begroting van elementen naar functie en levensduur. - Aanpassingskosten: Als gevolg van omschreven verbouwingen en aanpassingen met verschillende tijdsintervallen. - Contante waarde: Omrekening van initiële kosten en verbouwingskosten op termijn naar een jaarlijkse vergelijkbare last. - Correctie op instandhoudingskosten: Invloed van verbouwingen op geprognosticeerde instandhoudingskosten - Opbrengstverwachtingen. - Extra investeringen versus besparingen. (Albers 2011) (Geraedts 1989) Inleiding Tot op heden is het in de markt, mede gelet op de verschillende partijen die bij de totstandkoming betrokken zijn, niet of nauwelijks gebruikelijk om extra investeringen te plegen voor toekomstige flexibiliteit, in gebouwen noch in installaties. De initiële lasten zijn meestal voor een andere partij dan de mogelijke toekomstige opbrengsten bij veranderingen in het gebouw en zijn installaties. En dat terwijl de uiteindelijke life cycle kosten bij de afweging van alternatieve oplossingen van groter belang zijn dan alleen de eventuele extra investeringskosten van bepaalde flexibiliteitvoorzieningen. In het rapport 'Verkavelbare Dragers en Kosten' van de Stichting Bouwresearch wordt een methodiek aangedragen om in het besluitvormingsproces een afweging te kunnen maken tussen de kosten en de mogelijke (toekomstige) baten van extra investeringen t.b.v. toekomstige aanpasbaarheid van een gebouw (Geraedts 1989). Projectontwikkeling en beheer in één hand De mutatiekosten voor gebouwveranderingen kunnen hoog oplopen wanneer er geen flexibele sys- temen zijn toegepast. Voor gebouwbeheerders en - exploitanten is dit een uitermate belangrijk ge- geven. Naast de toepassing van flexibele gebouwen én hun installaties, waarvoor Flexis ontwikkeld is, vraagt dit een om een andere projectorganisatie. Wanneer de planontwikkeling, de uitvoering én het beheer van een project in handen zijn van één en dezelfde organisatie, ontstaan er opeens wel mogelijkheden voor extra investeringen in toekomstige flexibiliteit. De kosten en eventuele toe- komstige baten zijn dan immers in dezelfde hand. Extra investeringen voor flexibiliteit Het interessantst zijn natuurlijk de flexibiliteits- maatregelen en - voorzieningen die geen extra kosten met zich meebrengen. Voor de toepassing hiervan zullen in de praktijk weinig barrières bestaan. Anders ligt dat met voorzieningen waarmee wel extra investeringskosten gemoeid zijn. Extra investeringskosten moeten in eerste instantie uiteraard wel opgebracht kunnen worden. Bovendien is het vaak niet direct duidelijk welke financiële voordelen op termijn te verwachten zijn. Dit staat tevens in nauw verband met de kans dat de flexibiliteitpotenties in de toekomst daadwerkelijk gebruikt zullen gaan worden. Is het gebruik in de toekomst onzeker, dan zijn ook de baten in de toekomst onzeker. Een mogelijk handvat hiervoor is het werken met zogenaamde strategie- scenario- combinaties. 48/62

49 Strategieën en scenario s Met een ontwerp- of bouwstrategie wordt het samenhangend stelsel van maatregelen bedoeld waarmee een bepaald project of gebouw gerealiseerd kan worden. In relatie met flexibiliteit kan men bijvoorbeeld twee strategieën onderscheiden: Strategie A: Niet Flexibel Het realiseren van een project zónder voorzieningen voor toekomstige veranderingen. Strategie B: Flexibel Het realiseren van een project mét voorzieningen voor toekomstige veranderingen. Een scenario is de beschrijving van een mogelijke toekomstige ontwikkeling over een bepaalde tijdsperiode. Zo zijn bijvoorbeeld de volgende scenario s mogelijk: Scenario 1: Geen veranderingsbehoefte Over een bepaald tijdsinterval vinden geen noemenswaardige aanpassingen en veranderingen aan het gebouw plaats. Scenario 2: Wel veranderingsbehoefte Over een bepaalde periode is er een grote behoefte aan veranderingen en aanpassingen. Prognoses Prognoses zijn uitspraken over de te verwachten toekomst, gebaseerd op de huidige ontwikke- lingen. Ze worden meestal uitgedrukt in kanspercentages. Voor de besluitvorming over eventuele extra investeringen in toekomstige flexibiliteit is het van groot belang te weten hoe groot de kans is dat een van de gestelde scenario s zich op termijn daadwerkelijk zal voordoen. 49/62

50 Voorbeeld Wanneer het beschouwde tijdsinterval nog erg klein is, bijvoorbeeld 5 jaar, dan is de kans (%) op scenario 1 (geen veranderingen) erg groot en de kans (%) op scenario 2 (wel veranderingen) erg klein. Het omgekeerde komt voor na 30 jaar. Na 17 jaar is er bijvoorbeeld een omslag te zien. Op dat moment is de kans op het voorkomen van scenario 1 en 2 even groot. Blijkt echter dat de kans (%) dat er na 30 jaar niet of nauwelijks behoefte is aan veranderingen (scenario 1) erg groot is, dan is het verstandig om gebruik te maken van de niet- flexibele strategie (strategie A). Is de kans (%) op veranderingsbehoefte na 5 jaar al erg groot (scenario 2), dan is het verstandig om te kiezen voor de flexibele strategie (strategie B). Afweging kosten en baten Op deze wijze kan de gebruiker aan de hand van de verschillende strategie- scenariocombinaties zelf bepalen wanneer het interessant wordt om extra investeringen te doen voor toekomstige flexibili- teit. Voor de definitieve keuze voor het afwegen van verschillende alternatieven is het noodzakelijk om ook op termijn de kosten tegen de baten af te wegen. In de SBR- studie Verkavelbare Dragers en Kosten (Geraedts 1989) is hiervoor een calculatie- methodiek ontwikkeld. Hierin wordt achter- eenvolgens rekening gehouden met: Instandhoudingskosten. Technisch noodzakelijke (identieke) vervangingen van bouwdelen/componenten. Prognose van de levensduur. Klustering in begroting van elementen naar functie en levensduur. Aanpassingskosten. Als gevolg van omschreven verbouwingen en aanpassingen met verschillende tijdsintervallen (na respectievelijk 5, 10, 15, 20, 25 en 30 jaar). Contante waarde. Omrekening van initiële kosten en verbouwingskosten op termijn naar een jaarlijkse vergelijkbare last. Correctie op de instandhoudingskosten. Invloed van verbouwingen op geprognotiseerde instandhoudingskosten. Opbrengstverwachtingen. Extra investeringen versus besparingen. Voor specifiekere informatie en berekeningsformules wordt verwezen naar de betreffende publicatie. De belangrijkste conclusie is echter dat het op deze wijze mogelijk is om eventuele extra investeringen voor toekomstige veranderbaarheid af te zetten tegen de mogelijke besparingen op termijn bij daadwerkelijke verbouwingen (Geraedts 1989). 50/62

51 4. Aanzet meetinstrument Adaptief Vermogen 4.1 Huisvestingsproces Er bestaat een directe relatie tussen een gebouw en de gebruiksmogelijkheden van dat gebouw. Wanneer er geen of een onvoldoende match (meer) bestaat tussen beiden dient er gezocht te worden naar oplossingen opdat het gewenste toekomstige gebruik weer goed gehuisvest kan worden. Het huisvestingsproces; de relatie tussen gebruik en gebouw en de stappen die genomen worden wanneer er geen of een onvoldoende match (meer) bestaat tussen beiden en de inkadering van het onderzoek Adaptief Vermogen Kijkend vanuit het huidige gebruik kan men zich afvragen het gebouw nog voldoet aan de vereiste functies. Het perspectief kan daarbij gelegd worden bij de gebruikers, de eigenaar of de maatschappij die iets willen veranderen aan het gebouw. Wanneer een gebouw niet meer voldoet (of de locatie, en/of de gebruikseenheden), staat een drietal mogelijkheden open: aanpassen van locatie, gebouw en/of eenheden (transformeren), het ontwerpen en realiseren van een nieuw gebouw, of verhuizen naar een ander en meer geschikt gebouw (Geraedts 2013). Het onderzoek Adaptief Vermogen heeft in dit verband zowel betrekking op de aanpassing en herbestemming van de bestaande voorraad als van het nog nieuw te ontwikkelen vastgoed. 51/62

52 4.2 Structuur Wanneer de (veranderende) functie van een organisatie niet meer goed is afgestemd op de huisvesting, het gebouw, dan kunnen er in principe twee verschillende acties ondernomen worden. De organisatie kan aangepast worden om een betere fit tot stand te brengen met het bestaande gebouw, of het gebouw kan aangepast worden aan de veranderde ruimtelijke en functionele eisen. Structuur en opbouw van het te ontwikkelen instrument voor de bepaling van het Adaptief Vermogen van een gebouw; organisatieflexibiliteit valt buiten de scope van het onderhavige onderzoek Voor de definities van de hier gebruikte begrippen wordt verwezen naar de eerdere hoofdstukken in dit rapport. 52/62

53 4.3 Afwegingsmodel Adaptief Vermogen De basis voor het te ontwikkelen afwegingsmodel Adaptief Vermogen wordt gevormd door de match tussen vraag en aanbod. De vraag naar het aanpassingsvermogen van een gebouw wordt hierbij vertaald naar drie belangrijke aspecten: gebruiksdynamiek, (her)bestemmingsdynamiek en volumedynamiek. En vanuit drie verschillende perspectieven kan deze vraag geformuleerd worden: vanuit de maatschappij, de eigenaar of de gebruikers. Context adaptief vermogen Bovendien dient de vraag naar het aanpassingsvermogen van een gebouw altijd in een bepaalde context geplaatst te worden. Die context heeft te maken met welke toekomstige scenario's voor het gebouw men rekening dient te houden. Pas dan kan een goede afweging gemaakt worden tussen vraag en aanbod. Het aanpassingsvermogen van een gebouw wordt altijd beoordeeld op basis van deze context en staat nooit los op zichzelf. Het afwegingsmodel Adaptief Vermogen, waarbij de vraag naar flexibiliteit vanuit drie perspectieven gematcht kan worden met het aanbod aan flexibiliteit Ook hier wordt voor de definities van de gebruikte begrippen verwezen naar de eerdere hoofdstukken in dit rapport. 53/62

54 54/62

55 5. Aanzet prestatiespecificatie van adaptief vermogen In onderstaand figuur wordt een overzicht gegeven van de meetlatten (meetaspecten) voor technische flexibiliteit (bouwtechnisch en installatietechnisch) die als middel voor de te bereiken doelen op het vlak van ruimtelijke en functionele flexibiliteit (herindelingsflexibiliteit, afstotingsflexibiliteit en uitbreidingsflexibiliteit) ingezet kunnen worden op de verschillende beschouwingsniveaus (locatie, gebouw, en gebruikseenheid) voor de te onderscheiden sectoren (nieuwbouw en bestaande bouw). Het is een renvooi of methodiek om de verschillende meetaspecten of meetlatten voor Adaptief Vermogen nader te kunnen rubriceren (Geraedts 2013). Overzicht van de meetlatten voor technische flexibiliteit (B) die als middel voor de te bereiken doelen op het vlak van ruimtelijke en functionele flexibiliteit (A) ingezet kunnen worden op de verschillende beschouwingsniveaus (C) voor de te onderscheiden sectoren (D) Enkele (voorlopige) uitgewerkte voorbeelden van deze rubricering worden op de volgende pagina's weergegeven. 55/62

De toekomstwaarde van gebouwen

De toekomstwaarde van gebouwen De toekomstwaarde van gebouwen Gebouwautomatisering en adaptief vermogen van gebouwen Prof.dr.ir. M. Hermans Brink Groep Waarom? Duurzaamheid: groene groei, milieuprestatie, recycling Bestaande voorraad,

Nadere informatie

Adaptief Vermogen van Gebouwen

Adaptief Vermogen van Gebouwen Adaptief Vermogen van Gebouwen Versie 2.0 Maart 2015 Rob Geraedts Delft, 12-3-2015 Inhoud Report Gebouwen met Toekomstwaarde Bepalingsmethode Adaptief Vermogen 7 Indicatoren voor Herbestemmingsdynamiek

Nadere informatie

Eindrapport Gebouwen met toekomstwaarde! Bijlage Toetsingskader indicatoren bij Prestatie-eisen

Eindrapport Gebouwen met toekomstwaarde! Bijlage Toetsingskader indicatoren bij Prestatie-eisen Concept Eindrapport Gebouwen met toekomstwaarde! Bijlage Toetsingskader indicatoren bij Prestatie-eisen INHOUD INHOUD 2 DEEL 1: EIGENAAR/INVESTEERDER - GEBOUWNIVEAU 5 1. HERBESTEMMINGSDYNAMIEK - VRAAGINDICATOR

Nadere informatie

Office up to date. Het ontwikkelen van een instrument om aan de hand van het adaptief vermogen de toekomstwaarde van kantoorgebouwen te bepalen

Office up to date. Het ontwikkelen van een instrument om aan de hand van het adaptief vermogen de toekomstwaarde van kantoorgebouwen te bepalen Office up to date Het ontwikkelen van een instrument om aan de hand van het adaptief vermogen de toekomstwaarde van kantoorgebouwen te bepalen I N H O U D Introductie Methode Resultaten Instrument Conclusie

Nadere informatie

AFWEGINGSMODEL ADAPTIEF VERMOGEN DE MATCH TUSSEN VRAAG EN AANBOD Rob Geraedts

AFWEGINGSMODEL ADAPTIEF VERMOGEN DE MATCH TUSSEN VRAAG EN AANBOD Rob Geraedts AFWEGINGSMODEL ADAPTIEF VERMOGEN DE MATCH TUSSEN VRAAG EN AANBOD Rob Geraedts 6-2-2014 Context Het Adap ef Vermogen van een gebouw omvat alle eigenschappen die het mogelijk maken dat het gebouw op een

Nadere informatie

A D A P T I E F O N D E R W I J S V A S T G O E D

A D A P T I E F O N D E R W I J S V A S T G O E D A D A P T I E F O N D E R W I J S V A S T G O E D informatiewijzer flexibele huisvesting voor scholen in het primair- en voortgezet onderwijs 2 inhoud Voorwoord Inleiding Beoordelingsmethode Toepassing

Nadere informatie

ontwerpen voor aanpasbaarheid

ontwerpen voor aanpasbaarheid ontwerpen voor aanpasbaarheid RAMON KENIS - FRANK DE TROYER Industrieel Flexibel en Demontabel bouwen een toekomstgerichte aanpak nodig vanaf het ontwerp 1 Wat is? (1) Industrieel bouwen Stroomlijnen van

Nadere informatie

DE KOSTEN EN BATEN VAN FLEXIBILITEIT. Rob P. Geraedts. Universitair Hoofddocent Bouwmanagement Technische Universiteit Delft, Faculteit der Bouwkunde

DE KOSTEN EN BATEN VAN FLEXIBILITEIT. Rob P. Geraedts. Universitair Hoofddocent Bouwmanagement Technische Universiteit Delft, Faculteit der Bouwkunde DE KOSTEN EN BATEN VAN FLEXIBILITEIT Rob P. Geraedts Universitair Hoofddocent Bouwmanagement Technische Universiteit Delft, Faculteit der Bouwkunde INTRODUCTIE Ruimtelijke en bouwtechnische aanpassingen

Nadere informatie

Adaptief hergebruik. De gebruikte flexibiliteits maatregelen in kantoorgebouwen Alptug Tuzgöl

Adaptief hergebruik. De gebruikte flexibiliteits maatregelen in kantoorgebouwen Alptug Tuzgöl Adaptief hergebruik De gebruikte flexibiliteits maatregelen in kantoorgebouwen Alptug Tuzgöl Inhoud Onderzoeksopzet Probleemanalyse Onderzoeksvraag Resultaat Indicatorenlijst Casussen Atrium More-living

Nadere informatie

Innovatiestimulering voor vloerproducten

Innovatiestimulering voor vloerproducten Innovatiestimulering voor vloerproducten Industrieel Flexibel en Demontabel Bouwen Frank De Troyer, Prof. Dr ir Arch. KULeuven Department ASRO Doel van deze presentatie Bekendmaken IFD-project Overtuigen

Nadere informatie

Over VOXS 2. De Techniek & Bouwproces 3. Doelgroepen 5. De Mock-Up 6. Het Ontwerp Team 11. Partners & Co-makers 12

Over VOXS 2. De Techniek & Bouwproces 3. Doelgroepen 5. De Mock-Up 6. Het Ontwerp Team 11. Partners & Co-makers 12 Over VOXS 2 De Techniek & Bouwproces 3 Doelgroepen 5 De Mock-Up 6 Het Ontwerp Team 11 Partners & Co-makers 12 1 Over VOXS Ontstaat er de komende jaren een demografische krimp of tijdelijke groei in uw

Nadere informatie

CORA 1.0 Bedrijfs- en ICT-referentiearchitectuur voor woningcorporaties

CORA 1.0 Bedrijfs- en ICT-referentiearchitectuur voor woningcorporaties CORA 1.0 Bedrijfs- en ICT-referentiearchitectuur voor woningcorporaties Hoe zorgen we ervoor dat we nieuwe diensten en producten soepel in onze bedrijfsvoering op kunnen nemen? Hoe geven we betere invulling

Nadere informatie

Onderzoek aanpasbaar bouwen

Onderzoek aanpasbaar bouwen Onderzoek aanpasbaar bouwen Studie aanpasbaar bouwen september 2011 Over nieuwe woonprogamma s kan vroeg in een proces niet veel meer gemeld worden dan de globale hoeveelheid te realiseren bewoonbare vierkante

Nadere informatie

Alkondor Circulair. 4 juni Martijn Veerman

Alkondor Circulair. 4 juni Martijn Veerman Alkondor Circulair 4 juni 2018 Martijn Veerman m.veerman@alkondor.nl Scope Alkondor Hengelo 1 Engineering 2 Productie 3 Montage 4 Beheer en Onderhoud Uitwerken, ontwikkelen, informatie koppelen en tekenen

Nadere informatie

Flexibiliteit: nadere toelichting en praktijkvoorbeelden

Flexibiliteit: nadere toelichting en praktijkvoorbeelden Flexibiliteit: nadere toelichting en praktijkvoorbeelden Demografische ontwikkelingen en ontwikkelingen in het beleid en de vraag naar zorg maken het nodig om bij de bouw van voorzieningen rekening te

Nadere informatie

Methodiek conditiemeting van gebouwen én infrastructuur. conditiemeting gebouwde omgeving. Nieuwe NEN brengt twee werelden samen:

Methodiek conditiemeting van gebouwen én infrastructuur. conditiemeting gebouwde omgeving. Nieuwe NEN brengt twee werelden samen: conditiemeting gebouwde omgeving objectief inzicht meerjaren plannen prioritering Nieuwe NEN 2767-1 brengt twee werelden samen: Methodiek conditiemeting van gebouwen én infrastructuur www.nen.nl Nieuwe

Nadere informatie

Aan de leden van Provinciale Staten De heren D. Hollenga en P. Brouns. Nr.: , FZ Groningen, 4 maart 2005

Aan de leden van Provinciale Staten De heren D. Hollenga en P. Brouns. Nr.: , FZ Groningen, 4 maart 2005 Aan de leden van Provinciale Staten De heren D. Hollenga en P. Brouns Nr.: 2005-05226, FZ Groningen, 4 maart 2005 Behandeld door : P. Kloosterman en C. Tetteroo Telefoonnummer : (050) 316 4441 Onderwerp

Nadere informatie

Van meten tot weten. Totaaloplossingen voor werkplek en ruimtemanagement

Van meten tot weten. Totaaloplossingen voor werkplek en ruimtemanagement Van meten tot weten Totaaloplossingen voor werkplek en ruimtemanagement werkplekbezettings- en ruimtebenuttings Detectie In traditionele kantoor- en schoolomgevingen, waar iedereen een eigen werkplek of

Nadere informatie

Manifeste lokale woningbehoefte. Vraag zoekt locatie

Manifeste lokale woningbehoefte. Vraag zoekt locatie Manifeste lokale woningbehoefte Vraag zoekt locatie 10-3-2015 Inleiding In de gemeentelijke Visie op Wonen en Leefbaarheid (2012) is uitgesproken dat de gemeente in principe in alle kernen ruimte wil zoeken

Nadere informatie

Veranderende informatiebehoefte bij opdrachtgevers in de bouw

Veranderende informatiebehoefte bij opdrachtgevers in de bouw Veranderende informatiebehoefte bij opdrachtgevers in de bouw Prof.dr.ir. Marleen Hermans Leerstoel Publiek opdrachtgeverschap in de bouw, TU Delft Managing Partner, Brink Management & Advies mede mogelijk

Nadere informatie

Limosterrein Nijmegen

Limosterrein Nijmegen 44 Het einde van de koude oorlog betekende ook het einde van de Luchtmacht Instructie en Militaire Opleidingen School. Een opleiding met 3000 studenten op een terrein van 16,4 ha. De gemeente Nijmegen

Nadere informatie

Architectonisch ontwerp

Architectonisch ontwerp Identiteit Denken over nieuwe huisvesting is denken over een kantoorgebouw dat de identiteit en waarden direct vertaalt in de mogelijke nieuwe werkomgeving. Een omgeving waar de werknemer zich thuis voelt

Nadere informatie

WERKOMSCHRIJVING MONUMENT

WERKOMSCHRIJVING MONUMENT WERKOMSCHRIJVING MONUMENT KORT RAPENBURG 1-3 LEIDEN Warmond, 21 april 2016 S.B.A. van Gils Holland Property Group INHOUDSOPGAVE 1 INLEIDING 3 2 UITGANGSPUNTEN VERBOUWING 4 3 SOUTERRAIN 4 Kluisdeur 4 Hekwerk

Nadere informatie

HAALBAARHEIDSSTUDIE Nieuwbouw basisschool St. Jan te Leenderstrijp. Opdrachtgever Gemeente Heeze-Leende Jan Deckersstraat 2 5590 GA HEEZE

HAALBAARHEIDSSTUDIE Nieuwbouw basisschool St. Jan te Leenderstrijp. Opdrachtgever Gemeente Heeze-Leende Jan Deckersstraat 2 5590 GA HEEZE HAALBAARHEIDSSTUDIE Nieuwbouw basisschool St. Jan te Leenderstrijp Opdrachtgever Gemeente Heeze-Leende Jan Deckersstraat 2 5590 GA HEEZE Huisvestingsconsultancy Laride, Hart voor huisvesting Bastion 58

Nadere informatie

Renovatie en Transformatie een tweede kans voor bestaand vastgoed. Beeld:James May'sLego house

Renovatie en Transformatie een tweede kans voor bestaand vastgoed. Beeld:James May'sLego house Renovatie en Transformatie een tweede kans voor bestaand vastgoed Beeld:James May'sLego house industrieel product en/of maatwerk? differentiatie duurzaamheid Isoleren: -Loskoppelen koudebruggen (aan

Nadere informatie

Bepalingsmethode Adaptief Vermogen

Bepalingsmethode Adaptief Vermogen Bepalingsmethode Adaptief Vermogen Ter bevordering van flexibel bouwen 30 september 2013 Den Haag Inhoud Aanleiding en doelstelling Context Pve/methodiek Overige voorwaarden Vervolgaanbevelingen Bijlagen

Nadere informatie

SPC360: specificeren, programmeren en contracteren. SPC360 en AT Osborne 2016 Q1

SPC360: specificeren, programmeren en contracteren. SPC360 en AT Osborne 2016 Q1 SPC360: specificeren, programmeren en contracteren Andere contractvormen In de utiliteitsbouw worden steeds vaker andere contractvormen toegepast. Het zijn tools die hun oorsprong vinden in de wereld van

Nadere informatie

Duurzaamheid. JSA / www.jsa-rotterdam.nl

Duurzaamheid. JSA / www.jsa-rotterdam.nl Introductie JSA mooi gezond bron meerwaarde kloek Het begrip Duurzaamheid gaat in relatie tot architectuur natuurlijk over de energiebalans van het gebouw, of de toepassing van duurzaam geproduceerde materialen.

Nadere informatie

kantoorgebouw Arnhem deel de Toren

kantoorgebouw Arnhem deel de Toren kantoorgebouw Arnhem deel de Toren Proefproject opname volgens NEN 8021:2013 3-2-2014 Humac BV, info@humac.nl, 0636124040 1 Doel van de 8021-opname Het is een snelle en betrouwbare toets om te bepalen

Nadere informatie

IFD:concepten in de praktijk Industrie- en Projectbouw, 22 nov. 2006

IFD:concepten in de praktijk Industrie- en Projectbouw, 22 nov. 2006 IFD:concepten in de praktijk Industrie- en Projectbouw, 22 nov. 2006 Industrieel Flexibel en Demontabel Bouwen Frank De Troyer, Prof. Dr ir Arch. KULeuven Department ASRO Nieuwe slagwoord? Echt iets toepasbaar?

Nadere informatie

Overheden als moderne opdrachtgever

Overheden als moderne opdrachtgever Overheden als moderne opdrachtgever Organisatorische randvoorwaarden voor professioneel opdrachtgeverschap bij nieuwe samenwerkingsvormen bij Waterschappen Prof.dr.ir. Marleen Hermans, TU Delft, Bouwkunde,

Nadere informatie

BOUWEN MET TIJD. Wetenschappelijke context. Samenleving is aan verandering onderhevig

BOUWEN MET TIJD. Wetenschappelijke context. Samenleving is aan verandering onderhevig BOUWEN MET TIJD Wetenschappelijke context Samenleving is aan verandering onderhevig Hoe eenvoudiger een gebouw is aan te passen, hoe groter de kans dat het gebouw blijft staan Noodzaak om flexibel te bouwen

Nadere informatie

Rechtbank Rotterdam 03 december 2015

Rechtbank Rotterdam 03 december 2015 Rijksvastgoedbedrijf Ministerie van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties Beeldkwaliteit Rechtbank Rotterdam 03 december 2015 Inleiding In dit beeldkwaliteitplan worden de ambities voor de verschijning

Nadere informatie

Zandvliet College Den Haag

Zandvliet College Den Haag Zandvliet College Den Haag Leren / Multifunctioneel / SP architecten #voortgezetonderwijs - #multifunctioneel - #duurzaamheid - #sport - #lean - #d&b De kavel aan de Bezuidenhoutseweg 38-40 vraagt om een

Nadere informatie

D E G R A A N S I L O

D E G R A A N S I L O D E G R A A N S I L O t r a n s f o r m a t i e d o o r d i a l o o g Door K.K.J.E. van de Braak Technische Universiteit Eindhoven Faculteit Bouwkunde Bouwtechniek Design and Lifespan s a m e n v a t t

Nadere informatie

11 oktober 2012 W2.4: Constructieve aspecten van transformatie. Imagine the result

11 oktober 2012 W2.4: Constructieve aspecten van transformatie. Imagine the result 11 oktober 2012 W2.4: Constructieve aspecten van transformatie Imagine the result Wie zijn wij? Jeroen Bunschoten Senior adviseur bouwregelgeving ARCADIS Nederland BV Gerard van Engelen Senior adviseur

Nadere informatie

Het nieuwe werken en flexibiliteit

Het nieuwe werken en flexibiliteit Het nieuwe werken en flexibiliteit Het nieuwe werken, flexibiliteit en voorzieningen Anneke Mezger (Royal HaskoningDHV), Claudine van Vlimmeren (Philips) Theo van der Voordt (TU Delft) Programma Het nieuwe

Nadere informatie

Flexibiliteit en kantoorhuisvesting

Flexibiliteit en kantoorhuisvesting ABN AMRO en kantoorhuisvesting Deel 3 Aanbevelingen upgrading flexibiliteit Ten geleide Ruimtelijke, bouwkundige en installatietechnische aanpassingen in kantoorgebouwen van ABN AMRO zijn vanuit een zich

Nadere informatie

CULTUURHISTORISCHE WAARDENKAART TERNEUZEN

CULTUURHISTORISCHE WAARDENKAART TERNEUZEN CULTUURHISTORISCHE WAARDENKAART TERNEUZEN Terneuzen Cultuurhistorische Waardenkaart Datum: februari 2013 Opgesteld door: Gemeente Terneuzen Gemeente Terneuzen Stadhuisplein 1 Postbus 35 4530 AA Terneuzen

Nadere informatie

Slopen of renoveren?

Slopen of renoveren? FOTO Slopen of renoveren? J. Van Dessel, J. Vrijders 17/12/2014 Slopen of renoveren J. Van Dessel 17/12/2014 - Pagina 1 Intro Plan Van Aanpak Gebouw Inleiding Analyse bestaande gebouw Ontwikkelen Plan

Nadere informatie

DE JONG ARCHITECTEN. De Jong architecten Landgoed Sandenburg Langbroekerdijk A BJ Langbroek. tel:

DE JONG ARCHITECTEN. De Jong architecten Landgoed Sandenburg Langbroekerdijk A BJ Langbroek. tel: DE JONG ARCHITECTEN De Jong architecten Landgoed Sandenburg Langbroekerdijk A32 3947 BJ Langbroek tel: 0343-561140 info@dejongarchitecten.nl www.dejongarchitecten.nl DE JONG ARCHITECTEN De Jong Architecten

Nadere informatie

AVAILABLE SPACES IN A NEW DIMENSION

AVAILABLE SPACES IN A NEW DIMENSION AVAILABLE SPACES IN A NEW DIMENSION WIE, WAT WAAR EN WAAROM Wie we zijn WIE en wat we doen Tempy is een huisvestigingsconcept, waarbij tijdelijke en flexibele voorzieningenunits in ruimtes in leegstaande

Nadere informatie

HerontwikkelLAB VALUE ENGINEERING

HerontwikkelLAB VALUE ENGINEERING HerontwikkelLAB VALUE ENGINEERING DATUM : 28-11-2012 OVER Het HerontwikkelLAB Introductie 2 VISIE Het overaanbod van kantoorruimte en de veranderde vraag ernaar hebben een omvangrijke en veelal structurele

Nadere informatie

Den Bergh te Boxtel Beeldkwaliteitplan

Den Bergh te Boxtel Beeldkwaliteitplan Den Bergh te Boxtel Beeldkwaliteitplan 1 juni 2011 Beeldkwaliteitplan Den Bergh behorende bij bestemmingsplan Den Bergh inhoudsopgave aanleiding en doel luchtfoto plangebied stedenbouwkundig plan uitgangspunten

Nadere informatie

Flexibiliteit op schaal van de Zorgcampus

Flexibiliteit op schaal van de Zorgcampus Flexibiliteit op schaal van de Zorgcampus Duffel, 19 april Inleiding: Flexibiliteit op 3 niveaus Vloer Gebouw Campus Industrieel Flexibel en Demontabel Bouwen Campus: Minst grijpbaar Meest belangrijk?

Nadere informatie

Ruimtenormen voor vergaderen

Ruimtenormen voor vergaderen Ruimtenormen voor vergaderen Onderzoek naar de bepaling van normen voor vergaderplekken en vergadercentra voor de FWR Evi De Bruyne Center for People and Buildings mei 2013 colofon Onderzoeker CfPB Evi

Nadere informatie

Slim. Zakelijk. Dynamisch. Maasterras Drechtsteden. Kansen voor Duurzaamheid

Slim. Zakelijk. Dynamisch. Maasterras Drechtsteden. Kansen voor Duurzaamheid Slim Maasterras Drechtsteden Zakelijk Kansen voor Duurzaamheid Dynamisch Voorbeeld van hoogwaardig functioneel groen in stedelijke context Boston Children s Museum Plaza, Boston Michael van Valkenburg

Nadere informatie

BIOSCAPE KANTOREN / LABORATORIA LIFE SCIENCE INCUBATOR / PARKEERGEBOUW -1- BUDGET +/ ,- (inclusief buitenaanleg + meubilair)

BIOSCAPE KANTOREN / LABORATORIA LIFE SCIENCE INCUBATOR / PARKEERGEBOUW -1- BUDGET +/ ,- (inclusief buitenaanleg + meubilair) Wat zie je? KANTOREN / LABORATORIA LIFE SCIENCE INCUBATOR / PARKEERGEBOUW BOUWHEER Biovest CONTACTPERSOON Stefan Mariën / tel. Headquarters Biovest ONTWERPTEAM SVR-ARCHITECTS nv / Fraeye en partners (stabiliteit),

Nadere informatie

Uitwerking ontwerp Cichoreifabriek

Uitwerking ontwerp Cichoreifabriek BIJLAGE 2 Uitwerking ontwerp Cichoreifabriek Beschrijving van varianten De Cichoreifabriek bestaat constructief uit een vloer, verdieping en kapconstructie die een onlosmakelijke verbinding met elkaar

Nadere informatie

Ontwikkeld voor mensen, vanzelfsprekend.

Ontwikkeld voor mensen, vanzelfsprekend. Priva blue id & Top control 8 Ontwikkeld voor mensen, vanzelfsprekend. Priva Blue ID & Top Control 8 Ontwikkeld voor mensen, vanzelfsprekend. Nooit eerder waren gebruiksgemak, snelheid en betrouwbaarheid

Nadere informatie

De controller met ICT competenties

De controller met ICT competenties De controller met ICT competenties Whitepaper door Rob Berkhof Aangeboden door NIVE Opleidingen De controller met ICT competenties De huidige samenleving is nauwelijks meer voor te stellen zonder informatisering.

Nadere informatie

aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Vastgesteld door het College bouw ziekenhuisvoorzieningen op 26 november 2001

aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Vastgesteld door het College bouw ziekenhuisvoorzieningen op 26 november 2001 REFERENTIEKADER ten behoeve van bestaande WERKPLAATSEN TECHNISCHE DIENST Gelet op artikel 15a van de Wet ziekenhuisvoorzieningen Aangeboden aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Vastgesteld

Nadere informatie

Whitepaper. All in Living. Een nieuwe visie op renovatie. 21 juli 2011 Auteurs: Joop Petit, Daisy Wagemans

Whitepaper. All in Living. Een nieuwe visie op renovatie. 21 juli 2011 Auteurs: Joop Petit, Daisy Wagemans Whitepaper All in Living Een nieuwe visie op renovatie 21 juli 2011 Auteurs: Joop Petit, Daisy Wagemans Onderzoeksafdeling SATIJNplus Architecten Ons Kenmerk: WD601-B RAP IN 20110721 DW Whitepaper ALL

Nadere informatie

Samenvatting. 1. Wat houdt het begrip internationale samenwerking in?

Samenvatting. 1. Wat houdt het begrip internationale samenwerking in? Aanleiding voor het onderzoek Samenvatting In de 21 ste eeuw is de invloed van ruimtevaartactiviteiten op de wereldgemeenschap, economie, cultuur, milieu, etcetera steeds groter geworden. Ieder land dient

Nadere informatie

Ketelhuis Ceres TU/e eindhoven

Ketelhuis Ceres TU/e eindhoven Ketelhuis Ceres TU/e eindhoven Het ketelhuis Ceres behoort tot de 1e generatie gebouwen op de TU\e campus en is cultuurhistorisch een van de meest kenmerkende gebouwen. Door de technische vooruitgang is

Nadere informatie

DE SNELTOETS- CRITERIA

DE SNELTOETS- CRITERIA DE SNELTOETS- CRITERIA 4. ZONNEPANELEN EN -COLLECTOREN Veel aanvragen betreffen kleine veranderingen of toevoegingen aan de bestaande bebouwing. Om ervoor te zorgen dat deze ingrepen gemakkelijk kunnen

Nadere informatie

Terugblik. Seminar Laboratoriumgebouwen in internationaal perspectief 7 november 2008 R U I M D E N K E N D

Terugblik. Seminar Laboratoriumgebouwen in internationaal perspectief 7 november 2008 R U I M D E N K E N D Terugblik R U I M D E N K E N D J.F. Kennedylaan 100 3741 EH Baarn Postbus 168 3740 AD Baarn T 31 (0)35 543 43 43 F 31 (0)35 543 43 44 E info@atosborne.nl Kijk op onze website voor meer informatie: www.atosborne.nl

Nadere informatie

Beleggen in duurzaam vastgoed

Beleggen in duurzaam vastgoed Beleggen in duurzaam vastgoed Beleggers kunnen via Triodos Vastgoedfonds in duurzaam vastgoed investeren. Het fonds belegt voornamelijk in kantoren die duurzaam gebouwd zijn en duurzaam beheerd worden.

Nadere informatie

KENNISBANK SYSTEEMWONINGEN EN HET VERLEDEN ALS EIGENSCHAP Een serie over systeemwoningen -11-

KENNISBANK SYSTEEMWONINGEN EN HET VERLEDEN ALS EIGENSCHAP Een serie over systeemwoningen -11- 1 Auteur: Martin Liebregts, 4 januari 2013 KENNISBANK 2013 SYSTEEMWONINGEN EN HET VERLEDEN ALS EIGENSCHAP Een serie over systeemwoningen -11- Verleden als eigenschap Bij systeemwoningen speelt het verleden

Nadere informatie

Vastgoed. Plan van Aanpak. Versie: Definitief Bestandsnaam: Datum opgesteld: 20-06-2014 Voor akkoord: Plan van aanpak: Vastgoed.

Vastgoed. Plan van Aanpak. Versie: Definitief Bestandsnaam: Datum opgesteld: 20-06-2014 Voor akkoord: Plan van aanpak: Vastgoed. Vastgoed Plan van Aanpak Plan van aanpak: Vastgoed Bestuurlijk L. van Rekom opdrachtgever L. Mourik opdrachtgever Naam projectleider L. van Hassel Versie: Definitief Bestandsnaam: Datum opgesteld: 20-06-

Nadere informatie

Strategie & omgeving. Bram Baselmans Brenda Meusen-den Ouden

Strategie & omgeving. Bram Baselmans Brenda Meusen-den Ouden IVVU: Leergang innoveren locaties intramurale zorg Strategie & omgeving Bram Baselmans Brenda Meusen-den Ouden Programma leergang Blok 1: Strategie & omgeving Blok 2: Zorg & bedrijfsvoering Blok 3: Wonen

Nadere informatie

White Paper Flexibele Kantooromgeving

White Paper Flexibele Kantooromgeving White Paper Flexibele Kantooromgeving Inleiding Binnen de dynamische kantooromgeving is veel behoefte aan flexibiliteit. Werkplekbezetting en de indeling van ruimten moet kunnen variëren en hierin mogen

Nadere informatie

Flexibele kwaliteit is duurzaam

Flexibele kwaliteit is duurzaam Flexibele kwaliteit is duurzaam Een andere kijk op duurzaam bouwen Fons Haafkes Aannemersbedrijf W.J. Haafkes en zonen BV te Goor Duurzaam Aandacht voor zuinig en herbruikbaarheid Veel technische oplossing

Nadere informatie

Organisatieaspecten van publiek opdrachtgeverschap in de bouw

Organisatieaspecten van publiek opdrachtgeverschap in de bouw Organisatieaspecten van publiek opdrachtgeverschap in de bouw Prof.dr.ir. Marleen Hermans Dr.ir. Leentje Volker TU Delft / Bouwkunde / RE&H Leerstoel Publiek Opdrachtgeverschap in de Bouw Publiek opdrachtgeverschap

Nadere informatie

interieur 3e verdieping gebouw H

interieur 3e verdieping gebouw H Erasmus Universiteit Rotterdam interieur 3e verdieping gebouw H jefvandenputte architectuur 1 2 opgave De opgave heeft betrekking op de 3e verdieping van gebouw H van de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Nadere informatie

Duurzame transformatie en herbestemming. Daan van den Berg p5

Duurzame transformatie en herbestemming. Daan van den Berg p5 Duurzame transformatie en herbestemming Daan van den Berg p5 1 Onderzoeksopzet 2 Waarom duurzaam transformeren of herbestemmen? Onderzoeksopzet 3 Bouwopgave van de toekomst! Transforma:e en duurzaamheid

Nadere informatie

Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking. Samenvatting

Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking. Samenvatting Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking Samenvatting Samenvatting Handreiking bij de ladder voor duurzame verstedelijking Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd,

Nadere informatie

W/E Rapport De Binnentuin, Overschie: Kwaliteitsbeeld met GPR Gebouw

W/E Rapport De Binnentuin, Overschie: Kwaliteitsbeeld met GPR Gebouw W/E Rapport De Binnentuin, Overschie: Kwaliteitsbeeld met GPR Gebouw Actualisering voor uitvoeringsfase W/E 7959 Utrecht/Tilburg, 16 september 2011 De Binnentuin, Overschie: Kwaliteitsbeeld met GPR Gebouw

Nadere informatie

Verschillen Oude t.o.v. Nieuwe verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Borne Uit: Adviesrapport / Saxion.

Verschillen Oude t.o.v. Nieuwe verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Borne Uit: Adviesrapport / Saxion. Verschillen Oude t.o.v. Nieuwe verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Borne Uit: Adviesrapport / Saxion. 2.1 De verordening Zoals in de Inleiding van dit onderzoek al is vermeld is bij

Nadere informatie

Thermische prestatie contracten

Thermische prestatie contracten 10 november 2005 Thermische prestatie contracten Conform ISSO-publicatie 74 Bert Elkhuizen Chrit Cox TNO Bouw en Ondergrond te Delft Contactgegevens: 015 276 33 10 Bert.Elkhuizen@tno.nl Inhoudsopgave 1.

Nadere informatie

Maatschappelijk Vastgoed als Businesscase. 20 april 2012 Ger van der Zanden

Maatschappelijk Vastgoed als Businesscase. 20 april 2012 Ger van der Zanden Maatschappelijk Vastgoed als Businesscase 20 april 2012 Ger van der Zanden Agenda Verdienen met duurzame casco s Geschiedenis van de bouw Multifunctioneel bouwen Aanbevelingen Vragen Relatie MFA s en vloeren?

Nadere informatie

Introductie. Cita architecten zoekt naar het specifieke en bijzondere van een ontwerpopgave.

Introductie. Cita architecten zoekt naar het specifieke en bijzondere van een ontwerpopgave. Introductie Cita: architecten bna wordt gevormd door een team enthousiaste mensen. Wij zijn een middelgroot architecten bureau, dat ruim 25 jaar bestaat. Onze projecten variëren van grote complexe multifunctionele

Nadere informatie

Start bouw brede school Het Open Venster - architectenweb.nl

Start bouw brede school Het Open Venster - architectenweb.nl wachtwoord vergeten? home nieuws binnenland Start bouw brede school Het Open Venster Start bouw brede school Het Open Venster Pagina 2 van 12 Pagina 3 van 12 Pagina 4 van 12 Pagina 5 van 12 Pagina 6 van

Nadere informatie

Meerwaarde van het flexibiliseren van bestaande sociale huurwoningen?

Meerwaarde van het flexibiliseren van bestaande sociale huurwoningen? Meerwaarde van het flexibiliseren van bestaande sociale huurwoningen? Hogere huurwaarde, marktwaarde en bedrijfswaarde door middel van het flexibiliseren van de bestaande sociale huisvesting om levensloopbestendige

Nadere informatie

Avans Hogeschool. Breda

Avans Hogeschool. Breda Avans Hogeschool Breda Avans Hogeschool Breda Situatie Renovatie en nieuwbouw Het project betreft een complete renovatie en omvangrijke nieuwbouw van de Avans Hogeschool te Breda. Met de nieuwbouw wordt

Nadere informatie

Beleidsnota projectbesluit / partiële herziening bestemmingsplan. Gemeente Wijk bij Duurstede

Beleidsnota projectbesluit / partiële herziening bestemmingsplan. Gemeente Wijk bij Duurstede Beleidsnota projectbesluit / partiële herziening bestemmingsplan Gemeente Wijk bij Duurstede Status: Ontwerp Afdeling: SBP Opgesteld door: Jacco de Feijter Datum: 20 februari 2009 Inleiding Op 1 juli 2008

Nadere informatie

Natuurlijk een kas! De voordelen van bouwen met glas

Natuurlijk een kas! De voordelen van bouwen met glas Natuurlijk een kas! De voordelen van bouwen met glas Tuincentra Botanische kassen Zorggerelateerde glasconstructies Specials Ontwerp & Advies Botanische kas, Koeweit Expositiepaviljoen, Museum Huis Doorn

Nadere informatie

FLEXIBILITEIT, EEN NIEUWE KANS VOOR INDUSTRIALISATIE een visie van een ontwerper

FLEXIBILITEIT, EEN NIEUWE KANS VOOR INDUSTRIALISATIE een visie van een ontwerper FLEXIBILITEIT, EEN NIEUWE KANS VOOR INDUSTRIALISATIE een visie van een ontwerper Paul Lievens, Frank De Troyer 1 INDUSTRIEEL EN FLEXIBEL (DEMONTABEL) ONTWERPEN 2 FLEXIBILITEIT DOOR MODULATIE EN RASTER

Nadere informatie

Uitgangspunten Integraal Huisvestingsplan Primair Onderwijs gemeente Meppel

Uitgangspunten Integraal Huisvestingsplan Primair Onderwijs gemeente Meppel Uitgangspunten Integraal Huisvestingsplan 2018-2033 Primair Onderwijs gemeente Meppel Inleiding Voor u ligt een document wat de uitgangspunten bevat voor het op te stellen Integraal Huisvestingsplan 2018-2033

Nadere informatie

Staal en duurzaamheid

Staal en duurzaamheid Staal en duurzaamheid ENDIS strategie Optimaal gebruik van staal Een energieneutraal gebouw De hoogst mogelijke classificatie in BREEAM-NL Een betaalbaar en financieel rendabel gebouw Integraal ontwerp

Nadere informatie

[functie] De functie die verantwoordelijk is voor het beheren van applicaties. [zaak] Een methode of maatregel om een risico te managen.

[functie] De functie die verantwoordelijk is voor het beheren van applicaties. [zaak] Een methode of maatregel om een risico te managen. Applicatiebeheer het beheren van applicaties. [functie] De functie die verantwoordelijk is voor het beheren van applicaties. Beheer (beheren) Control Onder de activiteit applicatiebeheer valt de ontwikkeling,

Nadere informatie

1. Kan het college het onderscheid tussen de begripsbepalingen bouwlaag, extra bouwlaag en dakopbouw toelichten?

1. Kan het college het onderscheid tussen de begripsbepalingen bouwlaag, extra bouwlaag en dakopbouw toelichten? Datum 9 mei 2017 Onderwerp Antwoord van het college op de vragen van het raadslid de heer Van Vulpen, luidend schriftelijke vragen 'Bouwlaag of dakopbouw' BEANTWOORDING SCHRIFTELIJKE VRAGEN RIS296535 Het

Nadere informatie

Beleidsregel voor het tijdelijk plaatsen van vervangende woonruimte (artikel 2.12, lid 2 en artikel 2.23 Wabo)

Beleidsregel voor het tijdelijk plaatsen van vervangende woonruimte (artikel 2.12, lid 2 en artikel 2.23 Wabo) Beleidsregel voor het tijdelijk plaatsen van vervangende woonruimte (artikel 2.12, lid 2 en artikel 2.23 Wabo) 2014 Datum vaststelling college van B&W: 18 maart 2014 Datum publicatie: 26 maart 2014 2 INHOUDSOPGAVE

Nadere informatie

KANTOOR GGD IJSSELLAND ZWOLLE. BiermanHenketarchitecten

KANTOOR GGD IJSSELLAND ZWOLLE. BiermanHenketarchitecten KANTOOR GGD IJSSELLAND ZWOLLE 2016 BiermanHenketarchitecten Ontwerp 2014-2015 Oplevering juni 2016 Opdrachtgever GGD IJsselland Adviseurs NV Maatschappelijk Vastgoed (projectmanagement) EWZ adviseurs (installatieadviseur)

Nadere informatie

Ladder van Duurzame verstedelijking

Ladder van Duurzame verstedelijking Omgevingsvisie Ladder van Duurzame verstedelijking Doel De stappen die worden gevraagd, bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd

Nadere informatie

PORTFOLIO GERECHTSGEBOUW BREDA MEI 2018 HOOTSMANS ARCHITECTUUR- BUREAU

PORTFOLIO GERECHTSGEBOUW BREDA MEI 2018 HOOTSMANS ARCHITECTUUR- BUREAU PORTFOLIO GERECHTSGEBOUW BREDA MEI 2018 HOOTSMANS ARCHITECTUUR- BUREAU Programmatische lagen Uitgangspunten voor positionering gebouw De opdracht was om niet alleen deze puzzel op te lossen, maar juist

Nadere informatie

Transformatie en verblijfsgebieden

Transformatie en verblijfsgebieden Transformatie en verblijfsgebieden Hoe moet een wijziging van verblijfsgebieden bij transformatie worden beoordeeld? Foto: ABB Bouwgroep. 16 www.nbd-online.nl en www.omgevingindepraktijk.nl Transformatie

Nadere informatie

BEGRIPPEN MAKEN FEITEN OVERBODIG 5

BEGRIPPEN MAKEN FEITEN OVERBODIG 5 BEGRIPPEN MAKEN FEITEN OVERBODIG 5 20 september, 2011 Auteurs: Martin Liebregts & Haico van Nunen Ontwerpkeuzen afstemmen op levensduur Een verhaal over de zoektocht naar het begrip duurzaamheid bij ontwerpen,

Nadere informatie

CiWoCo 1.0 Twee bouwdelen aan een collectieve daktuin Demontabel en circulair Wonen en werken aan de street in the sky

CiWoCo 1.0 Twee bouwdelen aan een collectieve daktuin Demontabel en circulair Wonen en werken aan de street in the sky CiWoCo 1.0 In de proeftuinwijk voor circulair bouwen, Buiksloterham in Amsterdam-Noord, bedacht GAAGA een experimenteel circulair woonwerkcomplex. Het gebouw is demontabel en bovendien adaptief. Zonder

Nadere informatie

aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Vastgesteld door het College bouw ziekenhuisvoorzieningen op 8 oktober 2001

aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Vastgesteld door het College bouw ziekenhuisvoorzieningen op 8 oktober 2001 REFERENTIEKADER ten behoeve van een bestaand REGIONAAL GGZ-CENTRUM Gelet op artikel 15a van de Wet ziekenhuisvoorzieningen Aangeboden aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Vastgesteld door

Nadere informatie

Competenties met indicatoren bachelor Civiele Techniek.

Competenties met indicatoren bachelor Civiele Techniek. Competenties met indicatoren bachelor Civiele Techniek. In de BEROEPSCOMPETENTIES CIVIELE TECHNIEK 1 2, zijn de specifieke beroepscompetenties geformuleerd overeenkomstig de indeling van het beroepenveld.

Nadere informatie

Wie, Wat, Waar en Waarom

Wie, Wat, Waar en Waarom TEMPY. AVAILABLE AVAILABLE SPACES SPACES IN A IN NEW A NEW DIMENSION DIMENSION WIE Tempy is een huisvestigingsconcept, waarbij tijdelijke en flexibele voorzieningenunits in ruimtes in leegstaande panden

Nadere informatie

Inleiding. Vervanging huidige telefooncentrale. Commissie Bestuur en Financiën. 11 december 2001 Nr. 2001-17.866, CDB Nummer 64/2001

Inleiding. Vervanging huidige telefooncentrale. Commissie Bestuur en Financiën. 11 december 2001 Nr. 2001-17.866, CDB Nummer 64/2001 Commissie Bestuur en Financiën 11 december 2001 Nr. 2001-17.866, CDB Nummer 64/2001 Voordracht van Gedeputeerde Staten aan Provinciale Staten van Groningen inzake de aanschaf en financiering van een nieuwe

Nadere informatie

Met het nieuwe welzijnsbeleid werkt de gemeente Tiel vanuit de volgende uitgangspunten:

Met het nieuwe welzijnsbeleid werkt de gemeente Tiel vanuit de volgende uitgangspunten: Opdrachtformulering kwartiermaker integrale welzijnsopdracht Aanleiding De gemeenteraad van de gemeente Tiel heeft in haar vergadering van juli 2014 het besluit genomen om een inhoudelijke discussie te

Nadere informatie

aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Vastgesteld door het College bouw ziekenhuisvoorzieningen op 8 oktober 2001

aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Vastgesteld door het College bouw ziekenhuisvoorzieningen op 8 oktober 2001 REFERENTIEKADER ten behoeve van bestaande voorzieningen voor NUCLEAIRE GENEESKUNDE Gelet op artikel 15a van de Wet ziekenhuisvoorzieningen Aangeboden aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Nadere informatie

Intentieverklaring Gemeente Asten Sleutelorganen idop Ommel betreffende de samenwerking bij de realisatie van een multifunctionele accommodatie (MFA)

Intentieverklaring Gemeente Asten Sleutelorganen idop Ommel betreffende de samenwerking bij de realisatie van een multifunctionele accommodatie (MFA) Intentieverklaring Gemeente Asten Sleutelorganen idop Ommel betreffende de samenwerking bij de realisatie van een multifunctionele accommodatie (MFA) Inleiding In het integraal dorpsontwikkelingsprogramma

Nadere informatie

1.TWEE Wonen in intelligente eenvoud LIK

1.TWEE Wonen in intelligente eenvoud LIK 1.TWEE Wonen in intelligente eenvoud K LIK De traditionele woningoplossingen voorzien niet meer in de juiste behoefte. Door de demografische ontwikkeling, maar ook omdat mensen gewoon leuker, slimmer en

Nadere informatie

Bedrijventerrein Overamstel (deelgebied Daniël Goedkoopstraat / Willem Fenengastraat e.o.)

Bedrijventerrein Overamstel (deelgebied Daniël Goedkoopstraat / Willem Fenengastraat e.o.) Bedrijventerrein Overamstel (deelgebied Daniël Goedkoopstraat / Willem Fenengastraat e.o.) Beoordelingskader Bij de beoordeling of een bouwwerk voldoet aan redelijk eisen van welstand als bedoeld in art

Nadere informatie