Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Transcriptie

1 Besluit Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen MLWV /SAPI/inge BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER EEN VERZOEK TOT WIJZIGING VAN VERGUNNINGSVOORWAARDEN. De deputatie van de provincie Antwerpen Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Gelet op artikel 45 van het besluit van 6 februari 1991 van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de milieuvergunning (VLAREM), zoals gewijzigd bij latere besluiten; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (VLAREM II), zoals gewijzigd bij latere besluiten; Gelet op het decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid, inzonderheid artikel 8; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 20 juli 2006 tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstantie en tot vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets; Gelet op het verzoek van de ingediend op 30 maart 2012 strekkende tot het verkrijgen van een afwijking van artikel van Vlarem II in die zin dat de afstand tussen de houders en de binnenwanden van de inkuiping of de onderkant van de dammen niet ten minste de helft van de hoogte van de houders dient te bedragen voor tanks T2286, T2288, T2245, T2254 en T2289; Gelet op volgende motivering van het verzoek: 1. wenst een afwijking te bekomen van artikel van titel II van het VLAREM. Alle tanks werden onderzocht; het betreft 5 tanks waarbij de afstand tussen tank en dijk onvoldoende is. 2. Twee van de vijf tanks zijn geïsoleerd, namelijk T2286 en T2288. Deze voldoen dus aan de eerste uitzonderingsregel vermeld in het artikel van Vlarem, namelijk deze tanks bezitten een mantel (isolatie), die er voor zorgt dat eventuele lekvloeistof binnen de inkuiping terechtkomt. BRC gaat er dus vanuit dat deze tanks voldoen aan de wetgeving. 3. Van de 3 overblijvende tanks zijn er slechts beperkte zones die niet voldoen aan de Vlarem regelgeving omtrent de afstand tussen de tank en de inkuiping. De kans dat er zich juist wel in deze beperkte zones zich een lek voordoet is op zich al zeer klein. Tevens gaat men uit van een worst case scenario, m.a.w. een tank met volledige vulling. In praktijk komt het echter niet vaak voor dat een tank volledig gevuld is. In de theoretische benadering van dit probleem rekent men ook met de maximale hoogte van de tankwand. In praktijk is de maximale vulhoogte van een tank echter een stuk lager dan de hoogte van de tank wand (meestal zo'n 1-1,5 m lager). 4. De tanks worden regelmatig gecontroleerd op hun wanddikte (minimaal om de 3 jaar volgens Vlarem regelgeving uitgevoerd door een vertegenwoordiger van een Erkend Organisme). Eventuele corrosie en daaruit volgende lekken kunnen zo tijdig worden opgespoord en vermeden.

2 5. BRC past ook Risk Based Inspectie methodes toe (gebaseerd op EEMUA 159) om inspectie resultaten te evalueren en restlevensduur en risico in te schatten. De inspectie meetresultaten van de tankwanden vormen hier een integraal onderdeel van. 6. Op de site van BRC is er een brandweerploeg aanwezig. Deze bedrijfsbrandweer doet dagelijks een rondrit ondermeer langsheen de tankparken waarbij gelet wordt op non-conformiteiten langsheen de rondrit. Tankenparken 4 (focus op T2289) en 9 (focus op T2254) zijn vast onderdeel van deze rondrit. Het spuiten over de inkuiping heen zal voorzeker opgemerkt worden; de meeste tanks zijn wit gekleurd waardoor eventuele lekken aan het tankoppervlak meteen worden opgemerkt. 7. Naast de rondrit van de brandweer is er ook 24u op 24u permanentie on site van de blending en process ploegen. Via schermen die alle parameters (waaronder de level in de tanks) van de tanken weergeven controleren zij continu of er zich eventuele problemen voordoen en kunnen zij dus ook meteen ingrijpen in geval van lekken of andere problemen met de tanks. Bij staalname van een tank dient men een procedure te volgen waarbij men er specifiek op let of er mogelijke calamiteiten of problemen aan een tank zich voordoen. Hierbij dient men ook een formulier in te vullen. 8. In geval er zich toch een calamiteit zou voordoen past BRC onmiddellijk verschillende procedures en werkinstructies toe om de hinder voor milieu en omgeving tot een minimum te beperken en deze zo snel mogelijk ongedaan te maken. Het niveau in de tank zal onmiddellijk verlaagd worden tot onder het lek en cleaning activiteiten zullen onmiddellijk starten. Gezien BRC en haar contractors beschikken over de nodige wachtdiensten kan er steeds op eender welk tijdstip opgetreden worden. 9. Een "spuitend lek", het enige type lek waarbij de afstand tussen tank en inkuiping van belang is, komt zelden of niet voor. De lekken die zich zouden kunnen voordoen bij opslagtanks zijn vrijwel altijd van die aard dat de vloeistof uit de tank sijpelt doordat het materiaal langzaam gecorrodeerd is. Door de vele controles en permanentie komt het nooit zo ver dat een lek zo ver degradeert dat de vloeistof er echt kan uitspuiten. Daarbij komt nog dat het tankenpark volledig afgezonderd is van enige vorm van werkzaamheden die de tank zouden kunnen beschadigen. Er kunnen dus geen voertuigen op de tanks inrijden, kranen op de tanks vallen of eender welke vormen van risico zich voordoen die de tank zouden kunnen beschadigen op die manier dat er echt een gat wordt gevormd waaruit de vloeistof zou kunnen spuiten. 10. T2245 is al enkele jaren uit dienst en blijft tot nader order uit dienst. Deze tank vormt momenteel dus geen risico. 11. Evaluatie van oplossingen: a) Men kan een theoretische berekening uitvoeren om te bepalen indien er een gat in de wand zou ontstaan, hoever de vloeistof dan zou spuiten. BRC heeft deze berekening uitgevoerd en uitgezet in een grafiek, deze is bijgevoegd in bijlage. De berekening is uitgevoerd voor een tank van 17m hoogte bij volledige vulling. Hieruit blijkt dat bij een lek op halve hoogte de spuitafstand 17m is. - T2254 staat op ongeveer 6m afstand van de betonnen muur. De hoogte van de muur is zowat 2,5 m. Om elke mogelijke lek tegen te houden zou de muur hier dus 11 m hoog moeten worden. Dit is uiteraard technisch niet mogelijk en is ook ontoelaatbaar voor de brandweer aangezien er dan geen blusmogelijkheden zijn aan deze zijde van de tank. De huidige hoogte van de muur is zowat het maximum waarover men nog vanop een vrachtwagen bluswerken kan uitvoeren. - T2289 staat op ongeveer 7m afstand van de aarden dijk. De hoogte van de dijk is zowat 3,3m. Om elke mogelijke lek tegen te houden zou de muur hier dus 10m hoog moeten worden. Dit is uiteraard technisch niet mogelijk en is ook ontoelaatbaar voor de brandweer aangezien er dan geen blusmogelijkheden zijn aan deze zijde van de tank. De huidige hoogte van de muur is zowat het maximum waarover men nog vanop een vrachtwagen bluswerken kan uitvoeren. BRC verwijst hier naar een reeds eerder goedgekeurde afwijking van een Vlarem vergunningsvoorwaarde onder uw kenmerk AVM/004896/1 026 i.v.m. de inkuipingscapaciteit van de tankparken waarin reeds het argument van de problematiek i.v.m. brandbestrijding werd opgenomen. 2 / 6

3 b) Verplaatsen inkuiping: het verleggen van de inkuiping is technisch niet uitvoerbaar aangezien de ruimte om dit te doen niet meer beschikbaar is. Men zou bestaande wegen moeten opofferen waardoor mogelijke bluswerken weer bemoeilijkt worden. c) Aanbrengen spatschermen: Het aanbrengen van een spatscherm werd ook geëvalueerd. Ook hier zijn enkele bezwaren tegen: - het aanbrengen van een metalen scherm alleen. Hiervoor is een tank niet ontworpen. Gezien de grote windbelasting die zulk scherm kan veroorzaken zou dit mogelijk de tankwand kunnen beschadigen. - de tank wand volledig isoleren met wol en aluminium panelen zoals een geïsoleerde tank heeft het nadeel dat lichte producten teveel zouden verdampen door de hogere temperatuur en daardoor voor hogere emissies zouden zorgen. - het aanbrengen van een spatscherm belet het koelen van de tank wand ingeval van brand. Ook dit is dus een nadeel voor brandbestrijding. 12. Conclusie a) Van de 5 tanks zijn er 2 geïsoleerd (T2286 en T2288). Deze vormen dus geen probleem. b) Er is 1 tank lange tijd uit dienst (T2245, leeg en gereinigd). Ook hier is dus geen onmiddellijk risico. c) Gezien de vele controles en rondgangen en gezien het feit dat een lek nooit als een spuitend lek start maar eerder als een 'druipend lek' acht BRC de kans dat er een spuitend lek optreedt net op die bewuste zones van de wanden van de 2 overblijvende tanks (T2254 en T2289) als bijzonder klein. d) De onderzochte technische oplossingen hebben het nadeel dat een efficiënte brandbestrijding bemoeilijkt/onmogelijk wordt. Al deze argumenten maken dat BRC een afwijking vraagt voor deze 5 tanks op de Vlaremregel art i.v.m. afstanden van tanks t.o.v. inkuiping; Gelet op de stukken, waarbij wordt geattesteerd dat het verzoek tot wijziging van de milieuvergunningsvoorwaarden de vereiste publiciteit verkreeg, conform artikel 17 van het VLAREM; Gelet op het proces-verbaal betreffende het openbaar onderzoek in de gemeente Antwerpen d.d. 24 mei 2012 waaruit blijkt dat er noch schriftelijke, noch mondelinge bezwaren en/of opmerkingen werden ingediend; Gelet op het ongunstig advies d.d. 24 mei 2012 van het college van burgemeester en schepenen van Antwerpen (kenmerk: AN2012/220/JW); op volgende elementen uit dit advies: 1. BRC wenst de afwijking aan te vragen voor 5 tanks, waarbij de afstand tussen tank en dijk onvoldoende is. Twee van deze tanks, T2286 en T2288 (zware stookolie) zijn geïsoleerd. Deze tanks bezitten een isolatiemantel waardoor eventuele lekvloeistof binnen de inkuiping terecht komt. Het bedrijf gaat er dus vanuit dat deze twee tanks voldoen aan de wetgeving. Aangezien in het dossier geen gegevens terug te vinden zijn over het gebruikte isolatiemateriaal voor tanks T2286 en T2288 wordt uit voorbehoud negatief advies uitgebracht. 2. Tank T2254 (Kerosine) is al enkele jaren uit dienst en blijft tot nader order uit dienst. Volgens het bedrijf vormt deze tank momenteel geen risico. 3. Voor de twee overblijvende tanken, T2289 (gasolie) en T2245 (dieselolie) wordt geargumenteerd dat een spuitend lek, het enige type lek waarbij de afstand tussen tank en inkuiping van belang zijn zelden of niet voorkomt. De lekken die zich zouden kunnen voordoen bij (alle) opslagtanks zijn vrijwel altijd van die aard dat de vloeistof uit de tank sijpelt omdat het materiaal langzaam gecorrodeerd is. Door de vele controles en permanentie komt het nooit zover dat een lek zo ver degradeert dat de vloeistof er echt kan uit spuiten. 4. De evaluatie van andere oplossingen zoals verhoging van de inkuipingen, aanbrengen van spatschermen of verplaatsen van inkuipingen worden technisch niet uitvoerbaar geacht door het bedrijf. 5. Het bedrijf zelf is gelegen in industriegebied, maar paalt aan een bijzonder natuurgebied. Volgens het gewestplan Antwerpen goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 3 oktober 1979 ligt op een afstand van - circa 100 meter een natuurgebied met wetenschappelijke waarde of een natuurreservaat a) circa 525 meter een parkgebied (Lillo) 3 / 6

4 b) circa 550 meter een woongebied ander dan een woongebied met landelijk karakter Verder liggen op een afstand van 700 meter ten noordoosten van de inrichting de eerste woningen, aan de overzijde van het Kanaaldok. Gezien de summiere informatie ons aangereikt in het dossier en de ligging van het bedrijf wordt uit voorbehoud negatief advies uitgebracht voor deze aanvraag; Gelet op het advies d.d. 7 mei 2012 van de gemeentelijk stedenbouwkundig ambtenaar van Antwerpen; op volgende elementen uit dit advies: 1. Het eigendom is gelegen in het gewestplan Antwerpen. Het eigendom ligt, volgens dit van kracht zijnde gewestplan, in een industriegebied. 2. Het perceel waarop de aanvraag gedaan wordt, is gelegen in industriegebied volgens het van kracht zijnde gewestplan. Uit het voorgaande blijkt dat de aanvraag in overeenstemming is met de bestemming en de voorschriften van het gewestplan. 3. In het aanvraagdossier zijn geen gegevens toegevoegd over het bestaan van een eventuele stedenbouwkundige vergunning. Voorliggende afwijkingsvraag is een materie waar tevens de brandweer van de stad Antwerpen, als bevoegde instantie, zich mee akkoord moet kunnen verklaren. Deze aanvraag dient dan ook aan de brandweer van de stad Antwerpen voorgelegd te worden; Gelet op het advies d.d. 30 mei 2012 van Afdeling Milieuvergunningen van het departement LNE (kenmerk: AMV/A/12/8256); op volgende elementen uit dit advies: 1. Artikel van titel II van het VLAREM stelt: Tenzij anders bepaald in de milieuvergunning bedraagt de afstand tussen de houders onderling ten minste 0,5 m en tussen de houders en de binnenwanden van de inkuiping of de onderkant van de dammen ten minste de helft van de hoogte van de houders. Deze laatste verplichting vervalt: 1 bij opslag van gevaarlijke vloeistoffen in dubbelmantelhouders of houders met ringmantel of een gelijkwaardige afscherming, die er voor zorgt dat eventuele lekvloeistof binnen de inkuiping terechtkomt, of 2 bij opslag van P4-producten of extra zware stookolie, ongeacht het vlampunt. 2. Voor de houders voorzien van isolatie (T2286 en T2288) is de uitzondering vermeld in lid 1 automatisch van toepassing en is geen afwijking in de milieuvergunning noodzakelijk. 3. Conform Art van titel II van het VLAREM gelden de afstands- en verbodsregels alsmede de bepalingen van deze afdeling betreffende de constructie- en de installatiewijze van de houders, de bijhorende leidingen en het vulpunt niet voor bestaande houders. 4. Volgens de exploitant zijn deze tanks bestaand conform de wetgeving en hebben volgende constructiedatum en datum van ingebruikname. Constructie datum Datum van ingebruikname T januari oktober 1974 T januari oktober 1974 T januari mei 1981 T januari oktober 1974 T januari oktober Het betreft bijgevolg bestaande tanks, waarvoor de afstandregels niet van toepassing zijn conform bovenvermeld artikel. Deze vraag tot afwijking is bijgevolg zonder voorwerp. 6. We wensen er wel op te wijzen dat, ondanks dat de afstandregels niet van rechtswege van toepassing zijn, de exploitant wel alle maatregelen dient te treffen om het risico naar de omgeving te beperken; Gelet op het advies d.d. 26 juni 2012 van de Provinciale Milieuvergunningscommissie (PMVC); op volgende elementen uit dit advies: 1. Omschrijving van de gevraagde wijziging De omschrijving wordt aangevuld met de specifieke afwijkingsafstanden per tank zoals aangegeven in het advies van de AMV. 4 / 6

5 2. Openbaar onderzoek - bezwaren Er werden geen bezwaren ingediend. 3. Milieutechnische evaluatie Het schepencollege adviseert ongunstig wegens de ligging en een gebrek aan motivatie. De stedenbouwkundige ambtenaar merkt op dat de brandweer om advies gevraagd moet worden. De AMV stelt de vraag tot afwijking zonder voorwerp, omdat het bestaande tanks betreft waarvoor de afstandsregels niet van toepassing zijn conform artikel De AMV wenst er wel op te wijzen dat, ondanks dat de afstandsregels niet van rechtswege van toepassing zijn, de exploitant wel alle maatregelen dient te treffen om het risico naar de omgeving te beperken. De PMVC volgt het advies van de AMV. De AMV wenst in de overwegingen van het besluit sterk te benadrukken dat ondanks dat de afstandsregels niet van rechtswege van toepassing zijn, de exploitant wel alle maatregelen dient te treffen om het risico naar de omgeving te beperken. 4. Voorstel van omschrijving van de gewijzigde voorwaarde Niet van toepassing. De gevraagde wijziging wordt zonder voorwerp verklaard. 5. Watertoets Uit de toepassing van de beoordelingsschema s m.b.t. de watertoets blijkt dat de gevraagde activiteiten van die aard zijn dat ze niet relevant zijn voor wat betreft de invloed op het watersysteem, zodanig dat geen bijkomend wateradvies vereist is, en dat de aanvraag bijgevolg voldoet aan de in artikel 5 opgesomde doelstellingen van het decreet integraal waterbeleid; Overwegende dat het advies van de PMVC in aanmerking wordt genomen; Overwegende dat ondanks de afstandsregels niet van rechtswege van toepassing zijn, de exploitant wel alle maatregelen dient te treffen om het risico naar de omgeving te beperken; Overwegende dat er bijgevolg aanleiding toe bestaat de gevraagde wijziging zonder voorwerp te verklaren; ARTIKEL 1 - Voorwerp B E S L U I T: Het verzoek d.d. 30 maart 2012, ingediend door de, tot wijziging van de exploitatievoorwaarden, opgelegd in het besluit nr. AMV/4896/1011 d.d. 24 april 2002 van de minister, houdende vergunning voor een raffinaderij, gelegen te 2040 Antwerpen, Scheldelaan 490, Haven 663, wordt zonder voorwerp verklaard. ARTIKEL 2 1. Voor elke verandering van de vergunde inrichting gelden de bepalingen van hoofdstuk III-bis van titel I van het VLAREM. 2. Elke overname van de inrichting door een andere exploitant dient vóór de datum van inwerkingtreding van de overname gemeld aan de vergunningverlenende overheid, overeenkomstig de bepalingen van artikel 42 van het VLAREM. 3. Een hernieuwing van de vergunning moet worden aangevraagd overeenkomstig de bepalingen van het VLAREM uiterlijk tussen de 18 de en de 12 de maand vóór het verstrijken van de vergunningstermijn van de lopende vergunning. 5 / 6

6 ARTIKEL 3 Tegen elke wijziging of aanvulling van de voorwaarden kan beroep worden aangetekend binnen een termijn van dertig dagen na de eerste dag van bekendmaking van de bestreden beslissing bij de Vlaamse minister van Leefmilieu, Graaf de Ferraris-gebouw, Koning Albert II-laan 20 bus 8, 1000 Brussel, overeenkomstig artikel 54 van het VLAREM. Antwerpen, in zitting van 12 juli Aanwezig: de heer M. Wellens, voorzitter, mevrouw I. Verhaert, de heren K. Helsen, P. Bellens, R. Röttger en B. De Nijn, leden en de heer D. Toelen, Provinciegriffier. Verslaggever: R. Röttger In opdracht: De Provinciegriffier, (wg) De Voorzitter, (wg) D. Toelen M. Wellens Voor eensluidende kopie Voor de provinciegriffier De dossierbehandelaar Greet Van der Auwera 6 / 6