Vragen - Consultatievoorstel verbetering vakbekwaamheid

Transcriptie

1 Algemene opmerking In het Consultatievoorstel wordt in paragraaf gesproken over een individuele diplomaplicht voor de adviseur. In de Wft wordt de adviseur omschreven als degene die adviseert, waarbij onder adviseren wordt verstaan: het aanbevelen van een of meer specifieke financiële producten, met uitzondering van verzekeringen en financiële instrumenten, aan een bepaalde consument of het in de uitoefening van een beroep of bedrijf aanbevelen van een of meer specifieke verzekeringen of van een of meer specifieke financiële instrumenten aan een bepaalde cliënt. In de Memorie van Toelichting bij de Wft is hierover opgemerkt dat het hierbij gaat om het aanbevelen van product X van maatschappij Y. Wij zijn van oordeel dat met deze omschrijving van het begrip adviseur in de wet het risico bestaat dat financiële dienstverleners zullen kiezen voor het geven van algemene adviezen, zonder de consument een specifiek financieel product aan te bevelen. Dit risico wordt versterkt door het aanstaande verbod op het uitbetalen van provisie. Hiermee zou de financieel dienstverlener de Wft kunnen omzeilen. Hij/zij beveelt in dit geval namelijk geen specifieke financiële producten aan en valt hierdoor niet onder de werkingssfeer van de Wft en dus evenmin onder de deskundigheidseisen van de wet. Wij schatten in mede gebaseerd op de zichtbare ontwikkelingen in deze richting in de pensioenmarkt en de markt voor financieel planners dat financieel dienstverleners in grote getale voor een dergelijke opting-outconstructie zullen kiezen. Een nadere heroverweging ten aanzien van de begripsomschrijving adviseur is in onze beleving noodzakelijk. Het formuleren van een duidelijke beroepsprofiel (inclusief beroepscompetenties, een beroepsorganisatie, een beroepsopleiding, een personenregister en tuchtrecht) is ons inziens de enige reële mogelijkheid om te komen tot een voor consumenten gewaarborgde vakbekwame financiële dienstverlening. Een productgericht diplomamodel met personenregister draagt geenszins bij aan het bevorderen van de kwaliteit van de financiële dienstverlening en het herstellen van het vertrouwen van de consument in de sector. In dit verband verwijzen wij graag naar een door ons vervaardigde notitie van juni 2010, die wij voor de goede orde als bijlage bij dit schrijven hebben gevoegd. Vragen - Consultatievoorstel verbetering vakbekwaamheid Vragen - Diploma s en bedrijfsvoering 1. Vindt u dat voor ondernemingen die zeer specifieke productgroepen voeren, de mogelijkheid moet bestaan om vrijstelling van de diplomaplicht in te voeren voor die specifieke producten? Zo nee, waarom niet? Ja, wij zijn van mening dat die mogelijkheid moet bestaan. In deze situaties is de bestaande systematiek van het bedrijfsvoeringmodel uitermate geschikt. De kwaliteit van het bedrijfsvoeringmodel dient eerst te worden onderzocht, alvorens conclusies kunnen worden getrokken omtrent de kwaliteit van deze vorm van borging. 2. In hoeverre zou een uitzondering op de diplomaplicht voor adviseurs die uitsluitend over eenvoudige schade producten adviseren de lasten kunnen beperken? Indien er verder geen andere eisen worden gesteld aan de vakbekwaamheid van die adviseurs kan er sprake zijn van een lastenbeperking. Er hoeft namelijk niet gecontroleerd te worden op diploma s en PE van individuele adviseurs en ook niet op inhouse opleidingen en diplomamodel met feitelijk leidinggevenden.

2 Blijft echter voor deze adviseurs de bestaande praktijk in tact (dus: handhaving diplomamodel met feitelijk leidinggevenden respectievelijk het bedrijfsvoeringmodel), dan zal er o.i. geen sprake zijn van lastenbeperking 3. Wat zijn volgens u de risico s van mogelijkheden tot uitzondering? Dat in dat geval, ondanks dat het om een eenvoudig schade product gaat, de consument er dus niet zonder meer van uit kan gaan dat degene die hem adviseert over dat product vakbekwaam is hem daarover te adviseren. Maar wellicht is vakbekwaamheid voor dat specifieke product ook niet echt een vereiste gezien de eenvoud van het product. Ook hier geldt dat indien voor deze adviseurs de bestaande praktijk in tact blijft (dus handhaving diplomamodel met feitelijk leidinggevenden respectievelijk het bedrijfsvoeringmodel), volgens ons de reeds bestaande risico s niet zullen toenemen. 4. Moeten deze mogelijkheden breed in de markt van toepassing worden verklaard of alleen voor de grotere ondernemingen? Waarom? Vragen Modules Ja, voor wat betreft vrijstelling van diplomaplicht in te voeren voor ondernemingen die specifieke producten voeren. Nee, voor alleen van toepassing verklaren voor de grotere ondernemingen. Om een gelijk speelveld te krijgen tussen grotere en kleinere financiële dienstverleners is het juist van belang dat allen voor wat betreft de advisering aan dezelfde vakbekwaamheidseisen moeten voldoen. Ergo: of helemaal geen vakbekwaamheidseisen dan wel de bestaande praktijk blijft in tact. 5. Hierboven worden twee voorstellen beschreven. Geeft u de voorkeur aan optie A of optie B? Waarom? In de eerste plaats willen wij opmerken dat wij teleurgesteld zijn dat de voorgestelde modulestructuur uitgaat van een productgerichte benadering (hypotheken, consumptief krediet, schadeverzekeringen, levensverzekeringen). Deze benadering lijkt in tegenstrijd met de gedragsregels voor financiële dienstverleners en diverse aanbevelingen van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), waarin het belang van de consument (klant) centraal wordt gesteld. De voorstellen gaan niet uit van de financiële situatie van de klant, maar van de financiële oplossingen en zijn als zodanig meer gebaseerd op het productaanbod van financiële dienstverleners. Dit in ogenschouw nemende kan gesteld worden dat beide opties zo te zien beter, dan in de huidige situatie, aansluiten op integrale advisering en op de wensen van de adviseurs m.b.t. de producten waarin zij willen adviseren en/of het soort adviseur dat ze willen zijn. Met name de creatie van enerzijds een zwaardere basismodule waarin naast elektronisch geld, sparen en betalen ook eenvoudige schadeproducten zijn opgenomen en anderzijds een aantal meer specialistische modules is een stap in de goede richting. Toch zouden wij meer een voorstander zijn van een structuur waarbij de klant centraal staat en de

3 vakbekwaamheid is gericht op de momenten tijdens de levenscyclus van de consument. Het verschil in beide opties zit hem in de module Wft Extra waarbij in optie A ook complexe schadeproducten (zowel zakelijk als particulier) zijn opgenomen en in optie B er een aparte module Wft schade complex wordt voorgesteld. Ons inziens heeft bijna iedere adviseur bij integrale advisering wel te maken met eenvoudige schadeproducten maar over het algemeen niet met complexe schadeproducten. In die gevallen is de module, zoals beschreven in optie A te breed en doet de adviseur voornamelijk kennis op die hij in de praktijk niet zal gebruiken. Onze voorkeur gaat dan ook uit naar optie B waarbij adviseurs alleen in het geval zij complexe schadeproducten adviseren een vergunning dienen te hebben voor de module Wft schade complex. Overigens willen wij nog opmerken dat als er gekozen wordt voor aparte modules Hypothecair en Vermogensopbouw inclusief leven er in dat geval sprake is van enorme doublures, hetgeen ons een onwenselijke situatie lijkt. Met name de juridische en fiscale aspecten, alsmede de eisen ten aanzien van inventarisatie en advisering (adviesproces en passend advies) zijn identiek. Het enige verschil zit m in de productoplossingen, welke in de huidige tijd eenvoudig via internet en vergelijkingssites zijn in te vullen. 6. Zijn er volgens u nog andere producten die opgenomen dienen te worden in een aparte module? Waarom? Nee. Ons inziens dient de klant centraal te staan en dus het bredere en algemene advies over de financiële behoeften van de consument, de integrale advisering. Het product is daarbij niets anders dan de invulling van de oplossing. 7. In het huidige model zijn er een aantal keurmerkorganisaties die door middel van hun eigen opleidingen extra waarde willen toevoegen aan de Wft-modules. Welke rol ziet u in het nieuwe model voor de keurmerken weggelegd? Volgens ons is het niet zo dat de keurmerkorganisaties door middel van eigen opleidingen extra waarde toevoegen aan de Wft-modules. Deze organisaties beperken zich over het algemeen tot het formuleren van leerdoelen, die over het algemeen op een hoger niveau liggen dan de eindtermen van de bestaande Wftmodules. en het afnemen van examens en bijhouden van een register. Naar aanleiding van de geformuleerde leerdoelen kunnen opleidingsinstituten een opleiding samenstellen die kandidaten voorbereidt op het door de keurmerkorganisatie af te nemen examen, hetgeen een deelnemer na slagen veelal het recht geeft zich te laten registreren in het register van desbetreffende keurmerkorganisatie. Over het algemeen hanteren de keurmerkorganisaties als uitgangspunt integrale advisering op een hoger niveau dan de eindtermen van de Wft-modules. Daar in de nieuwe Wft-module pensioenverzekeringen het niveau van de eind- en toetstermen reeds wordt verzwaard en verbreed. (NLQF niveau 6 = HBO) en in deze consultatie wordt aangegeven dat men voornemens is dat ook voor de bestaande Wft-modules te doen, zien wij in het nieuwe model niet direct een rol weggelegd voor de keurmerken anders dan mogelijk het registreren in een register.

4 Vragen Zwaarte 8. Zoals hiervoor besproken is er een aantal opties om de toevoeging van vaardigheden en professioneel gedrag aan de Wft-modules vorm te geven. Aan welke van onderstaande opties geeft u de voorkeur en waarom? a. Elke Wft-module krijgt een onderdeel vaardigheden en een onderdeel professioneel gedrag toegevoegd. b. Alleen de module Wft Basis bevat een onderdeel vaardigheden en een onderdeel professioneel gedrag. Daarna wordt in de losse modules niet meer getraind op vaardigheden en professioneel gedrag. Dit model gaat er dus vanuit dat adviseurs zelfstandig de kennis over een product kunnen koppelen aan vaardigheden. c. Per module wordt gekeken of een onderdeel vaardigheden en een onderdeel professioneel gedrag noodzakelijk is. Adviseurs in eenvoudige schade producten, zoals reisverzekeringen, hebben bijvoorbeeld minder behoefte aan een training vaardigheden dan een adviseur in hypotheken met beleggingscomponent. Wij geven de voorkeur aan optie: a. Zoals door u in het consultatievoorstel genoemd zijn vaardigheden en professioneel gedrag onlosmakelijk verbonden met de wijze waarop men adviseert. Reeds eerder hebben wij aangegeven dat het gaat om integrale advisering, los van producten, van de consument. Daarbij is het beschikken over voldoende kennis alleen niet genoeg. Juist de interactie bij advisering van de klantbehoefte is complex. In ieder deelgebied spelen specifieke vragen en dilemma s, waarbij vaardigheden en professioneel gedrag voor de advisering van groot belang zijn. Het is dan ook van belang dat in elke afzonderlijke Wft-module het onderdeel vaardigheden en professioneel gedrag wordt toegevoegd Vragen - Examengericht toezicht 9. Op welke manier werkt de examenbank voor u het beste? Alleen het onderdeel kennis voor zowel Wft-examens als Wft-PE zou middels MC-vragen getoetst dienen te worden via een centrale examenvragendatabank. Wat ons betreft zou de mogelijkheid open moeten staan om dan niet alleen via CDFD erkende exameninstituten een examen af te leggen maar ook bijvoorbeeld opleidingsinstituten de mogelijkheid te bieden Wft- en/of PE-examens af te nemen en uit te laten voeren via erkende toetscentra. Voorst zijn wij van mening dat het toetsten van vaardigheden en professioneel gedrag niet middels MC-vragen kan maar een andere manier van examinering vergt (zie antwoord bij vraag 10). 10. Op welke wijze kunnen vragen met betrekking tot vaardigheden en professioneel gedrag het beste in de examenvragendatabank worden verwerkt? Vragen met betrekking tot vaardigheden en professioneel gedrag zouden wat ons betreft op een interactieve en praktijkgerichte wijze dienen te worden afgenomen.

5 Daarbij denken wij o.a. aan ; het voeren van plenaire discussies; behandelen van praktijkgerichte casusposities; maken van gerichte opdrachten; geven van presentaties, clinics, simulaties, portfolio beoordeling, assessments. 11. Mocht de examenvragendatabank om welke reden dan ook onverhoopt geen doorgang vinden, wat is dan volgens u een andere manier om hetzelfde resultaat te bereiken? De toetsing van zowel vaardigheden, professioneel gedrag en kennis, naast geaccrediteerde exameninstituten, over te laten aan geaccrediteerde PEopleidingsinstituten. Dit kan worden uitgevoerd door middel van programma s met toetsende elementen, zoals beschreven bij antwoord vraag 10 eventueel nog aangevuld met MC-vragen. Daarnaast deze instituten mee laten betalen aan accreditatie en auditing van de programma s en toetsende elementen en in geval van wanprestatie de accreditatie in te trekken Vragen - Permanente educatie 12. Op welke wijze denkt u dat er meer flexibiliteit in het PE-systeem kan worden opgebouwd? Het is van groot belang de vakbekwaamheid van de financieel adviseur aan de voorkant te borgen door middel van permanente educatie. Het huidige PE-stelsel biedt in de ogen van het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening (CDFD) onvoldoende waarborgen dat allen die een PE- certificaat krijgen ook objectief toetsbaar aan de wettelijke eisen voldoen. Wij onderschrijven deze constatering. Bovendien schiet het huidige systeem tekort, aangezien dit systeem zich slechts richt op actuele ontwikkelingen. Als alternatief voor de huidige onwenselijk geachte situatie, wordt door het CDFD centrale examinering als de meest eenvoudige en aantrekkelijke optie gezien. In dit verband onderschrijven wij de gedachte van het College aan een rijke examenomgeving waarin naast multiple choice vragen een rijke keuze is opgenomen aan open vragen, simulaties, gaming achtige vragen, case-beschrijvingen etc.. Wij hechten eraan het belang hiervan te benadrukken en tegelijkertijd onze twijfels uit te spreken over de onderwijskundige haalbaarheid hiervan. Het jaarlijks volgen van PE-onderwijsprogramma s met toetsende elementen biedt ten opzichte van centrale examinering in onze ogen namelijk een aantal voordelen, zoals: De mogelijkheid Wft-PE-toetstermen te verwerken in integratieve casuïstiek, zodat kennisaspecten direct worden vertaald in praktijksituaties; Een betere aansluiting op de PE-programma s van andere in de branche reeds jaren bestaande deskundigheid bevorderende instituten (SEH, CEHP en FFP), waardoor overlappingen worden voorkomen, het tijdsbeslag op de financiële dienstverleners wordt beperkt en de financiële lasten worden teruggedrongen; Het behandelen van gedrags- en vaardigheidsaspecten en de vertaling hiervan door het gebruik van verschillende interactieve onderwijsvormen die actieve participatie tijdens de opleidingsdagen bevorderen; Het kunnen toepassen van meer verschillende vormen van toetsende elementen tijdens de opleidingsdagen.

6 Wij pleiten dan ook voor de invoering van een stelsel dat enerzijds de huidige (eventueel aangepaste) wettelijke permanente educatie behelst en anderzijds de vakbekwaamheid in de meest brede zin ook in de toekomst borgt. Dit betekent dat naast het aftoetsen van vakinhoudelijke aspecten tegemoet dient te worden gekomen aan de noodzaak ook gedrags- en vaardigheidselementen aan de orde te stellen en (indien mogelijk) af te toetsen. 13. Bent u van mening dat er bepaalde productgroepen zijn die vaker onderwerp van PE zouden moeten zijn dan nu het geval is? Daar wij voorstander zijn van een integratieve aanpak waarbij de klant altijd centraal dient te staan zijn wij van mening dat er juist geen reden is om bepaalde productgroepen vaker onderwerp van PE te laten zijn. 14. Wat vindt u van de inhoudelijke opbouw van PE? In de financiële sector zijn permanent nieuwe ontwikkelingen gaande. Het is voor de adviseur dus van belang dat de vakbekwaamheidseisen ( toepassen kennis en vaardigheden en het tonen van professioneel gedrag) op peil worden gehouden. PE is om kennis up-to-date te houden daartoe een uitstekend middel. Door het huidige wettelijke systeem kan echter in veel gevallen niet adequaat worden ingespeeld op de actualiteit. Met als gevolg dat diplomahouders soms 1,5 jaar na dato bij de wettelijke PE nog geconfronteerd worden met een onderwerp dat zij, omdat zij hun vak serieus nemen en met nieuwe ontwikkelingen meegaan, al lang op een andere wijze (bijvoorbeeld via de PE van branche- of keurmerkorganisaties) tot zich hebben genomen. Wat ontbreekt in de huidige wettelijke PE is vaardigheden en competenties, alsmede de aspecten integriteit en ethiek. Wij juichen dan ook toe dat deze laatste elementen worden opgenomen in de eind- en toetstermen voor PE. 15. Bent u het er mee eens dat PE niet uitsluitend zou moeten worden gebruikt voor actualiteiten, maar ook ter herhaling van kennis, professioneel gedrag en vaardigheden? Ja, daarmee zijn wij het eens. Tot de vakbekwaamheidseisen behoren zonder meer het tonen van professioneel gedrag en toepassen vaardigheden. Daarnaast kan het in de context van bepaalde nieuwe ontwikkelingen zo zijn dat het in het kader van integrale advisering noodzakelijk c.q. gewenst is dat wordt teruggegrepen op oude kennis. 16. Zou er meer ruimte moeten zijn voor kennis- en ervaringsuitwisseling met collega s? Zo ja, op welke wijze moet deze worden vormgegeven?. Zoals reeds eerder aangegeven onderschrijven wij de gedachte van het CDFD van een rijke examenomgeving waarin naast multiple choice vragen een rijke keuze is opgenomen aan open vragen, simulaties, gaming achtige vragen, casebeschrijvingen etc.. Hieraan toegevoegd zou kunnen worden gestructureerd vakinhoudelijk- en of werkoverleg met collega s. Daarbij dient opgemerkt te worden dat dit beter past in een geheel andere opzet van de PE. Bijvoorbeeld: leg diplomahouders de verplichting op in een periode van 2 jaar minimaal 20 uur aan PE te besteden (waarvan 6 uur kennis, 6 uur vaardigheden en 10 uur professioneel gedrag). Zij mogen zelf bepalen op welke wijze zij hun vakbekwaamheid op peil

7 houden. Dit zou kunnen door volgen seminars, cursussen, presentaties, gestructureerd vakinhoudelijk- en of werkoverleg, etc. Wij hechten eraan tegelijkertijd onze twijfels uit te spreken over de onderwijskundige haalbaarheid hiervan. 17. Hoe kan in het huidige systeem worden ingebouwd dat de actualiteit sneller wordt opgepakt en getoetst? Door als CDFD aan te geven dat een bepaalde actualiteit dusdanig belangrijk wordt geacht dat deze in de lopende PE periode tot de wettelijk verplichte PE Wft gaat behoren. Vervolgens erkende PE-opleidingsinstituten de gelegenheid te geven deze actualiteit reeds nu te verwerken in een programma en zij dit programma kunnen laten accrediteren. Een simpele oplossing in de huidige praktijk zou kunnen zijn het invoeren van een zogenaamd vrij onderdeel actualiteiten in de PE Wft toetstermen. Het invoeren van een dergelijk onderdeel komt de actualiteit en kwaliteit van de PE ten goede Vragen - Internationale vergelijkbaarheid 18. Vindt u het van belang dat Wft-opleidingen vergelijkbaar zijn op Europees niveau? Waarom wel/niet? Indien we de financiële dienstverlener vergelijken met andere (direct of indirect verwante) beroepsgroepen, zoals de AA-accountant of de advocaat, kan ten aanzien van de vakbekwaamheid een opvallend verschil worden opgetekend. Het ontbreekt de financiële sector aan een echte beroepsgerichte opleiding, waarin naast vakinhoudelijke deskundigheid gedrags- en vaardigheidsaspecten zijn opgenomen. Dit is vanuit de historie wellicht verklaarbaar, echter de huidige omstandigheden binnen de financiële sector (wet- en regelgeving, de toenemende rol van de toezichthouder en het imago van de financiële dienstverlening) vragen om een doordacht opleidings- en ontwikkelingstraject voor financieel adviseurs. Hiervoor is het in de eerste plaats noodzakelijk te beseffen dat de financieel adviseur een vak uitoefent; financieel adviseur is een beroep! In dit verband is het opvallend dat het de financiële sector ontbreekt aan een breed gedragen en formeel vastgelegde beroepsomschrijving met eenduidige kenmerken. Zowel voor de AAaccountant als voor de advocaat is door de beroepsgroep zelf het beroep duidelijk omschreven en vastgelegd. Hierbij kunnen we de volgende kenmerken voor beide beroepsgroepen onderscheiden: 1. Duidelijk omschreven beroepsprofiel; 2. Vastgelegde beroepscompetenties; 3. Vastgestelde kernwaarden; 4. In de praktijk dient de potentiële beoefenaar zich eerst te bewijzen (stageperiode); 5. Doorlopende toetsing op kennis, vaardigheid en gedrag; 6. Beroepscode met tuchtrecht; 7. Verantwoordelijke beroepsorganisatie. Vanuit deze kenmerken is de opzet van de beroepsopleiding voor bovengenoemde beroepsgroepen in grote lijnen onderling vergelijkbaar en bevat een combinatie van leren en ervaren, waarbij aandacht wordt besteed aan zowel kennis als gedragsen vaardigheidsaspecten.

8 Opvallend is dat voor toelating tot de beroepsopleiding een startkwalificatie is vereist. Met andere woorden: het instroomniveau is vastgesteld. Daarnaast mag de functionaris pas zelfstandig (zonder de begeleiding van een patroon of stagebegeleider) in de praktijk actief zijn indien de beroepsopleiding is afgerond. Tijdens de beroepsopleiding is de beroepsbeoefenaar werkzaam in de praktijk. Het doel is de beroepsbeoefenaar voor te bereiden op de beroepspraktijk. Naast (praktijk)kennis richt de beroepsopleiding zich op het bijbrengen van die vaardigheden die voor het beroep zijn vereist. Het gaat hier zowel om algemene sociale vaardigheden (zoals gespreksvaardigheid en onderhandelen) en meer specifieke beroepsvaardigheden (zoals bijvoorbeeld het opstellen van processtukken of jaarstukken, het leggen van beslag, het doen van aangifte en het houden van een pleidooi). Daarnaast wordt uitgebreid aandacht besteed aan motivatie, houding en gedrag, waarbij nadrukkelijk aansluiting wordt gezocht bij thema s als betrouwbaarheid, integriteit, transparantie en beroepsethiek. Na afronding van de beroepsopleiding worden AA-accountants en advocaten geacht jaarlijks permanente educatie programma s te volgen, waarbij de vakbekwaamheid structureel wordt onderhouden, verbreed en verdiept. Hierbij wordt zowel aandacht besteed aan kennis, als aan vaardigheden en gedragsaspecten. Voor beide beroepsgroepen geldt dat de beroepscompetenties en kernwaarden helder zijn omschreven en vastgelegd. Allen indien Wft-opleidingen deel uitmaken van een beroepsopleiding ligt het voor de hand aansluiting te zoeken bij het EQF. Pas dan is het volgens ons van belang dat opleidingen en diploma s internationaal goed vergelijkbaar zijn. Deeltijdopleidingen, intensieve cursussen, het valideren van informele en het nietformele leren, moeten tot certificatie of diplomering kunnen leiden. Daar bij is het van belang dat een kandidaat aantoonbaar over de vereiste kennis, vaardigheden en autonoom gedrag beschikt die bij de desbetreffende kwalificatie of functie horen. Met EQF kunnen onderwijs- en opleidingskwalificaties van verschillende landen binnen Europa met elkaar vergeleken worden. Hiermee wordt het bijvoorbeeld makkelijker voor een werkgever om het werk- en denkniveau van een (buitenlandse) werknemer te herkennen. Ondanks het feit dat het intermediair in de huidige situatie voornamelijk regionaal gebonden is valt niet uit te sluiten dat men ook hier met het EQF te maken krijgt. Nederland ontwikkelt op dit moment een eigen nationaal kwalificatiekader: NLQF. In dat kader is het volgens ons dus zeker van belang dat onderwijs- en opleidingskwalificaties onderling vergeleken kunnen worden. Al is het dan niet direct in Europees verband dan toch zeker op nationaal niveau.

9 19./20 Bent u van mening dat alle modules op minimaal EQF-schaal 6 (bachelor niveau) moeten worden ingeschaald? Of bent u van mening dat per module en per productgroep gekeken moet worden naar de EQF- schaal? Vragen Register Wij zijn van mening dat de inschaling op EQF (NLQF) niveau niet moet worden gedaan per module of productgroep maar rekening houdend met, op welke wijze een module past binnen een beroepsopleiding-niveau. Zoals er onlangs bij de module pensioenen een omschrijving is gegeven voor het beroep van Pensioenadviseur zouden wij ons kunnen voorstellen dat zo n beroepsomschrijving ook wordt gemaakt voor Hypotheek-, Vermogens-,Schade- en Financieel adviseur. Volgens ons is het gezien het feit dat consumenten in toenemende mate om een breder en algemeen advies over hun financiële behoeften vragen alleszins redelijk dat het niveau van bijvoorbeeld de Hypotheek- en Vermogensadviseur op EQF 6 (bachelor HBO) komt te liggen. Voor Schadeadviseur en de module Wft basis: inclusief eenvoudige schade en Wft Consumptief krediet is dat zeker niet het geval en kan o.i. eerder worden volstaan met niveau 4/ Deelt u de doelstellingen van het register zoals hierboven geformuleerd? Zijn deze wat u betreft volledig? Zo nee, welke aanvulling heeft u? Ministerie, AFM, CDFD en Tweede kamer zijn van mening dat een uniform persoonsregister op adviseurniveau kan helpen om vakbekwaamheid beter inzichtelijk te maken en te borgen, dus van toegevoegde waarde kan zijn. Voor zo n register zijn drie doelstellingen geformuleerd: Externe profilering van vakbekwaamheid Hiermee hoopt men te bereiken dat consumenten, consumentenorganisaties en consumentenvertegenwoordigers beter in staat worden gesteld om vakbekwaamheid van de adviseur te herkennen. In de praktijk zijn er al verschillende registers (FFP, NVHP, SAR, SEH, DSI) die personen die vakbekwaam zijn erkennen, certificeren en/of registreren. Helaas verschillen deze registers, zowel in doelgroep, de eisen die ze stellen, hun gedragscodes als in de mate waarin daar vrijwillige tucht is gekoppeld. Tevens is naar de buitenwereld meestal niet kenbaar wat de eisen zijn die aan opname in de verschillende registers zijn gesteld. Overigens worden deze registers nauwelijks tot niet geraadpleegd door bovenstaande doelgroepen. Wij zijn dan ook van mening dat het instellen van een uniform persoonsregister niets bijdraagt aan externe profilering. Gezien het feit dat bovengenoemde groepen nu al nauwelijks tot nooit een bestaand register raadplegen zouden wij niet weten waarom men nu wel ineens een uniform persoonsregister zou gaan raadplegen.

10 Versterking van de markt Het bestaan van een register van gekwalificeerde adviseurs moet ook de markt versterken. Voordat een adviseur kan worden opgenomen zou er daadwerkelijk controle moeten plaatsvinden van de aanwezigheid behaalde diploma s. Daarnaast zou de beheerder van het register adviseurs die niet over de juiste diploma s beschikken uit het register moeten verwijderen of dit kenbaar maken in het register. Zoals bij de vorige vraag aangegeven zijn er al een aantal bestaande registers. Deze hanteren bovenvermelde voorwaarden reeds. De registers verschillen echter, zowel in doelgroep, de eisen die ze stellen, hun gedragscodes als in de mate waarin daar vrijwillige tucht is gekoppeld. Enige voordeel van een uniform persoonsregister zou zijn dat daar alle adviseurs met eenduidige kwaliteitseisen in zijn opgenomen. Daar deze kwaliteitseisen echter niet verder gaan dan de behaalde Wft-diploma s en het type product(en) waarover de adviseur mag adviseren schiet het register wat ons betreft zijn doel voorbij. De inrichting van het register gaat namelijk niet uit van de financiële situatie van de klant, maar van de financiële oplossingen en is als zodanig meer gebaseerd op het productaanbod van financiële dienstverleners als op de situatie waarin het belang van de consument (klant) centraal wordt gesteld. Beter inzicht voor de toezichthouders over wie vakbekwaam is Op dit moment is er geen actuele informatie publiek beschikbaar over welke adviseurs in het bezit zijn van een diploma en welke adviseur wel of niet aan PE heeft voldaan. Het register zou de controle van de vakbekwaamheidseisen door de AFM moeten kunnen ondersteunen. Deze doelstelling komt wat vreemd op ons over. In het huidige wettelijke systeem is duidelijk omschreven wie in bezit moeten zijn van diploma s (vergunninghouders en/of feitelijk leidinggevenden);.de AFM is alleen belast met controle hierop. Daar er voor veel van de huidige adviseurs dus geen enkele reden is om over een diploma te beschikken zou een uniform persoonsregister dus zijn doel voorbij schieten. Indien echter diplomaplicht wordt ingesteld voor elke adviseur met rechtstreeks klantcontact en de AFM zou worden belast met het toezicht daarop dan zou een uniform persoonsregister volgens ons de controle kunnen ondersteunen. 22. Bent u van mening dat vormgeving door de markt de beste oplossing is? Waarom wel/niet? Zoals in de consultatie is aangegeven zijn er in de afgelopen jaren een aantal partijen bezig geweest met het opzetten van een centraal persoonsregister. Deze initiatieven hebben echter door; onderling wantrouwen, uiteenlopende belangen, geen overeenstemming over opname eisen, etc. niet tot het gewenste resultaat geleid. Gezien echter de eisen van het Ministerie inzake het drietal doelstellingen en de overige randvoorwaarden waaraan het register ten minste zal moeten voldoen lijkt het ons dan ook de beste optie dat het Ministerie met een eigen initiatief voor een register komt. 23. Deelt u de basisvoorwaarden van het register zoals hierboven geformuleerd? Zijn deze wat u betreft volledig? Zo nee, welke voorwaarden zou u stellen? Allereerst willen wij nogmaals stellen dat wij, zie onze eerder opmerkingen, absoluut geen voorstander zijn van een centraal persoonsregister.

11 Komt zo n register er echter toch dan zijn wij van mening dat het zeker zou moeten voldoen aan de in de consultatie gestelde randvoorwaarden. 24. Bent u het eens met de opname van alle adviseurs in het register? Of geeft u de voorkeur aan een bredere kring? Waarom? Daar de wft-eisen een minimaal niveau van beroepsbekwaamheid behelzen lijkt het ons dat in principe iedere adviseur met rechtstreeks klantcontact die werkzaam is in de financiële wereld straks al in het centrale persoonsregister is opgenomen (Wft-diploma s type product(en)). Bij een bredere kring denken wij dan niet zozeer aan meer adviseurs maar aan de mogelijkheid van registratie van specialisaties (FFP, NVHP, DSI, EB, MFP). 25. Wie is naar uw mening verantwoordelijk voor de opname van de adviseurs in het register: de adviseur zelf, de onderneming waar hij werkzaam is of een ander? Daar er constant wordt gesproken over een centraal persoonsregister voor adviseurs met rechtstreeks klantcontact is wat ons betreft maar één antwoord mogelijk. De adviseur is zelf verantwoordelijk voor opname in het register. Opname is namelijk niet afhankelijk van bij welke onderneming men werkzaam is maar is geheel afhankelijk van of de betreffende adviseur de juiste diploma s heeft, en de verplichte PE heeft gevolgd. 26. Welke rol zou u keurmerken in het register willen geven? Waarom? Alleen indien er een centraal persoonsregister komt waarin men ook andere (hogere) registraties/kwalificaties kan laten opnemen is er wat ons betreft mogelijk een rol weggelegd voor de keurmerken. Alleen als iemand blijft voldoen aan de specifieke eisen die door de betreffende keurmerkorganisatie worden gesteld voor registratie mag/kan men in het centrale persoonsregister die kwalificatie blijven voeren. Indien iemand niet meer voldoet aan deze eisen dient de betreffende keurmerkorganisatie dit onverwijld te melden aan de beheerder van het centrale persoonsregister zodat deze de betreffende kwalificatie kan verwijderen. 27. Hoe kijkt u aan tegen tuchtrecht? Ten einde de vakbekwaamheid van een financieel adviseur in de praktijk ook in de toekomst te kunnen blijven borgen is het volgens ons van belang dat, liefst, vanuit een Beroepsorganisatie een tuchtrechtelijk systeem wordt opgezet. Met zo n systeem kunnen beroepsgenoten de kwaliteit van de beroepsbeoefening reguleren. Het tuchtrecht is er primair om de beroepsstandaard, zoals vastgelegd in de binnen de beroepsgroep levende gedragsregels, te handhaven. Het goed functioneren van een bepaalde beroepsgroep wordt dus bevorderd door de beroepsgenoten zelf, al dan niet na een wettelijke opdracht. 4.2 Vragen - Inwerkingtreding 28. Wat vindt u een redelijk termijn om de opleidingen aan te passen? Indien de wetswijzigingen die nodig zijn voor het nieuwe bouwwerk vakbekwaamheid inderdaad worden meegenomen in de Wijzigingswet en het Wijzigingsbesluit financiële markten 2013 en deze eisen begin 2013 dus definitief

12 bekend zijn lijkt ons de termijn voor aanpassingen van de opleidingen (ca. 12 maanden) redelijk en zien wij vooralsnog geen aanleiding voor problemen wat betreft de beoogde invoeringsdatum, per 2014, voor het nieuwe bouwwerk. 29. Wat vindt u een redelijke overgangstermijn voor bestaande financiële dienstverleners? Wat betreft de overgangstermijn voor bestaande financiële dienstverleners zouden wij ons kunnen voorstellen dat deze wordt gesteld op 2 jaar na invoering dus per 1 januari 2015.