PLAN VAN AANPAK. Student Charlotte Bakker. Stageschool. Stagegroep 7. H.Henricus. Aantal lln. 26. Coach. Sharon Pater Periode 3.

Transcriptie

1 PLAN VAN AANPAK Student Charlotte Bakker Klas 2A2 Stageschool Coach Betreft periode H.Henricus Sharon Pater Periode 3 Stagegroep 7 Aantal lln. 26 Mijn reflectie op periode 2 en mijn ontwikkeling In periode 2 heb ik veel lessen gegeven. Op de stageschool hebben ze een vast rooster met de lessen per dag. Op de dinsdag worden dus elke week dezelfde vakken gegeven. Ik vind het daarom ook leuk dat ik dan tijdens de stageweek dus ook de andere vakken meemaak en zelf kan geven. Over het algemeen gaat het geven van de lessen goed. Ik houd het rustig tijdens de uitleg en tijdens het stop licht gaat het ook steeds beter. Ik heb namelijk met mijn stagecoach Sharon over dit probleem gepraat en heeft zij mij goede tips en adviezen gegeven, zodat ik het ook rustig kan houden tijdens het stoplicht. Voor de rest heb ik het nog steeds naar mijn zin in deze groep. Ik wil in deze periode assessment thema 1 en thema 2 afronden. Ik heb verschillende filmpjes gemaakt voor thema 2 en ben hier bijna klaar mee. In de aankomende periodes wil dus nog werken aan competentie 1 interpersoonlijk competent. Leerdoelen - Ik wil kunnen om aansprekende en geïnteresseerde lessen te geven voor de leerlingen en ook door te kijken naar wat hun behoeftes zijn in groep 7. - Ik wil ervoor kunnen zorgen dat ik het tijdens het zelfstandig werken stil heb in de klas en dat ik dit de aankomende periodes volhoud. - Ik wil alle kinderen betrokken houden tijdens de les, ook al is het onderwerp niet helemaal hun ding. Welk indicatoren passen daarbij? 1.2 Ik stem de manier van leidinggeven en de mate van sturing af op de groep Kinderen krijgen bij mij naar vermogen ruimte voor eigen verantwoordelijkheid. 3.5 Ik varieer in tempo als dit nodig is Ik houd rekening met verschillen tussen kinderen op gebied van cultuur, leerstijl, motivatie, tempo en niveau en pas de didactiek daarop aan (*HBO niveau probleemanalyse) Ik bespreek met leerlingen hoe ze werken. 4.2 Ik laat zien dat ik het vanzelfsprekend vind dat de kinderen zorg hebben voor hun omgeving Ik bespreek regelmatig de gang van zaken en stimuleer dat kinderen zich mede verantwoordelijk voelen.

2 Theoretische verdieping 1.2 Ik stem de manier van leidinggeven en de mate van sturing af op de groep. Het is belangrijk dat je weet hoe je leiding moet geven. Soms heb je de aandacht van een volledige groep en één leerling is met iets anders bezig. Enkele seconden oogcontact maken kan dan voldoende zijn om de leerling weer bij de les te betrekken, zonder dat je de les hoeft stil te leggen. Of even langslopen en de leerling aantikken op zijn schouder, dit kan ook een signaal aan de leerling geven dat hij zich weer op de les moet richten. Daarnaast is het belangrijk dat je bekijkt waar de groep behoefte aan heeft. Heeft de groep veel regels en structuur nodig of heeft de groep juist samenwerkingsoefeningen nodig? Hierop kun je leidinggevend gedrag afstemmen. Bij leidinggeven is goede communicatie belangrijk. Denk aan initiatieven nemen, het volgen in communicatie, laten zien dat je de leerling hoort, instemmend benoemen en zorgen voor een beurtverdeling. Een leerkracht geeft volgens Leren op de werkplek leiding als hij actief is in het zelf initiatieven nemen, benoemen wat er gebeurt en wat hij doet, voorstellen doen, plannen maken en oplossingen zoeken. (Bosch & Jansen, 2009) Om leiding te geven helpt het ook om te weten waar jij staat in de roos van Leary, welk gedrag vertoon jij en welke rol neem je aan? Welke rol wil je aannemen en welk gedrag hoort daarbij? Welk gedrag roept jouw rol op bij de kinderen? (Wiertzema & Jansen, 2011) 1.10 Kinderen krijgen bij mij naar vermogen ruimte voor eigen verantwoordelijkheid. In een klas van 26 leerlingen is het niet mogelijk alle kinderen tegelijk aandacht te geven. Hierdoor moeten kinderen soms zelf of samen tot een oplossing komen als ik met iets anders bezig ben. Ze moeten dus eigen verantwoordelijkheid nemen. Tijdens een les kunnen sterke leerlingen ervoor kiezen of ze nog mee blijven doen met de uitleg of dat ze zelf verder gaan met de opdrachten om vervolgens werk op hoger niveau te gaan maken. Je moet dit wel van te voren met de kinderen bespreken en bijvoorbeeld een routeboekje geven. Door middel van een weektaak, moeten kinderen zelf in plannen wanneer zij dat werk gaan maken, als het maar aan het einde van de week af is. 3.5 Ik varieer in tempo als dit nodig is. Hebben de leerlingen meer tijd nodig voor het ene en minder tijd nodig voor het andere, dan moet je als leerkracht hier rekening mee kunnen houden in de tijdsplanning. Het kan ook zijn dat het ene niveau- groepje meer tijd nodig heeft dan het andere niveau- groepje. De leerkracht moet ervoor zorgen dat het groepje dat extra tijd nodig heeft dit krijgt en het groepje dat de opdracht makkelijk binnen de tijd afkrijgt, extra werk krijgt Ik houd rekening met verschillen tussen kinderen op gebied van cultuur, leerstijl, motivatie, tempo en niveau en pas de didactiek daarop aan (*HBO niveau probleemanalyse). Tijdens het lesgeven moet je rekening houden met verschillen. De ene leerling leert anders dan de andere. Hier moet je tijdens de uitleg/ verwerking rekening mee houden. De ene leerling is minder gemotiveerd dan de andere. Je moet leerlingen motiveren door zelf enthousiast te zijn en de leerlingen met jouw manier van lesgeven te enthousiasmeren. Tijdens andere vakken kan het gebied van cultuur aan de orde komen. De ene leerling komt van het platteland, de andere leerling kan uit de stad komen. Je moet hierop kunnen inspelen tijdens lessituaties Ik bespreek met leerlingen hoe ze werken. Leerlingen moeten zelf verantwoordelijk worden. Als leerkracht kun je leerlingen verantwoordelijkheid geven door het werk en de manier van werken te bespreken. Leerlingen krijgen zo zelf inzicht in hoe ze het beste kunnen werken en wat ze misschien anders kunnen/ willen doen.

3 4.2 Ik laat zien dat ik het vanzelfsprekend vind dat de kinderen zorg hebben voor hun omgeving. Je moet aan de kinderen laten zien dat ze verantwoordelijk zijn voor hun eigen omgeving. Zonder dit is het een zooitje in het lokaal. Ze ruimen dus netjes hun spullen op en gaan ook netjes met de spullen om. Als dit niet gebeurd spreek je de leerlingen hierop aan Ik bespreek regelmatig de gang van zaken en stimuleer dat kinderen zich mede verantwoordelijk voelen. Hierbij is het van belang dat je sensitieve responsiviteit laat zien. Met sensitiviteit bedoelen we hier dat je signalen en initiatieven van leerlingen ziet. Met responsiviteit bedoelen we dat je, als leerkracht, kunt reageren op dat wat je ziet. Wanneer je sensitieve responsiviteit laat zien, zullen de kinderen zich gezien en gewaardeerd voelen. Dit zorgt ervoor dat de leerlingen zich verantwoordelijk gaan voelen. Wanneer je merkt dat een leerling afhaakt, kan je gebruik maken van een alertheidsignaal. Dit kan het noemen van zijn naam zijn, maar in sommige gevallen is een kort moment van oogcontact al genoeg. Op deze manier kan je de leerlingen weer richten op de taak. Mocht dit niet werken, dan kan je altijd nog de plaats van de leerling of jezelf veranderen, zodat je makkelijker contact krijgt met deze leerling. De kinderen kan je ook een verantwoordelijk gevoel geven door het zelfstandig werken te bevorderen, het snel nakijken en feedback geven, en door de leerlingen te laten reageren op elkaar.

4 Ik heb ook voor thema 1 Differentiëren de theorie op alle indicatoren voor dit thema uitgewerkt. Die staat hieronder. Thema 1 differentiëren In het onderwijs is het belangrijk dat er wordt gedifferentieerd tussen de verschillende leerlingen. Kinderen hebben verschillende niveaus en onderwijsbehoeften. Het is daarom belangrijk dat het onderwijs is aangepast op de verschillen tussen de leerlingen. Differentiatie is de manier hoe de leerkracht omgaat met die verschillen van de leerlingen. Het doel is om alle kinderen een bepaald doel te laten behalen door te variëren in bijvoorbeeld de instructiewijze en instructietijd. Een leerling bevindt zich op een bepaald niveau van ontwikkeling. Differentiëren is het stimuleren van de volgende stap in die ontwikkeling. Daarvoor heb je zowel inzicht nodig in bepaalde cognitieve kenmerken (kennis, eerdere prestaties), als niet-cognitieve kenmerken (motivatie, interesse, houding, leerprofiel, culturele en sociale achtergrond) van de leerling. Een combinatie van deze gegeven zal de vervolgstap van de ontwikkeling bepalen. Voordat je gelijk begint met differentiëren, verdeel je je klas in drie groep: de zwakkere leerlingen die onder het gemiddelde niveau zitten. De gemiddelde leerlingen die op het gemiddelde niveau zitten en de sterke leerlingen die boven het gemiddelde niveau zitten. Vervolgens kun je gaan differentiëren. Je kunt op verschillende manieren differentiëren: - Differentiëren in instructie en begeleiding. De kinderen die op het gemiddelde niveau zitten, kunnen na de instructie gelijk beginnen met de opdrachten. Zwakkere kinderen die onder het gemiddelde niveau zitten, kan je nog extra uitleg, instructie en tijd geven om het denkproces te activeren. De kinderen die boven het gemiddelde zitten qua niveau kun je al eerder aan het werk zetten. Ze oefen dan niet de gehele instructie mee te blijven doen, maar kunnen zelf eerder beginnen en opgaves overslaan om vervolgens werk te doen op hun eigen niveau. - Differentiëren in leervoorkeuren. Ieder kind leert op een eigen manier en weet van zichzelf op welke manier hij of zij het beste kan leren. Je moet daarom de kinderen ook de ruimte geven om zelf hun leervoorkeur te laten toepassen. - Differentiëren in tempo en leertijd. Kinderen die snel nieuwe dingen oppikken en begrijpen hoeven niet de hele instructie mee te doen, maar maken alleen de kernopdrachten om vervolgens werk te maken op hun eigen niveau. De zwakkere leerlingen geef je meer tijd om het denkproces te activeren en vervolgens ook de opdrachten te kunnen maken. - Differentiëren in huiswerk. Je kunt ook differentiëren door verschillende huiswerk opgaves aan te bieden. Zo kan je voor de zwakkere kinderen opdrachten geven die te maken hebben met de volgende lessen. Hierdoor hebben ze al enige voorkennis op de stof (pre-teaching). En je geeft vervolgens de sterkere leerlingen opgaves op een hoger niveau, zodat de kinderen worden uitgedaagd en blijven ontwikkelen. - Differentiëren op interesse. Je kunt differentiëren in de interesses van de leerlingen. Je kunt ze opdrachten laten maken met een zelfgekozen onderwerp of ze binnen een bepaald onderwerp laten kiezen tussen verschillende opdrachten die op verschillende niveaus zijn. Differentiatie is niet een eenvoudig trucje dat je toepast. Het vraagt meer van een docent: het gaat om het bewust en doelgericht aanbrengen van verschillen in de manier waarop je leerlingen en klassen benadert. Docenten zullen zelf actief hun programma, methodes, bronnen en leeractiviteiten aan moeten passen aan de diverse behoeftes van de leerling. (Tomlinson & Imbeau, 2010).

5 Interpersoonlijk competent Formeel de leiding over een groep hebben wil nog niet zeggen dat je ook daadwerkelijk de leider van die groep bent. (Wiertzema & Jansen, 2011) Als je de leerling tegemoetkomt in zijn basisbehoefte (competentie, relatie en autonomie) zal de leerling meer tegemoetkomend naar de leerkracht zijn. Als jij laat zien dat je de leerling kunt beschermen en een veilige, positieve sfeer versterkt in de klas lukt het leidinggeven beter. (Förrer & Schouten, 2011) Daarnaast is belangrijk dat je weet hoe je leiding moet geven. Soms heb je de aandacht van een volledige groep en één leerling is met iets anders bezig. Enkele seconden oogcontact maken kan dan voldoende zijn om de leerling weer bij de les te betrekken, zonder dat je de les hoeft stil te leggen. Of even langslopen en de leerling aantikken op zijn schouder, dit kan ook een signaal aan de leerling geven dat hij zich weer op de les moet richten. Het is vervolgens ook belangrijk dat je bekijkt waar de groep behoefte aan heeft. Heeft de groep veel regels en structuur nodig of heeft de groep juist samenwerkingsoefeningen nodig? Hierop kun je leidinggevend gedrag afstemmen. Bij leidinggeven is goede communicatie belangrijk. Denk aan initiatieven nemen, het volgen in communicatie, laten zien dat je de leerling hoort, instemmend benoemen en zorgen voor een beurtverdeling. Een leerkracht geeft volgens Leren op de werkplek leiding als hij actief is in het zelf initiatieven nemen, benoemen wat er gebeurt en wat hij doet, voorstellen doen, plannen maken en oplossingen zoeken. (Bosch & Jansen, 2009) Om leiding te geven helpt het ook om te weten waar jij staat in de roos van Leary, welk gedrag vertoon jij en welke rol neem je aan? Welke rol wil je aannemen en welk gedrag hoort daarbij? Welk gedrag roept jouw rol op bij de kinderen? (Wiertzema & Jansen, 2011) Het is belangrijk om realistische eisen te stellen aan de leerlingen. Niet ieder kind is het zelfde en kan dus ook niet dezelfde eisen behalen. Als leerkracht moet je weten waar een kind staat en hierdoor dus ook realistische eisen te stellen voor de verschillende kinderen die ook daadwerkelijk behaald kunnen worden. Om te leren is het nodig dat kinderen zich prettig en veilig voelen in de groep (Förrer & Schouten, 2011). Het gevoel van welbevinden is hierbij dus van belang. Kinderen die een hoge mate van welbevinden hebben, zitten goed in hun vel en leren gemakkelijker dan kinderen die een lage mate van welbevinden hebben. Je kunt aan de volgende signalen zien of een kind goed in zijn vel zit: - Openheid en ontvankelijkheid: het kind maakt gemakkelijk contact met anderen, is nieuwsgierig en wil nieuwe situaties graag verkennen. - Flexibiliteit: het kind past zich gemakkelijk aan en aarzelt niet of nauwelijks als het zich op een nieuwe situatie moet oriënteren. Probleempjes lost het kind zelf op. - Zelfvertrouwen: het kind toont zich zelfverzekerd. Het neemt initiatieven en laat zich niet zo gauw uit het lood slaan als iets mislukt. - Weerbaarheid: het kind komt voor zichzelf op en voor zijn belangen op als dat nodig is. - Vitaliteit: het kind straalt energie en levenslust uit. - Genieten: het kind is ontspannen en geniet van de goede en leuke dingen die het meemaakt. Als het kind een van of al deze signalen niet laat zien, zit het kind niet goed in zijn vel. Hier kun je dan over in gesprek gaan met hem, indien hij daar voor in is. Dit kan heel goed met behulp van een spel of een tekenactiviteit. Het kind is afgeleid en je kunt een gesprek opbouwen naar wat jij te weten wilt komen. Het kind kan een dag niet fit zijn of door een thuisprobleem een paar dagen minder zelfverzekerd zijn. Laat in elk geval merken dat je open staat voor de kinderen en dat je bereikbaar voor ze bent.

6 Pedagogisch competent Je kan de verschillen tussen kinderen benutten kun je didactische werkvormen inzetten. De ene leerling verwerkt de stof beter als de stof wordt aangeboden via een discussie, de andere via zelfwerkzaamheid en weer een andere via docerend onderwijs. Je speelt op deze manier goed in op de verschillen tussen leerlingen op het gebied van leerstijl. Door didactische werkvormen in te zetten speel je ook in op de verschillen tussen leerlingen op het gebied van motivatie. Door af en toe een nieuwe en passende werkvorm te gebruiken kun je leerlingen motiveren om met de stof om te gaan. (Hoogveen & Winkels, 2009) Samenwerken is een belangrijke vaardigheid die leerlingen nodig hebben om goed te kunnen functioneren in de samenleving. Coöperatief werken is een goede manier om deze vaardigheid in de praktijk te oefenen. Al in de kleutergroepen kan worden begonnen met coöperatieve werkvormen. Leerlingen leren met en van elkaar. Leerlingen die coöperatief leren, werken op een gestructureerde manier samen in kleine, veelal heterogeen samengestelde groepen. De achterliggende gedachte is dat kinderen niet alleen leren van de interactie met de leerkracht, maar ook van de interactie met elkaar. De leerlingen zijn actief met de leerstof bezig, ze praten er met elkaar over, waardoor de inhoud van de stof meer betekenis voor hen krijgt. Door de samenwerking in een groepje, ontwikkelen leerlingen ook samenwerkingsvaardigheden. Sterker door verschillen binnen coöperatief leren kunnen verschillen tussen leerlingen benut worden: De sterke leerlingen zijn model voor de zwakkere leerlingen en helpen hen. Op hun beurt krijgen de sterke leerlingen meer inzicht in de leerstof door de uitleg die ze aan anderen geven. Door samen te werken, leren de leerlingen in een groep elkaar beter kennen. Er ontstaat een klimaat in de klas waarin leerlingen elkaar waarderen, begrip voor elkaar hebben en bereid zijn elkaar te helpen. Om een situatie te schetsen waarbij verschillen tussen leerlingen benut worden, kun je coöperatieve werkvormen inzetten. Kinderen kunnen dan veel leren van elkaar. De een zal beter zijn in het een, de ander in het ander. Ze leren zo veel van elkaar. De sterkere kinderen leren ontzettend veel van andere kinderen helpen en uitleg geven over verschillende onderwerpen. Om ervoor te zorgen dat je goed bereikbaar en beschikbaar voor vragen en opmerkingen bent, moet je een open houding hebben. Dit doe je door recht op te staan/zitten, je armen naast je lichaam te hebben en niet voor je buik te houden. Een open houding zegt het eigenlijk al: als je alles gesloten houdt, dus je hebt je armen voor je buik, hangt veel met je schouders voorover, hebt je benen strak over elkaar, dan heb je geen open houding. Door recht op te staan, je schouders laag te houden, et cetera spreek je non-verbaal uit dat je open staat voor de ander. Verder moet je goed luisteren en oprecht reageren op wat kinderen vertellen. Als je dit niet doet zullen kinderen minder snel terug komen naar je. Als ze merken dat ze iets hebben aan het gesprek of het antwoord op de vraag, zullen ze eerder terug komen om opmerkingen uit te spreken en vragen te stellen. (Donders, 2008) Inhoudelijk en didactisch competent Om leerlingen iets te kunnen leren moet je weten wat de beginsituatie is van de leerlingen. Hier kun je als leerkracht op inspelen. Als de leerlingen niet weten wat een breuk is, kun je ze moeilijk een opdracht geven als vermenigvuldigen met breuken. Hebben de leerlingen meer tijd nodig voor het ene en minder tijd nodig voor het andere, dan moet je als leerkracht hier rekening mee kunnen houden in de tijdsplanning. Het kan ook zijn dat het ene niveau- groepje meer tijd nodig heeft dan het andere niveau- groepje. De leerkracht moet ervoor zorgen dat het groepje dat extra tijd nodig heeft dit krijgt en het groepje dat de opdracht makkelijk binnen de tijd afkrijgt, extra werk krijgt. Leerlingen moeten zelf verantwoordelijk worden. Als leerkracht kun je leerlingen verantwoordelijkheid geven door het werk en de manier van werken te bespreken. Leerlingen krijgen zo zelf inzicht in hoe ze het beste kunnen werken en wat ze misschien

7 anders kunnen/ willen doen. Een leerkracht moet op meerdere manieren kunnen uitleggen omdat leerlingen soms meerdere manieren aangereikt moeten krijgen. Bijvoorbeeld voor een rekensom. Als een leerling er echt niet uitkomt, moet je als leerkracht met een andere rekenmanier kunnen komen. Deze manier is misschien voor de leerling makkelijker of duidelijker. Organisatorisch competent Hierbij is het van belang dat je sensitieve responsiviteit laat zien. Met sensitiviteit bedoelen we hier dat je signalen en initiatieven van leerlingen ziet. Met responsiviteit bedoelen we dat je, als leerkracht, kunt reageren op dat wat je ziet. Wanneer je sensitieve responsiviteit laat zien, zullen de kinderen zich gezien en gewaardeerd voelen. Dit zorgt ervoor dat de leerlingen zich verantwoordelijk gaan voelen. Wanneer je merkt dat een leerling afhaakt, kan je gebruik maken van een alertheidsignaal. Dit kan het noemen van zijn naam zijn, maar in sommige gevallen is een kort moment van oogcontact al genoeg. Op deze manier kan je de leerlingen weer richten op de taak. Mocht dit niet werken, dan kan je altijd nog de plaats van de leerling of jezelf veranderen, zodat je makkelijker contact krijgt met deze leerling. De kinderen kan je ook een verantwoordelijk gevoel geven door het zelfstandig werken te bevorderen, het snel nakijken en feedback geven, en door de leerlingen te laten reageren op elkaar. Tijdens de les kunnen er allerlei onverwachtse gebeurtenissen plaatsvinden. Er kan bijvoorbeeld een ruzie plaatsvinden, een leerling kan ziek worden, het digibord werkt niet, etc. Hier moet je als leerkracht goed op inspelen. Wat vind ik belangrijk? Wat moet er gebeuren? Hoe ga ik het doel van deze les behalen? Stel prioriteiten in wat er moet gebeuren. En zorg ervoor dat je je tijd op een juiste manier indeelt, zodat iedereen de kans krijgt zijn werk af te maken en er geen leerlingen zijn die zich gaan vervelen. Door lesovergangen soepel te organiseren zorg je ervoor dat er genoeg tijd overblijft om de dagplanning aan te houden. Als de overgangen telkens lang duren, houdt je minder tijd over voor de belangrijke lessen. Door de kinderen ook te belonen met bijvoorbeeld een spelletje kun je ze motiveren om snel hun spullen op te ruimen en klaar te gaan zitten voor de volgende les. Hierdoor heb je een georganiseerde dag zonder stress van de tijd. Het is van belang dat er voldoende afwisseling is in didactische werkvormen. Op deze manier houd je de aandacht van de leerlingen er goed bij. Denk hierbij aan een afwisseling tussen doe-activiteiten, samenwerkingsopdrachten en zelfstandig werken. Zorg ervoor dat de materialen en leermiddelen, die je bij je les gebruikt, passen bij de les.wanneer je bijvoorbeeld een taalles geeft, kan je gebruikmaken van boeken, symboolkaarten van letters bij kleuters en voorwerpen die passen bij het verhaal of de les. Leervragen - Op welke manier kan ik het beste leidinggeven aan mijn stageklas? - Welke vormen van lesgeven past het beste in mijn stageklas? - Hoe kan ik ervoor zorgen dat het rustig is tijdens het zelfstandig werken? - Hoe houd ik alle kinderen betrokken tijdens de lessen?

8 Praktische verdieping Op stage wil ik verschillende activiteiten uitvoeren om antwoord te krijgen op mijn leervragen en uiteindelijk om mijn leerdoelen te behalen. Ik heb in de vorige periode al verschillende soorten lessen gegeven, maar ik wil nu ook wel lesgeven in andere vakken, zoals aardrijkskunde, geschiedenis en drama. Ook ga ik kringgesprekken en één-op-één gesprekken te voeren met leerlingen voor de communicatie trainingen van Frans. Hierdoor wil ik feedback verzamelen van mijn coach maar ook van de leerlingen zelf. Aan de hand van het lesgeven wil ik mijn lessen aanpassen naar de behoefte van de kinderen. Voor de verslagen van de Pabo moeten we ook veel verschillende soorten lessen geven zoals erfgoed en Engels.Mijn doelen van deze periode wil ik behalen aan de hand van filmpjes, feedback van mijn coach verzamelen, lessen geven en door gesprekjes voeren met de leerlingen. Ook wil ik de eerste twee assessments halen in deze derde periode. Bewijzen De feedback wil ik gaan verzamelen aan de hand van feedback formulieren. Bij elke les of activiteit maak ik een feedback formulier waar ik in vraag of ik me goed voorbereid heb, wat goed ging en wat minder goed ging. Ook vraag ik aan mijn stagecoach hoe de gekoppelde indicatoren voorbij zijn gekomen in mijn les. En tot slot de adviezen die mijn coach mij wilt meegeven om aan te werken en waar ik de volgende keer aan moet denken. Naast de feedback van mijn coach ga ik ook video opnames maken van mezelf. Dit is goed om zelf te reflecteren op mijn gegeven les en om feedback te ontvangen van mijn medestudenten. Planning Ik heb verschillende activiteiten die ik moet uitvoeren op stage. Aangezien ik per week met mijn coach bespreek wat ik ga doen, heb ik geen vaste planning voor wat ik elke week precies ga doen, heb ik hieronder alle activiteiten neergezet die ik in deze periode wil gaan uitvoeren in mijn stageklas. Voor de module erfgoed moet ik twee lessen geven. De eerste erfgoed les over aardrijkskunde en geschiedenis geef ik 27 maart. Die week daarop wil ik de tweede erfgoed les geven over bevo. Naast deze verplichte lessen ga ik ook mijn eigen lessen geven. Ik moet ook een keer dit school jaar een gymles geven aan groep 1/2. Een aantal van mijn lessen moet ik gaan filmen, maar dat bespreek ik eerst met mijn coach. Met de gesprekken voor thema 2 ben ik al goed op weg. Ik ga er nog een aantal filmen en dan vraag ik het toelatingsportfolio aan bij mijn tutor. Ook wil ik in deze periode assessment thema 1 afronden. Ik heb hier al een les voor gefilmd, maar daar was ik niet helemaal tevreden over. Daarom ga ik dit even over nieuw doen.