SOLABIO. Onderzoek naar de landbouweffecten van aangepast (akker)randenbeheer in functie van akkervogelbescherming. Eindverslag onderzoek

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "SOLABIO. Onderzoek naar de landbouweffecten van aangepast (akker)randenbeheer in functie van akkervogelbescherming. Eindverslag onderzoek 2010-2011"

Transcriptie

1 SOLABIO Onderzoek naar de landbouweffecten van aangepast (akker)randenbeheer in functie van akkervogelbescherming Eindverslag onderzoek Michaël Cassaert, Alfons Ver Berne, Liesbeth Vogels, Serge Wauters Katholieke Hogeschool Kempen vzw Departement Agro en Biotechniek Geel Kleinhoefstraat 4, 2440 Geel, +32 (0) , fax +32 (0) ,

2 1

3 2 INHOUDSOPGAVE INHOUDSOPGAVE... 2 INLEIDING ACHTERGRONDINFORMATIE Onkruiden Wat zijn onkruiden? Wat zijn de nadelige effecten van onkruiden? Hoe verspreiden onkruiden zich? Insecten Insectbiotopen De relatie tussen planten, plaaginsecten en nuttige insecten Wilde planten als voedsel leveranciers voor nuttige insecten Een kweekbodem voor nuttige insecten Parasitoïden Predatoren Impact van een akkerrand op de teelt Positieve invloeden van een akkerrand op de teelt Negatieve invloeden van een akkerrand op de teelt Financiële invloed van een akkerrand MATERIAAL EN METHODE Doelstellingen Situering akkerranden en veldopnames Akkerranden: type, aanleg en beheer Ligging Samenstelling van de ingezaaide mengsels Aanleg akkerrand Saffraanberg Onkruiden: proefopzet Opnamemomenten Locaties per perceel en werkwijze Onderzoeksvraag 1: invloed van tijdstip van opname en afstand tot de rand Onderzoeksvraag 2: similariteit Insecten: proefopzet Opnamemomenten Locaties per perceel en werkwijze Plaagsituatie Plaagsituatie RESULTATEN EN DISCUSSIE Armenberg Akkerrand Akkerrand Onkruiden Onkruiden Similariteit Similariteit Insecten Discussie insecten... 51

4 3 3.2 Engelmanshoven Akkerrand Akkerrand Onkruiden Onkruiden Similariteit Similariteit Insecten Discussie insecten Ovelingen Akkerrand Akkerrand Onkruiden Onkruiden Similariteit Similariteit Insecten Discussie insecten Hooibos Akkerrand Akkerrand Onkruiden Onkruiden Similariteit Similariteit Insecten Discussie insecten Saffraanberg Akkerrand Akkerrand Onkruiden Onkruiden Similariteit Similariteit Insecten Discussie insecten Discussie resultaten onkruiden 2010 en Discussie resultaten kruipende en vliegende insecten 2010 en Conclusies voor het beleid MONITOREN VAN BEDRIJFSECONOMISCHE EFFECTEN VAN EEN AKKERRAND Inleiding Doelstelling Werkwijze Gegevens deelnemende bedrijven Resultaten algemeen Effecten akkerranden op gewassaldi Uitgaven akkerrand Vergoeding akkerranden Saldo akkerranden Resultaten diverse teelten Wintertarwe

5 Resultaten cichorei Resultaten suikerbiet Snijmaïs Korrelmaïs Vlas Zomertarwe Wintergerst Aardappelen Peen Resultaten over de duur van een beheerovereenkomst Inleiding Teelrotatie: suikerbieten wintertarwe wintergerst suikerbieten wintertarwe Teeltrotatie: suikerbieten wintertarwe aardappelen suikerbieten wintertarwe Teeltrotatie: suikerbieten wintertarwe wortelen suikerbieten wintertarwe Teeltrotatie: korrelmaïs wintertarwe aardappelen wortelen suikerbieten Teeltrotatie: suikerbieten cichorei wintertarwe wortelen wintertarwe Teeltrotatie: suikerbieten cichorei wintertarwe snijmaïs wintertarwe Besluit Algemene conclusies en aanbevelingen voor het beleid LITERATUURLIJST LIJST MET FIGUREN, TABELLEN EN AFBEELDINGEN BESLUIT BIJLAGE 1: STEEKKAARTEN NUTTIGE INSECTEN BIJLAGE 2: AANLEG VAN EEN AKKERRAND

6 5 INLEIDING Sinds 1 januari 2000 kunnen landbouwers op vrijwillige basis beheerovereenkomsten sluiten. In ruil voor het naleven van bepaalde voorwaarden krijgen ze jaarlijks een vergoeding. De maatregelen worden gefinancierd door de Vlaamse overheid en Europa. Het grootste deel van deze overeenkomsten valt onder de noemer agrarisch natuurbeheer. De laatste jaren worden er regelmatig studies gepubliceerd betreffende de impact van deze beheerovereenkomsten naar biodiversiteit. De studie van het INBO ikv mid term evaluatie effecten van agro milieumaatregelen op de biodiversiteit was de eerste wetenschappelijke studie die effecten van BO s op biodiversiteit bekeek. Deze opdracht zal verdergezet worden in Er is echter nog onvoldoende wetenschappelijk bewijs dat BO s in Vlaanderen een positief effect hebben op agro natuur, hoewel op het terrein dit door o.a. bedrijfsplanners en biologen van VLM wel wordt ervaren. Dit is dan ook nog steeds een grote kritiek van de natuursector op het vergoeden van landbouwers voor agro natuurmaatregelen. Over de impact van voorgenoemde beheerovereenkomsten op de teelt en de algemene bedrijfsvoering (positief of negatief) is spijtig genoeg heel wat minder gepubliceerd. Nochtans wordt er een tot op de euro precieze vergoeding uitgekeerd aan de betreffende landbouwer. Deze vergoeding heeft als doel de extra inspanningen en eventuele verliezen te compenseren. Deze studie is dan ook uitgevoerd om juist deze impact op de teelt en bedrijfsvoering na te gaan. Het engagement dat uitgaat van de landbouwer is nochtans van cruciaal belang om de gevolgen van agrarisch natuurbeheer in te schatten op de bedrijfsvoering en dit zowel in positieve als in negatieve zin. Daarom is het belangrijk om na te gaan welke impact de aanleg van een akkerrand heeft op de bedrijfsvoering van de landbouwers. Dit kunnen we onderzoeken door enkele factoren en effecten na te gaan vanuit de rand zoals onkruiddruk en schadelijke en nuttige dieren in de rand, naar de teelt. Het demonstratieproject onderzoek naar de landbouweffecten van aangepast (akker)randenbeheer in functie van akkervogelbescherming wil dan ook een objectief beeld geven van de landbouweffecten van stroken voor akkervogels en/of stroken voor erosie. Het project onderzoek naar de landbouweffecten van aangepast (akker)randenbeheer in functie van akkervogelbescherming hoort binnen de Vlaamse SOLABIO- projecten thuis onder de thematische hefboom BoerENnatuur. De geselecteerde proefpercelen liggen allen in het landschapstype grootschalig agrarisch landschap. We benadrukken dat, gezien de korte looptijd van het project en de grote variatie aan proefpercelen, de nadruk bij dit project eerder ligt op de demonstratiewaarde. Daarom werd er een demodag voorzien voor landbouwers en geïnteresseerden tijdens de looptijd van dit project. Zowel de informatieve als de sensibiliserende rol van een demodag mag niet onderschat worden, aangezien een correcte informatieoverdracht naar landbouwers cruciaal is bij een gevoelig thema zoals agrarisch natuurbeheer.

7 6 Dit naslagwerk bestaat uit 4 grote delen. In het eerste deel zeggen we kort iets over onkruiden en insecten. Daarnaast geven we weer welke impact te verwachten is van een akkerrand op het teeltgewas. In het tweede deel geven we een overzicht van de verschillende testen die uitgevoerd zijn gedurende de looptijd van het project. In een derde deel gaan we dieper in op de resultaten. In een vierde deel bespreken we het financiële luik en gaan we na of de uitgekeerde beheerovereenkomst voor akkerranden alle kosten van aanleg en onderhoud voldoende dekt. In de bijlage vind je meer informatie over de aanleg van een akkerrand en de nuttige insecten die kunnen voorkomen in de teelt. Met dank aan Eugène Stassens voor de telling en determinatie van de kruipende insecten gedurende het eerste opnamejaar.

8 7 1 ACHTERGRONDINFORMATIE 1.1 Onkruiden Wat zijn onkruiden? Het begrip onkruid is een subjectief geladen begrip. Alle niet houtige planten zijn kruiden. Het begrip onkruid wijst op de appreciatie die wordt gegeven aan een bepaalde groep van planten. We geven hier aan dat we in de volgende teksten zullen spreken over onkruiden indien we te maken hebben met planten in de teelt andere dan de teeltgewassen. Onkruiden zijn typische pioniersgewassen die best gedijen in situaties met veel verstoring. Om zich na vestiging op een open plek te kunnen handhaven hebben onkruiden een relatief open ruimte nodig in de vorm van onbedekte bodem. Door successie evolueert een pioniersvegetatie van nature naar een competitieve vegetatie met een tussenfase bestaande uit een groot aandeel aan grassen. (Booij, K., & Van der Weide, R. (2005). Een andere kijk op onkruid: interacties tussen onkruidbeheer, onkruid, plagen en natuurlijke vijanden. Wageningen: Plant Research International.) Wat zijn de nadelige effecten van onkruiden? Om diverse redenen worden onkruiden in de teelt als ongewenst beschouwd. Volgens Stryckers (1990) kunnen onkruiden leiden tot een sterke opbrengstvermindering. Zowel ondergronds als bovengronds is er een sterke concurrentie voor hulpbronnen. De factoren licht, water en nutriënten spelen een cruciale rol bij de primaire productie zowel wat betreft de onkruidgroei als de gewasgroei. De schade die hierdoor ontstaat, is sterk afhankelijk van het concurrentievermogen van het gewas. Granen zijn een voorbeeld van een sterk concurrentiekrachtig gewas waar onkruiden slechts beperkt directe concurrentieschade opleveren. (D Haene K., Laurijssens G., Van Gils B., De Blust G. & Turkelboom F. (2010). Agrobiodiversiteit. Een steunpilaar voor de 3de generatie agromilieumaatregelen?; Rapport van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) i.s.m. het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO). I.o.v. het Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie. INBO.R ; Strijckers J., 1990, handboek onkruidkunde, PUDOC, Wageningen) Hoe verspreiden onkruiden zich? Onkruiden kunnen zich van buiten de teeltpercelen op verschillende manieren introduceren in de teelt. De dispersiecapaciteit van de onkruiden speelt hierbij een zeer grote rol. Lichte zaden kunnen via de wind verspreid worden maar zaden kunnen

9 8 zich eveneens via water, dieren en de mens verspreiden. Ook is het mogelijk dat zaden actief door de onkruidplanten weggeschoten worden. De niet beteelde akkerranden kunnen in die zin mogelijk als een bron van onkruidzaden aanzien worden. De overblijvende (competitieve) soorten zijn voor hun verspreiding soms van hun zaadproductie afhankelijk maar meestal is vooral de vegetatieve reproductie van belang. De onmiddellijke akkerrand tegen de teelt aan kan bij deze groep van planten zorgen voor onkruiden in de teelt door vegetatieve verbreiding. We benadrukken dat zaden van éénjarige soorten soms meerdere jaren in de bodem kunnen overleven door de vorming van een zaadbank. Een landbouwer heeft dan ook vooral te maken met onkruiden die kiemen uit de zaadbanken en vegetatieve verbreiding van de aanwezige planten. Onder reguliere herbicidenbehandeling is er slechts een kleine groep hardnekkige onkruiden die steeds terugkomen en voor problemen kunnen zorgen. Melganzevoet (Chenopodium album) is een voor de hand liggend voorbeeld van voorgenoemde bewering. (Scheepens P., Groeneveld R. & Riemens M. (2004). Plant Research International (PRI), Wageningen; D Haene K., Laurijssens G., Van Gils B., De Blust G. & Turkelboom F. (2010). Agrobiodiversiteit. Een steunpilaar voor de 3de generatie agromilieumaatregelen? Rapport van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) i.s.m. het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO). I.o.v. het Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie. INBO.R ; Punten en Lijnen in het landschap. Hermy, M. & De Blust, G Stichting Leefmilieu, Schuyt & Co, 263pp.) 1.2 Insecten Insectbiotopen Planten, insecten en dieren mogen we niet elk als iets afzonderlijk bekijken. Ze maken allen deel uit van een ingewikkelde onderlinge wisselwerking. In één woord samengevat als 'ecosysteem'. Elke verandering die er plaatsvindt, heeft een invloed op het ecosysteem. Bijvoorbeeld, als bladluizen van uit een akkerrand in het aangrenzend gewas terechtkomen, dan zullen ze vroeg of laat gevolgd worden door een grote diversiteit aan soorten, die voordien in de akkerrand met deze bladluizen verbonden waren. Dit zijn onder andere de natuurlijke vijanden van de bladluis (Aphidoidea) zoals de lieveheersbeestjes (Coleoptera), de gaasvliegen (Chrysopidae), zweefvliegen (Syrphidae) en sluipwespen (Ichneumonidae). Deze migraties gebeuren vanuit de rand naar de teelt, maar ook omgekeerd. Omdat vele randen, overhoekjes, en kleine landschapselementen zoals houtkanten, heggen en hagen door ruilverkavelingen en schaalvergrotingen verdwenen zijn, is de diversiteit aan fauna en flora in het agrarisch gebied sterk afgenomen. Het ecosysteem is ontwricht en hierdoor moeten we steeds met meer en krachtigere chemische middelen ingrijpen.

10 9 Zoals de zaken er vandaag op Europees niveau voorstaan wat betreft het gebruik van pesticiden, is het aangewezen om de diversiteit in het agrarisch gebied opnieuw te herwaarderen. Het aanbod gewasbeschermingsmiddelen dat in de toekomst de landbouwer ter beschikking staat zal blijvend inkrimpen. Daarenboven zullen de normen naar het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen steeds verstrengen door residuproblematiek en milieuproblematiek De relatie tussen planten, plaaginsecten en nuttige insecten Planten kunnen zich op verschillende manieren beschermen tegen plaaginsecten. Eén van de meest opmerkelijke mogelijkheden is de aanmaak van chemische afweerstoffen. De aanwezigheid van een afweerstof voorkomt de vraat door plantetende insecten en dieren. Een aantal insecten en dieren hebben zich in de loop der tijd aan het gif kunnen aanpassen omdat ze een tegengif kunnen produceren. Net zoals insecten resistentie kunnen opbouwen tegen chemische bestrijdingsmiddelen. De gifstoffen vormen dus een effectieve bescherming tegen onaangepaste insectensoorten, maar kunnen een omgekeerd effect hebben op de aangepaste soorten. Een mooi voorbeeld hiervan is de familie van de kruisbloemigen. Omwille van hun typische afweerstoffen, vinden we op deze groep van planten zeer typerende insecten terug zoals de melige koolluis (Brevicoryne brassicae) en de koolvlieg (Delia radicum syn. Delia brassicae en Delia floralis). De meeste andere plaaginsecten komen niet voor op deze planten. De wetenschap vermoedt dat een aanpassing aan een hoog gehalte van de ene stof gepaard gaat met een verminderde tolerantie tegen een andere gifstof. Dit zou de sterke specialisatie (afhankelijkheid) van een aantal insecten kunnen verklaren op bepaalde planten. Omwille van deze eigenschappen kunnen sommige planten bijzonder interessant zijn om ze te gaan gebruiken als kweekruimte. Deze specifieke bladluizen en bladvlooien (Psyllidae) zijn niet schadelijk voor onze gewassen maar trekken vele nuttige insecten aan die zich hierop kunnen ontwikkelen en vermeerderen. Deze techniek zouden we ook in openlucht kunnen toepassen, omdat vele inheemse planten zoals els (Alnus), wilg (Salix) en es (Fraxinus excelsior) een zeer specifieke insecten fauna hebben. Als we deze kruiden, struiken en bomen in de nabijheid van onze cultuurgewassen zetten, dan zouden we beschikken over een eenvoudige wijze van biologische bestrijding, ware het niet dat de natuur veel complexer is dan dit Wilde planten als voedsel leveranciers voor nuttige insecten Nuttige insecten zijn insecten die schadelijke insecten als prooi of als gastheer hebben. Het zijn meestal de larven van de nuttige insecten die het grootste aantal schadelijke insecten verdelgen. Het leven van de volwassen insecten is voornamelijk gericht op de voortplanting. De meeste volwassen nuttige insecten, maar ook sommige larven, zijn naast de dierlijke voeding ook afhankelijk van plantaardige voeding, zoals nectar en pollen. Als we nuttige insecten willen aantrekken, dan zullen we er voor moeten zorgen dat al

11 10 deze voedselbronnen aanwezig zijn. Ontbreekt er één van deze dan kunnen de nuttige insecten zich niet optimaal ontwikkelen en zullen ze migreren naar andere plaatsen. Omdat nuttige insecten voorkomen van vroeg in de lente tot het einde van de herfst (sommige blijven zelfs gedurende de winter actief), moeten we dus gedurende het hele jaar in hun behoeften trachten te voorzien. De aanwezigheid van nuttige insecten is grotendeels afhankelijk van de beschikbaarheid aan wilde planten in de onmiddellijke omgeving van het perceel. Deze kruiden zijn immers een belangrijke bron van voedsel. Pollen en nectar zijn vaak de enige voedingsbron van volwassen insecten zoals de zweefvliegen, de sluipwespen en de gaasvliegen. Bovendien dienen deze kruiden als gastplanten voor bladluizen en andere insecten, die onontbeerlijk zijn voor lieveheerbeestjes en andere nuttige insecten. Kruiden dienen eveneens als biotoop voor verschillende soorten spinnen (Araneae). De kruiden zijn tevens een toevluchtsoord voor insecten tijdens de minder gunstige perioden van het jaar. Ondoordacht gebruik van herbiciden, fungiciden en insecticiden elimineert niet enkel de kruiden die concurreren met onze gewassen, maar ook de nuttige insecten omdat we ze van 'hun' kruiden beroven of rechtstreeks afdoden. Net zoals deze insecten samen met hun kruiden verdwijnen, kunnen we deze insecten opnieuw aantrekken door hun kruiden (op de akkerranden) opnieuw toe te laten. Om een ongecontroleerde toename van het aantal onkruiden en plaaginsecten te voorkomen, zullen we de kruidenberm met de nodige kennis van zaken moeten beheren Een kweekbodem voor nuttige insecten Sommige insekten kunnen een predatie- effect uitoefenen op voor de teelt schadelijke insecten. We spreken hier van een biologische gewasbescherming. Een grondige kennis van de levenscyclus van de plaag en mogelijke waardplanten zijn onontbeerlijk. Bij de aanleg van een kruidenberm gaan we naast de nuttige insecten ook insecten aantrekken die een plaag kunnen vormen op deze kruiden. Wanneer deze plaaginsecten niet schadelijk zijn voor onze teelt dan hebben we een goede kweekbodem voor onze nuttige insecten. Indien we bepaalde kruiden toelaten die plaaginsecten aantrekken die ook onze gewassen kunnen aantasten, dan veroorzaken we problemen. We moeten dus ook kennis vergaren over de ziekten en de plagen van een 'aantal' wilde planten. Welke kruiden u uiteindelijk gaat gebruiken is uiteraard afhankelijk van uw teelt. Het aantal insecten dat voorkomt op een kruid, hangt af van het soort kruid: - op vlas en de gewone smeerwortel komen zéér weinig individuen voor, minder dan 15/m²; - op boerenwormkruid, koolzaad en de grote klaproos kunnen zéér veel individuen voorkomen, soms zelfs meer dan 500/m². Voor de meeste kruiden ligt het tussen de 100 en 300 individuen/m². Hiervan zijn ongeveer 65% (tussen de 45% en 80%) plantenetende (phytofage) insecten, de overigen zijn overwegend predators of parasitoïden van deze phytofagen.

12 Parasitoïden Sluipwespen Het merendeel van de parasitoïden zijn sluipwespen. Sluipwespen komen veel voor op Papilionaceae, meestal van de onderfamilie van de Asteraceae (composieten). Vele Brassicaceae (kruisbloemigen) lokken eveneens sluipwespen. Volwassen sluipwespen voeden zich voornamelijk met nectar en honingdauw. Ze bezoeken verscheidene soorten bloemen. Het zijn deze volwassenen die gastheren parasiteren, vooral bladluizen. De larvaire ontwikkeling gebeurt intern in de bladluis en een nieuwe sluipwesp komt tevoorschijn. Onbehandelde begroeiingen rond het perceel zoals akkerranden bieden aldus alternatieve gastheren aan. Dit betekent dat sluipwespen aanwezig blijven en van hier uit opnieuw de akkers intrekken wanneer nieuwe bladluisaantastingen ontstaan. Sluipvliegen Sluipvliegen (Tachinidae) kunnen we wel eens vinden op phacelia, gewone hennepnetel (Galeopsis tetrahit), luzerne, korenbloem, bernagie en koolzaad. Op deze kruiden kan men soms meer dan 40 parasitoide vliegen/m² aantreffen. (O.A. Clevering, G.K. Hopster, A.J.C.M. Van Beek, J. Spruijt en A.J. Visser. (2005). Natuurontwikkeling langs akkers. Evaluatie van zes jaar onderzoek naar het beheer van akkerranden en slootkanten op proefbedrijven. Wageningen UR.; Hopster, G.K., Visser, A.J., Beek A.J.C.M. (van 2002). Agrarisch natuurbeheer op proefbedrijven. Tussentijdse evaluatie PPO ; KVLT (2002). Biologische bestrijders rondom onze percelen. PCFRUIT Functionele biodiversiteit en ecologische maatregelen voor een duurzame landbouw.; Anoniem. Loopkevers: nuttige predatoren, indicatoren voor de biodiversiteit in een omgeving. Belgische Fruitrevue april 2005.) Predatoren Meer informatie over de nuttige insecten is terug te vinden in bijlage 1 (steekkaarten nuttige insecten) en in het document Achtergrondinformatie nuttige insecten. Lieveheersbeestje Lieveheersbeestjes komen voor op planten waar veel bladluizen zitten omdat zowel de kevers als hun larven zich voeden met bladluizen. Ook andere factoren hebben invloed op hun aanwezigheid. Aanvullende voedselbronnen zijn ook belangrijk zoals pollen en nectar. In het verleden zijn lieveheersbeestjes bestudeerd geweest naar de interactie tussen hen en verschillende planten. Lieveheersbeestjes blijken bepaalde voorkeuren en zelfs afkeur te hebben voor bepaalde planten. Enkele onaantrekkelijke planten zijn klavers (Trifolium), kleine pimpernel (Sanguisorba minor), glad walstro (Galium verum), wilde tijm (Thymus serpyllum) en de niet inheemse maar wel veel toegepaste groenbemester Phacelia (Phacelia tanacetifolia). Enkele zéér aantrekkelijke planten zijn de grote brandnetel (Urtica dioica), luzerne (Medicago sativa), middelste teunisbloem (Oenothera biennis), wilde peen (Daucus carota), witte krodde (Thlaspi

13 12 arvensi), korenbloem (Centaurea cyanus), gewone smeerwortel (Symphytum officinale) en stalkaars (Verbascum densiflorum). Loopkevers, weekschildkevers en kortschildkvers Algemeen komen loopkevers (Carabidae) enkel op het bodemoppervlak voor. Slechts een paar soorten (vb. Demetrias atricapillus en Dromius quadrimaculatus) kruipen het gewas in om zich daar te voeden met bladluizen. Regelmatig zijn ze te vinden in bernagie (blauwbekje, Borago officinalis), basterdklaver (Trifolium hybridum), witte klaver (Trifolium repens) en luzerne. Soms komen ze in deze kruiden zelfs in grote aantallen voor. Voor hen en de overige loopkevers zijn gewoon duizendblad (Achillea millefolium) en kamille (Matricaria) een aantrekkelijke overwinteringsplaats (ondergronds). Weekschildkevers (Cantharidae en Malachiidae) voeden zich voornamelijk met nectar en pollen van schermbloemigen zoals berenklauw (Heracleum sphondylium), peen en fluitekruid (Anthriscus sylvestris). Gaasvliegen De aanwezigheid van dit insect is vooral afhankelijk van de kruidlagen en bloemen in de onmiddellijke omgeving. Dit omdat de volwassenen zich voeden met nectar en pollen. Vanuit de akkerranden kunnen ze zich zeer snel verspreiden over het perceel als de bladluizen er zich vestigen. Het zijn vooral de vraatzuchtige larven die erg nuttig zijn als opruimers van bladluizen, in mindere mate van bladvlooien, schildluizen, mijten, eieren van vlinders en jonge rupsen. Gaasvliegen zouden bepaalde voorkeuren hebben voor de planten waarop ze hun eitjes willen afzetten. Behaarde en grote bladeren krijgen blijkbaar de voorkeur boven wasachtige of kleine bladeren. De Ruwbladigenfamilie (Boraginaceae) en de Papaverfamilie (Papaveraceae) blijken uitermate aantrekkelijk te zijn. De Lipbloemenfamilie (Labiatae), de Vlinderbloemenfamilie (Leguminosae) en de Apiaceae zijn ook aantrekkelijk maar in mindere mate. De overige plantenfamilies zijn weinig of geheel niet aantrekkelijk voor de eiafzet van de gaasvliegen. De volwassen groene gaasvliegen (Chrysoperla carnea) zijn betreffende hun voeding volledig aangewezen op pollen, nectar en honingdauw. Uit maag- en uitwerpselenonderzoek blijkt dat het merendeel van de pollen afkomstig is van Euphorbiaceae gevolgd door Poaceae, Salicaceae, Asteraceae en Apiaceae. Zweefvliegen Vrijwel alle bloemen met een platte, ondiepe en open vorm zijn aantrekkelijk voor zweefvliegen en dit omwille van hun korte zuigsnuit. Als wij ze gedurende hun ganse actieve periode willen aantrekken, dan zullen wij er voor moeten zorgen dat er van vroeg in het voorjaar, al vanaf eind februari tot laat in de herfst bloemen aanwezig zijn in de akkerranden. De volwassen zweefvliegen zijn volledig aangewezen op hun nectar en pollen. - maart, april: herderstasje (Capsella bursa-pastoris), akkerviooltje (Viola arvensis), witte krodde;

14 13 - mei, juni: herik (Sinapis arvensis), phacelia, raapzaad (Brassica rapa), margriet (Leucanthemum vulgare), zevenblad (Aegopodium podagraria), peen; - juli, augustus: korenbloem, akkermelkdistel (Sonchus arvensis), boekweit (Fagopyrum esculentum), gewone steenraket (Erysimum cheiranthoides), bernagie, middelste teunisbloem, pastinaak (Pastinaca sativa); - september, oktober: korenbloem, margriet, boerenwormkruid (Tanacetum vulgare), wilde cichorei (Cichorium intybus). Naast kruiden bezoeken ze ook vele struikachtige bloeiende gewassen. Het zijn de maden die polyfaag zijn, met een zeer duidelijke voorkeur voor bladluizen. Ze voeden zich met zeer vele bladluissoorten en met alle stadia zelfs de gevleugelde. De belangrijkheid als predator hangt af van jaar tot jaar, van het seizoen, de streek en vooral de onmiddellijke omgeving. Roofwantsen Hoewel roofwantsen voornamelijk in bomen en hagen voorkomen, kunnen we ze ook aantreffen op kruidachtige planten. Orius en Anthocoris soorten kunnen in perioden van schaarste overschakelen op pollen. De echte roofwantsen (Nabiidae) zijn regelmatig te vinden op koolzaad (Brassica napus), knopherik (Raphanus raphanistrum), bernagie, bastaard klaver en luzerne. De meeste roofwantsen zijn alleseteres, al blijken sommige een voorkeur te hebben voor een bepaalde prooi. Zowel volwassenen als larven, beter nimfen genaamd, doen aan predatie van insecteneieren, bladvlooien, bladluizen, mijten, galmuggen en andere insceten. 1.3 Impact van een akkerrand op de teelt We kunnen zowel een positieve als negatieve impact verwachten van de aangelegde randen op de bedrijfsvoering Positieve invloeden van een akkerrand op de teelt De positieve impact komt vanuit de hoek van de functionele agrobiodiversiteit. Nuttige insecten in akkerranden hebben zowel een predatie- als parasitisme effect op schadelijke insecten in de teelt, en helpen zo mee aan de natuurlijke plaagonderdukking in het gewas Negatieve invloeden van een akkerrand op de teelt Voor wat betreft de negatieve impact ligt de focus bij de proefopzet voornamelijk bij de te verwachten extra onkruidendruk maar ook bij de extra schade door onder andere knaagdieren bij iets ruigere stroken. Een voorbeeld van schadelijke impact door insecten zou de extra bladluizendruk kunnen zijn. Bladluizen kunnen

15 14 daarenboven als vector van virusziekten fungeren. Mogelijke gevolgen kunnen zijn: vergeling bij suikerbieten, dwergvergeling bij granen of tal van virussen in de pootaardappelenteelt Financiële invloed van een akkerrand De kosten en de baten van de stroken worden per situatie zo nauwkeurig mogelijk geraamd. Dit door kwantificering van twee belangrijke aspecten: de tijdsbesteding van de landbouwer aan de stroken en de nettowinst (of verlies) van de teelt. We stippen aan dat zowel de inzaai als het beheer van de rand een extra inspanning vragen. Te verwachten valt dat er zowel een positieve als negatieve impact kan zijn van de aangelegde akkerranden op de bedrijfsvoering. Bij wijze van voorbeeld zou er bij een grotere onkruidendruk vanuit de stroken een extra herbicidenbehandeling voorzien moeten worden. Bij een sterke predatie zou verwacht kunnen worden dat er minder inspanning in gewasbescherming geleverd moet worden. Een totale optelsom van voorgenoemde totale kosten en baten zou een reëel beeld moeten geven over de financiële impact van de akkerrand. Een vergelijking van deze optelsom met de vergoeding gekregen via de beheerovereenkomst, zal aangeven of een bijsturing van de subsidies nodig is.

16 15 2 MATERIAAL EN METHODE 2.1 Doelstellingen Het demonstratieproject onderzoek naar de landbouweffecten van aangepast (akker)randenbeheer in functie van akkervogelbescherming wil een objectief beeld geven van de landbouweffecten van stroken voor akkervogels en/of stroken voor erosie. De landbouw is heel belangrijk voor allerlei soorten vogels van de akkers. Het aanbod van graan en allerlei kruiden zorgt ervoor dat de vogels in de winter voldoende voedsel vinden. Maar door de schaalvergroting in de landbouw werd het landschap eentoniger, verdwenen nestmogelijkheden en is er minder voedsel beschikbaar. Om te overleven hebben akkervogels behoefte aan drie elementen in het landschap met name nestgelegenheid en dekking zoals grasstroken en niet bewerkte stroken, zomervoedssel in de vorm van insecten en zaden en wintervoedsel. De mogelijke gevolgen van de stroken op de teelt worden in een drieluik behandeld: 1. Inschatting van de impact van de stroken ten behoeve van akkervogels en/of erosie met betrekking tot de teelt in functie van de onkruiddruk; 2. Inschatting van de impact van de stroken ten behoeve van akkervogels en/of erosie met betrekking tot de teelt in functie van zowel vliegende als kruipende nuttigen; 3. Inschatting van de financiële gevolgen van deze stroken voor de landbouwer in kwestie. Naast voorgenoemd drieluik, uitgewerkt in dit rapport werd eveneens een demonstratiedag georganiseerd voor geïnteresseerde landbouwers en bedrijfsplanners. 2.2 Situering akkerranden en veldopnames De testcases zijn allemaal opgezet in een aantal actiegebieden gelegen in akkervogelkerngebied. De actiegebieden zijn gelegen in de grensregio Limburg/ Vlaams- Brabant in de driehoek Gelinden, Mechelen-Bovenlingen, Aalst. Een uitzondering hierop is het perceel gelegen aan het Hooibos in Goetsenhoven. De veldopnames van dit project zijn gestart in juni 2009 en liepen tot september Het eerste opnamejaar 2009 is omwille van de late opstart van het project gebruikt als testjaar om de methodiek voor dataverzameling in de percelen en in de randen uit te testen. Deze resultaten werden gebruikt om de methodiek bij te stellen voor de opnamejaren 2010 en 2011.

17 Akkerranden: type, aanleg en beheer In de akkerranden is de keuze naar inzaai vastgelegd door bijlage VI van het ministrieel besluit van 11 juni 2008 betreffende het sluiten van beheerovereenkomsten en het toekennen van vergoedingen ter uitvoering van Verordening nr. 1698/2005 in zake steun voor plattelandsontwikkeling. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen ingezaaide grasmengsels in het kader van beheerspakketten perceelsrandenbeheer of weidevogelbeheer enerzijds en anderzijds ingezaaide grasmengsels in het kader van beheerspakketten erosiebestrijding. Tot slot zijn er nog grasmengsels in het kader van akkervogelbeheer. De aanwezigheid van pollenvormende grassen kan zorgen voor een geschikte overwinteringsplaats voor natuurlijke vijanden (o.a. loopkevers) waardoor deze in het groeiseizoen meer aanwezig zullen zijn. De keuze voor pollenvormers met kruiden in eerste instantie is gekozen voor akkervogels. Pollenvormpers bieden akkervogels een goede vegetatie structuur voor nestgelegenheid en dekking. Zodenvormers worden in eerste instantie ingezaaid om gevolgen van erosie aan te pakken Zodenvormers kunnen de mobiliteit van potentieel interessante bodemfauna bemoeilijken. Inzaai van pollenvormers vergemakkelijkt de vestiging van kruiden mits er niet te dicht ingezaaid is geweest. Kruiden betekenen door hun nectar dan weer een meerwaarde voor aantrek van vliegende nuttigen. Er dient wel opgemerkt te worden dat het louter onoordeelkundig inzaaien van kruiden niet steeds leidt tot een toename aan nuttigen. De soortsamenstelling speelt hier een dubbele rol: zowel de soort in kwestie als het bloeitijdstip (en duur) zijn cruciaal. Het bloeitijdstip moet gelinkt zijn aan de levenscyclus van de nuttige in kwestie. Bovendien is er een verschil tussen de plantensoorten onderling wat betreft bereikbaarheid van de nectar. We merken op dat er bij de inzaai van zodenvormers vaak gebruik wordt gemaakt van Engels raaigras. Engels raaigras induceert door zijn hoge productie en snelle stikstofafvoer geschikte groeikansen voor kruiden die houden van iets schralere condities indien een frequent maaibeheer wordt toegepast. In het kader van dit project worden verschillende mengsels gebruikt in het kader van akkervogels of erosiebescherming. We merken op dat het beperkte aandeel aan kruidachtige planten in de randen een minder interessante uitgangssituatie is voor de aantrek van vliegende nuttige insecten. Naast het type ingezaaid mengsel, is de aanleg en bovenal de nazorg van cruciaal belang. Een allereerste keuze die gemaakt dient te worden is het zaaitijdstip. Zowel najaar als voorjaar komen in aanmerking indien de grond vorstvrij is. Om een voorsprong op ongewenste onkruiden voor het ingezaaide mengsel te realiseren kan er geopteerd worden voor inzaai in het najaar. Meer informatie over de aanleg, is terug te vinden in de bijlage (zie bijlage 2). Voor het onderdrukken van ongewenste onkruiden is vroeg genoeg klepelen aangewezen. Bovengenoemde stroken worden de eerste jaren meerdere malen per jaar gemaaid. Door verschraling kan de maaifrequentie na verloop van tijd teruggebracht worden tot minimaal twee keer per jaar op rijke leembodem. Belangrijk is dat het tijdstip van maaien wordt afgestemd op de broedperiode van akkervogels indien we te maken hebben met een gemengde grasstrook.

18 17 Ideaal zou zijn dat het maaisel enige tijd blijft liggen zodat de insectenfauna kan wegkruipen. Iets ruigere stukken zijn eveneens interessant als overwinteringplaats voor ongewervelden. Van stroken met een breedte breder dan de werkbreedte van de gebruikte machine zouden bijvoorbeeld de zone naast de teelt frequent gemaaid kunnen worden en de strook naast de perceelsscheiding (die dan ook buiten de werkbreedte valt) één keer per jaar Ligging Saffraanberg Armenberg Engelmanshoven Ovelingen Figuur 1: Ligging vier proefpercelen, omgeving Engelmanshoven - Gelinden

19 18 Hooibos Figuur 2: Liggen proefperceel Hooibos Samenstelling van de ingezaaide mengsels Locatie Type Tijdstip aanleg Soorten Ovelingen Erosiebestrijding/ grasbufferstrook 2009 Mengsel 1: 30 % kropaar, 25 % rood zwenkgras, 25 % veldbeemdgras, 10 % Engels raaigras, 10 % Italiaans raaigras Mengsel 2: 20 % Italiaans raaigras, 20 % veldbeemdgras, 20 % kropaar, 20 % rood zwenkgras, 10 % beemdlangbloem, 10 % rode klaver

20 19 Armenberg Engelmanshoven Hooibos Gemengde grasstrook voor akkervogels Gemengde grasstrook voor akkervogels Gemengde grasstrook voor akkervogels % Italiaans raaigras, 10 % rood zwenkgras, 15 % kropaar, 10 % veldbeemdgras, 15 % timoteegras, 5 % rode klaver, 5 % esparcette % Italiaans raaigras, 10 % rood zwenkgras, 15 % kropaar, 10 % veldbeemdgras, 15 % timoteegras, 5 % rode klaver, 5 % esparcette % Italiaans raaigras, 15 % rood zwenkgras, 10 % kropaar, 5 % rietzwenkgras, 5 % veldbeemdgras, 10 % luzerne, 5 % gewone rolklaver, 5 % rode klaver Saffraanberg 2010/2011 Cfr. tekst Tabel 1: Ingezaaide mengsels akkerranden SOLABIO

21 20 Figuur 3: Mengsel ingezaaid op de akkerrand in Ovelingen Op vraag van de K.H.Kempen wordt een nieuwe akkerrand aangelegd, grenzend aan het perceel op Saffraanberg. De andere percelen uit de proef bestaan voornamelijk uit éénzaadlobbigen. In het kader van dit project worden ook verschillende veldopnames gedaan naar vliegende nuttigen. Gezien de afwezigheid van nectarplanten voor deze organismen in de strook was de geringe aanwezigheid van vliegende nuttigen in de grasstroken te voorspellen. De nieuwe strook van Saffraanberg is ingezaaid met een mengsel met een grotere aantrekkelijkheid voor vliegende nuttigen dan de mengsel van de andere percelen. In het volgende puntje (2.2.4) wordt de aanleg van de rand toegelicht Aanleg akkerrand Saffraanberg Onderzoek in Nederland wijst uit dat gewone raaigrasstroken met een maaibeurt half juni weinig natuurwinst opleveren. Dit is ook niet het geval als klaver (Trifolium) als bloemsoort wordt bijgemengd. De oorzaak is dat de vegetatie te dicht is: akkervogels als veldleeuwerik (Alauda arvensis) en patrijs (Perdix perdix) kunnen er simpelweg niet in. Ook het uitmaaien van nesten tijdens broedseizoen half juni speelt een rol. Vanuit de vaststelling dat ruige randen wel degelijk veel insecten kunnen herbergen maar dat de vogels er niet bij kunnen, werd geëxperimenteerd met gefaseerd maaibeheer. Gedurende een paar weken na de maaibeurt kunnen de vogels immers wel bij het voedsel komen. Belangrijk is dus niet alles ineens te maaien. Door in dezelfde brede akkerrand zowel een strook kort te houden als een strook lang te laten worden beide functies gecombineerd: veilig leefgebied voor allerlei insecten en kleine zoogdieren en een zone waar de vogels bij hun voedsel kunnen. De korte strook wordt zo kort gehouden dat vogels er niet gaan in broeden. Op die manier wordt het uitmaaien van nesten vermeden. Vrij hoog maaien (15 cm) met een weidebloter geeft nog een extra veiligheid tegen uitmaaien.

22 21 Een verdere voorwaarde om tot effectiviteit te komen is het dun inzaaien van vooral laag blijvende grassen, met een minderheid aan forse grassoorten. Ook streekeigen (berm)kruiden kunnen mee ingezaaid worden als nectarbron voor insecten. Het zaad dient als wintervoedsel voor vogels. Tegelijkertijd maakt dit de randen mooier. Omdat de geschikte kruiden zelden op eigen kracht in zo n rand komen is inzaaien aangewezen. Gezien bovenstaande argumentatie werd op het bedrijf van Saffraanberg een duorand aangelegd. Deze bestaat dus uit twee parallelle stroken waarvan er één tweemaal per jaar wordt gemaaid (met begin juni en eind juli als richtdata). Indien deze strook in het broedseizoen onaantrekkelijk moet zijn, is het aangewezen deze eventueel meer dan twee keer te maaien. De ruigere strook wordt slechts éénmaal per jaar gemaaid. Zo bekomen we een korte rand en een langere ruige rand. De korte strook is tussen 3 m breed en de ruige strook 9 m. Indien mogelijk wordt het maaisel van de beide stroken afgevoerd. De toegevoegde bloeiers in het mengsel hebben als voornaamste doel het stimuleren van insecten als zomervoedsel voor akkervogels, maar ze kunnen eventueel ook een bijdrage leveren aan de natuurlijke bestrijding van bladluizen en andere plagen in aangrenzende akkerbouwpercelen. Veel natuurlijke vijanden eten in het larvale stadium prooi, maar hebben als volwassen insect ander voedsel nodig zoals nectar of stuifmeel. Enkele voorbeelden van deze nuttigen zijn onder andere sluipwespen, zweefvliegen, gaasvliegen, lieveheersbeestjes en roofwantsen. Lieveheersbeestjes en roofwantsen eten als volwassen insect ook prooi maar profiteren van het extra voedsel in de rand onder de vorm van stuifmeel. Vooral als van nature weinig geschikte bloemen voorhanden zijn kan het aanbieden van de juiste bloemen in stroken langs de akkers een toename van de ontwikkeling van natuurlijke vijanden teweeg brengen. Een bloemsoort is geschikt als het beoogde insect erdoor wordt aangetrokken, de nectar en pollen bereikbaar zijn en het de juiste voedingsstoffen voor het insect bevat. Zo zijn veel bloemen vanwege een te diepe positie van de nectar en de bloemkroon ongeschikt voor sluipwespen. Ook is een bloeiboog, d.w.z. een spreiding in tijdstip van bloei, een belangrijk gegeven. In de keuze van bloemmengsels is gecontroleerd of er geen soorten bij zitten die plagen kunnen stimuleren (als waardplant) en onkruidproblemen kunnen veroorzaken. Zo geeft knoopkruid bijvoorbeeld problemen met schadelijke vlinders (rupsen). Kruisbloemigen zijn eveneens niet opgenomen vanwege hun rol als waardplant voor plagen. Dille (Anethum graveolens) en kamille (Matricaria) zijn als onkruiden te mijden. Uiteindelijk kiezen we voor de volgende samenstelling: - Italiaans raaigras (Lolium multiflorum) 20% - Rietzwenkgras (Festuca arundinacea) 25% - Rood zwenkgras (Festuca rubra) 15% - Beemdlangbloem (Festuca pratensis) 10% - Kropaar (Dactylis glomerata) 15%

23 22 - Luzerne (Medicago sativa) 3% - Gewone rolklaver (Lotus corniculatus) 3% - Rode klaver (Trifolium pratense) 3% - Gewoon duizendblad (Achillea millefolium) 3% - Wilde peen (Daucus carota) 3% Volgende tips werden meegegeven voor de aanleg en het beheer: Dit moet tijdig en met de nodige zorg gebeuren. Akkerranden voor tarwe moeten ingezaaid worden rond 5-10 april met als reden dat op tarwe (Triticum) de bladluizen het vroegst te verwachten zijn. Voor aardappel (Solanum tuberosum)kan de akkerrand rond april ingezaaid worden. Grondbewerking Het is van belang om ongewenste kruiden in het begin te elimineren. Daarom gaan we het geploegde land een eerste maal bewerken met de bedoeling een vals kiembed aan te leggen. Wanneer het dan voldoende warm is en de bodem ver genoeg is opgedroogd wordt het mengsel ingezaaid met een zaaicombinatie. Door het grote verschil in zaadgrootte is het nodig in 2 maal te zaaien: de eerste passage zaaien we de grote zaden, de 2 maal wordt de machine afgesteld voor de fijne zaden. Afhankelijk van de verwachtte weersomstandigheden kan het nodig zijn het perceel te rollen. Afmaaien Het jaar van inzaai vereist een vroege maaibeurt om de slagingskans van de beheersstrook te vergroten. Dit is afhankelijk van een eventuele ontwikkeling van overwoekerende en /of storende onkruiden. Een duorand bestaat uit twee parallelle stroken, waarvan er één tweemaal per jaar wordt gemaaid om ze kort te houden, de ander niet of slechts eenmaal na half augustus. Zo heb je dus een korte rand en een ruige rand. 2.3 Onkruiden: proefopzet Opnamemomenten Tijdens de looptijd van het project worden vegetatie- opnames van zowel de akkerrand als de teelt 2 tot 4 keer per jaar uitgevoerd. In totaal volgen we 5 afgebakende percelen met hun akkerranden op gedurende twee jaar. Tijdens elke vegetatie - opname worden de soorten in de rand genoteerd. Eveneens maken we een schatting van de bedekking. In de teelt brengen we de onkruiden op verschillende afstanden van de rand op naam en wordt elke plant geteld.

24 23 23/03/ /05/ /06/ /07/2010 3/09/2010 Armenberg x x x x Ovelingen x x x x Engelmanshoven x x x Hooibos x x x Saffraanberg x x x x 20/05/ /06/ /08/2011 Armenberg x x x Ovelingen x x x Engelmanshoven x x Hooibos x x Saffraanberg x x Tabel 2: Opnamemomenten onkruiden Locaties per perceel en werkwijze De vegetatieopnames gebeuren zowel in de akkerrand als in de teelt zelf: - opname 1: in de strook zelf - opname 2: 2 meter - opname 3: 5 meter - opname 4: 15 meter - opname 5: 40 meter - opname 6: 80 meter De eerste opname in de strook gebeurt op 3 plaatsen: in het begin, het midden en het einde van de rand. Bovendien doorlopen we de hele akkerrand waarbij soorten die niet in de raster voorkomen, toch genoteerd worden. Er wordt in deze studie niet met permanente kwadraten gewerkt. At random wordt op verschillende plaatsen in de strook het raster van 1 m² uitgegooid. In de teelt wordt er op verschillende afstanden van de rand een vegetatieopname gedaan. De specifieke afstanden zijn deels uit literatuur en deels uit een aantal testcases gehaald. De vegetatie - opname afstanden in de teelt bij de rand volgen elkaar sneller op in afstand dan verder in de teelt. Clevering, O., Hopster, G., van Beek, A., Spruijt, J. & Visser, A. (2005). Natuurontwikkeling langs akkers: Evaluatie van zes jaar onderzoek naar het beheer van akkerranden en slootkanten op proefbedrijven. Wageningen: PPO. We verwachten dat de invloed van de akkerrand met de afstand kleiner wordt. Op 50 meter in de teelt gaan we er van uit dat de invloed van de rand verwaarloosbaar is (referentiesituatie). Afstanden dichter naar de rand toe verhogen theoretisch de

25 24 relatieve invloed tussen de verhouding van vegetatieve verbreiding van onkruiden tov geslachtelijke verbreiding van onkruiden. Door de opname in de rand zelf kan de correlatie tussen onkruiden in de rand en onkruiden in de teelt nagegaan worden. We veronderstellen dat de rand als mogelijke input voor onkruiden in de teelt kan fungeren. De start van het groeiseizoen wordt gekenmerkt door een zeer sterke kolonisatie van onkruiden. Cruciaal is dat de opname gebeurt voor de eerste herbicidenbehandeling. Ook dient de nawerktijd van het gebruikte product in kwestie in acht genomen te worden. In het volle groeiseizoen zal het gewas door zowel beschaduwing als bodemconcurrentie deels een rem zetten op de onkruidgroei. Naar het einde van het groeiseizoen is het inzetten van gewasbeschermingsmiddelen moeilijker. Deze periode is dan ook interessant naar vegetatieopnames toe. Zowel in de rand als in de teelt (op de vaste afstanden) werken we met een raster van 1 op 1 meter verdeeld in 100 deelrasters van elk 10 op 10 cm. Foto 1: Raster 1 meter op 1 meter (100 x 10 cm x 10 cm) Voor de determinatie van de vegetatie voor de planten in kiemstadium maken we gebruik van de volgende werken: - Herkennen van onkruiden in suikerbietenvelden, KBIVB, 2001, M.Tits, O. Hermann, K. Lambrechts, J.-F. Misonne - Onkruiden herkennen, determineren van planten vanaf hun vroegste kiemvorm, H. Glas, 2004 Voor de determinatie van volgroeide planten wordt gebruik gemaakt van volgende bronnen:

26 25 - Veldgids Nederlandse flora, Henk Eggelte, KNNV uitgeverij Wat bloeit daar? D. Aichele, M. Golte-Bechtle, Nederlandse oecologische Flora, wilde planten en hun relaties (E. Weeda e.a., 1985, uitgave IVN ism VARA en VEWIN / 5 delen) Te verwachten probleemonkruiden (uit navraag bij landbouwers) zijn: - Melganzenvoet (Chenopodium album) - Zwarte nachtschade (Solanum nigrum) - Perzikkruid (Polygonum persicaria) - Kleefkruid (Galium aparine) - Gierstgrassen (onder andere hanepoot, Echinochloa crus-galli ) - Kweekgras (Elymus repens) De veldopnames hebben als doel antwoord te geven op 2 onderzoeksvragen. In volgende tekst gaan we hier dieper op in. (Clevering, O., Hopster, G., van Beek, A., Spruijt, J. & Visser, A. (2005). Natuurontwikkeling langs akkers: Evaluatie van zes jaar onderzoek naar het beheer van akkerranden en slootkanten op proefbedrijven. Wageningen: PPO Onderzoeksvraag 1: invloed van tijdstip van opname en afstand tot de rand Om na te gaan of de afstand een invloed heeft op de hoeveelheid onkruiden die gevonden worden, verdelen we de opnames in twee groepen. We nemen enerzijds de afstanden 0, 2 en 5 meter samen en anderzijds de 15, 40, 80 meter. Dit omwille van verschillende redenen. Verwacht wordt dat de onmiddellijke omgeving van de rand (0-5 meter) het meest onderhevig is aan onkruiden. Bovendien verplicht de beperkte data ons om groepen te maken. Door de reguliere perceel behandelingen met herbiciden zijn op sommige percelen weinig onkruiden teruggevonden Onderzoeksvraag 2: similariteit Om na te gaan of er een invloed is op de onkruiddruk door de aanwezigheid van de rand moeten we eerst nagaan in hoeverre de soorten in de rand en in de teelt hetzelfde zijn. Om na te gaan hoe groot de link is tussen de onkruiden in de teelt en deze in de rand maken we gebruik van de Sørensen s similariteitscoëfficiënt: Qs = 2 C A+B C: het aantal gemeenschappelijke soorten

27 26 A: het aantal soorten in sample 1 B: het aantal soorten in sample 2 Deze eenvoudige index situeert zich tussen 0 (geen similariteit) en 1 (alle soorten identiek). We merken op dat er in deze index geen rekening gehouden wordt met talrijkheid of abundantie. Dit is naar onze mening ook niet wenselijk omwille van twee redenen. Enerzijds waren er niet veel onkruiden terug te vinden. Rekening houden in de index met abundantie zal dus een vertekend beeld geven. Anderzijds hebben veel akkeronkruiden een immense productie aan zaden waardoor het effect van de aantallen minder uitgesproken is. Veldopname jaar 2010 We berekenen Sørensen s similariteitscoëfficiënten tussen enerzijds de perceelsrand en anderzijds de teelt, voor alle 5 percelen en alle 4 opnamemomenten. Telkens berekenen we 2 coëfficiënten: tussen de rand en de opnames van meter en tussen de rand en de opnames van meter. Door de afstanden te groeperen kunnen we nagaan of de similariteit verandert met de afstand tot de rand. De logica achter de opsplitsing in deze twee groepen is de volgende: vanuit de rand neemt de onkruiddruk af in functie van de afstand tot de rand. Bovendien is de impact van de rand op de eerste meters van de rand zeer belangrijk omdat we hier zowel vegetatieve (ondergrondse uitlopers) als generatieve (zaad) verbreiding verwachten van de soorten uit de rand. Het aantal opnames is gelijk voor elke groep (0 meter,2 meter,5 meter) en (15 meter,40 meter, 80 meter) zodat we een goede vergelijking kunnen maken. Dit resulteert in 40 coëfficiënten. Voor 38 van de 40 is de similariteitscoëfficiënt 0. In veel gevallen komt dit doordat er in de vegetatieopnames helemaal geen onkruiden voorkomen (25 van de 40). Omwille van de lange strenge winter is de onkruiddruk in de periode februari- maart erg laag geweest. In de resultaatverwerking bespreken we bondig de resultaten voor de 5 proefpercelen. We benadrukken dat we, omwille van het feit dat er in de stroken zeer weinig onkruiden te vinden waren, we de verschillende opnames van in de strook hebben samengenomen voor In 2011 ligt dit helemaal anders omdat er toen meer onkruiden te tellen waren. Veldopname jaar 2011 Uit vergelijking van de tabellen van de randen van 2010 en 2011 blijkt dat de grasstroken van 2010 deels zijn geëvolueerd naar grasstroken met plaatselijk tweezaadlobbigen. Gezien de variatie van de strook gedurende het groeiseizoen zijn deze gegevens niet samen genomen. Ook werden de gegevens van 2011 op een andere manier verwerkt dan deze van Gezien de relatief grote soortenrijkdom aan onkruiden in de stroken is het werken met de taartdiagrammen zoals we hebben gedaan voor 2010 weinig zinvol. Een rand met bijvoorbeeld 20 soorten tweezaadlobbigen waarvan er 1 soort voorkomt in de teelt zou op die manier op eenzelfde wijze gekwantificeerd worden als een rand met 2 soorten tweezaadlobbigen waarvan er 1 soort voorkomt in de teelt.

28 27 Omwille van voorgenoemde redenen is er gewerkt op een andere manier. Essentie Volgende zaken moeten in acht genomen worden: 1) Onkruiden kunnen in 2010 in de strook voorkomen maar pas in 2011 terug te vinden zijn als kiemplant in de teelt 2) Onkruiden kunnen voorkomen en geteld worden in de strook zonder dat ze in zaad staan. Als we op dat moment hetzelfde onkruid in de teelt vinden dan zeggen we dat er similariteit is. We veronderstellen met andere woorden dat er een link is tussen het onkruid in de strook en dit in de teelt. Dit moet niet noodzakelijk zo zijn. Dit is een nadeel van het vergelijken op dezelfde tijdstippen. 3) We merken op dat we zeer weinig onkruiden in zaad hebben zien staan in de stroken 4) De input van onkruidenzaden van het jaar voordien speelt hoogst waarschijnlijk een grotere rol dan de input van onkruidzaden van het jaar zelf. Achtereenvolgens zijn de similariteitsindexen berekend van: 1. Strook 2011 <-> teelt 2011 voor de 2-3 veldopnames van de twee afstandgroepen 0-5 meter en meter 2. Strook 2011 <-> teelt 2011 de 2-3 veldopnames zijn samengenomen voor de twee afstandgroepen 0-5 meter en meter 3. Strook 2010 <-> teelt 2011 voor de 2-3 veldopnames van de twee afstandgroepen 0-5 meter en meter Strook strook 2011 <-> teelt 2011 Op deze manier maken we een overschatting.

29 Insecten: proefopzet Opnamemomenten Telling van insecten voeren we 2 tot 4 keer uit per groeiseizoen. Telkens tijdens dezelfde periode als de vegetatieopnames Kruipende insecten 21/05/2010 2/07/ /07/ /09/2010 Armenberg x x x Ovelingen x x x Engelmanshoven x x x Hooibos x x x Saffraanberg x x x 7/06/ /06/2011 4/07/ /08/2011 Armenberg x x x x Ovelingen x x x x Engelmanshoven x x x Hooibos x x x Saffraanberg x x x Tabel 3: Opnamemomenten potvallen Vliegende insecten 11/05/ /06/ /07/2010 Armenberg x x Ovelingen x x x Engelmanshoven x x x Hooibos x x x Saffraanberg x x x 16/06/2011 4/07/ /07/2011 5/09/2011 Armenberg x x x x Ovelingen x x x x Engelmanshoven x x x Hooibos x x x Saffraanberg x x x Tabel 4: Opnamemomenten plakvallen

30 29 23/06/ /07/2010 Armenberg x x Ovelingen x x Engelmanshoven x x Hooibos x x Saffraanberg x x 23/05/ /06/ /07/2011 Armenberg x x x Ovelingen x x x Engelmanshoven x x Hooibos x x Saffraanberg x x Tabel 5: Opnamemomenten klopmonsters en visuele controle Locaties per perceel en werkwijze Kruipende insecten - opname 1: aan het einde van de rand - opname 2: in het midden van de rand - opname 3: op 0 meter - opname 2: 2 meter - opname 3: 5 meter - opname 4: 15 meter - opname 5: 40 meter - opname 6: 80 meter Per afstand worden 3 bekers geplaatst en met een code gemerkt. De bekers plaatsen we in de grond. Monsters van één locatie en één periode bestaan dus uit een gecombineerde vangst van 3 potvallen. De ruimte rondom de beker wordt zorgvuldig bijgevuld en aangedrukt. De beker is gevuld met formol en afwasmiddel. Boven de potval plaatsen we een dakje om inregenen te voorkomen. De bekers worden 1 week vooraf aan het tellen geplaatst. Vangsten worden geteld per groep, loopkevers tot op soort gedetermineerd (Dekoninck W, Stassen E, Hendrickx F & Liberloo M, 2012).

31 Vliegende insecten Foto 2: Potval, akkerrand Ovelingen, juli 2011 De tellingen van de insecten worden gedaan zowel in de strook als in de teelt zelf. - opname 1: aan het einde van de rand - opname 2: in het midden van de rand - opname 3: 1 meter van de teelt, in de rand - opname 4: 0 meter - opname 5: 5 meter - opname 6: 15 meter - opname 7: 40 meter - opname 8: 80 meter Op deze locaties in de rand en het perceel plaatsen we telkens 1 val. De waarnemingen worden verricht op gele vangplaten ( 10 X 25 cm), opgehangen aan een bamboestokje.

32 31 Foto 3: Plakval, akkerrand Ovelingen, juli 2011 De vangplaten worden 1 week voorafgaand aan het waarnemen geplaatst. De vangplaten rollen we dan in doorschijnende huishoudfolie. Elke vangplaat krijgt een code. De natuurlijke vijanden en plagen worden met een andere kleur van stift gemerkt. De aantallen natuurlijke vijanden en plagen worden per groep geteld. Foto 4: Plakvallen, akkerrand Engelmanshoven, juli 2011

33 Visuele controle en klopmonsters Een visuele controle van het teeltgewas gebeurt op het gewas tegen de akkerrand (visuele controle strook) en in de teelt op 20m van de akkerrand (visuele controle teelt). De controle verschilt naargelang de teelt: - Voor graan worden 40 halmen in een kwadrant van 2 op 2 m bekeken, - Voor maïs en bieten worden 40 bladtellingen uitgevoerd. In dit kwadrant worden tevens alle planten visueel gecontroleerd op schade van eventueel slakken, wild of ongedierte. Waar mogelijk wordt de verhouding schadelijken en nuttigen weergegeven zoals geparasiteerde bladluis/ niet geparasiteerd. Klopmonsters nemen we door middel van een witte fotobak ( 40 X 50 cm). De bak wordt onder het gewas of vegetatie geschoven. Met een brede lat wordt op de vegetatie geslagen waardoor insecten in de bak vallen. De fotobak wordt onderzocht op natuurlijke vijanden en plaaginsecten. Zo kunnen we het aantal insecten per groep bepalen. De klopmonsters gebeuren in de rand (klopmonsters rand) en op 20m van de akkerrand (klopmonsters teelt) Omkaderingsproef Op 5 meter van de akkerrand plaatsen we een fijnmazig kader van 1 m op 1 m binnen het teeltgewas, bij de eerste waarneming van bladluizen. Dit kader blijft 1 maand staan. Bedoeling is nuttige vliegende insecten en lopende insecten zoveel mogelijk te mijden en dit object met een niet omkaderd object op 5 meter van de akkerrand te vergelijken naar uiteindelijk schadeniveau. Dit omkaderd object kan als een soort van controle beschouwd worden in de proef en laat toe de impact van de diverse stroken naar preventie en regulering van plagen in de teelt en besparing op bestrijdingsmaatregelen na te gaan. Een bedenking bij deze methode is wel dat indien nuttigen niet werden weggevangen bij de proefopzet, dit ook een omgekeerde effect zou kunnen hebben: de aanwezige nuttigen kunnen een maand lang enkel in de omkaderde ruimte fourageren en zo meer plaaginsecten verorberen. Er is dus veel belang besteed aan de keuze van de locatie van deze omkadering ten einde dit laatste fenomeen te beperken. Toch betekent het dat de behaalde resultaten met de nodige omzichtigheid moeten bekeken worden.

34 33 foto 5: Omkaderingsproef Saffraanberg, juli 2010 We gebruiken 3 of 4 constructies voor de omkaderingsproef. Deze proef kan dus doorgaan op 3 of 4 percelen tegelijkertijd. De proef loopt telkens 1 maand op de volgende percelen: Armenberg Ovelingen Engelmanshoven Hooibos Saffraanberg 2010 x x x 2011 Armenberg x Ovelingen x Engelmanshoven Hooibos x Saffraanberg x Tabel 6: Omkaderingsproef in de teelt Plaagsituatie 2010 Het jaar 2010 manifesteerde zich als een quasi plaagloos jaar in de teeltgewassen. De luizenproblematiek op de gescreende teelten wintertarwe, cichorei en suikerbiet was praktisch verwaarloosbaar. Uiteraard zal dit gevolgen hebben op de aanwezigheid van en de impact van de nuttigen op deze plagen.

35 Plaagsituatie 2011 Het jaar 2011 werd, in tegenstelling tot 2010, gekenmerkt door een behoorlijke aanwezigheid van luizen in de diverse teelten. Ook was het voorjaar klimatologisch speciaal door de hoge temperaturen en het zonnige weer in de maanden april en mei. Zeker voor een aantal vliegende nuttigen, zoals zweefvliegen, geeft dit kansen voor een snellere en efficiëntere populatieopbouw. Het is dus duidelijk dat de plaagdruk en het weer hun impact gehad hebben op de aanwezigheid en werking van de (vliegende) nuttigen op de plaaginsecten.

36 35 3 RESULTATEN EN DISCUSSIE Bij de analyse van de gegevens bekijken we de resultaten per landbouwer telkens in drie luiken: - samenstelling van de rand 2010 en 2011; - onkruiddruk 2010 en 2011; - insecten 2010 en Armenberg De rand langs het proefperceel is ingezaaid met het M6 mengsel gemengde grasstroken voor akkervogels. Zie tabel 1 pagina Foto 6: Akkerrand Armenberg 27 juni 2011

37 Akkerrand 2010 Figuur 4: Samenstelling akkerrand Armenberg 21 juni 2010 Tijdens de verschillende opnames werden enkel grassen waargenomen. Door relatief grote bedekking krijgen onkruiden hier dan ook weinig of geen kansen. De strook wordt gedomineerd door glanshaver met in mindere mate Italiaans raaigras. Opvallend is de grote dominantie van Italiaans raaigras vlak langs de teelt Akkerrand 2011 Figuur 5: Samenstelling akkerrand Armenberg 20 mei 2011 Opvallend aan deze opname is de relatief grote percentage van de strook zonder bedekking. Pollenvormers zoals kropaar en glanshaver (Arrhenatherum elatius) nemen het grootste percentage van de bedekking in. Onmiddellijk langs het perceel is het voorkomen van tarwe opvallend. Vorig jaar stond op het perceel wintertarwe. De positie van glanshaver tegen de teelt wordt meer naar het midden toe verdrongen door kropaar. Gestreepte witbol (Holcus lanatus) neemt net zoals glanshaver in het

38 37 midden van de strook 10 % in. Voorkomende kruiden zijn onder andere klimopereprijs (Veronica hederifolia), herderstasje en echte kamille. Figuur 6: Samenstelling akkerrand Armenberg 27 juni 2011 Tijdens de opname eind juni is het opvallend dat er vrij veel kruiden voorkomen in het midden van de strook. Veelvuldig voorkomende kruiden waren krulzuring (Rumex crispus), heermoes (Equisetum arvense), melganzevoet (Chenopodium album), paardenbloem (Taraxacum officinalis)en akkerdistel (Cirsium arvense). Akkerdistel stond net zoals bijvoet (Artemisia vulgaris) verspreid over de gehele strook met hier en daar een exemplaar. In mei was het aandeel van de proefvlakken zonder bedekking dan ook groot (40 %). Deze open plekken zijn snel opgevuld met kruiden. De strook wordt gedomineerd door timoteegras. Figuur 7: Samenstelling akkerrand Armenberg 16 augustus 2011 We kunnen ons enkel uitspreken over het deel van de strook wat niet gemaaid was. Het gaat hier om het deel van de grasstrook tegen het perceel. Dit deel van de strook is een grasstrook van glanshaver en timoteegras. De onbedekte stukjes bodem van de opname van 27 juni zijn ingenomen door haarden van akkerdistel. Enkele grotere exemplaren van bijvoet staan verspreid over de strook.

39 38 Essentie Van de ingezaaide grassen zijn in de stroken tijdens de opnames van het eerste jaar Italiaans raaigras, glanshaver en kropaar terug te vinden. Italiaans raaigras geeft een snelle bodembedekking. Onkruid krijgt hierdoor weinig kans. De grasstroken evolueren het tweede jaar gedeeltelijk van grasstroken naar stroken met plaatselijk kruiden. Dat Italiaans raaigras verdwijnt als het niet opnieuw wordt ingezaaid is hier duidelijk. We benadrukken dat de winter van bijzonder streng was en erg lang heeft geduurd. Evolutie akkerrand Dit heeft zeker zijn effect gehad op het verdwijnen van Italiaans raaigras. Het feit dat de grasstrook het jaar daarna meer open plekken vertoont, is hier een belangrijk gevolg van. In de loop van het groeiseizoen zien we de kruiden verdwijnen. In plaats hiervan komen haarden van akkerdistel en bijvoet. Bijvoet is een overblijvende plant die zich gedraagt als een zaad- en een wortelonkruid. Bijvoet kiemt het hele jaar rond. We benadrukken zowel voor deze strook als voor de andere 4 stroken dat er niet gewerkt is met permanente kwadraten. At random is het rooster van 1 m² zoals reeds voorheen aangestipt gegooid in de strook. Het is van belang dit in het achterhoofd te houden bij het lezen vande conclusies Onkruiden 2010 Figuur 8: Onkruiden in de teelt wintertarwe Armenberg 2010 Bij dit proefperceel zien we dat er in 2010 enkel onkruiden zijn waargenomen in juni. We geven hierbij wel aan dat 1 opname door omstandigheden vrij ongelukkig gekozen is geweest, namelijk de opname in mei 1 week na de behandeling van het perceel met een contactherbicide. In maart werden op geen enkel proefperceel onkruiden waargenomen omwille van de strenge late winter. Opvallend is het voorkomen van wilde biet (Beta vulgaris) in de reeks meter. In de reeks van 0-5 meter is maar 1 exemplaar gevonden. Onkruidbieten zijn bieten gegroeid uit zaad van schieters van voorgaande jaren. Dit zaad kan meer dan 10 jaar kiemkrachtig blijven. Dit is de reden dat schieters verwijderd moeten worden. Op dit perceel stonden het jaar voordien dan ook suikerbieten (Beta vulgaris subsp. vulgaris var. Altissima). Stippelganzevoet (Chenopdium ficifolium) is een plant die algemeen voorkomt maar vaak verward wordt andere ganzevoetachtigen. Deze soort is typisch voor bietenpercelen.

40 39 Stippelganzevoet maakt net zoals melganzevoet massaal veel zaden per plant (tot zaden/plant) Onkruiden 2011 Figuur 9: Onkruiden in de teelt maïs Armenberg 2011 De enige twee getelde onkruiden zijn bingelkruid (Mercurialis) en melganzevoet uitgezonderd het enkel één maal voorkomende exemplaar van varkensgras (Polygonum). In mei werden uiteraard bij de opkomst van het gewas meer onkruiden geteld dan tijdens de volgende tellingen in juni en augustus. De afstand tot de rand blijkt enkel een rol te spelen tijdens de tellingen in mei. Uit bovenstaande grafiek zijn weinig andere conclusies te trekken. Er zijn in juni en augustus weinig verschillen te zien tussen de afstandengroep 0-5 meter en deze van meter. Ondanks het feit maïs (Zea mays ssp. Mays) vrij snel de bodem afdekt zijn er toch nog heel wat onkruiden te vinden, zij het in erg kleine vorm Similariteit 2010 In dit proefperceel is de similariteit voor alle afstanden bij elke opname ten opzichte van de strook nul. Er is m.a.w. geen aantoonbaar verband tussen de soortensamenstelling in de rand en deze in de teelt. We merken op dat we bij deze teelt amper onkruiden hebben geteld. Enkel bij de derde opname (21/6/2010) Similariteit 2011 Voor de 4 berekeningswijzen van de similiariteitsindexen kan er geconcludeerd worden dat de similariteit tussen de strook en de teelt verwaarloosbaar is. In de teelten van zowel 2010 als 2011 komen er een zeer beperkt aantal onkruidsoorten voor namelijk wilde biet en stippelganzevoet voor 2010 (wintertarwe) en varkensgras, bingelkruid en melganzevoet voor 2011 (maïs). Allereerst zijn er in dit perceel in 2010 bijna geen onkruiden waargenomen uitgezonderd typische akkeronkruiden als wilde biet en stippelganzevoet in juni In 2011 komen over alle opnames zowel melganzevoet als bingelkruid voor. Enkel melganzevoet kwam in de opname van de strook eind juni veelvuldig voor. Deze plant was afwezig in de opnames van de strook in Melganzevoet maakt bovendien een enorme zaadbank die erg lang kiemkrachtig blijft zoals al gemeld.

41 Datum maïs, Armenberg zomertarwe, Engelmanshoven suikerbiet, Ovelingen wintertarwe, Hooibos vlas, Safraanberg 40 Er kan dan ook geen verband getrokken worden tussen de voorkomende onkruiden in de strook en deze in de teelt. Qs 0-5 Qs Qs 0-5 Qs Qs 0-5 Qs Qs 0-5 Qs Qs 0-5 Qs mei / / juni ,13 0,13 0,25 0,1 0, augustus ,33 0,33 rand ,1 0,1 0,28 0,12 0,44 0, ,06 0 rand , ,22 0,11 rand ,09 0,1 0,26 0,07 0,4 0, ,09 0,05 Tabel 7: Similariteitsindexen van alle percelen in Insecten Potvallen 2010 Figuur 10: Potvallen Armenberg 21 mei 2010

42 41 Figuur 11: Potvallen Armenberg 2 juli 2010 Figuur 12: Potvallen Armenberg 31 juli 2010 In mei en begin juli zien we dezelfde trend bij de kruipende insecten. De loopkevers zijn goed vertegenwoordigd, zowel in de rand als vooraan in het gewas. Op 40 en 80 meter in de teelt komen iets minder loopkevers voor. We zien veel minder kortschildkevers dan loopkevers. In de strook en vooraan in teelt komen in het voorjaar veel meer kortschildkevers voor dan achteraan in de teelt (40 en 80 meter). Het aantal spinnen in de rand is duidelijk hoger dan in de teelt. Hoe verder we in het gewas gaan, hoe minder spinnen we terug vinden in het voorjaar. In september komen het hoogst aantal spinnen, loopkevers en kortschildkevers voor.

43 Potvallen 2011 Figuur 13: Potvallen Armenberg 7 juni 2011 Figuur 14: Potvallen Armenberg 27 juni 2011

44 43 Figuur 15: Potvallen Armenberg 4 juli 2011 Figuur 16: Potvallen Armenberg 29 augustus 2011 Vroeg in het seizoen (begin juni) zijn het vooral loopkevers die zich manifesteren, zowel in de rand als verder in het gewas. De aanwezigheid van spinnen en kortschildkevers beperkt zich tot de rand. Eind juni neemt het aantal spinnen enorm toe, zowel in de rand als verderop in de teelt. Een opname een week later (4 juli) toont voor de kruipende nuttigen dezelfde tendens als deze van 27 juni. De aantallen liggen echter hoger. Dit betekent dat men zeer voorzichtig moet zijn met de absolute aantallen aan gevangen organismen en vooral relatief de verspreiding van de bodemnuttigen op de diverse locaties moet interpreteren. De vangsten van potvallen tonen de actieve verspreiding van de bodemfauna in de teelt en dus ook hun mogelijke activiteit naar controle van schadelijken. Duidelijk is dat loopkevers zich gemakkelijk verspreiden over de diverse afstanden in de teelt. Het grootste aantal spinnen vinden we terug in de rand, en minder in de rest van de teelt. De latere opname van 29 augustus levert weliswaar

45 44 lagere aantallen op, toch blijven op de diverse afstanden zowel spinnen als loopkevers aanwezig. Essentie Voorzichtigheid lijkt aangewezen met de interpretatie van de absolute aantallen aan gevangen organismen. Vooral moet er belang gehecht worden aan de relatieve verspreiding van de bodemnuttigen op de diverse locaties. De vangsten van potvallen tonen de actieve verspreiding van de bodemfauna in de teelt en dus ook hun mogelijke activiteit naar controle van schadelijken. Duidelijk is dat loopkevers zich gemakkelijk verspreiden over de diverse afstanden in de teelt. Over het hele seizoen bekeken, zijn de aantallen kortschildkevers verwaarloosbaar. Een terugkerend aspect is dat op de afstand 5-15 m zowel de aantallen spinnen als loopkevers voor de vier opnamemomenten telkens het laagst zijn. Hiervoor kan geen verklaring gegeven worden. Dit bewijst dat voorzichtigheid geboden is om de absolute aantallen te beoordelen Plakvallen 2010 Er werden plakvallen geplaatst in mei en juni. In mei vonden we slechts 1 nuttig vliegend insect terug, een lieveheersbeestje in de rand. Figuur 17: Plakvallen Armenberg 11 mei 2010

46 45 Figuur 18: Plakvallen Armenberg 23 juni 2010 In juni vonden we een aantal nuttige vliegende insecten terug, vooral in de rand. Het aantal nuttigen die in de teelt gevangen werden op 5 meter tot 80 meter is verwaarloosbaar Plakvallen 2011 Begin juni werden geen nuttigen geteld op de plakvallen, uitgezonderd 4 lieveheersbeestjes. Figuur 19: Plakvallen Armenberg 27 juni 2011

47 46 Figuur 20: Plakvallen Armenberg 4 juli 2011 Bij de laatste opname met plakvallen zijn enkel 3 plakvallen in de strook geplaatst. Het maïsgewas was zo hoog dat plakvallen zetten in het perceel ondoenbaar was. Hierbij zijn 7 zweefvliegen gevonden in de akkerrand. In tegenstelling tot 2010 geeft 2011 heel wat betere resultaten. Vooral de aanwezigheid van zweefvliegen is zeer opmerkelijk. Dit kunnen we verklaren door de klimatologische omstandigheden in het voorjaar en een massale luisaanwezigheid vroeg op het seizoen. Ook andere nuttige insecten, zoals lieveheersbeestjes en gaasvliegen, komen in hogere aantallen voor in In de periode eind mei tot eind juni zaten er massaal veel bladluizen op de maïs. Deze luizen trekken uiteraard een groot aantal nuttige insecten aan. Dit is natuurlijk een pluspunt. In de rand stonden dit jaar ook meer bloeiende onkruiden, wat positief is voor gaasvliegen en zweefvliegen. Vroeg in het seizoen zijn enkel een aantal lieveheersbeestjes actief. Eind juni neemt het aantal lieveheersbeestjes en gaasvliegen in de rand toe. In het begin van de teelt vinden we ook nog enkele gaasvliegen terug. Lieveheersbeestjes komen nu ook voor, verderop in de teelt. De zweefvliegen zijn op een maand tijd enorm toegenomen met een spectaculair aantal van 870 op de 4 vallen in de rand. In de rand zijn in deze periode enorme aantallen luizen teruggevonden op de diverse onkruidsoorten zoals akkerdistels. De aanwezigheid van de luizen op het gewas heeft deze nuttigen tot ver in de teelt aangetrokken. Een week later ( bij de opname van 4 juli) blijven de nuttigen vooral actief in de rand met nog steeds 658 zweefvliegen en enkele gaasvliegen. In het gewas zijn de aantallen luizen door de hoge predatiecapaciteit van de nuttigen en de hoge parasiteringsgraad door sluipwespen zeer sterk gereduceerd. Afwezigheid van bladluiskolonies leidt ertoe dat opportunisten zoals zweefvliegen en gaasvliegen minder te zoeken hebben in het gewas. Op het einde van het seizoen (eind augustus) is de rol van de vliegende nuttigen duidelijk minder belangrijk.

48 Visuele controle, klopmonsters en omkaderingsproef 2010 De resultaten van de klopmonsters worden telkens weergegeven als aantal individuen gevangen tijdens het nemen van het klopmonster. Bij visuele controle gaat het om het aantal halmen dat aangetast is door schadelijken en het aantal halmen waarop nuttige insecten zichtbaar zijn. 23 juni 2010 Wintertarwe, Armenberg klopmonster strook klopmonster teelt galmuglarve 1 niks waargenomen bladcicade 1 wants 1 sluipwesp 1 visuele controle strook Visuele controle in teelt niks waargenomen gevleugelde luis Tabel 8: Klopmonsters en visuele controle Armenberg 23 juni 2010 Bij de visuele controle in de strook en in de teelt vonden we enkel een gevleugelde luis in de teelt. Bij klopmonsters in de teelt vinden we geen enkel insect terug. In de rand vinden we twee schadelijke en twee nuttige insecten bij het nemen van de vijf klopmonsters. 30 juni 2010 Wintertarwe, Armenberg klopmonster strook niks waargenomen visuele controle strook klopmonster teelt niks waargenomen Visuele controle in teelt niks waargenomen niks waargenomen Tabel 9: Klopmonsters en visuele controle Armenberg 30 juni 2010

49 48 23 mei 2011 Maïs, Armenberg klopmonster strook klopmonster teelt bladluis 1 niks waargenomen roofwants bloemenwants 8 weekschildkever 1 visuele controle strook visuele controle teelt niks waargenomen niks waargenomen Tabel 10: Klopmonsters en visuele controle Armenberg 23 mei 2011 Enkel in de strook via een klopmonster vinden we één schadelijk en negen nuttige insecten terug. 25 juni 2011 Maïs, Armenberg klopmonster strook klopmonster teelt bladluis 44 bladluis 24 gaasvlieg 6 gaasvlieg 1 zweefvlieg 1 zweefvlieg 1 lieveheersbeestje 35 lieveheersbeestje 20 roofwants 12 roofwants 2 oorworm 1 oorworm 2 visuele controle strook visuele controle teelt bladluis 40 bladluis 40 gaasvlieg 13 gaasvlieg 2 lieveheersbeestje 21 lieveheersbeestje 1 roofwants 4 sluipwesp 25% parasitering oorworm 28 sluipwesp 35% parasitering Tabel 11: Klopmonster en visuele controle Armenberg 25 juni 2011

50 49 Essentie 25 juni Zowel naast de rand als verderop in de teelt constateren we een 100 % aantasting van bladluizen. Het aandeel predatoren verderop in de teelt ligt duidelijk op een lager niveau dan vlak naast de rand. De aanwezigheid van deze predatoren vlak naast de rand kan een substantiële bijdrage leveren aan de bladluiscontrole, verderop in de teelt zijn de aantallen nuttigen iets te beperkt voor dergelijke bijdrage. Zowel aan de rand als in de teelt is de parasiteringsgraad door sluipwespen voldoende hoog voor controle van de bladluisplaag.

51 50 5 juli 2011 Maïs, Armenberg klopmonster strook klopmonster teelt bladluis 30 bladluis 24 gaasvlieg 4 gaasvlieg 1 zweefvlieg 2 zweefvlieg 1 lieveheersbeestje 12 roofwants 3 roofwants 3 visuele controle strook visuele controle teelt bladluis 14 bladluis 22 gaasvlieg 5 gaasvlieg 3 zweefvlieg 7 zweefvlieg 4 lieveheersbeestje 20 lieveheersbeestje 11 roofwants 3 sluipwesp 20% parasitering oorworm 8 sluipwesp 50% parasitering Tabel 12: Klopmonster en visuele controle Armenberg 15 juli 201 Omkaderingsproef Vanaf 10 juni staat de omkaderingsproef enkele meters in de teelt. Van de planten onder de omkadering zijn er 10 aangetast door bladluizen. Op 15 juli zijn nog steeds 10 planten aangetast door bladluizen. De kolonies op de planten zijn echter veel groter dan op 10 juni. Slechts 3% van de bladluizen is geparasiteerd door sluipwespen. Dit is een groot verschil met het aantal geparasiteerde luizen buiten de omkadering. Dit wel echter wel zeggen dat er nog enkele sluipwespen onder de omkadering zaten op 10 juni. Essentie 15 juli In de rand is de aantastingsgraad van de luizen sterker gedaald ten opzichte van de teelt. Ook op deze datum stellen we vast dat hogere aantallen nuttigen aanwezig zijn vlak naast de rand dan verderop in de teelt.

52 Discussie insecten Algemene discussie 2010 Het aantal vliegende insecten is heel erg laag, zowel in de akkerranden als in de teelt. Dit komt omdat de plaagdruk zeer laag is. In de akkerrand komen weinig bloeiende planten voor. Het gebrek aan prooi, nectar en stuifmeel zorgt ervoor dat populaties van vliegende nuttige insecten niet kunnen worden opgebouwd. Het aantal kruipende insecten, vooral loopkevers, is veel hoger in 2010 dan in In 2010 staar er wintertarwe op het perceel, in 2011 maïs. In 2010 gebeurt er geen voorjaarsgrondbewerking, hierdoor kunnen de kruipende insecten zich beter handhaven, en zijn ze al vroeg in het voorjaar aanwezig. Door de lage plaagdruk kan het effect van kruipende en vliegende nuttige insecten niet aangetoond worden Algemene discussie 2011 Vroeg in het seizoen vinden we al roofwantsen terug. Ondanks hun beperkt aantal, kan hun bijdrage naar biologische bestrijding op dit tijdstip al van groot belang zijn. Bij de tweede momentopname (25 juni) zijn 40 gecontroleerde maïsplanten tegen de akkerrand en 40 planten verderop in het perceel, aangetast met bladluizen. Diverse nuttige insecten (behalve sluipwespen) zijn dan in de akkerrand massaal aanwezig. Standaard wordt aangenomen (Charles de Schaetzen, 1996) dat het voorkomen van 1 nuttige bij 25 schadelijke insecten, al essentieel kan zijn voor een goede biologische bestrijding. Voor een verzekerde bijdrage van nuttigen aan de bestrijding hanteert men een norm van 1 predator op 10 bladluizen. Voor gaasvliegen en lieveheersbeestjes was dat het geval. Bij de maïsplanten van die vlakbij de akkerrand staan, zien we een parasiteringsgraad van 35% door sluipwespen. Dit is een heel goed resultaat. Een parasiteringsgraad van 10 % levert al een substantiële bijdrage aan de controle van de bladluisplaag (Charles de Schaetzen, 1996) Het aantal geparasiteerde bladluizen ligt altijd wat hoger dan wat men visueel als mummies kan waarnemen. Veel bladluizen zijn immers al geparasiteerd door sluipwespen, maar bevinden zich nog niet in het mummiestadium. Wanneer we de gegevens bekijken van de visuele controle op 25 juni, zien we dat de meeste nuttigen nog onvoldoende verder in de teelt doordringen. Enkel de sluipwespen doen het hier heel goed, met 25% parasitering van bladluizen. De sterke aanwezigheid van de predator oorworm dicht langs de akkerrand is ook opmerkelijk. Eind juni zijn de aantallen hoog, omdat oorwormen eind mei massaal uit de bodem komen, na hun winterslaap. Soms is het onduidelijk of de invloed van een oorworm storend of nuttig is op de natuurlijke plaagbestrijding (predatie van andere nuttige insecten) (Kristof Hannosset, 2009). De omkaderingsproef toont een essentieel effect van de nuttige insecten op de bladluiscontrole. Zeker de totale afwezigheid van vooral de predatoren bewijst hun belang. In de maand dat de proef loopt, kunnen de bladluizen onbeperkt evolueren.

53 52 Enkele sluipwespen zorgen echter voor 3% parasitering. Zij zijn hoogst waarschijnlijk door de mazen van het gaas geglipt. Een parasitering van 3% ten opzichte van 50% bewijst natuurlijk het nut van biologische plaagbestrijding. Op 20 dagen is het aantal maïsplanten met bladluizen langs de akkerrand en in de teelt meer dan gehalveerd (opname 15 juli). De diverse nuttige insecten aan de akkerrand zijn in ongeveer dezelfde mate aanwezig, wel is het duidelijk dat verderop in de teelt het aantal nuttigen toegenomen is ten opzichte van 25 juni. De nuttige insecten hebben hun weg gevonden over gans de teelt. De parasitering van bladluizen door sluipwespen blijft het hoogst aan de rand. Dit is logisch omdat de adulten afhankelijk zijn van stuifmeel en nectar. De klopmonsters op de diverse data volgen de cijfers van de visuele controle. De massale aanwezigheid van bladluizen in de strook biedt goede gastheer- en voedingsmogelijkheden voor de diverse nuttigen. Dit heeft een positief effect op de populatieopbouw van nuttige insecten, en dus ook op de plaagcontrole in het gewas. Het aantal zweefvliegen dat we terug zien tijdens de klopmonsters en de visuele controle ligt veel lager dan het aantal geregistreerd bij de plakvallen. Of dit dan ook betekent of de zweefvliegen hun bijdrage aan de bladluiscontrole beperkt is is moeilijk aan te geven. Een aantal bedenkingen die we hierbij kunnen maken zijn: worden zweefvliegen door de fel gele kleur van plakvallen over grote afstand gelokt, levert de niet continue monitoring ons enkel momentopnames op waarbij het moeilijk is hun werkelijke bijdrage aan controle te bepalen, laten de gebruikte techieken van monitoring ons hier deels in de steek, is er sprake van parasitering van zweefvlieglarven door sluipwespen. Dit laatste werd trouwens een aantal keren tijdens de visuele controle opgemerkt. Daarom moet de uiteindelijke rol van de zweefvliegen genuanceerd worden. Hieruit kunnen we besluiten dat enkel plakvallen plaatsen niet genoeg is. Een bijkomende visuele controle is belangrijk voor het trekken van conclusies. Essentie In deze teelt van maïs zal de voornaamste bijdrage van natuurlijke bestrijding moeten toegeschreven worden aan sluipwespen en lieveheersbeestjes en in mindere mate aan gaasvliegen, zweefvliegen en oorwormen Loopkevers en spinnen komen voor zowel in de rand als in het perceel. De aantallen liggen wel veel lager dan in 2010, toen is er namelijk geen voorjaarsgrondbewerking uitgevoerd op het perceel.

54 Engelmanshoven Het betreft hier dezelfde rand als Armenberg. Deze akkerrand is ingezaaid met het M6 mengsel. Foto 7: Akkerrand Engelmanshoven, 27 juni Akkerrand 2010 Figuur 21: Samenstelling akkerrand Engelmanshoven 21 juni 2010 Bij dit proefperceel zijn er eveneens er weinig kruiden in de strook waargenomen. We hebben hier te maken met een echte grasstrook. Italiaans raaigras domineert. Het voorkomen van wilde biet is hoogst waarschijnlijk te wijten aan input vanuit het naast liggende perceel (Armenberg) waar de teelt in 2009 suikerbieten betrof.

55 Akkerrand 2011 Figuur 22: Samenstelling akkerrand Engelmanshoven 20 mei 2011 Essentie Italiaans raaigras verdwijnt ten voordele van timoteegras. De strook blijft zoals het jaar voordien een echte grasstrook. Italiaans raaigras laat zoals al gezegd erg weinig ruimte voor kruiden in het eerste jaar na inzaai. Met het wegvallen van Italiaans raaigras ten voordele van timoteegras ontstaan veel niet bedekte stukken in de strook. Timoteegras slaagt er niet in om met het wegvallen van Italiaans raaigras de bodem grotendeels te bedekken. We merken op dat de onmiddellijke zone langs de teelt een zeer groot percentage onbedekt is (40 %). De zones midden strook en einde strook hebben vrij grote percentages (25%) zonder bedekking. De kruidengroei is hier met 10 % beperkt. Voorkomende kruiden zijn vogelmuur (Stellaria media), herderstasje en paardenbloem. Figuur 23: Samenstelling akkerrand Engelmanshoven 27 juni 2011

56 55 Zoals te verwachten met de zeer grote percentages onbedekte bodem eind mei in de strook onmiddellijk grenzend aan de teelt zien we dat deze onbedekte bodem eind juni voor 60 % bedekt is met onkruiden. De onbedekte percentages bodem (25 %) in het midden en op het einde van de strook zijn door uitbreiding van timoteegras gedaald naar 10 %. Glanshaver en Engels raaigras duiken in kleine percentages op als grassoorten naast timoteegras. In deze strook werden juni 2011 erg veel nog niet getelde soorten genoteerd zoals duivekervel (Fumaria officinalis), knopherik (Raphanus raphanistrum), gifsla (Lactuca virosa), koningskaars (Verbascum thapsus) en klaproos (Papaver). Andere voorkomende tweezaadlobbigen zijn kleefkruid (Galium aparine), ridderzuring (Rumex obtusifolius), krulzuring, echte kamille en varkensgras. Evolutie akkerrand Dezelfde conclusies als voor de rand van Armenberg kunnen hier ook grotendeels getrokken worden. Van de ingezaaide grassen zijn in de stroken tijdens de opnames van het eerste jaar Italiaans raaigras en kropaar terug te vinden. Italiaans raaigras geeft ook hier een snelle bodembedekking. Onkruid krijgt bijgevolg weinig kans. De grasstroken evolueren ook hier het tweede jaar gedeeltelijk van grasstroken naar stroken met plaatselijk kruiden in zeer beperkte mate. De zeer grote onbedekte percentages die het jaar daarna verschijnen worden niet zoals misschien verwacht ingenomen door kruiden maar door de uitbreiding van timoteegras. De grasstrook van het eerste opnamejaar evolueert naar een grasstrook waarbij Italiaans raaigras vervangen wordt door timoteegras, uitgezonderd tegen de teelt aan Onkruiden 2010 Figuur 24: Onkruiden in de teelt cichorei Engelmanshoven 2010 Dit perceel werd vanaf begin april tot eind mei op regelmatige basis (ongeveer om de week) behandeld met een bladherbicide. Dit verklaart het weinig voorkomen van onkruiden bij de eerste opname. Vanaf eind mei, begin juni werd de behandeling verder gezet maar dan met een bodemherbicide in plaats van een contactherbicide. Waarschijnlijk hebben de zeer droge omstandigheden in deze periode bijgedragen tot een verminderde efficiëntie van deze behandeling. Opvallend is opnieuw de aanwezigheid van onkruidbieten in de reeks 0-5 meter. Deze onkruidbieten zijn hoogst waarschijnlijk afkomstig van het naast gelegen perceel waar de teelt vorig jaar suikerbieten betrof.

57 56 Op het perceel van Engelmanshoven stond het jaar voordien wintertarwe. Omdat het over zeer kleine aantallen onkruiden gaat zijn we voorzichtig om te spreken over verschillen tussen de twee afstandsgroepen 0-5 meter en meter. In de afstandsgroep meter werden geen onkruiden waargenomen uitgezonderd één akkerdistel. We stippen even aan dat we geen afstandsgroep meter hebben kunnen maken zoals bij de andere proefpercelen aangezien het perceel van Engelmanshoven te smal is hiervoor Onkruiden 2011 Figuur 25: Onkruiden in de teelt zomertarwe Engelmanshoven 2011 Tijdens mei werden er geen onkruiden geteld in het perceel zomertarwe in Engelmanshoven. In juni werden echter zeer veel onkruiden geteld met een opvallend verschil tussen de afstandsgroep 0-5 meter en deze van meter. Een opvallend grote aanwezigheid van kleefkruid werd vastgesteld in de eerste 5 meter. Kleefkruid is een berucht onkruid in de landbouw. Kleefkruid kiemt meestal in de herfst en bloeit het daaropvolgende jaar. Door de winterkieming heeft kleefkruid weinig concurrentie met andere planten. Kleefkruid kan ook wel eens kiemen in het vroege voorjaar. Door de diepe kieming kunnen problemen ontstaan bij de bestrijding. Melganzevoet neemt zoals gebruikelijk een erg groot aandeel in van de tellingen. Gekroesde melkdistel (Sonchus asper) is een composiet met een gevederde pappus die over verre afstanden over het gewas kan vliegen.

58 Similariteit 2010 Figuur 26: Similariteit tussen onkruiden in de teelt en de akkerrand Engelmanshoven 2010 We moeten eveneens opmerken dat we niet veel onkruiden hebben geteld op dit perceel. Gezien de regelmatige herbicidenbehandelingen (zie schema) was dit ook te verwachten. Wanneer er onkruiden werden waargenomen bleek er een relatie te zijn tussen de rand en de teelt. De similariteitsindex tussen de rand en de eerste 5 meter van de teelt bedraagt voor de opname in juni 0,44 (4/9). De twee gemeenschappelijke soorten zijn timoteegras en wilde biet. Voor de afstand meter is de index 0. Volgend schema stelt voorgaande visueel voor.

59 58 RAND TEELT 0m - 15m Figuur 27: Visuele voorstelling similariteit Engelmanshoven 2010 Het voorkomen van timoteegras in de vegetatieopname op 0 meter kan erop wijzen dat timoteegras gebloeid heeft in de randen in het perceel gekiemd is. Mogelijk kon deze soort elders in het perceel goed bestreden worden, behalve vlak tegen de rand. Wilde biet komt voor op 0 meter en op 5 meter van de rand. Wilde biet komt van opgeschoten bieten in bietpercelen. Wanneer deze niet manueel verwijderd worden, dan zijn dat problemen voor de volgende jaren. Wilde biet heeft zaden die in de bodem overleven. Het is dus een probleem vanuit het verleden. Het kan jaren een probleem blijven. Het middel Bonalan dat voor de zaai van cichorei ingewerkt wordt, werkt hier zeer goed tegen. Het kan zijn dat dit middel kort tegen de kant aan een iets lagere dosis, of iets minder goed is toegepast en dat er daardoor wat wilde bieten doorgekomen zijn Similariteit 2011 Bij de velopnames van mei 2011 werden in dit perceel geen onkruiden geteld. Hierdoor is er geen similariteit te berekenen. Juni 2011 is de similariteit te wijten aan kleefkruid, gekroesde melkdistel en bingekruid met een opvallende dominantie in de afstandsreeks van 0-5 meter van kleefkruid. De similariteitsindex bedraagt voor de afstandsreeks 0-5 meter voor de veldopname van juni ,25. Voor de opname van de afstandsreeks van meter bedraagt deze voor dezelfde periode 0,1. Gekroesde melkdistel draagt ook bij tot de index maar komt eveneens in de tweede afstandsreeks van meter voor in tegenstelling tot kleefkruid. Door de gevederde pappus van gekroesde melkdistel heeft het zaad een groter bereik. Kleefkruid is door

60 59 zijn vrij diepe kieming een moeilijk te bestrijden onkruid. De slappe plant gebruikt het gewas als steun. Zowel herfst- als voorjaarskieming is mogelijk. De zaadjes bezitten kleine haartjes zodat de verspreiding gemakkelijk via de vacht van dieren, die de plant raken, kan gebeuren. Het voorkomen van kleefkruid in de grasstrook wijst op het verruigen van de strook. Dezelfde grootteorde zien we uiteraard als we de 2e reeks similariteitsindexen, 3 momentopnames van 2011 samen, bekijken. Hoewel de similariteitsindexen relatief laag zijn is er wel duidelijk een afstandseffect te zien. De afstandsreeks 0-5 meter heeft een hogere similariteitsindex dan de afstandsreeks meter. Aangezien de similariteitsindex geen abundantie verrekent, plaatsen we hier toch even een kanttekening bij. Kleefkruid is als akkeronkruid afhankelijk van dispersie door dieren zoals muizen of hazen. Kleefkruid komt in tegenstelling tot een plant met een veel groter dispersievermogen zoals gekroesde melkdistel niet voor in de afstandsreeks meter. Verspreiding van kleefkruid vanuit de rand is hoogst waarschijnlijk. Idem voor gekroesde melkdistel. Het voorkomen van het éénjarige akkeronkruid bingelkruid in de teelt achten we voornamelijk te wijten aan kieming vanuit de zaadbank ondanks het feit dat deze plant eveneens bijdraagt tot de similariteitsindex en dus ook in de grasstrook voorkomt in Omdat er in 2010 amper onkruiden voorkwamen in het in 2010 sterk met herbiciden behandelde perceel is kwam de berekening van de index op 0 uit. De som van de onkruiden van de akkerrand van 2011 met deze van 2010 heeft dus weinig effect op de indexen Insecten Potvallen 2010 Figuur 28: Potvallen Engelmanshoven 21 mei 2010

61 60 Figuur 29: Potvallen Engelmanshoven 2 juli 2010 Figuur 30: Potvallen Engelmanshoven 13 september 2010 In mei en juli komen het grootst aantal kruipende insecten voor op de percelen. In de rand vinden het we het grootst aantal spinnen en loopkevers terug. Vooraan in het gewas en op 40 en 80 meter leven ongeveer evenveel loopkevers als spinnen. Kortschildkevers vinden we veel minder terug dan de andere kruipende insecten. Verspreid over strook en gewas komen overal gelijkaardige aantallen kortschildkevers voor. In september vinden we veel minder kruipende insecten terug dan in mei en juli. Spinnen en kortschildkevers komen vooral voor in het begin van de teelt. Loopkevers komen zowel in de strook als op de verschillende afstanden in de teelt evenveel voor. Globaal nemen de aantallen kruipende insecten in de periode van september af. Dit is ook geen probleem omdat de impact van kruipende insecten op de plagen zich vooral moet laten gelden in het voorjaar.

62 Potvallen 2011 Figuur 31: Potvallen Engelmanshoven 7 juni 2011 Figuur 32: Potvallen Engelmanshoven 27 juni 2011 Figuur 33: Potvallen Engelmanshoven 4 juli 2011

63 62 Vroeg in het seizoen (begin juni) zijn het vooral loopkevers die zich manifesteren en toch opmerkelijk vooral verderop in het gewas. De aantallen op dit moment behaald worden niet meer gerealiseerd verder in het seizoen. De aanwezigheid van spinnen en kortschildkevers is zeer beperkt en dan enkel in de rand. Eind juni neemt het aantal spinnen enorm toe, dit zowel in de rand als verderop in de teelt. Een opname een week later (4 juli) toont voor de spinnen dezelfde tendens als deze van 27 juni, met hogere aantallen verderop in het gewas. Het aantal kortschildkevers is gedurende het hele seizoen verwaarloosbaar op de verschillende locaties. De vaststelling op het perceel maïs dat op de afstand 5-15 m zowel de aantallen spinnen als loopkevers voor de opnamemomenten telkens het laagst zijn wordt hier niet bevestigd Plakvallen 2010 In mei vinden we in de rand 3 lieveheersbeestjes en een gaasvlieg terug. Figuur 34: Plakvallen Engelmanshoven 23 juni 2010

64 63 Figuur 35: Plakvallen Engelmanshoven 30 juli 2010 In juni en juli is het aantal vliegende nuttigen beter vertegenwoordigd. In de rand vinden we de meeste nuttigen. Op 5 en 15 meter in de teelt zit hier en daar een roofwants, lieveheersbeestje of gaasvlieg. Achteraan in de teelt vinden we geen vliegende nuttigen terug Plakvallen 2011 Figuur 36: Plakvallen Engelmanshoven 7 juni 2011

65 64 Figuur 37: Plakvallen Engelmanshoven 27 juni 2011 Figuur 38: Plakvallen Engelmanshoven 4 juli 2011 In dit perceel zijn telkens slechts 7 in plaats van 8 plakvallen geplaatst gezien de beperkte afmetingen van dit perceel. De opname op 80m is niet mogelijk. Op dit perceel is de massale aanwezigheid van zweefvliegen opmerkelijk vanaf de periode eind juni. Dit is een constante in 2011 voor alle bemonsterde percelen. Vroeg in het seizoen zijn de gevangen nuttigen beperkt in aantal. Eind juni neemt het aantal lieveheersbeestjes en gaasvliegen toe, vooral in de rand en in het begin van de teelt. In de rand zitten in deze periode enorm veel bladluizen op de onkruiden, vooral op akkerdistels. Op het gewas zijn de aantallen luizen vrij beperkt waardoor de nuttige insecten zich niet zo sterk verspreiden over het perceel. Op het einde van het perceel (40m) is het aantal gevangen insecten op de plakvallen eerder beperkt. Een week later ( bij de opname van 4 juli) blijven de nuttigen vooral actief in de rand met nog steeds behoorlijke aantallen zweefvliegen en een 16 gaasvliegen.

66 65 Essentie Afwezigheid van luizen in de teelt minimaliseert de migratie en invlieg van vliegende nuttigen ver in het gewas Visuele controle, klopmonsters en omkaderingsproef juni 2010 Cichorei, Engelmanshoven klopmonster strook niks waargenomen visuele controle strook klopmonster teelt niks waargenomen Visuele controle in teelt niks waargenomen bladluis 2 Tabel 13: Klopmonster en visuele controle Engelmanshoven 23 juni 2010 Bij de klopmonsters is geen enkel organisme waargenomen op 23 juni. Bij de visuele controle in de teelt zijn 2 plant teruggevonden met bladluizen (5% van de planten is dus aangetast). Er is dus geen sprake van ernstige aantasting. 30 juni 2010 Cichorei, Engelmanshoven klopmonster strook lieveheersbeestje visuele controle strook klopmonster teelt 1 niets waargenomen Visuele controle in teelt bladluis 2 bladluis 1 galmug 1 gaasvlieg 1 rups gammauil 3 lieveheersbeestje 1 rups gammauil 1 Tabel 14: Klopmonster en visuele controle 30 juni 2010 Ondanks de zeer geringe aantallen schadelijken en nuttigen is het positief te moeten vaststellen dat op 20 m in het gewas ook nuttigen te vinden waren. Ongetwijfeld speelt hier toch het effect van de rand naar de introductie van deze nuttigen aangezien verderop in de teelt geen nuttigen teruggevonden zijn.

67 66 Omkaderingsproef Onder de omkaderingsproef is geen enkele plant aangetast door bladluizen bij de plaatsing van het kader. Bij de controle, een maand later, is de aantastingsgraad opnieuw nul. Ook zit geen enkel nuttig insect onder het kader. Dit betekent dus dat het kader de intrede van zowel schadelijken als nuttigen verhindert Visuele controle, klopmonsters en omkaderingsproef mei 2011 Zomertarwe, Engelmanshoven klopmonster strook klopmonster teelt bladluis 12 niks waargenomen lieveheersbeestje 15 visuele controle strook visuele controle teelt graanhaantje 40 bladluis 3 kolonies graanhaantje 40 Tabel 15: Klopmonster en visuele controle Engelmanshoven 23 mei 2011 Bij de visuele controle van de zomertarwe op 20m in de teelt en tegen de rand vinden we geen nuttige insecten terug. De controle van de schadelijke insecten gaf volgende resultaten op zomertarwe tegen de rand: Het klopmonster in de akkerrand geeft als resultaat 12 bladluizen en 15 lieveheersbeestjes. De bladluizen en lieveheersbeestjes zaten vooral op de akkerdistels. Het klopmonster in de teelt leverde geen individuen op.

68 67 25 juni 2011 Zomertarwe, Engelmanshoven klopmonster strook klopmonster teelt bladluis 38 bladluis 14 lieveheersbeestje 6 gaasvlieg 1 roofwants 7 lieveheersbeestje 4 roofwants 2 visuele controle strook visuele controle teelt bladluis 31 bladluis 35 lieveheersbeestje 20 gaasvlieg 4 graanhaantje 12 lieveheersbeestje 11 roofwants 7 graanhaantje 12 roofwants 3 Tabel 16: Klopmonster en visuele controle Engelmanshoven 25 juni 2011 Omkaderingsproef Op dit perceel is er voor gekozen geen omkadering te plaatsen. Het graan had al van in de beginfase van de teelt een zeer schrale stand te wijten aan de droge, warme weersomstandigheden in het voorjaar Discussie insecten Algemene discussie 2010 In de teelt van cichorei komen minder kruipende insecten voor. Dit kunnen we verklaren door de lange periode dat het gewas niet dichtgroeit. Dit komt de migratie van de kruipende insecten niet ten goede. Ook het hogere aantal bespuitingen kan een verklaring zijn, omdat kruipende insecten gevoeliger zijn aan gewasbeschermingsmiddelen. Het aantal schadelijke insecten in de akkerrand en de teelt is gering. Toch vinden we een beperkt aantal vliegende insecten in de teelt. Dit beperkt zich tot vooraan in het gewas. Op 40m komen geen vliegende nuttige insecten voor Algemene discussie 2011 Bij de klopmonsters en de visuele controle vinden we roofwantsen terug. Als echte bladuispredators kunnen ze een belangrijke bijdrage leveren aan de biologische gewasbescherming.

69 68 Op 25 juni zijn 80% van de tarweplanten aangetast. Daardoor verspreiden lieveheersbeestjes zich vlot doorheen het perceel. Met een bezettingsgraad van 50% in de rand en 30% verderop, hebben ze een gunstige invloed op de bladluiscontrole. Gaasvliegen vinden we minder terug in dit perceel. De data van de klopmonsters zijn complementair met de cijfers van de visuele controle. Het aantal zweefvliegen in de visuele controle en de klopmonsters is nihil in tegenstelling tot de vangsten op de plakvallen. Dit toont weer aan dat enkel plakvallen plaatsen zonder bijkomende visuele controle gevaar kan inhouden naar het trekken van conclusies. Opmerkelijk in 2011 is het grote aantal loopkevers in de teelt, begin juni. De loopkevers hebben zich al geruime tijd kunnen herstellen in de teelt, omdat de zomertarwe vroeg op het jaar wordt ingezaaid. Naarmate het gewas dichter groeit, daalt het aantal loopkevers in de teelt. Ze hebben nu minder ruimte om zich te bewegen. Essentie In deze teelt van zomertarwe leveren lieveheersbeestjes de belangrijkste bijdrage aan de natuurlijke bestrijding. Gaasvliegen en roofwantsen helpen in mindere mate. Grote aantallen loopkevers ook ver in de teelt kunnen een belangrijke rol spelen.

70 Ovelingen De akkerrand van Ovelingen is ingezaaid met erosiemengsels, zie tabel 1 pagina Foto 8: Akkerrand Ovelingen, 27 juni Akkerrand 2010 Figuur 39: Samenstelling akkerrand Ovelingen 21 juni 2010 Bij dit proefperceel zijn er geen onkruiden in de strook waargenomen. De grasmat bestond uit een mix van raaigras met kropaar. In deze grasbufferstrook tegen erosie werden voornamelijk zodenvormers ingezaaid. Van deze ingezaaide grassen werd

71 70 enkel zodevormers werd weinig teruggevonden aangezien zowel kropaar en als Engels raaigras teruggevonden zijn. Kropaar en Engels raaigras zorgen hier samen voor een hoge bedekkingsgraad waardoor bedekken de bodem volledig en geven hierdoor geen kansen aan onkruiden geen kans krijgen. We geven aan dat we in bovenstaande bespreking de voorkeur geven om algemeen te spreken over raaigras in plaats van over Engels of Italiaans raaigras. Bij de veldopname hebben we Engels raaigras genoteerd. Aangezien de veldopname een steekproef is, is het mogelijk dat in een andere steekproef Italiaans raaigras zou genoteerd zijn. Beiden werden ingezaaid in de strook. We verwijzen hier opnieuw naar het feit dat er niet gewerkt is met permanente kwadraten Akkerrand 2011 Figuur 40: Samenstelling akkerrand Ovelingen 20 mei 2011 Raaigras verdwijnt en wordt vervangen door kropaar, een pionier onder de grassen. kropaar heeft niet het vermogen om zoals raaigras de bodem te bedekken. Een relatief groot percentage van de bodem is dan ook onbedekt. Ook zien we dat naarmate we naar de zone beschaduwd door de houtkant gaan de bedekking afneemt. Aan de In houtkant is 50 % van de bodem onbedekt. Essentie Kropaar breidt in de loop van het seizoen zeer sterk uit uitgezonderd de beschaduwde stukken waar bijvoet de open plekken innneemt.

72 71 Figuur 41: Samenstelling akkerrand Ovelingen 27 juni 2011 Ondanks de vrij grote percentages aan open onbedekte bodem bij de opnames van 20 mei 2011, spelen kruiden in de bedekking geen rol. De open plekken worden tegen het perceel en in het midden van de rand deels ingenomen door Engels raaigras. Engels raaigras kan in tegenstelling tot Italiaans raaigras na het niet kiemen overwinteren en het jaar daarna kiemen. Opvallend is het zeer veelvuldig voorkomen van het reeds besproken onkruid bijvoet. Bijvoet is zoals vermeld een hardnekking onkruid die door zijn overblijvende wortels vegetatief kan uitbreiden en echte haarden kan vormen. Daarnaast vertoont bijvoet een pioniersgedrag als een echt akkeronkruid waardoor uitbreiding via zaad ook een mogelijkheid is. Figuur 42: Samenstelling akkerrand Ovelingen 16 augustus 2011 Midden augustus worden de grasstroken gedomineerd door kropaar die er nu wel in slaagt om de volledige bodem te bedekken. In het midden van de rand wordt kropaar bijgestaan door Engels raaigras. Tegen de houtkant ontbreekt deze laatste pollenvormer en neemt bijvoet een groter aandeel in. De laatste percentages onbedekte bodem zijn hier ingevuld door bijvoet. Melganzevoet neemt als verstoringsplant een logische plaats in tegen het perceel aan in de strook.

73 72 Evolutie akkerrand Opnieuw kunnen hier grotendeels dezelfde conclusies als voor de rand van Armenberg getrokken worden. Van de ingezaaide grassen zijn in de stroken tijdens de opnames van het eerste jaar raaigras en kropaar terug te vinden. De grassen geven een snelle bodembedekking. Onkruid krijgt bijgevolg weinig kans. De grasstroken evolueren ook hier het tweede jaar naar grasstroken met enkel kropaar als grassoort met zeer grote percentages van het proefvlak zonder bedekking naar stroken met plaatselijk kruiden in zeer beperkte mate Onkruiden 2010 Figuur 43: Onkruiden in de teelt wintertarwe Ovelingen 2010 Dit is één van de weinige percelen waar we echt heel wat onkruiden hebben kunnen tellen. Bij dit proefperceel bereiken de onkruiden een piek in juni. In mei bevinden de onkruiden zich voornamelijk op meter. Opvallend is het veelvuldig voorkomen van akkerdistel verder in het perceel. In de reeks meter is akkerdistel bijna geheel verantwoordelijk voor het totale onkruidenaantal. De zaden kunnen dankzij hun gevederde pappus erg ver in het perceel komen. In juli bevinden de meeste onkruiden zich in de 0-5 meter. Dit is bijna volledig te wijten aan de aanwezigheid van raaigras in de 0 meter opname (25 van de 33). Raaigras is een echte pollenvormer en vormt normaalgezien geen ondergrondse uitlopers. Zijn voorkomen is dan ook logisch in de onmiddellijke zone langs de rand. Daarnaast komt het zaadonkruid klimopereprijs op alle afstanden in de meeste opnames veelvuldig voor. Klimopereprijs kiemt doorgaans in de winter en bloeit in het vroege voorjaar. Op het moment dat graan zijn maximale groei bereikt is klimopereprijs al over zijn hoogtepunt heen.

74 Onkruiden 2011 Figuur 44: Onkruiden in de teelt suikerbiet Ovelingen 2011 Net zoals in 2010 tellen we in dit perceel vrij veel onkruiden met een piek bij de beginperiode van het groeiseizoen in mei. Duidelijk is ook dat tijdens de drie opnameperiodes mei, juni en augustus de hoogste aantallen onkruiden werden geteld in de eerste afstandsreeks 0-5 meter. In de reeks meter werden steeds minder onkruiden geteld. Dit verschil is het duidelijkste tijdens de beginperiode van het groeiseizoen. Opvallend is ook het zeer veelvuldig voorkomen van melganzevoet met zeer grote aantallen in de eerste afstandsreeks 0-5 meter. Kropaar is aanwezig tijdens de opname van 27 juni 2011 als pionier in de eerste 5 meter in de teelt. Kweekgras vinden we verder in het perceel in de afstandsreeks meter. Opvallend is ook de zaailing van esdoorn (Acer pseudoplatanus) tijdens de opname in mei in de afstandsreeks 0-5 meter. In de houtkant grenzend aan de grasstrook staat esdoorn. Niet onlogisch dat de totale hoeveelheid aan onkruiden afneemt in de loop van het groeiseizoen aangezien het gewas meer en meer sluit. Minder onbedekte grond en licht zijn ter beschikking voor zowel kiemen als groeien van onkruiden. Opmerking: pas in augustus 2011 werd in het gedeelte van de strook naast de teelt 5% bedekking door melganzevoet genoteerd. In de opnames voordien was melganzevoet niet aanwezig. Een directe link trekken tussen het zeer veelvuldig voorkomen van ganzevoet tijdens de opname in de teelt van augustus en het voorkomen van melganzevoet in de opname in de strook van mei is niet mogelijk; idem voor de opname in de teelt van juni. We merken op dat het zaad van melganzevoet enorm lang kiemkrachtig blijft (tot meer dan 80 jaar). Hierdoor zit er hoogst waarschijnlijk in de meeste akkerbodems een enorme zaadbank die wacht op het juiste moment om te kiemen.

75 Similariteit 2010 Figuur 45: Similariteit tussen onkruiden in de akkerrand en de teelt Ovelingen 2010 In dit perceel hebben we t.o.v. de andere proefpercelen relatief veel onkruiden geteld. In de eerste 5 meter vanaf de rand vinden we overkomsten tussen de soortenlijst van de strook en in deze van de teelt. De similariteitsindex tussen de rand en de eerste 5 meter van de teelt voor de opname in juni bedraagt dan ook 0,67. De twee gemeenschappelijke soorten zijn raaigras en kropaar. In de overige periodes en voor de afstand meter in mei is de index 0.

76 75 De similariteit in de opname juni kan voorgesteld worden door volgende figuur: RAND TEELT 0-5 m Figuur 46: Visuele voorstelling similariteit Ovelingen 2010 De Sørensen s index was relatief hoog door de aanwezigheid van raaigras en kropaar in de rand en de teelt. Deze soorten kwamen enkel voor in de opname van 0 meter, dus vlak tegen de rand. Kropaar kan bijna jaarrond bloeien en vrij massaal zaad zetten uitgezonderd in de winterperiode. Omdat kropaar een echte pollenvormer is en weinig of geen uitlopers maakt, zijn de planten in de teelt enkel te wijten aan zaadzetting. Het zaad valt bij kropaar in de onmiddellijke omgeving van de plant Similariteit 2011 In het perceel van Ovelingen werden steeds erg veel onkruiden geteld zowel in veldopname jaar 2010 als Opvallend is het melganzevoetprobleem in 2011 met een piek in de afstandsreeks 0-5 meter mei Later op het seizoen waren heel wat volwassen uitgegroeide planten manueel uitgetrokken. Ondanks de hoge abundantie van melganzevoet mei 2011 zijn de similariteistindexen voor beide afstandsreeksen 0. In de strook is enkel kropaar waargenomen. De echte kropaar-strook heeft wel zijn invloed op de afstandsreeks 0-5 meter. De zeer hoge similariteitsindex (0,4) vraagt wel enige nuance omdat het aantal exemplaren kropaar in de teelt slechts zeer klein was in vergelijking met melganzevoet. Dit geldt dan nog enkel voor de veldopname in juni Voor de afstandsreeks meter bedroeg de index 0 voor dezelfde periode. De op het eerste zicht hoge waarden van de indexen voor de twee afstandsreeksen (0,33) in augustus 2011 mogen om dezelfde reden ook met meer dan een korrel zout genomen.

77 76 De indexen voor de 3 momentopnames van 2011 samen geven eveneens de al geziene grootteordes in hetzelfde vertekende beeld. We merken nog eens op dat aangezien planten in de strook een traject van kiemen, groeien, bloeien, zaad zetten en zaad verspreiden moeten afleggen vooraleer ze in de teelt kunnen komen. De zeer hoge aantallen melganzevoet in mei komen uiteraard niet overeen met grote aantallen melganzevoet in de strook. We zitten met andere woorden steeds met een vertragingsreactie van het voorkomen van onkruiden in de teelt ten opzichte van deze in de strook. Omwille van deze reden is het nuttig om ook de similariteitsvergelijking te maken met de teelt van 2011 met de strook van Aangezien de strook in 2010 een echte grasstrook was zonder melganzevoet heeft ook deze op het eerste zicht relatief hoge waarde voor de similariteitsindex geen verklaring voor het massaal voorkomen van melganzevoet in mei Melganzevoet maakt per plant niet alleen immens veel zaden. De zaden van dit akkeronkruid zijn bovendien zeer lang kiemkrachtig. Een directe correlatie leggen tussen de strook en de teelt voor wat betreft het voorkomen van onkruiden is bijgevolg niet juist. We stippen ook aan dat de grasstroken voordien hoogst waarschijnlijk akker is geweest. Miljoenen zaden liggen met andere woorden onder het oppervlak van elke akker te wachten op het juiste moment om te kiemen. De similariteitsindex voor de afstandsreeks 0-5 meter van 0,29 is te wijten aan kropaar. Kropaar is een typische pionier onder de grassen die eerder in de onmiddellijke nabijheid zijn zaad laat vallen. Deze pollenvormer vormt geen uitlopers. We merken op dat de berekeningen van similariteitsindexen niets zeggen over de toekomst. In de stroken van Ovelingen Rombouts werd in veldopnamejaar 2011 erg veel bijvoet gevonden. Deze plant zou de similariteitsindex van 2012 erg kunnen beïnvloeden Insecten Potvallen 2010 Figuur 47: Potvallen Ovelingen 21 mei 2010

78 77 Figuur 48: Potvallen Ovelingen 2 juli 2010 Figuur 49: Potvallen Ovelingen 31 juli 2010 In mei en eind juli komen de meeste kruipende insecten voor in Ovelingen. Begin juli ligt het aantal veel lager. In mei vinden we de meeste kruipende insecten terug in het begin van de teelt, op 5 en 15 meter. Op 80 meter vinden we veel minder spinnen terug dan in de rand en vooraan in de teelt. Begin juli zitten de loopkevers en spinnen vooral in de rand. Het aantal vooraan in de teelt is opvallend minder dan in mei. Het aantal kortschildkevers is overal ongeveer gelijk. In juli is het aantal kruipende insecten het hoogst, behalve voor de kortschildkevers. Deze bevinden zich vooral in de rand. De spinnen en loopkevers bevinden zich zowel in de rand als vooraan en op 80 meter in het perceel.

79 Potvallen 2011 Figuur 50: Potvallen Ovelingen 27 juni 2011 Figuur 51: Potvallen Ovelingen 4 juli 2011 Figuur 52: Potvallen Ovelingen 29 augustus 2011

80 79 Figuur 53: Potvallen Ovelingen 29 augustus 2011 Vroeg in het seizoen (begin juni) zijn het vooral loopkevers die zich manifesteren als kruipende insecten. Gans het seizoen door worden de hoogste aantallen waargenomen diep in het gewas. De spinnen komen enkel in de teelt voor later op het seizoen en dan in lagere aantallen vergeleken met de rand. Het aantal kortschildkevers is verwaarloosbaar. Essentie Loopkevers kunnen van zeer vroeg op het seizoen (half mei) tot einde seizoen (eind augustus) in hoge aantallen aanwezig zijn ver in de teelt. Vooral in deze teelt van suikerbieten worden de hoogste aantallen geregistreerd op 40 en 80 m van de akkerrand.

81 Plakvallen 2010 Figuur 54: Plakvallen Ovelingen 11 mei 2010 Figuur 55: Plakvallen Ovelingen 23 juni 2010 Figuur 56: Plakvallen Ovelingen 30 juli 2010

82 81 In mei, juni en juli komen er nuttige vliegende insecten voor in de rand. In juli zien we ook 3 roofwantsen in het begin van de teelt en zelfs een gaasvlieg op 40 meter. De snelle en globaal hogere aanwezigheid van vliegende nuttige insecten kan verklaard worden door de aanwezigheid van een houtkant langs de perceelsrand. In een houtkant vinden nuttige insecten vanaf het vroege voorjaar al prooien (bladluizen). Door de aanwezigheid van deze plaaginsecten gebeurt de populatieopbouw van nuttigen sneller. Essentie Een extra landschapselement geeft een verhoogde, bredere en snellere aanwezigheid van vliegende nuttigen Plakvallen 2011 Figuur 57: Plakvallen Ovelingen 7 juni 2011 Figuur 58: Plakvallen Ovelingen 27 juni 2011

83 82 Figuur 59: Plakvallen Ovelingen 4 juli 2011 Figuur 60: Plakvallen Ovelingen 29 augustus 2011 Op dit perceel is ook de massale aanwezigheid van zweefvliegen opmerkelijk vanaf de periode eind juni. Dit is een constante in 2011, voor alle bemonsterde percelen. Vroeg in het seizoen zijn de gevangen nuttigen beperkt in aantal. Eind juni nemen het aantal gaasvliegen en lieveheersbeestjes wat toe, vooral in de rand en in het begin van het perceel. In het teeltgewas is het aantal bladluizen beperkt, daardoor worden de nuttige insecten niet gelokt in de teelt. Vanaf 40m zijn de aantallen gevangen nuttigen buiten de zweefvliegen en lieveheersbeestjes zeer beperkt. Begin juli verspreiden de gaasvliegen en lieveheersbeestjes zich actief over het perceel. Begin september neemt het aantal zweefvliegen sterk af. We vinden nog enkele lieveheersbeestjes terug in het perceel.

84 Visuele controle, klopmonsters en omkaderingsproef juni 2010 Rombouts Tarwe, Ovelingen klopmonster strook klopmonster teelt wants 1 niks waargenomen larve lieveheersbeestje 1 luis 1 roofwants 1 visuele controle rand visuele controle teelt gaasvliegei 1 niks waargenomen Tabel 17: Klopmonster en visuele controle Ovelingen 23 juni juni 2010 Tarwe, Ovelingen klopmonster strook niks waargenomen visuele controle rand klopmonster teelt niks waargenomen visuele controle teelt gaasvliegei 1 niks waargenomen Tabel 18: Klopmonster en visuele controle Ovelingen 30 juni Visuele controle, klopmonsters en omkaderingsproef mei 2011 suikerbiet, Ovelingen klopmonster strook pas gemaaid, geen klopmonster klopmonster teelt niet uitgevoerd visuele controle strook visuele controle teelt bladluis 1 bladluis 3 kolonies lieveheersbeestje (larve) 1 Tabel 19: Klopmonster en visuele controle Ovelingen 23 mei 2011

85 84 Het klopmonster in de akkerrand is niet uitgevoerd omdat de rand zeer kort gemaaid was. De controle van de plaaginsecten geeft voor de bladluizen enkel 1 aangetaste plant. Het feit dat het bietenzaad gecoat is met een insecticide, verklaart de geringe aantasting in de beginfase van de teelt. 25 juni 2011 suikerbiet, Ovelingen klopmonster strook klopmonster teelt bladluis 65 bladluis 3 gaasvlieg 1 gaasvlieg 1 lieveheersbeestje 3 lieveheersbeestje 5 roofwants 2 roofwants 4 visuele controle strook visuele controle teelt bladluis 4 bladluis 32 zweefvlieg (larve) 1 zweefvlieg (larve) 4 lieveheersbeestje 1 lieveheersbeestje 1 lieveheersbeestje (pop) 1 Tabel 20: Klopmonster en visuele controle Ovelingen 25 juni juli 2011 suikerbiet, Ovelingen klopmonster strook klopmonster teelt bladluis 30 bladluis 2 gaasvlieg 3 gaasvlieg 1 lieveheersbeestje 4 lieveheersbeestje 5 roofwants 3 zweefvlieg (larve) 10 visuele controle strook visuele controle teelt zweefvlieg 7 zweefvlieg 10 lieveheersbeestje 2 lieveheersbeestje 1 Tabel 21: Klopmonster en visuele controle Ovelingen 15 juli 2011

86 85 Omkaderingsproef De omkadering is geplaatst op 23 mei. Op dat moment was er één plant van de 12 aangetast door bladluizen. Bij de controle op 15 juli hebben de bladluizen al 5 planten aangetast. De afwezigheid van nuttigen kan hier een mogelijke verklaring voor bieden Discussie insecten Algemene discussie 2010 We zien een duidelijk effect van de houtkant op het aantal vliegende insecten. Zij komen vooral voor in de akkerrand. De kruipende insecten zijn talrijk, zowel in de akkerrand als diep in het perceel. Enkele gevonden loopkevers zijn soorten die typisch zijn voor een bos. Dit kan verklaard worden door de aanwezigheid van een houtkant. De tendens dat het aantal kruipende insecten het laagst is begin juli is hier net als op alle andere percelen aanwezig. Verklaringen hiervoor moeten meer klimatologisch gezocht worden in plaats van dit te relateren aan het gewas of het type perceelsrand. De kruipende insecten zijn talrijk aanwezig in het perceel. De impact van het aantal nuttige insecten op de plaagdruk kan niet bepaald worden. Dit omdat er geen plaaginsecten voorkomen op het gewas. Ook de omkaderingsproef op dit perceel geeft geen resultaten Algemene discussie 2011 Op dit perceel hebben de zweefvliegen wel een aantoonbare bijdrage geleverd aan de natuurlijke bestrijding van plaaginsecten. Zweefvlieglarven zijn altijd aanwezig tijdens de visuele controles. In de maand juni en juli verspreiden de lieveheersbeestjes en de gaasvliegen zich over het bietenperceel. Dit tonen de plakvallen aan. Ook tijdens de visuele controles zien we lieveheersbeestjes verspreid over het perceel. De gaasvliegen zien we op de plakvallen, maar niet via de visuele controle. Uiteraard is de visuele controle slechts een momentopname. Gaasvlieglarven verdwijnen ook snel bij gebrek aan voedsel. In deze teelt zal de voornaamste bijdrage van natuurlijke bestrijding gebeuren door zweefvliegen en lieveheersbeestjes en in mindere mate gaasvliegen. Op 40m en 80m in de teelt komen grote aantallen loopkevers voor. De soorten die zich bevinden op het perceel in Ovelingen zijn goed aangepast aan het onstabiele milieu van het perceel.

87 Hooibos De grasstrook aan het Hooibos werd ingezaaid met het M3 graskruidenmengsel zie tabel 1 pagina Foto 9: Onkruidopname akkerrand Hooibos, 27 juni Akkerrand 2010 Figuur 61: Samenstelling akkerrand Hooibos 21 juni 2011 Bij de veldopname zien we dat de strook bij het perceel aan het Hooibos een dominantie aan Italiaans raaigras heeft. 10 % van de strook is onbedekt en 20 % wordt ingenomen door kruiden. Deze kruiden bestaan uit volgende soorten: brede weegbree (Plantago major subsp. major), straatgras (Poa annua), rode klaver en kruipende boterbloem (Ranunculus repens). Opmerkelijk is het feit dat zowel straatgras en brede weegbree voorkomen. Voorgenoemde planten behoren tot de tredplantengemeenschap. De zware bodem in combinatie met het gebruik als passage voor paarden zou de oorzaak kunnen zijn van het voorkomen van beide planten. Kruipende boterbloem maakt uitlopers. Op de knopen van de uitlopers kan de plant

88 87 worteltjes en blad vormen. Op deze wijze `kruipt' de plant door de zode van grasvelden of gazons. Met het maaien gaat de maaimachine meestal over de boterbloemen heen. Van de ingezaaide tweezaadlobbigen vinden we enkel rode klaver terug Akkerrand 2011 Figuur 62: Samenstelling akkerrand Hooibos 20 mei 2011 Het wegvallen van Italiaans raaigras uit de grasstrook gebeurt hier ook net zoals in de andere stroken. Kropaar en in mindere mate Engels raaigras nemen de plaats in van Italiaans raaigras. Zoals reeds verschillende keren gezegd zorgt Italiaans raaigras door zijn snelle groei en dichte inzaai ervoor dat de bodem snel bedekt is met als gevolg minder kiemkansen voor onkruiden. Opvallend is het grote aandeel aan onbedekte bodem in het midden van de rand. Essentie Het verdwijnen van Italiaans raaigras zorgt dan ook letterlijk voor een leegte in de vorm van een onbedekte bodem die niet onmiddellijk door andere grassen of kruiden kan ingenomen worden. Andere pollenvormers zoals kropaar en Engels raaigras nemen de plaats van Italiaans raaigras gedeeltelijk in. Kruipende boterbloem profiteert van het wegvallen van Italiaans raaigras en bedekt de bodem in een hoger percentage dan het jaar voordien.

89 88 Figuur 63: Samenstelling akkerrand Hooibos 27 juni 2011 Engels raaigras domineert de strook. Opvallend is ook het voorkomen van de niet ingezaaide witte klaver die in tegenstelling tot rode klaver uitlopers en geen pollen vormt. Rode klaver is een echte pionier en wordt vaak ingezaaid samen met Italiaans raaigras als stikstoffixeerder. Witte klaver bereikte tijdens de veldopname van juni 2011 hoge percentages gestimuleerd door het maaibeheer. In het midden van de strook wordt kruipende boterbloem teruggedrongen door de witte klaver. De tredplant brede weegbree komt ook hier veelvuldig voor. In de beschaduwing van het bos heeft zowel kruipende boterbloem als ridderzuring een concurrentievoordeel ten opzichte van witte klaver. Evolutie akkerrand De akkerrand aan het Hooibos is omwille van het zwaardere bodemtype erg afwijkend ten opzichte van de andere stroken. De vegetatie van de verdichte kleiige bodem evolueert net zoals andere stroken van een grasstrook met Italiaans raaigras naar een grasstrook waar Engels raaigras en kropaar de plaats van Italiaans raaigras innemen. Tredplanten nemen een opvallende plaats in in de strook Onkruiden 2010 Figuur 64: Onkruiden in de teelt suikerbiet Hooibos 2010

90 89 Dit perceel is t.o.v. de andere percelen erg verschillend omwille van de ligging. Dit perceel is aan de rand van een populierenbos gelegen en had tijdens de veldopnames een dichtgeslempte bodemstructuur. Gezien de regelmatige behandeling met contactherbiciden vanaf begin mei tot eind mei zijn er in mei geen onkruiden waargenomen. Aan de rand van het bos In het perceel aan het Hooibos zien we een piek van onkruidgroei in juni, vooral in de afstandsreeks van 0-5 meter. Opmerkelijk is opnieuw de zaailing van wilg. Deze is hoogst waarschijnlijk afkomstig van de wilgen aan de van de grasstrook. In september verschijnt er enkel melganzevoet in de afstandsreek van meter. We merken wel op dat er buiten ons telkader vrij veel melganzevoet voorkwam die boven het gewas uitstak. In de zone van 0-5 meter van de rand waren er erg veel kale plekken zonder bieten in de teelt. Dit zaadonkruid is door zijn vele zaden ( per plant), zijn lang levende zaadbank en zijn problematische bestrijding een probleemsoort Onkruiden 2011 Figuur 65: onkruiden in de teelt wintertarwe Hooibos 2011 Opmerkelijk is het om in een wintertarweperceel relatief veel onkruiden te tellen in de teelt. Het verschil tussen de afstandsreeks 0-5 meter en deze van meter is duidelijk. Opvallend is ook het feit dat we meer onkruiden tellen later in het groeiseizoen dan ervoor. De courant optredende akkeronkruiden zoals melganzevoet, klimopereprijs, herderstasje, bingelkruid en paarse dovenetel (Lamium purpureum) hebben weinig toelichting nodig. Het voorkomen van varkensgras is interessanter. Varkensgras is een eenjarig zaadonkruid en kiemt in het voorjaar. De kleiachtige ondergrond droogt in de zomer vaak op tot een compacte structuur. De zeer droge omstandigheden van deze bodem in de zomer spelen in het voordeel van varkensgras. Door zijn specifieke smalle morfologie van de bladeren en zijn kruipende structuur is varkensgras erg goed aangepast aan droge omstandigheden. Het voorkomen van varkensgras wijst op verdichting en een slechte structuur Similariteit 2010 In dit proefperceel is de similariteit voor alle afstanden bij elke opname ten opzichte van de strook nul ondanks het feit dat we in dit proefperceel regelmatig onkruiden

91 90 hebben kunnen tellen. Er is m.a.w. geen aantoonbaar verband tussen de soortensamenstelling in de rand en deze in de teelt Similariteit 2011 Hoewel er bij de veldopnames op en naast het perceel van Hooibos zowel in 2010 als in 2011 heel wat onkruiden geteld werden is er nooit ene gemeenschappelijke soort gezien in de strook en de teelt. De similariteitsindexen zijn dan ook voor de 4 berekeningswijzen voor de twee afstandsgroepen steeds gelijk aan 0. Er is met andere woorden voor de veldopnames geen enkele overeenkomst tussen de strook en de teelt wat betreft voorkomen van onkruiden Insecten Potvallen 2010 Figuur 66: Potvallen Hooibos 27 mei 2010 Figuur 67: Potvallen Hooibos 2 juli 2010

92 91 Figuur 68: Potvallen Hooibos 13 september 2010 De meeste kruipende insecten komen voor in mei en juli. In september is het aantal veel minder, voor zowel loopkevers, kortschildkevers als spinnen. De aantallen kruipende insecten in het gewas blijven erg beperkt ten opzichte van het gewas wintertarwe. De nog gedane grondbewerkingen in het voorjaar bij bieten en het meer open zijn van een bietengewas spelen hierbij zeker een belangrijke rol. Ook dient gezegd dat de grasrand hier erg schraal is. Aan de rand van het perceel was een slechte opkomst van de bieten misschien te wijten aan een verdichte bodem. Bijna 25% van de gevonden loopkevers in 2010 op het bedrijf Hooibos, zijn afhankelijk van vochtig bos en/of kleigrond. Dit is toch heel opmerkelijk Potvallen 2011 Figuur 69: Potvallen Hooibos 7 juni 2011

93 92 Figuur 70: Potvallen Hooibos 27 juni 2011 Figuur 71: Potvallen Hooibos 4 juli 2011 Vanaf vroeg in het seizoen zijn de spinnen al talrijk over het hele perceel. Het hoogst aantal spinnen tellen we begin juni op 40 en 80 meter. De rest van het seizoen is de verspreiding van de spinnen gelijkmatig op alle locaties. Het bijkomend landschapselement van een bos naast de akkerrand biedt een verklaring voor de vroegere aanwezigheid van spinnen in de potvallen. De loopkevers kennen hun opmars vanaf eind juni met een graduele verdeling van hogere naar lagere aantallen van de akkerrand weg. De kortschildkevers zijn ook op dit perceel enkel te vinden in de akkerrand en dan nog in verwaarloosbare aantallen. Essentie Naar aanwezigheid van kruipende insecten en spinnen kan een extra landschapselement zoals een bos een positieve bijdrage leveren.

94 Plakvallen 2010 In mei vinden we slechts 1 lieveheersbeestje en 1 galmug terug in de rand op onze plakvallen. Figuur 72: Plakvallen Hooibos 23 juni 2010 Figuur 73: Plakvallen Hooibos 30 juli 2010 In juni en juli liggen de aantallen wat hoger. De vliegende nuttigen vinden we vooral terug in de rand, hoofdzakelijk roofwantsen. In juli zien we ook 4 roofwantsen vooraan in de teelt. Verder vinden we in juli ook galmuggen en 1 lieveheerstbeestje. Essentie De aanwezige boskant heeft blijkbaar een bevorderend effect op de aanwezigheid van roofwantsen. Dit is gekend vanuit de praktijk: windsingels zijn positief als overwinteringsplaats van roofwantsen. Ook de cijfers van 2011 bevestigen dit.

95 Plakvallen 2011 Figuur 74: Plakvallen Hooibos 7 juni 2011 Figuur 75: Plakvallen Hooibos 27 juni 2011 Essentie Afwezigheid van bladluizen in de akkerrand, door gebrek aan kruiden, kan de introductie van vliegende nuttigen in een teelt beperken.

96 95 Figuur 76: Plakvallen Hooibos 4 juli 2011 De massale aanwezigheid van zweefvliegen is hier ook weer opmerkelijk, vooral vanaf de periode eind juni. Ook diep in het perceel worden hoge aantallen zweefvliegen gevangen. De anderen nuttigen bevinden zich gedurende het hele seizoen vooral in de akkerrand. Het aantal gevangen insecten in het perceel is bijna verwaarloosbaar. De beperkte aanwezigheid van bladluizen in de teelt zeker vroeg op het seizoen betekent dat de nuttige insecten zich niet diep in het gewas verspreiden. De akkerrand bevat weinig bloeiende (on)kruiden en er zijn bijna geen bladluizen aanwezig in de rand. De nuttige insecten die gevangen worden op de plakvallen, komen vooral uit de bosrand. Omdat ze weinig tot geen voedsel ter beschikking hebben in de akkerrand en de teelt, zal de populatieopbouw niet groot zijn. Ook hier stellen we hetzij beperkter dan in 2010 toch aanwezigheid van roofwantsen vast Visuele controle, klopmonsters en omkaderingsproef juni 2010 suikerbiet, Hooibos klopmonster strook klopmonster teelt spin 1 lieveheersbeestje 1 visuele controle strook Visuele controle in teelt niks waargenomen niks waargenomen Tabel 22: Klopmonster en visuele controle Hooibos 23 juni 2010

97 96 30 juni 2010 suikerbiet, Hooibos klopmonster strook geen kloppingen wegens stormschade visuele controle strook klopmonster teelt geen kloppingen wegens stormschade Visuele controle in teelt lieveheersbeestje 2 niks waargenomen rups 1 Tabel 23: Klopmonster en visuele controle Hooibos 30 juni 2010 Een klopmonster is niet genomen wegens stormschade en geringe grasontwikkeling in de rand. Omkaderingsproef Bij plaatsing van het kader was de bladluisaantasting slechts één plant ( 2 luizen). Na controle na één maand zijn slechts drie planten gering aangetast door bladluizen ( 2-5 bladluizen per plant). De nawerking van het behandelde zaad biedt hiervoor een verklaring. Het effect van nuttigen kunnen we dus niet aantonen Visuele controle, klopmonsters en omkaderingsproef mei 2011 wintertarwe, Hooibos klopmonster strook klopmonster teelt bladluis 3 niks waargenomen lieveheersbeestje 1 roofwants 3 visuele controle strook visuele controle teelt graanhaantje 4 bladluis 1 graanhaantje 8 Tabel 24: Klopmonster en visuele controle Hooibos 23 mei 2011

98 97 25 juni 2011 wintertarwe, Hooibos klopmonster strook klopmonster teelt bladluis 12 bladluis 7 gaasvlieg 4 gaasvlieg 1 lieveheersbeestje 9 lieveheersbeestje 4 roofwants 7 roofwants 2 visuele controle strook visuele controle teelt bladluis 15 bladluis 18 gaasvlieg 1 sluipwesp 5% geparasiteerd lieveheersbeestje 2 sluipwesp 20% geparasiteerd roofwants 6 Tabel 25: Klopmonster en visuele controle Hooibos 25 juni 2011 Omkaderingsproef De omkadering is geplaatst op 10 juni met 50% van de planten aangetast door bladluizen. Controle op 8 juli resulteert in 75% bladluisaantasting zonder enige aanwezigheid van predatoren en een parasiteringsgraad van 1 % door sluipwespen Discussie insecten Algemene discussie 2010 In 2010 is het aantal kruipende insecten veel meer talrijk in de rand, dan op het perceel. Door de voorjaargrondbewerking in de suikerbietenteelt worden de kruipende insecten vroeg in het seizoen verstoord op het perceel. De geringe plaagdruk levert geen relevante informatie op om relaties tussen nuttigen en plagen aan te geven Algemene discussie 2011 Door het uitblijven van bladluisplagen in het vroege voorjaar, worden nuttige insecten niet gelokt. Later op het seizoen zijn de bladluisaantastingen hoger (37.5% aan de rand en 45% verderop in de teelt). Deze cijfers moeten hier wel gerelativeerd worden, omdat het slechts gaat om enkele luizen per plant. Dus geen grote kolonies zoals we zien bij de andere percelen. Als luizen meer individueel voorkomen, zoals hier, zijn lieveheersbeestjes en gaasvliegen geneigd om minder eitjes af te leggen. Dit verklaart waarom er zo weinig nuttigen voorkomen, ten opzichte van de hoge percentages aan

99 98 bladluisaantasting. Sluipwespen zijn beter in staat om individuele bladluizen op te sporen en te parasiteren. De massale aanwezigheid van zweefvliegen op de plakvallen vertaalt zich niet in een aanwezigheid bij visuele controle. Of dat ook betekent dat ze geen effect gehad hebben op de teelt kan hiermee echter niet aangetoond worden. Op dit perceel is de natuurlijke bestrijding van de luizen dan ook vooral te wijten aan de sluipwespen. Vooral dicht bij de rand is een parasiteringsgraad van 20% zeer hoog. Hun grote aanwezigheid kan verklaard worden door de aanwezigheid van een bos. Het feit dat bij de omkaderingsproef de parasitering duidelijk ontbreekt, bevestigt de bijdrage van deze insecten. Het aantal kruipende insecten in wintertarwe ligt hoger dan in Wintertarwe wordt vroeg ingezaaid. In het voorjaar wordt de grond hierdoor ongemoeid gelaten. Loopkevers en andere kruipende insecten hebben dus geen last van een voorjaarsgrondbewerking. Opmerkelijk is dat 25% van de gevonden loopkevers soorten zijn die aangepast zijn aan klei en vochtig bos.

100 Saffraanberg De samenstelling van de akkerrand kan je terug vinden op pagina 20, punt Foto 10: Akkerrand Saffraanberg, 27 juni Akkerrand 2010 Figuur 77: Samenstelling akkerrand Saffraanberg 21 juni 2010 Deze strook is de enige strook die het jaar van de opnames werd ingezaaid met een bloemenmengsel zowel interessant voor het aantrekken van nuttigen als voor akkervogels. Deze strook wordt beheerd als een duorand. Het midden van de strook is bijna volledig bedekt door tweezaadlobbigen. In deze zin verschilt deze strook helemaal met de stroken van de andere proefpercelen waar éénzaadlobbigen domineren. Voorkomende tweezaadlobbigen zijn herderstasje, echte kamille, witte klaver, perzikkruid (Ersicaria maculosa), melganzevoet, duizendblad, gewone rolklaver en gekroesde melkdistel. Opvallend is dat er weinig te merken is van de inzaai aangezien we quasi geen soorten terugvinden van het zaadmengsel. In

101 100 tegenstelling tot vorige percelen hebben we hier wel te maken met bloemenstroken in plaats van grasstroken. Opgemerkt moet worden dat dit zeker niet geldt voor de hele strook maar eerder pleksgewijs. Omwille van de recente aanleg vinden we in de ruigtestrook geen echte ruigtekruiden uitgezonderd gewone bereklauw en akkerdistel. Opvallend is eveneens de dominantie van melganzevoet in de buurt van de teelt Akkerrand 2011 Figuur 78: Samenstelling akkerrand Saffraanberg 20 mei 2011 De grasstrook had tijdens de opname van 20 mei 2011 vanaf de teelt bekeken een lange strook en daarna een korte strook. Gezien de enorm grote variatie binnen de strook, is de strook onderverdeeld geweest in 6 in plaats van 3 deelstroken. De onbedekte stukken nemen ongeveer gemiddeld 20 % in van de strook. Het merendeel van de strook wordt ingenomen door grassen. Opvallend is het voorkomen van gestreepte witbol tussen het raaigras. Italiaans raaigras komt hier in tegenstelling tot de andere stroken nog veelvuldig voor in het tweede jaar van de veldopnames. Dit komt omdat deze strook opnieuw werd ingezaaid het tweede velopnamejaar. Het beperkte aandeel kruiden in de strook wordt ingenomen door onder andere hoornbloem (Cerastium fontanum subsp. vulgare of Cerastium vulgatum), ringelwikke (Vicia hirsuta), bonte wikke, paardenbloem, smalle wikke, gewone bereklauw (Heracleum sphondylium), witte klaver, rode klaver, kruipende boterbloem, smalle weegbree (Plantago lanceolata) en luzerne.

102 101 Figuur 79: Samenstellign akkerrand Saffraanberg 27 juni 2011 De onbedekte stukken zijn juni 2011 volledig ingenomen uitgezonderd het gedeelte van de strook tegen het perceel. Tegen het perceel aan vinden we enkel grassen. Het midden van de rand en tegen de straat is 40 % van de strook ingenomen door tweezaadlobbigen. Onder de tweezaadlobbigen in het midden van de rand vinden we duizendblad, bijvoet, luzerne, echte kamille en gewone rolklaver. Tegen de straat vinden we jacobskruiskruid (Jacobaea vulgaris subsp. vulgaris, synoniem: Senecio jacobaea), witte klaver, rode klaver, gewone bereklauw, smalle weegbree, brede weegbree, klein streepzaad (Crepis capillaris), akkerdistel, heermoes, smalle wikke, hoornbloem, gewone kamille en paardenbloem. Opvallend is dat naar de straat toe kropaar de plaats inneemt van raaigras. Forse planten zoals boerenwormkruid (Tanacetum vulgare, synoniem: Chrysanthemum vulgare), bijvoet en krulzuring verschijnen. Evolutie akkerrand Het is weinig zinvol om de evolutie van deze strook van 2010 tot 2011 te bespreken aangezien de strook in het tweede velopnamejaar opnieuw werd ingezaaid omwille van het melganzevoetprobleem in Onkruiden 2010 In het perceel aan de Saffraanberg zijn geen onkruiden waargenomen ondanks het feit dat we hier te maken hadden met de meest soortenrijke rand. Omwille van de vrees voor melganzevoet is deze rand wel geklepeld geweest.

103 Onkruiden 2011 Figuur 80: Onkruiden in de teelt vlas Saffraanberg 2011 Opvallend is de massale aanwezigheid van melganzevoet terwijl deze soort bij de onkruidenopnames van 2011 niet eens waargenomen werd. Het jaar voordien was er in de strook een duidelijk melganzevoetprobleem. Omwille van deze reden is de strook dan ook geklepeld geweest. Het jaar nadien werd de strook opnieuw ingezaaid. Door het veelvuldige klepelen en het melganzevoetprobleem werd hiervoor geopteerd Similariteit 2010 Ondanks het feit dat er in deze rand de meeste onkruiden zowel op gebied van abundantie als soorten werden geteld, zijn er in deze teelt in de proefvlakken nooit onkruiden waargenomen Similariteit 2011 De similariteitsindexen voor de veldopnames van 2011 zijn alle 0. Opvallend is de massale aanwezigheid van melganzevoet in de teelt. Deze plant is zoals al vermeld bij de onkruidenopnames van 2011 niet waargenomen geweest. Het jaar voordien was er in de strook een duidelijk melganzevoetprobleem. Hiervoor werd er in 2010 gekleppeld. Bovendien werd de strook in 2011 opnieuw ingezaaid. De indexen berekend over de som van de opnames van 2011 heen geeft hetzelfde beeld. We benadrukken dat er in de strook naast dit perceel van Francis enorm veel onkruiden geteld zijn. Ondanks dit feit zijn deze niet terug te vinden in de teelt. Een vergelijking van de onkruiden in de teelt in het veldopnamejaar 2011 met de onkruiden die we geteld hebben in de strook in 2010 kan wel zinvol zijn gelet op de eerder genoemde vertragingsreactie tussen onkruiden in de teelt en deze in de strook. De indexen gaan zowel voor de afstandsreeks 0-5 meter (0,22) als voor de afstandsreeks meter (0,11) omhoog. Dit is te wijten aan het massaal voorkomen van melganzevoet in de strook veldopnamejaar 2010 en het masaal voorkomen van melganzevoet in de teelt velopnamejaar De similariteit is toch

104 103 nog relatief laag omwille van het feit dat er in de strook veldopnamejaar 2010 vrij veel soorten voorkwamen. Hetzelfde effect zien we des te uitgesprokener als we de indexen bekijken bekomen door de som van de onkruiden van de akkerrand van 2011 met deze van 2010 te nemen en deze te vergelijken met de voorkomende onkruiden in de teelt veldopnamejaar Vermits er meer dan één keer ingezaaid is, is het totale aantal soorten planten over de twee veldopnamejaren erg groot in vergelijking met het kleine aantal steeds weer terugkerende soortenpakketjes onkruiden in de teelt Insecten Potvallen 2010 Figuur 81: Potvallen Saffraanberg 21 mei 2010 Figuur 82: Potvallen Saffraanberg 2 juli 2010

105 104 Essentie Opmerkelijk is dat voor loopkevers en spinnen zelfs de hoogste aantallen gerealiseerd worden in het gewas. Naar eventuele predatie van de plaaginsecten is dit een aangename vaststelling. Figuur 83: Potvallen Saffraanberg 27 juli 2010 We vinden in de rand en op het perceel van Saffraanberg enorm veel kruipende insecten terug, met een hoogtepunt eind juli Potvallen 2011 Figuur 84: Potvallen Saffraanberg 7 juni 2011

106 105 Figuur 85: Potvallen Saffraanberg 27 juni 2011 Opmerking: door het maaien van het vlas waren de potvallen op 5m en 15m niet meer terug te vinden. Figuur 86: Potvallen Saffraanberg 4 juli 2011 (enkel in de Opmerking: enkel akkerrand) potvallen in de rand gezet omdat Het vlas is gemaaid, dus er werden enkel nog potvallen in de rand gezet Plakvallen 2010 In mei vinden we slechts drie vliegende nuttige insecten op onze plakvallen in de rand.

107 106 Essentie Het aanbod gevleugelde nuttigen is gevarieerder bij aanwezigheid van een bloeirijkere akkerrand. Figuur 87: Plakvallen Saffraanberg 23 juni 2010 Figuur 88: Plakvallen Saffraanberg 30 juni 2010 Begin juli en eind juli ligt dit aantal wat hoger. Begin juli plakken er 26 nuttigen op de vallen in de rand: vooral lieveheersbeestje, gaasvliegen, zweefvliegen en roofwantsen. We zien ook 2 galmuggen en een sluipwesp. Eind juli vinden we 24 nuttigen terug op de plakvallen in de rand: roofwantsen, sluipwespen en gaasvliegen. Verder vingen we 1 galmug, 1 sluipwesp en 1 zweefvlieg. We zien ook 4 vliegende nuttigen in het begin van de teelt. Het effect van bloeiende planten in de rand laat zich duidelijk merken. Zweefvliegen en gaasvliegen zijn (beperkt) aanwezig.

108 Plakvallen 2011 Figuur 89: plakvallen Saffraanberg 7 juni Figuur 90: Plakvallen Saffraanberg 27 juni 2011 Figuur 91: Plakvallen Saffraanberg 4 juli 2011

FAB2 Onderdeel Bovengronds

FAB2 Onderdeel Bovengronds FAB2 Onderdeel Bovengronds Universiteit van Amsterdam (IBED): Paul van Rijn (voorheen NIOO) Wageningen UR: Marian Vlaswinkel, Frans van Alebeek (PPO) Janneke Elderson, Eefje den Belder (PRI) Centrum Landbouw

Nadere informatie

Groen Blauw Stimuleringskader Zaaikaart

Groen Blauw Stimuleringskader Zaaikaart Groen Blauw Stimuleringskader Zaaikaart 2013 Bloemrijke rand, kruidenrijke zoom, graslandflora- en faunarand en akkerflora- en faunarand Aanleiding Deze zaaikaart is opgesteld voor de pakketten bloemrijke

Nadere informatie

Versie bij voorkeur breder

Versie bij voorkeur breder Pakketvoorwaarden A19c2 Versie 2019 Patrijzenrand Beschrijving Deze rand biedt dekking, foerageer- en nestelmogelijkheden voor de patrijs en andere akkervogels. De rand bestaat uit 3 stroken. Eén strook

Nadere informatie

Versie Een gehele akker max 5 ha. Meetellen mestplaatsingsruimte. 4 blokken met een verschillend mengsel. Patrijs, gele kwikstaart, bijen

Versie Een gehele akker max 5 ha. Meetellen mestplaatsingsruimte. 4 blokken met een verschillend mengsel. Patrijs, gele kwikstaart, bijen Pakketvoorwaarden A16a1 Versie 2018 Vogelakker (voor Patrijzen) Beschrijving Deze vogelakker biedt dekking, foerageer- en nestelmogelijkheden voor de patrijs en andere akkervogels. De vogelakker bestaat

Nadere informatie

Bloemenranden en Functionele Agro Biodiversiteit (FAB) Dave Dirks, 24 januari 2018, Zwartewaal

Bloemenranden en Functionele Agro Biodiversiteit (FAB) Dave Dirks, 24 januari 2018, Zwartewaal Bloemenranden en Functionele Agro Biodiversiteit (FAB) Dave Dirks, 24 januari 2018, Zwartewaal Rode draad in deze presentatie Waarom bloemenranden op je bedrijf? Natuurlijke plaagbestrijding is dichtbij.

Nadere informatie

ONDERZOEK NAAR PLAAGINSECTEN EN HUN

ONDERZOEK NAAR PLAAGINSECTEN EN HUN ONDERZOEK NAAR PLAAGINSECTEN EN HUN NATUURLIJKE VIJANDEN VANUIT DIVERSE INVALSHOEKEN Dieter Van Vlerken Pascale Willem 1 INHOUD Inleiding Projectsituering Nuttige insecten Demotuinen Bloemenweide Proefveld

Nadere informatie

PVM AKKERRANDENMENGSELS MATERIALEN. Telefoon 0316-248099 Telefax 0316-248083

PVM AKKERRANDENMENGSELS MATERIALEN. Telefoon 0316-248099 Telefax 0316-248083 PVM EENJARIG MENGSEL KRUIDENRIJKE ZOOM/BLOEMRIJK GRASLAND NR. 1 Doelsoort : Planten die van nature in Nederland op kleigronden voorkomen (=inheemse flora). Mengsel : Meerjarig mengsel met plantensoorten

Nadere informatie

Bermen en akkerranden. Voor natuurlijke plaagbeheersing. Ir. Bert Van Gils. 02/10/2012, Oedelem

Bermen en akkerranden. Voor natuurlijke plaagbeheersing. Ir. Bert Van Gils. 02/10/2012, Oedelem Bermen en akkerranden Voor natuurlijke plaagbeheersing Ir. Bert Van Gils 2/1/212, Oedelem Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek Eenheid Plant www.ilvo.vlaanderen.be Beleidsdomein Landbouw en Visserij

Nadere informatie

Dilemma s biodiversiteit en gewasbescherming landbouwbedrijf.

Dilemma s biodiversiteit en gewasbescherming landbouwbedrijf. Dilemma s biodiversiteit en gewasbescherming landbouwbedrijf. Gewasbescherming en FAB: Functionele Agro Biodiversiteit: Conflicterend of aanvullend? Gewasbescherming en FAB: De akkerrand als oplossing?

Nadere informatie

Aspecten zoals positie ten op zichte van fiets en wandelpaden zijn minder belangrijk dan bovenstaande punten.

Aspecten zoals positie ten op zichte van fiets en wandelpaden zijn minder belangrijk dan bovenstaande punten. Voorwaarden en handreiking Aanleg en beheer van nuttige akkerranden v03032011 Merijn Bos Deze handreiking is opgesteld voor de aanleg en het beheer van nuttige akkerranden. De informatie is samengesteld

Nadere informatie

Fauna-akkers in Rivierenland

Fauna-akkers in Rivierenland fauna-akkers 1 Fauna-akkers in Rivierenland REGIONAAL LANDSCHAP RIVIERENLAND Langs Nete, Dijle, Zenne & Rupel v z w 2 Regionaal Landschap Rivierenland Wat is een fauna-akker? Fauna-akkers zijn akkers en

Nadere informatie

Bloemenranden en Functionele Agro Biodiversiteit (FAB) Dave Dirks, 6 september 2017, Kronenberg

Bloemenranden en Functionele Agro Biodiversiteit (FAB) Dave Dirks, 6 september 2017, Kronenberg Bloemenranden en Functionele Agro Biodiversiteit (FAB) Dave Dirks, 6 september 2017, Kronenberg Rode draad in deze presentatie Waarom bloemenranden op je bedrijf? Natuurlijke plaagbestrijding is dichtbij.

Nadere informatie

Versie Een gehele akker max 5 ha. Meetellen mestplaatsingsruimte. 4 blokken met een verschillend mengsel. Patrijs, gele kwikstaart, bijen

Versie Een gehele akker max 5 ha. Meetellen mestplaatsingsruimte. 4 blokken met een verschillend mengsel. Patrijs, gele kwikstaart, bijen Pakketvoorwaarden A16a1 Versie 2019 Vogelakker (voor Patrijzen) Beschrijving Deze vogelakker biedt dekking, foerageer- en nestelmogelijkheden voor de patrijs en andere akkervogels. De vogelakker bestaat

Nadere informatie

Hoe werkt natuurlijke plaagbeheersing?

Hoe werkt natuurlijke plaagbeheersing? Hoe werkt natuurlijke plaagbeheersing? WUR Onderwijsaanbod Gewasbescherming 2007 Modules Akkerbouw Frans van Alebeek (PPO-AGV, Lelystad) frans.vanalebeek@wur.nl Preventie van plagen Eén van de lange termijn

Nadere informatie

Functionele AgroBiodiversiteit (FAB) voor natuurlijke plaagbeheersing

Functionele AgroBiodiversiteit (FAB) voor natuurlijke plaagbeheersing Functionele AgroBiodiversiteit (FAB) voor natuurlijke plaagbeheersing Marian Vlaswinkel Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, Sector Akkerbouw, Groene Ruimte en Vollegrondsgroenten (PPO-AGV) 22 oktober 2010

Nadere informatie

Kunnen bloemrijke bermen helpen om EPR te voorkomen?

Kunnen bloemrijke bermen helpen om EPR te voorkomen? Kunnen bloemrijke bermen helpen om EPR te voorkomen? Frans van Alebeek (PPO-AGV, Lelystad) Expert Meeting EPR, 20 maart 2013 Inhoud Akkerranden en natuurlijke plaagbeheersing in de akkerbouw (FAB) Succes-

Nadere informatie

Bloemstroken in Gerjan Brouwer. DLV Plant

Bloemstroken in Gerjan Brouwer. DLV Plant Bloemstroken in 2014 Gerjan Brouwer 2013 De bloemenstrook is een teelt Aanwijzingen in Inzaai en onderhoud - Grondvoorbereiden - Onkruid bestrijden - Bemesten (weinig) - Zaaien - Beregenen/water - Maaien

Nadere informatie

Hoe bladluisplagen voorkomen

Hoe bladluisplagen voorkomen Hoe bladluisplagen voorkomen Een teveel aan bladluizen = een tekort aan bladluiseters. Beter voorkomen dan genezen. En ja, bladluizen voorkomen is mogelijk en het is zelfs niet eens moeilijk: Maak je tuin

Nadere informatie

Functionele AgroBiodiversiteit (FAB) voor natuurlijke plaagbeheersing

Functionele AgroBiodiversiteit (FAB) voor natuurlijke plaagbeheersing Functionele AgroBiodiversiteit (FAB) voor natuurlijke plaagbeheersing Marian Vlaswinkel Praktijkonderzoek Plant & Omgeving, Sector Akkerbouw, Groene Ruimte en Vollegrondsgroenten (PPO-AGV) 22 oktober 2010

Nadere informatie

Natuurlijke vijanden: weet wat ze eten, weet hoe ze te bevorderen.

Natuurlijke vijanden: weet wat ze eten, weet hoe ze te bevorderen. Natuurlijke vijanden: weet wat ze eten, weet hoe ze te bevorderen. Gerjan Brouwer Adviseur biologische fruitteelt Preventie van schadelijke organismen optimale teeltrotatie goede teelttechnieken resistente/tolerante

Nadere informatie

PT-Koepelproject Biodiversiteit & Plantgezondheid in de rozenteelt Resultaten seizoen 2016

PT-Koepelproject Biodiversiteit & Plantgezondheid in de rozenteelt Resultaten seizoen 2016 PT-Koepelproject Resultaten seizoen 206 PT-Koepelproject Verslaglegging : November 206 Contactpersoon : Chiel van der Voort, Cultus Agro Advies Locatie : Rosa Mundo, Meerlo Projectnummer Cultus : O- Projectnummer

Nadere informatie

Natuurrijk landbouwbeheer Acties voor en met landbouwers. Provincie Oost-Vlaanderen Katrien Baetens 13/01/2017

Natuurrijk landbouwbeheer Acties voor en met landbouwers. Provincie Oost-Vlaanderen Katrien Baetens 13/01/2017 Natuurrijk landbouwbeheer Acties voor en met landbouwers Provincie Oost-Vlaanderen Katrien Baetens 13/01/2017 Amerika erkent de hommel als bedreigde diersoort Bron : Nieuwsblad 12/01/2017 Doelstellingen

Nadere informatie

PT-Koepelproject Biodiversiteit & Plantgezondheid in de rozenteelt. Resultaten seizoen 2015

PT-Koepelproject Biodiversiteit & Plantgezondheid in de rozenteelt. Resultaten seizoen 2015 PT-Koepelproject Biodiversiteit & Plantgezondheid in de rozenteelt Resultaten seizoen 2015 PT-Koepelproject Biodiversiteit & Plantgezondheid in de rozenteelt Verslaglegging : December 2015 Contactpersoon

Nadere informatie

VOLSOG. Het belang van natuurlijke vijanden voor een geïntegreerde plaagbeheersing (IPM)

VOLSOG. Het belang van natuurlijke vijanden voor een geïntegreerde plaagbeheersing (IPM) VOLSOG Het belang van natuurlijke vijanden voor een geïntegreerde plaagbeheersing (IPM) Functionele Agro-Biodiversiteit (FAB) = de natuurlijke soortenrijkdom van planten en dieren die nuttige functies

Nadere informatie

Versie Doelsoorten Zeeland Patrijs, veldleeuwerik, graspieper kwikstaart. Meetellen mestplaatsingsruimte

Versie Doelsoorten Zeeland Patrijs, veldleeuwerik, graspieper kwikstaart. Meetellen mestplaatsingsruimte Pakketvoorwaarden A19c3 Versie 2019 Keverbanken Beschrijving Insecten zijn van groot belang als voedselbron voor akker- en weidevogels, speciaal voor de jonge vogels. De sleutel tot succesvol insectenbeheer

Nadere informatie

NATUURLIJKE PLAAGBEHEERSING IN DE GRAANTEELT. Femke Temmerman, Inagro

NATUURLIJKE PLAAGBEHEERSING IN DE GRAANTEELT. Femke Temmerman, Inagro NATUURLIJKE PLAAGBEHEERSING IN DE GRAANTEELT Femke Temmerman, Inagro INHOUD 01_ Natuurlijke vijanden 02_ FAB? 03_ Onderzoek 2009 2012 04_ Besluiten 01_ NATUURLIJKE VIJANDEN IN GRANEN Natuurlijke vijanden

Nadere informatie

1.1 Akkerranden voor natuurlijke plaagbeheersing (en méér) Workshopspreker: Frans van Alebeek

1.1 Akkerranden voor natuurlijke plaagbeheersing (en méér) Workshopspreker: Frans van Alebeek 1.1 Akkerranden voor natuurlijke plaagbeheersing (en méér) Workshopspreker: Frans van Alebeek Heeft u ervaring met akkerranden? 1 Met intensivering zijn we RANDvoorwaarden uit het oog verloren Bloemen

Nadere informatie

Landbouwers werken aan een fleurig landschap!

Landbouwers werken aan een fleurig landschap! Landbouwers werken aan een fleurig landschap! Biodiversiteit op het platteland Landbouw is onlosmakelijk verbonden met de natuur. Toch lijkt deze band de laatste decennia sterk verwaterd. Gelukkig doen

Nadere informatie

Een enthousiaste bedrijfsvoering

Een enthousiaste bedrijfsvoering Maatwerk voor akkervogels EEN INTEGRAAL VERHAAL Vandaag zijn er veel minder akkervogels dan vroeger. Daarom gaan we samen aan de slag. Iedereen draagt zijn steentje bij: landbouwers, jagers, de Vlaamse

Nadere informatie

De patrijs, klant van de akkerrand. Achtergrondinformatie bij de lesbrief voor kinderen.

De patrijs, klant van de akkerrand. Achtergrondinformatie bij de lesbrief voor kinderen. De patrijs, klant van de akkerrand. Achtergrondinformatie bij de lesbrief voor kinderen. Tekeningen Ciel Broeckx, juni 2010. 1 De Europese Unie heeft in 2002 afgesproken om het verlies aan biodiversiteit

Nadere informatie

Natuurlijke plaagbeheersing met bloemenranden. Inspiratiedag FAB, 4-nov-14

Natuurlijke plaagbeheersing met bloemenranden. Inspiratiedag FAB, 4-nov-14 Natuurlijke plaagbeheersing met bloemenranden Inspiratiedag FAB, 4-nov-14 BOMEN en STRUIKEN: overwinteringsplaats AKKER : prooien (bladluizen, rupsen, trips ) Natuurlijke plaagbeheersing F A B BLOEMENRAND

Nadere informatie

Van Akkerranden tot Functionele-Agro-Biodiversiteit. Dave Dirks, 26 januari 2017, Maasbree

Van Akkerranden tot Functionele-Agro-Biodiversiteit. Dave Dirks, 26 januari 2017, Maasbree Van Akkerranden tot Functionele-Agro-Biodiversiteit Dave Dirks, 26 januari 2017, Maasbree Inhoudsopgave: - Waarom bloemrijke akkerranden? - Verschillende randen voor verschillende doelen. - Natuurlijke

Nadere informatie

Van Akkerranden tot Functionele-Agro-Biodiversiteit. Dave Dirks, 6 februari, Nieuw-Vennep

Van Akkerranden tot Functionele-Agro-Biodiversiteit. Dave Dirks, 6 februari, Nieuw-Vennep Van Akkerranden tot Functionele-Agro-Biodiversiteit Dave Dirks, 6 februari, Nieuw-Vennep Inhoudsopgave: - Waarom bloemrijke akkerranden? - Verschillende randen voor verschillende doelen. - Natuurlijke

Nadere informatie

BESTUIVERS IN HET LANDSCHAP

BESTUIVERS IN HET LANDSCHAP BESTUIVERS IN HET LANDSCHAP INTRODUCTIE Biodiversiteit: Biodiversiteit of biologische diversiteit is een graad van verscheidenheid aan levensvormen binnen een gegeven ecosysteem, bioom of een gehele planeet.

Nadere informatie

Inhoud. Voorwoord 5. Inleiding 6

Inhoud. Voorwoord 5. Inleiding 6 Inhoud Voorwoord 5 Inleiding 6 1 Onkruiden 9 1.1 Eigenschappen van onkruiden 9 1.2 Systematische indeling van onkruiden 10 1.3 Vermeerdering van onkruiden 13 1.4 Overleven van onkruidzaden 14 1.5 Afsluiting

Nadere informatie

IPM ALS BASIS VOOR EEN MODERNE LANDBOUW VERPLICHT VANAF Annie Demeyere Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling

IPM ALS BASIS VOOR EEN MODERNE LANDBOUW VERPLICHT VANAF Annie Demeyere Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling IPM ALS BASIS VOOR EEN MODERNE LANDBOUW VERPLICHT VANAF 2014 Annie Demeyere Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling Wetgeving Richtlijn 2009/128 voor een duurzaam gebruik van pesticiden Hoofdstuk 1 definities

Nadere informatie

No regret natuurmaatregelen op het boerenbedrijf

No regret natuurmaatregelen op het boerenbedrijf No regret natuurmaatregelen op het boerenbedrijf Laaghangend fruit en haalbare maatregelen op maat Arjen de Groot, Wageningen Environmental Research Boer Proof Natuur ForwardFarm Abbenes, 6 juli 2018 Meer

Nadere informatie

Mogelijkheden voor FAB in de sierteelt. Joachim Moens

Mogelijkheden voor FAB in de sierteelt. Joachim Moens Mogelijkheden voor FAB in de sierteelt Joachim Moens Functionele AgroBiodiversiteit Beschikbaarheid van genetische diversiteit Gunstige bodemtoestand Bestuiving van gewassen Natuurlijke plaagbeheersing

Nadere informatie

Beheerpakketten Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer. Open akkerland

Beheerpakketten Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer. Open akkerland Beheerpakketten Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer Open akkerland 15 Wintervoedselakker Beschrijving Wintervoedselakkers zijn belangrijk voor in Nederland overwinterende vogels. Niet geoogste zaden

Nadere informatie

BEHEERPAKKETTEN OPEN AKKER Onderdeel akker COLLECTIEF MIDDEN OVERIJSSEL 2019

BEHEERPAKKETTEN OPEN AKKER Onderdeel akker COLLECTIEF MIDDEN OVERIJSSEL 2019 BEHEERPAKKETTEN OPEN AKKER Onderdeel akker COLLECTIEF MIDDEN OVERIJSSEL 2019 Overzicht beheerpakketten Binnen het leefgebied Open AKKER zijn er in het werkgebied van Collectief Midden Overijssel enkele

Nadere informatie

Bermenplan Assen. Definitief

Bermenplan Assen. Definitief Definitief Opdrachtgever: Opdrachtgever: Gemeente Assen Gemeente Mevrouw Assen ing. M. van Lommel Mevrouw M. Postbus van Lommel 30018 Noordersingel 940033 RA Assen 9401 JW T Assen 0592-366911 F 0592-366595

Nadere informatie

Opties en voorwaarden Akkerbouw-strokenpakket 2016

Opties en voorwaarden Akkerbouw-strokenpakket 2016 Opties en voorwaarden Akkerbouw-strokenpakket 2016 Laatst gewijzigd 2 september 2016 Om aan de vergroeningseis 5% ecologisch aandachtsgebied te voldoen kunt u in 2016 kiezen voor 1 of meer van de volgende

Nadere informatie

BEHEERPAKKETTEN OPEN AKKER Onderdeel akker COLLECTIEF MIDDEN OVERIJSSEL

BEHEERPAKKETTEN OPEN AKKER Onderdeel akker COLLECTIEF MIDDEN OVERIJSSEL BEHEERPAKKETTEN OPEN AKKER Onderdeel akker COLLECTIEF MIDDEN OVERIJSSEL 2018-2019 Overzicht beheerpakketten Binnen het leefgebied Open AKKER zijn er in het werkgebied van Collectief Midden Overijssel enkele

Nadere informatie

Aanleg & beheer van bloemenweides. Warme Winteravonden in 't Dijleland

Aanleg & beheer van bloemenweides. Warme Winteravonden in 't Dijleland Aanleg & beheer van bloemenweides Warme Winteravonden in 't Dijleland Wat en waarom een bloemenweide? Soorten bloemenweides Aanleg en beheer van een bloemenweide WWW.ECOFLORA.BE Wat is een bloemenweide?

Nadere informatie

akkerbouw. Meest verbouwde gewassen zijn granen (vooral wintertarwe), aardappels, suikerbieten en uien. Bij het selecteren van de bedrijven voor deze

akkerbouw. Meest verbouwde gewassen zijn granen (vooral wintertarwe), aardappels, suikerbieten en uien. Bij het selecteren van de bedrijven voor deze Samenvatting Intensivering van de landbouw heeft ertoe geleid dat populaties van boerenlandvogels sterk zijn afgenomen sinds de jaren 60. Ooit veelvoorkomende soorten als patrijs (Perdix perdix) veldleeuwerik

Nadere informatie

AGRARISCH NATUUR- EN LANDSCHAPSCOLLECTIEF MIDDEN-GRONINGEN BEHEERPAKKETTEN AKKERVOGELBEHEER. Versie 24 maart 2015

AGRARISCH NATUUR- EN LANDSCHAPSCOLLECTIEF MIDDEN-GRONINGEN BEHEERPAKKETTEN AKKERVOGELBEHEER. Versie 24 maart 2015 AGRARISCH NATUUR- EN LANDSCHAPSCOLLECTIEF MIDDEN-GRONINGEN BEHEERPAKKETTEN AKKERVOGELBEHEER Aangepast landelijk pakket 2 Kuikenvelden Veldleeuwerik Naam beheerpakket Kuikenvelden Veldleeuwerik op grasland

Nadere informatie

Hieronder volgen schematisch enkele gegevens omtrent gewassen die op de wildakker thuishoren: gewas zaaitijd overige aspecten

Hieronder volgen schematisch enkele gegevens omtrent gewassen die op de wildakker thuishoren: gewas zaaitijd overige aspecten WILDWEIDE- WILDAKKERMENGSEL Het is wildbeheerders niet onbekend dat door het treffen van biotoopverbeterende maatregelen een structurele verbetering van het leefgebied van wild verkregen kan worden. Bij

Nadere informatie

3 Bloeiende stroken. 3.1 Functies van een kruidenstrook

3 Bloeiende stroken. 3.1 Functies van een kruidenstrook 3 Bloeiende stroken Ook kruiden en vooral bloeiende kruidenstroken kunnen verschillende functies vervullen zoals de hagen. De kruidenstrook zal complementair werken op de haag. Hierdoor vergroot men de

Nadere informatie

( BIOLOGISCHE ) Akker- en tuinbouw. Vol met boerenwijsheid én leuke Wist je datjes... CAMPAGNE GEFINANCIERD MET STEUN VAN DE EUROPESE UNIE

( BIOLOGISCHE ) Akker- en tuinbouw. Vol met boerenwijsheid én leuke Wist je datjes... CAMPAGNE GEFINANCIERD MET STEUN VAN DE EUROPESE UNIE BIOLOGISCHE ) Akker- en tuinbouw Vol met boerenwijsheid én leuke Wist je datjes... CAMPAGNE GEFINANCIERD MET STEUN VAN DE EUROPESE UNIE Een krop sla zonder gif Biologische aardappelen, granen en groenten

Nadere informatie

Overzicht Beheerpakketten

Overzicht Beheerpakketten Overzicht Beheerpakketten Schoner Water Flevoland Beheerjaar 2019 FAC-versie 3.1 22 januari 2019 Uitgave van: Coöperatie Flevolands Agrarisch Collectief Gebaseerd op: Beheerpakketten ANLb Versie Beheerjaar

Nadere informatie

Boeren voor bijen. Bijensymposium 22 oktober 2011. Pieter Verdonckt inagro vzw

Boeren voor bijen. Bijensymposium 22 oktober 2011. Pieter Verdonckt inagro vzw Boeren voor bijen Bijensymposium 22 oktober 2011 Pieter Verdonckt inagro vzw Pollen en nectar in het landbouwlandschap Wat kan je als landbouwer doen voor bijen? Opzet experimentele pollen en nectarranden

Nadere informatie

Inheems zaaizaad. Gehakkelde aurelia op Knoopkruid

Inheems zaaizaad. Gehakkelde aurelia op Knoopkruid Inheems zaaizaad Inleiding Gebruik van zaaizaad om een bloemrijke flora te verkrijgen en om insecten als vlinders en bijen te bevoordelen is populair en wint steeds meer terrein. Daarbij wordt de ingeschatte

Nadere informatie

Wetenschappelijke naam: Bellis Perennis. Compositae

Wetenschappelijke naam: Bellis Perennis. Compositae Gemaakt door: Datum: Thomas Rozendaal 9-10-'11 Pagina 3 Madelief Pagina 4 Kale jonker Pagina 5 Speerdistel Pagina 6 Boterbloem Pagina 7 Gewone Brunel Pagina 8 Witte smeerwortel Pagina 9 Guichelheil Pagina

Nadere informatie

Akkerranden ter ondersteuning van natuurlijke plaagbestrijders

Akkerranden ter ondersteuning van natuurlijke plaagbestrijders Akkerranden ter ondersteuning van natuurlijke plaagbestrijders Femke Temmerman, PCBT Zaventem, 19-feb-11 Interprovinciaal Proefcentrum voor de Biologische Teelt vzw Coördinatie/Afdeling open lucht Ieperseweg

Nadere informatie

Overzicht Beheerpakketten Agrarisch Natuur- & Landschapsbeheer 2016. SCAN versie 1.5d. FAC versie 1.2

Overzicht Beheerpakketten Agrarisch Natuur- & Landschapsbeheer 2016. SCAN versie 1.5d. FAC versie 1.2 Bijlage 2. Overzicht Beheerpakketten Agrarisch Natuur- & Landschapsbeheer 2016 SCAN versie 1.5d 1 december 2015 FAC versie 1.2 14 december 2015 ANLb Opbouw van de beheerpakketten De pakketten zijn opgebouwd

Nadere informatie

De landbouwer als landschapsbouwer. 4. De landbouwer als landschapsbouwer ICT-opdracht ehorizon

De landbouwer als landschapsbouwer. 4. De landbouwer als landschapsbouwer ICT-opdracht ehorizon 4. De landbouwer als ICT-opdracht ehorizon Bedrijf: Steven Vanhecke - Oude Burkelslag 10-9990 Maldegem 4.1 Richtlijnen voor de begeleidende leerkracht Een belangrijk doel in de derde graad van het secundair

Nadere informatie

Natuurlijke plaagbeheersing in de akkerbouw Recente resultaten uit onderzoek & praktijk

Natuurlijke plaagbeheersing in de akkerbouw Recente resultaten uit onderzoek & praktijk Natuurlijke plaagbeheersing in de akkerbouw Recente resultaten uit onderzoek & praktijk WUR Onderwijsaanbod Gewasbescherming 2007 Modules Akkerbouw Frans van Alebeek (PPO-AGV, Lelystad) frans.vanalebeek@wur.nl

Nadere informatie

Invloed van een bloemenrand op trips en zijn natuurlijke vijanden in aardbei (doordragers)

Invloed van een bloemenrand op trips en zijn natuurlijke vijanden in aardbei (doordragers) Invloed van een bloemenrand op trips en zijn natuurlijke vijanden in aardbei (doordragers) Project: Waarnemen van tripsen op aardbeien voor de regio Oost-Vlaanderen, naar een duurzame beheersing d.m.v.

Nadere informatie

Opties en voorwaarden Algemene lijst Laatst gewijzigd 28 februari 2019

Opties en voorwaarden Algemene lijst Laatst gewijzigd 28 februari 2019 Opties en voorwaarden Algemene lijst 2019 Laatst gewijzigd 28 februari 2019 Om aan de vergroeningseis 5% ecologisch aandachtsgebied te voldoen kunt u in 2019 kiezen voor 1 of meer van de volgende elementen

Nadere informatie

Beheerpakketten akkerfaunabeheer Collectief Midden Groningen 2017

Beheerpakketten akkerfaunabeheer Collectief Midden Groningen 2017 Beheerpakketten akkerfaunabeheer Collectief Midden Groningen 2017 11 Rietzoom en klein rietperceel Met een rietzoom kunnen verbindingen worden gelegd tussen (beheerde) elementen of percelen. Tevens kan

Nadere informatie

Bijen en fauna-akkers. Wim Veraghtert & Jens d Haeseleer Natuurpunt Studie

Bijen en fauna-akkers. Wim Veraghtert & Jens d Haeseleer Natuurpunt Studie Bijen en fauna-akkers Wim Veraghtert & Jens d Haeseleer Natuurpunt Studie Bijen en fauna-akkers Wilde bijen, een korte inleiding Het fauna-akkerproject met RL De Voorkempen: onderzoeksvragen en resultaten

Nadere informatie

Natuurakkers in Nederland - achtergrond en dilemma s in beheer. Henk Kloen. Natuurakkers in Nederland - achtergrond en dilemma s in beheer

Natuurakkers in Nederland - achtergrond en dilemma s in beheer. Henk Kloen. Natuurakkers in Nederland - achtergrond en dilemma s in beheer Werken aan duurzame landbouw en een aantrekkelijk platteland Natuurakkers in Nederland - achtergrond en dilemma s in beheer Henk Kloen Natuurakkers in Nederland - achtergrond en dilemma s in beheer Wat

Nadere informatie

Landbouwers maken werk van een fleurig landschap!

Landbouwers maken werk van een fleurig landschap! Landbouwers maken werk van een fleurig landschap! Biodiversiteit op het platteland Landbouw is onlosmakelijk verbonden met de natuur. Toch lijkt deze band de laatste decennia een beetje verwaterd. Gelukkig

Nadere informatie

Overzicht Beheerpakketten

Overzicht Beheerpakketten Overzicht Beheerpakketten Schoner Water Flevoland Beheerjaar 2018 FAC-versie 2.3 5 april 2018 Uitgave van: Coöperatie Flevolands Agrarisch Collectief Gebaseerd op: Beheerpakketten ANLb Versie Beheerjaar

Nadere informatie

Thema 1: Werken aan biodiversiteit op het Vlaamse platteland (Agrobiodiversiteit) Context

Thema 1: Werken aan biodiversiteit op het Vlaamse platteland (Agrobiodiversiteit) Context Thema 1: Werken aan biodiversiteit op het Vlaamse platteland (Agrobiodiversiteit) Context Onder biodiversiteit verstaan we de verscheidenheid van levende organismen en ecologische processen. In de landbouw

Nadere informatie

Flevolands Agrarisch Collectief. Akkerranden

Flevolands Agrarisch Collectief. Akkerranden Flevolands Agrarisch Collectief Akkerranden Past een akkerrand bij mij(n bedrijf)? Intrinsieke motivatie Leuk of omdat het moet? Wat/wie wil je er mee bereiken? Natuurlijke plaagbeheersing, voedsel bijen/hommels,

Nadere informatie

Natuurmengsels Mengsels met kruiden, granen, vlinderbloemigen, grassen etc.

Natuurmengsels Mengsels met kruiden, granen, vlinderbloemigen, grassen etc. Natuurmengsels Mengsels met kruiden, granen, vlinderbloemigen, grassen etc. NIEUW Biotoopmengsel KNJV en Plukweidemengsel Mengsels met bloemen en kruiden geven een impuls aan de ontwikkeling van de natuur.

Nadere informatie

Bemesting : kg NPK per ha. of stalmest 20 ton/ha. Zaaitijd :... eind maart tot begin oktober.

Bemesting : kg NPK per ha. of stalmest 20 ton/ha. Zaaitijd :... eind maart tot begin oktober. WILDWEIDE- WILDAKKERMENGSEL Het is wildbeheerders niet onbekend dat door het treffen van biotoopverbeterende maatregelen een structurele verbetering van het leefgebied van wild verkregen kan worden. Bij

Nadere informatie

Reken af met duist in stappen

Reken af met duist in stappen Reken af met duist in stappen Zo blijft resistente duist beheersbaar Duist is een lastig onkruid in wintertarwe. Dat komt met name doordat het een directe concurrent is voor het gewas. Het ontneemt voedsel

Nadere informatie

Pollen- en nectarranden: een hoopvol experiment in landbouwgebied. Dieter Depraetere Proclam vzw 17 april 2010

Pollen- en nectarranden: een hoopvol experiment in landbouwgebied. Dieter Depraetere Proclam vzw 17 april 2010 Pollen- en nectarranden: een hoopvol experiment in landbouwgebied Dieter Depraetere Proclam vzw 17 april 2010 Bijen boeren achteruit in onze West-Vlaamse agrarische topregio "Het land van melk en honing:

Nadere informatie

Bermbesluit. Aard : Besluit van de Vlaamse regering Over : maatregelen inzake natuurbehoud op de bermen beheerd door publiekrechtelijke rechtspersonen

Bermbesluit. Aard : Besluit van de Vlaamse regering Over : maatregelen inzake natuurbehoud op de bermen beheerd door publiekrechtelijke rechtspersonen Bermbeheer Beveren Bermbesluit Aard : Besluit van de Vlaamse regering Over : maatregelen inzake natuurbehoud op de bermen beheerd door publiekrechtelijke rechtspersonen Datum : 27/06/1984 Pagina B.S. :13392

Nadere informatie

Dossiernummer: 23-10-2013 Projectnummer:

Dossiernummer: 23-10-2013 Projectnummer: Bijlagen bij verordening subsidies natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen 2014: 1. Inrichtingseisen natuurvriendelijke oevers en vispaaiplaatsen; 2. Richtlijnen voor natuurvriendelijk onderhoud.

Nadere informatie

Overzicht Beheerpakketten Agrarisch Natuur- & Landschapsbeheer SCAN versie 1.5d 1 december FAC versie december 2016 ANLb

Overzicht Beheerpakketten Agrarisch Natuur- & Landschapsbeheer SCAN versie 1.5d 1 december FAC versie december 2016 ANLb Bijlage 2. Overzicht Beheerpakketten Agrarisch Natuur- & Landschapsbeheer 2016 SCAN versie 1.5d 1 december 2015 FAC versie 1.3 14 december 2016 ANLb Opbouw van de beheerpakketten De pakketten zijn opgebouwd

Nadere informatie

Monitoring op natuurboerenerven. Uitleg over de systematiek van het monitoren

Monitoring op natuurboerenerven. Uitleg over de systematiek van het monitoren Monitoring op natuurboerenerven Uitleg over de systematiek van het monitoren Inleiding Boerenzwaluwen op het erf, korenbloemen in de akkers, fladderende citroenvlinders tussen de schuren. Al dat pracht

Nadere informatie

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA s-gravenhage

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA s-gravenhage > Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA s-gravenhage Directoraat-generaal Agro Bezoekadres Bezuidenhoutseweg 73 2594 AC Den

Nadere informatie

Bermbeheerplan voor een ecologisch waardevolle berm langs te Elingen

Bermbeheerplan voor een ecologisch waardevolle berm langs te Elingen Bermbeheerplan voor een ecologisch waardevolle berm langs te Elingen 1. Inleiding In het dichtbebouwde Vlaanderen zijn bermen overal te vinden. Meestal vervullen ze een vrij belangrijke ecologische rol,

Nadere informatie

5.2 Waarnemingen. Figuur 9. Uitzetten van lieveheersbeestjes

5.2 Waarnemingen. Figuur 9. Uitzetten van lieveheersbeestjes Uitzetten natuurlijke vijanden In 2008 werden twee soorten lieveheersbeestjes (Adalia bipunctata en Exochomus quadripustulatus), gaasvliegen (Chrysoperla carnea), galmuggen (Aphidoletes aphidimyza) en

Nadere informatie

Creëren kruidenrijkgrasland

Creëren kruidenrijkgrasland Creëren kruidenrijkgrasland Nick van Eekeren Jan de Wit Projecten: Winst en Weidevogels, Koeien & Kruiden Partners: Van Hall Larenstein, VIC, PPP-Agro Kruidenrijk grasland op boerenland Vroeger extensieve

Nadere informatie

Nematodenproef bestrijding dennenprocessierups Thaumetopoea pityocampa

Nematodenproef bestrijding dennenprocessierups Thaumetopoea pityocampa Nematodenproef bestrijding dennenprocessierups Thaumetopoea pityocampa Spanje, Javea, Cap Sant Antoni december 2013 - februari 2014 Door: Silvia Hellingman-Biocontrole Onderzoek en Advies en Jan van Eijle

Nadere informatie

Biedt de nieuwe GLB kansen voor voedergewassen? L.Tjoonk Kennisontwikkelaar ruwvoerteelt

Biedt de nieuwe GLB kansen voor voedergewassen? L.Tjoonk Kennisontwikkelaar ruwvoerteelt Biedt de nieuwe GLB kansen voor voedergewassen? L.Tjoonk Kennisontwikkelaar ruwvoerteelt Hervorming Gemeenschappelijk Europees Landbouwbeleid Toeslagrechten 2014 Betalingsrechten 2015 Nationale invulling

Nadere informatie

1-meter teeltvrije zone. Robin Bedert Coördinerend toezichthouder VLM-Mestbank

1-meter teeltvrije zone. Robin Bedert Coördinerend toezichthouder VLM-Mestbank Robin Bedert Coördinerend toezichthouder VLM-Mestbank Intro Wat is de Waar van toepassing Doel Ondersteunende maatregelen Beheerovereenkomsten Gevolgen Controleactie Handhaving 2018-2019 Aanpak Resultaten

Nadere informatie

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. STAATSCOURANT Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814. Nr. 10564 13 april 2015 Kennisgeving van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 10 april 2015 nr. ELVV/15047696 ingevolge

Nadere informatie

Duurzame onkruidbeheersing d.m.v. afdekmaterialen onderdeel van Koepelproject plantgezondheid bomen en vaste planten

Duurzame onkruidbeheersing d.m.v. afdekmaterialen onderdeel van Koepelproject plantgezondheid bomen en vaste planten Duurzame onkruidbeheersing d.m.v. afdekmaterialen 2015-2016 onderdeel van Koepelproject plantgezondheid bomen en vaste planten 1. Doel van project In de teelt van buxus struikjes wordt binnen het PT Koepelproject

Nadere informatie

Ecologische bij-structuur: het beheer

Ecologische bij-structuur: het beheer Ecologische bij-structuur: het beheer Bijvriendelijk beheer = ecologisch beheer Verschralingsbeheer Aanleg Beheer gras en kruidachtige vegetatie Beheer ruigtekruiden Beheer houtachtige vegetatie Beheer

Nadere informatie

Bestrijding van trips door middel van functionele agrobiodiversiteit

Bestrijding van trips door middel van functionele agrobiodiversiteit Bestrijding van trips door middel van functionele agrobiodiversiteit Invloed van een bloemenrand op trips en zijn natuurlijke vijanden in aardbei (doordragers) In het kader van het PWO-project: Waarnemen

Nadere informatie

KENNISBUNDEL. Biologische aardappelen. Mei 2013 ZIEKTEN EN PLAGEN / INSECTEN. www.dlvplant.nl TEELTTECHNISCHE ASPECTEN LOOFDODEN

KENNISBUNDEL. Biologische aardappelen. Mei 2013 ZIEKTEN EN PLAGEN / INSECTEN. www.dlvplant.nl TEELTTECHNISCHE ASPECTEN LOOFDODEN KENNISBUNDEL Biologische aardappelen Mei 2013 TEELTTECHNISCHE ASPECTEN LOOFDODEN ZIEKTEN EN PLAGEN / VIRUSZIEKTEN ZIEKTEN EN PLAGEN / PHYTOPHTHORA INFESTANS ZIEKTEN EN PLAGEN / RHIZOCTONIA SOLANI DE SMAAK

Nadere informatie

Insectenvriendelijk graslandbeheer. in Midden-Friesland

Insectenvriendelijk graslandbeheer. in Midden-Friesland Insectenvriendelijk graslandbeheer in Midden-Friesland 1 Waarom deze brochure Er zijn steeds minder insecten. Dat is zorgwekkend, want insecten zijn belangrijk voor de bestuiving van onze voedselgewassen

Nadere informatie

Herkennen van natuurlijke vijanden in de boomkwekerij

Herkennen van natuurlijke vijanden in de boomkwekerij Herkennen van natuurlijke vijanden in de boomkwekerij Studiedag Boomkwekerij 11 februari 2011 Véronique De Bleeker INHOUD Inleiding Nuttige insecten en mijten Waarnemingsmethoden Perceelsranden INLEIDING

Nadere informatie

Bedrijfskaart. Biodiverse Bloembollenteelt

Bedrijfskaart. Biodiverse Bloembollenteelt 1 DOEL De gezondheid en productie van uw gewassen hangt af van zowel techniek als van een natuurlijk evenwicht. U werkt immers met levend materiaal. In de praktijk gaat om het verzorgen van het bodemleven,

Nadere informatie

EIKENPROCESSIERUPS EN BIODIVERSITEIT. Hellingman Onderzoek en Advies BV

EIKENPROCESSIERUPS EN BIODIVERSITEIT. Hellingman Onderzoek en Advies BV EIKENPROCESSIERUPS EN BIODIVERSITEIT In alle fases van ontwikkeling hebben eikenprocessierupsen natuurlijke vijanden Paring Eitjes overwinteren Rupsen uit in april 2 de stadium 3 de stadium - begin brandharen

Nadere informatie

3.1 Akkerranden en wilde bestuivers Jeroen Scheper (WUR)

3.1 Akkerranden en wilde bestuivers Jeroen Scheper (WUR) 3.1 Akkerranden en wilde bestuivers Jeroen Scheper (WUR) Bestuivende insecten Ca. 88% wilde bloemplanten door insecten bestoven Ca. 84% gewassen in Europa door insecten bestoven Relevantie insectenbestuiving

Nadere informatie

Milieuraad Roeselare. Advies Natuurpunt Mandelstreke. Inzaaiadviezen akkervogels en bijen

Milieuraad Roeselare. Advies Natuurpunt Mandelstreke. Inzaaiadviezen akkervogels en bijen Milieuraad Roeselare Advies Natuurpunt Mandelstreke Inzaaiadviezen akkervogels en bijen http://www.boerenlandvogels.nl/sites/default/files/akkerranden.jpg?142010975 6 INHOUD 1 motivatie 3 2 adviezen 4

Nadere informatie

Stimulering biodiversiteit in ecologische aandachtsgebieden in Flevoland. Wim Stegeman, coordinator FAC. Gerichte inzet van vanggewassen.

Stimulering biodiversiteit in ecologische aandachtsgebieden in Flevoland. Wim Stegeman, coordinator FAC. Gerichte inzet van vanggewassen. Stimulering biodiversiteit in ecologische aandachtsgebieden in Flevoland Wim Stegeman, coordinator FAC Gerichte inzet van vanggewassen Pilot Inhoud Aanleiding pilot Opzet pilot Monitoring Resultaten Conclusie

Nadere informatie

Fauna-akkers: een meerwaarde voor bijen

Fauna-akkers: een meerwaarde voor bijen 2 de West-Vlaamse bijensymposium 22/10/2011 Fauna-akkers: een meerwaarde voor bijen Dit initiatief kadert binnen een overkoepelend project Draagvlakverbreding Landbouw & Milieu van de Vlaamse Overheid.

Nadere informatie

(on)kruiden kennen. Datum: woensdag 8 februari Leerjaar 1 en 2 Tuin, Park en Landschap

(on)kruiden kennen. Datum: woensdag 8 februari Leerjaar 1 en 2 Tuin, Park en Landschap (on)kruiden kennen Datum: woensdag 8 februari 2017 Leerjaar 1 en 2 Tuin, Park en Landschap 2 Denk aan de toets Aan het einde van deze presentatie gaan we na of je de belangrijke termen die besproken worden

Nadere informatie

Zaaizaad Informatie bij het uitleveren van zaaizaad in het kader van de regelingen

Zaaizaad Informatie bij het uitleveren van zaaizaad in het kader van de regelingen Zaaizaad 2016 Informatie bij het uitleveren van zaaizaad in het kader van de regelingen Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer en Schoner Water Flevoland Inhoud 1. Introductie... 2 2. Zaai en Teelt... 3

Nadere informatie

Project. Actief Randenbeheer Brabant II. Pilot Functionele Agro Biodiversiteit. Inhoudelijke rapportage 2007-2009

Project. Actief Randenbeheer Brabant II. Pilot Functionele Agro Biodiversiteit. Inhoudelijke rapportage 2007-2009 Project Actief Randenbeheer Brabant II Pilot Functionele Agro Biodiversiteit Inhoudelijke rapportage 27-29 27 28 29 Informatieborden FAB pilot ARB II Inhoudelijke eindrapportage 27-29 1 Inhoudsopgave 1.

Nadere informatie

T I I Grasbufferstroken

T I I Grasbufferstroken I Grasbufferstroken Grasbufferstroken Principe Een grasbufferstrook moet het afstromende water afremmen zodat het meegevoerde sediment in de strook wordt afgezet. Omdat de oppervlakte van de aaneengesloten

Nadere informatie

PLAAGINSECTEN EN NATUURLIJKE VIJANDEN IN DE GRAANTEELT. Factsheet. Een praktische handleiding voor geïntegreerde gewasbescherming

PLAAGINSECTEN EN NATUURLIJKE VIJANDEN IN DE GRAANTEELT. Factsheet. Een praktische handleiding voor geïntegreerde gewasbescherming a n o g Agrarische Natuurvereniging Oost Groningen PLAAGINSECTEN EN NATUURLIJKE VIJANDEN IN DE GRAANTEELT Factsheet Een praktische handleiding voor geïntegreerde gewasbescherming Het standaard doormengen

Nadere informatie

Akkerbeheerplan 2019 Kruidenrijke akkerranden

Akkerbeheerplan 2019 Kruidenrijke akkerranden Akkerbeheerplan 2019 Kruidenrijke akkerranden De functie van kruidenrijke akkerranden Kruidenrijke akkerranden zijn geschikt als broed-, schuil- en foerageergebied voor akkervogels zoals veldleeuwerik

Nadere informatie