7,4. Samenvatting door een scholier woorden 26 maart keer beoordeeld

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "7,4. Samenvatting door een scholier woorden 26 maart keer beoordeeld"

Transcriptie

1 Samenvatting door een scholier woorden 26 maart ,4 57 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Hoofdstuk 7; Erfelijkheid Je bent uniek De genetica onderzoekt hoe eigenschappen vastliggen en overerven. De toepassing van deze kennis neemt een grote vlucht. Doordat wij ons geslachtelijk voortplanten ontstaat er variatie. Het ontstaan van nieuwe combinaties van erfelijke eigenschappen kan door: Recombinatie: Meiose en bevruchting. Crossing-over: Chromatiden kruisen elkaar en wisselen van plek. Mutaties: Door straling of chemische stoffen veranderd het DNA, dit kan gevolgen hebben op de nakomelingen. We verschillen maar voor 5% van elkaar, homo sapiens, 95% is hetzelfde. Mensen zijn verschillend. De oorzaak is recombinatie van chromosomen tijden meiose en bevruchting. Ook crossing-over en mutaties dragen bij aan de variatie. 7.2 Wat je chromosomen vertellen Karyogram: Een chromosomenportret. De geslachtshormonen zijn X en Y. Het X-chromosoom bij een vrouw komt in elke cel voor als het lichaampje van Barr. Op het Y-chromosoom bij een jongen zit het SRY-gen. Dit zorgt dat de vrouwelijke groei gestopt wordt. Ontbreekt dit, dan ontwikkeld het lichaam zich tot een vrouw, maar heeft het gewoon de mannelijke chromosomencombinatie. Bij een vrouw zijn de geslachtshormonen gelijk: XX, bij een man verschillend: XY. In vrijwel elke cel van een vrouw bevindt zich een lichaampje van Barr. Het SRY-gen speelt een sleutelrol in de totstandkoming van het mannelijke geslacht. Monosomie: In 1 van de 23 chromosomenparen ontbreekt een chromosoom. Trisomie: In 1 van de 23 chromosomenparen is een chromosoom teveel. Deze chromosomale afwijkingen zijn het gevolg van een fout tijdens de meiose. Chromosomen (meiose 1) of chromatiden (meiose 2) gaan niet uit elkaar (non-disjunctie) en komen in 1 geslachtscel terecht. Trisomie 21 leidt tot het syndroom van Down. Uit een karyogram zijn onder andere chromosomale afwijkingen als trisomie en monosomie af te lezen. Trisomie van chromosoom 21 veroorzaakt het syndroom van Down. 7.3 En mens is meer dan zijn genen Fenotype: Al je zichtbare kenmerken. Genotype: De erfelijke eigenschappen op de genen. Pagina 1 van 30

2 Fenotype = genotype + milieu Niet alle eigenschappen zijn erfelijk, ook niet alle aangeboren, alleen die op je genen vastliggen. Het is voor veel eigenschappen, met name gedrag, onduidelijk of dit vastligt in de genen of dat omgevingsfactoren bepalend zijn (nature vs. nurture). Gegevens hierover komen vooral uit tweelingenonderzoek. 7.4 Je genen geef je door Allelen zijn dominant of recessief. Om allelen aan te geven kun je alle letters gebruiken m.u.v. X en Y. Homozygotie betekent twee dezelfde allelen; tt, heterozygoot twee verschillende; Tt. Afwijkingen op het X-chromosoom zorgen vaker voor afwijkingen bij mannen. Soms kun je ook dragen of draagster zijn van een afwijking die je zelf niet hebt. Voor een dominant overervend allel kan je homozygoot of heterozygoot zijn. Een drager of draagster van het recessieve allel is heterozygoot; het dominante allel bepaald het fenotype. Kleurenblindheid en hemofilie zijn X-chromosomaal overervende aandoeningen. Monohybride kruisingen: Gelet op 1 kenmerk. Dihybride kruisingen: gelet op meerdere kenmerken. Intermediair fenotype: Sprake van co-dominantie (zoals de bloedgroepen). Met behulp van kruisingsschema s bepaald je de mogelijke kans op de genotypen en fenotypen van de nakomelingen. Bij een intermediair fenotype is de invloed van beide allelen even sterk. Bij co-dominantie komen beide dominantie allelen tot uiting. 7.5 Als genen afwijken Als een moeder een ziekte heeft heeft de zoon 50% kans en zijn kind 25% (.5 x.5 =.25) Als het kind de ziekte heeft de vader sowieso ook. Vlokkentest: Na 10 weken worden uit de placenta vlokken verwijderd voor cellen. 2% kans op een miskraam. Vruchtwaterpunctie: Na 16 weken zuigt de arts cellen uit het vruchtwater op. 0,5% kans op een miskraam. Navelstrengpunctie: Na de 19e week prikt de arts een bloedvat in de navelstreng voor cellen. Echoscopie: De mogelijkheid om in later stadia afwijkingen op te sporen. Een nieuwe techniek kan al na 8 weken embryonale cellen verzamelen via het bloed van de moeder. Door erfelijkheidsonderzoek kunnen artsen de kans op een ernstige afwijking berekenen. Het doel van prenatale diagnostiek is het opsporen van een eventuele erfelijke afwijking bij een embryo of foetus. Borstkanker treedt vaak pas op na 60-jarige leeftijd. De gevallen door het BRCA-1 en BRCA-2 komen maar in 5% van de gevallen voor. Deze afwijking geeft een vrouw 50% kans om borstkanker te krijgen. Erfelijkheidsonderzoek en prenatale diagnostiek kunnen tot gevolg hebben dat ouders moeilijke keuzes moeten maken. Hoofdstuk 8; Werken met genen Melk, melk en nog eens melk Selecteren: De beste dieren uitzoeken Veredelen: Alleen fokken met de beste, veredelde dieren Wanneer fokken als doel heeft een ras te verbeteren, is er sprake van veredelen. De mens selecteert steeds de beste ouderdieren. Pagina 2 van 30

3 Melkgift wordt maar voor 30% door het genotype bepaald. Een goede combinatie van erfelijke eigenschappen komt pas optimaal tot uiting onder gunstige omstandigheden. 8.2 Mientje en Adelheid Dihybride kruising: Waarbij je let op 2 genen. Monohybride bij 1 gen. Kruisingsschema s kunnen voor verduidelijking zorgen. Recombinatie: nieuwe combinaties die alleen mogelijk zijn als de genen op verschillende chromosomen liggen. Bij de meiose worden ze dan over verschillende geslachtscellen verdeeld. Er zijn ook gekoppelde chromosomen. Een dihybride kruising is een combinatie van twee monohybride kruisingen. De kans op een bepaald type nakomeling kun je aflezen in een kruisingsschema. AB Ab ab ab AB AABB AABb AaBB AaBb Ab AABb AAbb AaBb Aabb ab AaBB AaBb aabb aabb ab AaBb Aabb aabb aabb Aa x Aa = AA ¼ Aa ½ aa ¼ Bb x Bb = BB ¼ Bb ½ bb ¼ De kans op een bepaald geno of fenotype onder de nakomelingen kun je ook berekenen door het product te nemen van de kansen op de uitkomsten van elke afzonderlijke monohybride kruising. Tussen verwanten kan inteelt optreden, de kans dat hun kind een recessief erfelijke aandoening erft is groter. Kruisingen tussen verwante dieren of mensen leiden tot inteelt. De kans dat in de nakomelingen eigenschappen te voorschijn komen die horen bij recessieve allelen is groter dan bij kruisingen tussen niet verwante individuen. 8.3 Runderen uit glas Superovulatie: Dmv hormonen toevoegen rijpen er meer eicellen. Sperma wordt dmv Kunstmatige Inseminatie in de baarmoeder gebracht. De embryo s worden uit de baarmoeder gehaald en ingebracht in een draagkoe embryotransplantatie. Zaad van topstieren komt door KI over heel de wereld bij topkoeien. Deze koeien produceren meerdere embryo s tegelijk die verder groeien in draagkoeien. Kloneren gaat het makkelijkst bij planten. Bij dieren moet het dmv embryosplitsing. Door kerntransplantatie kunnen er lege cellen vrijkomen. Bacteriën, schimmels en veel planten kloneren van nature. Kloneren bij dieren is het gemakkelijkst vanuit het embryonale stadium. 8.4 Runderen met een menselijk trekje Transgene organismen ontstaan door de recombinant-dna-techniek, als dit lukt moet het gen nog wel werken in de nieuwe omgeving. Door de aandoening SCID ben je niet in staat om witte bloedcellen (lymfocyten) aan te maken. Bij sommige mensen met deze aandoening is het gelukt het gen met behulp van retrovirussen in te brengen. Bij niet iedereen slaagt dit en wordt het gen in een gewone cel opgenomen en kan het niet tot Pagina 3 van 30

4 uiting komen om witte bloedcellen aan te maken. Bij de recombinant-technieken brengen onderzoekers een stukje DNA (of RNA) met de informatie door een gewenste eigenschap in het DNA van een ander organisme. Hierbij ontstaat een transgeen individu. Sommige schimmels kunnen met behulp van recombinant-dna-techniek bepaalde stoffen maken. Makkelijker is het om genetisch gemodificeerde micro-organismen te gebruiken. Recombinant-techniek voegt een extra mogelijkheid toe om nieuwe of betere producten te maken. Celfusie: 2 cellen samensmelten om nieuw DNA te verkrijgen. Monoklonaal: Iets dat door klonen exact ergens anders ook plaatsvindt. Recombinatie-DNA-techniek biedt talloze mogelijkheden om bepaalde genen aan organismen toe te voegen. Door celfusie bevat de nieuwe cel genen van beide cellen. 8.5 Biotechnologie ter discussie Bij elk experiment bekijkt een speciale commissie de ethische aspecten die betrekking hebben op het welzijn van de dieren. Genetische modificatie bij dieren mag niet, alleen als er geen andere keus is en het doel zwaar wegens genoeg is. Ethische vragen spelen een rol waar het gaat om biotechnologische technieken. Risico s bij het maken van transgene organismen: - Als het ontsnapt in de natuur kan er een ecologische ramp ontstaan. - Voedsel van de organismen kan allergische reacties veroorzaken. - Ze kunnen in de Westerse wereld wel goed leven, maar zo komt de 3e wereld nog verder achterop. Vragen over veiligheid en welzijn van de mens, dier en milieu spelen een rol bij de beoordeling van onderzoek en toepassingen van moderne biotechnologische technieken. Hoofdstuk 9; Afweer Ziekteverwekkers: geen toegang Micro-organismen: Zorgen dat ziekteverwekkers zich niet vermeerderen en kunnen ook schadelijk zijn, deze schadelijke micro-organismen zijn: - Virussen: Vermeerderen in gastheercellen (deze sterven dan) - Schimmels: Infecteren huid of luchtwegen - Bacteriën: Produceren giftige stoffen - Eencelligen Bacteriën maken je ziek door de giftige stoffen die ze produceren. Bij vermeerderen van virussen sterven de gastheercellen. De grens tussen je inwendige en uitwendige milieu zit in je huid, longen en darmen. Dekweefsel van de huid: Opperhuid (hoornlaag en kiemlaag) en lederhuid (zintuigen, bloedvaten, zweetklieren en vetweefsel). Bescherming tegen UV straling (dit brengt beschadigingen in het DNA aan): - Opperhuid verdikt - Vorming pigment door melanocyten dmv exocytose. Het slijmvlies is een beschermend dekvlies. Trilharen voeren slijm (met bacteriedodende stoffen) af naar de maag. De huid vormt een barrière tegen ziekteverwekkers en beschermt tegen UV straling. Ook je slijmvliezen spelen een beschermende rol tegen micro-organismen, evenals maagzuur. Pagina 4 van 30

5 9.2 Indringer opruimen Als bacteriën giftige stoffen afgeven: - Weefsels geven alarmsignalen af - Bloedvoorziening neemt toe - Weefselvocht hoopt zich op - Witte bloedcellen worden aangetrokken - Door de stofwisselingsactiviteit neemt de temperatuur toe Bloedcellen ontstaan in het rode beenmerg uit stamcellen (die oneindig kunnen delen) Bij jonge kinderen: In de mergholten van de pijpbeenderen Na de puberteit: Platte beenderen schedel, ribben, werels, dijbeenderen, opperarmbeenderen, borstbeen en bekken. Fagocyten: leven max. 3 dagen, etende cellen, dit heet de fagocytose Lymfocyten: T-lymfocyten en B-lymfocyten Macrofaag: Grote eter, vorm van een endocytose. Het afweersysteem reageert op lichaamsvreemde cellen of stoffen die in je inwendige milieu komen. Het bestaat uit witte bloedcellen (onder andere fagocyten en lymfocyten) en enkele organen. Door specifieke afweer wordt je lichaam immuun (er worden geheugencellen aangemaakt). Het afweersysteem bestaat uit algemene afweer en de specifieke afweer. Bij infectieziekten activeert de algemene afweer de specifieke. Deze richt zich specifiek tegen een indringen en zorgt voor immuniteit. 9.3 Witte bloedcellen aan het werk Antistoffen: Eiwitmolecuul in het bloed. Antistoffen binden zich op antigenen op de buitenkant van ziekteverwekkers. Immunoglobine: Een 2-delige ziekteverwekker, hypervariabel deel past op elk antigeen. De specialiteit van het afweersysteem berust op de binding tussen lichaamsvreemde antigenen en antistoffen van het afweersysteem. B-lymfocyten - Klonale selectie (eens per 12 uur delen) als de antistoffen zich binden aan een antigeen. - Sommige dochtercellen plasmacellen veel delingen - Geheugenlymfocyten (in lymfeklier) T-lymfocyten - Sporen besmette lichaamscellen op (door virus). - T-cel receptoren blijven in het membraan verankerd. - T-helper en cytotoxische T-lymfocyten Lichaamscellen zetten eiwitten op hun buitenkant om die zichtbaar te maken voor de T-lymfocyten (MHC-I-eiwitten). Als de T-lymfocyt bij een cel een deeltje niet herkent geeft het daarom eiwitten af die het vernietigen. Dan is het virus weg. De T-helper lymfocyt brengt de afweer op gang. Cytotoxische T-lymfocyten kunnen virusgeïnfecteerde cellen herkennen en bestrijden. Doordat T-helper lymfocyten andere lymfocyten aanzet tot ontwikkeling en deling, hebben ze een centrale rol in het opstarten van de specifieke afweer. 9.4 Nooit meer ziek worden? Vaccin: Onschadelijk, geheugencellen, het is een actieve kunstmatige immunisatie. Er bestaat ook Pagina 5 van 30

6 actieve natuurlijke immunisatie. (Anti)Serum: Kunstmatige passieve immunisatie, geen geheugencellen. Er bestaat ook natuurlijke passieve immunisatie. Monoklonale antistoffen (Kankercel, deelt snel en B-lymfocyt, daar staat informatie op) Antibiotica remmen de celdeling van bacteriën. (selectief gebruik is noodzakelijk). Allergie: Het lichaam reageert te heftig op allergeen. Histamine zorgt voor ontstoken slijmvliezen. Auto-immuunziekten: Afweersysteem tegen lichaamscellen. Immuundeficiëntie: Activering van het afweersysteem omdat het virus in de T-helper cellen trekt. (AIDS). 9.5 Verder met een nieuwe nier Cytotoxische T-lymfocyten kunnen gekloneerde lichaamscellen afstoten, doordat ze de MHC-eiwitten niet herkennen. HLA-eiwitten hetzelfde als de MHC, alleen dan op witte bloedcellen. Samenklonteren: Agglutineren Bloedgroep is erfelijk, op bloedgroep A heb je antistof B. Voor een bloedtransfusie wordt altijd eerst een kruisproef uitgevoerd. Als Rh- bloed met Rh+ bloed krijgt, dan krijgt de persoon pas antiresus in zijn bloed. Hoofdstuk 10; Regeling Waarnemen en bijstellen Homeostase: Toestand gelijk houden Feedback: Positief (Seks - zwangerschap blijft doorgaan) of negatief (eten - Na een tijdje geen honger meer) Regelkring: Je neemt wat waar en je regelt dat je de gewenste norm krijgt, de gewenste waarde. Receptor: Neemt waar en meldt de waarneming aan een regelcentrum. Dit vergelijkt het met de norm en geeft een signaal als het niet overeen komt. Effector: Stelt de waarde dichter bij de norm. In een regelkring met negatieve terugkoppeling wordt een afwijking van de norm beantwoord met een actie van een effector die een tegengesteld effect geeft. Kerntemperatuur (lichaamtemperatuur): temp. In romp en hoofd. Schildtemperatuur: temp. In de buitenkant van de huid. De mens kan een temperatuur buiten het lijf van 0 C tot 50 C goed verdragen. De temperatuur van de mensen is te onderscheiden in een kerntemperatuur van ongeveer 37 C en een variabele schildtemperatuur. Door inspanning neemt ATP toe (stof die energie kan opslaan). In rust is 18% warmte van de spieren afkomstig. Door inspanning wordt dit veel meer warmte van de skeletspieren. Door warmte: - Gaan de bloedvaten wijder openstaan (meer bloed door de huid, roder) - Er gaat meer warmte naar de buitenkant van de huid (afgeven aan omgeving, de warmte gaat naar boven dus koude lucht wordt aangezogen). - Zweten (zweet verdamt dus je verliest zo warmte). Wanneer de kerntemperatuur te hoog dreigt te worden, reageert je lichaam door via de schil warmte aan de omgeving af te staan Kritieke temperaturen Pagina 6 van 30

7 Receptoren: Voor de schildtemperatuur: in de huid temperatuur zintuigen // voor de kerntemperatuur: in de hypothalamus, hier bevindt zich ook de norm en de verwerkingseenheid. De verwerkingseenheid vergelijkt informatie en stuurt impulsen naar de effectoren. Effectoren: Zorgen dat de temperatuur weer goed komt (zweetkliertjes en bloedvaatjes) De regeling van de lichaamstemperatuur verloopt via regelkringen met negatieve terugkoppeling. De norm voor de kerntemperatuur ligt vast in de hypothalamus. Koorts: Lichaam reageert op een infectie, de norm van de temperatuur wordt even verhoogd (onder invloed van cytokine en witte bloedcellen die je lichaam heeft aangemakt voor de infectie), zo gaat de productie en afgifte van de afvalstoffen omhoog. (1e barrières falen, T-helper cellen zorgen voor de aanzet). Een koortsaanval is het gevolg van een tijdelijke verschuiving van de norm in de regelkring van de kerntemperatuur Cellen in bad Lichaam: 60% uit water, de helft in cellen de rest in: - bloedvatenstelsel (5 liter bloed; 2,2 liter bloedcellen; 2,8 liter bloedplasma) - lymfevatenstelsel - intercellulaire ruimten Haarvaten: Netwerk van dunne poreuze bloedvaatjes, stroomt weefselvloeistof uit naar weefsel. Of stroomt terug (tussen de cellen door) naar lymfe, daar baden alle cellen in. Bloedplasma, weefselvloeistof en lymfe vormen samen het interne milieu van de cellen van je lichaam. Weefselvloeistof ontstaat uit bloedplasma en keert rechtstreeks of via het lymfevaatstelsel, weer terug in de bloedsomloop. Inspannen - Transpireren (zweet= zout+water) - nieren zorgen voor minder urine - ph weefselvloeistof en bloedplasma daalt, daarom scheiden nieren afvalstoffen uit. Als je je te hard inspant gaan je lichaamscellen slechter werken, spier- en zenuwcellen reageren slechter en dan gaan je concentratie en bewustzijn eraan. - Longen: Nemen O2 op en geven CO2, H2O en warmte af. - Lever: Suiker vitaminen, aminozuren n zouten zijn aanwezig (haalt gifstoffen uit t bloed) - Maagdarmkanaal: Zorgt ervoor dat voedsel door het bloed opgenomen kan worden. Elke regelkring heeft in de hypothalamus een eigen norm en verwerkingseenheid. De concentratie zouten en de ph van het interne milieu zijn van levensbelang voor cellen. Voor veel stoffen ligt de norm voor de optimale concentratie in het interne milieu vast in de hypothalamus Leven is regelen Homeostase: Gelijke toestand, het interne milieu wordt door organismen constant gehouden. Samenstelling en eigenschappen van het interne milieu schommelen binnen nauwe grenzen - stabiel. Een homeostatische regeling in je lichaam bestaat uit een regelkring waarin een norm wordt gehandhaafd door negatieve terugkoppeling. Het resultaat van alle homeostatische regelingen is homeostase: Het handhaven van een stabiel intern milieu. De normen voor homeostase verschillen per persoon. Je leefstijl heeft invloed op je homeostase. Homeostase is de basis voor gezondheid. Hoe beter je daar rekening mee houdt, de te groter is de kans dat je gezond blijft. Hoofdstuk 11; Regeling door hormonen.. Pagina 7 van 30

8 11.1 De centrale hormoonklier Spiereiwitten kunnen samentrekken, hoe meer van die eiwitten, hoe sterker spieren. Die spiergroei komt door 3 hormonen: - Groeihormoon uit de hypofyse stimuleert de opname van aminozuren uit het bloed en de eiwitsynthese in spiercellen. - Thyroxine uit de schildklier regelt de snelheid van stofwisselingsprocessen. (versnelt eiwitsynthese) - Testosteron uit de zaadballen bevordert de eiwitsynthese in spiercellen en vertraagt de afbraak van eiwitten. Door training kun je meer dan de gebruikelijke 70% gebruiken van je mogelijke spierkracht. Groeihormoon, thyroxine en testosteron bevorderen de eiwitsynthese in spiercellen. Door intensief gebruik neemt de spiermassa toe. Pas na enkele weken is dit merkbaar. Een ander effect van training is: meer kracht met dezelfde spiermassa. Homeostase: Waarden blijven rond een bepaalde waarde schommelen, bijv. de concentraties groeihormoon enz. Terugkoppeling bij de regeling van thyroxine: Onder invloed van het hypofysehormoon TSH geeft de schildklier thyroxine af. Deze concentratie stijgt en daarom gaat de hypofysevoorkwab minder TSH opstaan. Hierdoor geeft de schildklier weer minder thyroxine af. Hoe meer thyroxine in je lichaam, hoe hoger de stofwisselingssnelheid van je cellen, de kerntemperatuur stijgt, de hypothalamus geeft daardoor minder TRH af aan de hypofysevoorkwab, de productie THS neemt hierdoor af. Op deze manier worden meerdere hormoonconcentraties geregeld. Zenuwen communiceren met elkaar door middel van neurotransmitters, stoffen die ze maken. Neurohormonen: Hormonen die gemaakt worden door de zenuwcellen in de hypothalamus. Releasing-hormonen (RH s): Stimuleren de productie van TSH, FSH, LH, ACTH en groeihormoon van de hypofysevoorkwab. Er bestaan ook van sommige hormonen remmende hormonen: inhiberende hormonen IH s). Deze remmen de productie van hormonen in de hypofysevoorkwab. Zenuw- en hormoonstelsel regelen je lichaamsfuncties dus niet onafhankelijk van elkaar. Hormoonklieren en zenuwstelsel werken samen bij de regeling van lichaamsprocessen. Regeling vindt plaats door middel van regelkringen met negatieve terugkoppeling. De centrale hormoonklier is de hypofyse. De hypothalamus beïnvloedt de werking van de hypofyse Brandstof voor je cellen Spiercellen verbranden glucose (bouwsteen voor koolhydraten) en vetzuren (bouwstenen van vetten). Na de vertering komen in je bloed: Glucose (rechtstreeks naar cellen) en vetzuren (als vetten in je vetweefsel. Zenuwcellen te weinig glucose: Concentratievermogen en reactievermogen nemen af. Voor de verbranding van vetzuren is meer zuurstof nodig, verloopt dus moeizamer. Glucose bewaar je in de polysacharide glycogeen. 100 gr in lever, 400 gr in spieren. Deze voorraad kun je vergroten door: Spieren paar dagen uit te putten, daarna veel koolhydraten eten zonder veel te doen. Dan sla je bijna het dubbele op aan glycogeen. De concentratie insuline (een hormoon dat wordt gemaakt in de eilandjes van Langerhans) stijgt als de concentratie glucose toeneemt en bevordert de opname van glucose in cellen. Pagina 8 van 30

9 Glucagon (wordt gemaakt in de eilandjes van Langerhans) - bevordert de omzetting van glycogeen tot glucose - stimuleert de omzetting van eiwitten en vetten in glucose (doet cortisol uit de bijnierschors ook) - bevordert vetweefsel zich te zetten in vetzuren en dit wordt afgegeven aan het bloed (dit doen adrenaline & cortisol ook) Zo wordt de spierglycogeen voorraad gespaard. Adrenaline zorgt ook voor de afgifte van glucagon en versnelt de afbraak van leverglycogeen tot glucose. Thyroxine versnelt de verbranding van glucose. Bij langdurige inspanning verminderen de hoeveelheden glucose en glycogeen. Onder invloed van hormonen gaan spiercellen vetzuren verbranden. In de lever en spieren ontstaat nieuwe glycogeen uit aminozuren en vetzuren. In rust regelen insuline en glucagon de glucoseconcentratie. Insuline stimuleert de opname van vetzuren in vetcellen en de omvorming tot vetten. Insuline regelt dus het aanleggen van voorraden brandstof. De hormonen insuline en glucagon regelen in rust de glucoseconcentratie van je bloed. Bij plotselinge of langdurige inspanning, honger, kou en stress, springen het groeihormoon en de hormonen thyroxine, adrenaline en cortisol bij Klaar voor de start! Adrenaline komt uit het bijniermerg. Er stroomt hierdoor meer bloed naar de spieren en het hart klopt sneller. Adrenaline beïnvloed kringspiertjes in slagaderwanden. Bij spieren verslappen ze en bij darmen enz trekken ze samen. Eten zal zwaar op de maag liggen voordat je een prestatie moet leveren omdat de vertering langzaam gaat. Adrenaline zorgt ook voor meer glucose uit glycogeen dat in het bloed terecht komt. Het hormoon adrenaline brengt je lichaam in staat van paraatheid. Er gaat meer bloed naar je spieren in armen en benen. Het glucosegehalte van je bloed stijgt en je hartslag en ademhaling nemen toe. Als je schrikt wordt er veel adrenaline aangemaakt, alleen je hebt het voor niks nodig blijkt vaak achteraf. Dan gaan je spieren trillen. Een langere periode in spanning zorgt voor veel adrenaline: stress. Plotselinge gebeurtenissen hebben onmiddellijk adrenalineafgifte tot gevolg. Dit wordt geregeld via zintuigen en zenuwstelsel. Stress stimuleert via het zenuwstelsel het bijniermerg tot afgifte van adrenaline Nat van binnen en nat van buiten In zweet verlies je zouten, als je je lang inspant moet je drankjes drinken met zouten erin en met glucose voor de energietoevoer. Sportdrankjes waarvan de osmotische waarde (opgeloste deeltjes per liter) gelijk is aan die van het bloed zijn beter voor je terwijl je sport. Langdurig zweten veroorzaakt vocht- en mineralentekort. Water drinken heft dit watertekort op. Door koelen met water vermindert de zweetproductie. Osmoreceptoren, zintuigen in de hypothalamus, registreren de verhoogde osmotisch waarde in het bloedplasma. De hypofyse krijgt een signaal waardoor het ADH gaat afgeven. Dit zorgt voor: - minder afgifte water door nieren in urineproductie - de bloedvaten die naar de buitenkant van het lichaam lopen vernauwen, hoeveelheid bloed dus in de kern van het lichaam. Hierdoor komt wel de warmteafgifte van de huid in gevaar. Pagina 9 van 30

10 ADH regelt de osmotische waarde van je bloed. Is er veel ADH dan houden je nieren water vast, is er weinig ADH dan neemt de urineproductie toe. Bij teveel vochtverlies kunnen uitdrogingsverschijnselen ontstaan Hormonen doen hun werk Hormoonconcentraties veranderen door invloeden van je leeftijd, omgeving enz. Hoe hoger de concentratie van een hormoon, hoe sterker het effect. Elk hormoon verdwijnt met een vaste snelheid uit je bloed. De snelheid waarmee hormonen afnemen verschilt, ADH halveert in 3 minuten en thyroxine in 6 dagen. Een voorbeeld van een hormoonziekte is suikerziekte. De eilandjes van Langerhans maken weinig of geen insuline aan en zo kunnen cellen geen glucose opnemen en de omzetting van glycogeen of vet verloopt ook niet. Dit kan verholpen worden door insuline te spuiten. Iemand met een hormoonziekte maakt voortduren teveel of te weinig van een hormoon aan. Hormonen die er te weinig zijn kunnen vaak ingespoten worden. Hormoonconcentraties veranderen voortduren. Hoe hoger de concentratie hormoon hoe sterker het effect. Hormoonziektes ontstaan wanneer een hormoonklier te veel of te weinig hormoon produceert. Alleen cellen met het juiste receptoreiwit, de doelwitcellen, reageren op een bepaald hormoon. Hormonen kunnen op 2 manieren een boodschap aan een cel doorgeven: Ze gaan de cel in of maken contact met de receptor aan de buitenkant. Hormonen reageren op speciale receptoreiwitten van hun doelwitcellen. Hormoonmoleculen binden aan receptoreiwitten binnen of buiten de doelwitcel. Via een aantal stappen leidt dit tot een reactie van de cel. Hoofdstuk 12; Aanpassen of verdwijnen Soort zoekt soort De verschillende taxa (enkv. Taxon) van het hiërarchisch systeem zijn: Rijk, Onderrijk, Afdeling, Onderafdeling, Klasse, Orde, Familie, Geslacht, Soort Naam organismes: Geslachtsnaam + soortaanduiding, de geslachtsnaam is met een hoofdletter en is deze naam van 2 organismes hetzelfde, dan lijken ze veel op elkaar. Elk organisme heeft een soortnaam. Soorten zijn in een hiërarchisch systeem ingedeeld. Organismen zijn in een van de vier Rijken te plaatsen. Individuen behoren tot dezelfde soort als ze samen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen. Binnen soorten verschillen individuen, groepen individuen met een homozygoot verschil in erfelijke aanleg voor bepaalde allelen heten variëteiten of rassen. Een soort is een groep organismen met gemeenschappelijke kenmerken die vruchtbare nakomelingen (kunnen) krijgen. Organismen van één soort in een bepaald gebied, vormen een populatie Een soort staat niet stil De evolutietheorie van Darwin: Door natuurlijke selectie gaan bepaalde individuen het beter doen in een groep. De gunstige eigenschappen binnen een soort zullen overerven en zo zullen er steeds meer komen met dezelfde eigenschappen. Adaptatie: Een aanpassing aan de heersende omgevingsfactor. Evolutie van een soort berust op variatie in erfelijke eigenschappen binnen de soort en op het doorgeven van de meest gunstige hiervan aan de volgende generatie. De soortvorming komt tot stand door de natuurlijke selectie berust op abiotische factoren zoals temperatuur. De tolerantiegrenzen onder individuen verschillen en zo worden de gunstigste Pagina 10 van 30

11 eigenschappen doorgegeven van het individu dat overleefd. Soortvorming kan ook tot stand komen door selectie. Het ene individu kan het andere niet meer bereiken om allelen uit te wisselen. Soms kan één mutatie al tot seksuele isolatie leiden. Adaptatie aan abiotische factoren en isolatie zijn oorzaken van soortvorming Samen leven en groeien Selectie door biotische factoren, bijvoorbeeld de predatiedruk. Die is op een bruin dier in de sneeuw groter dan op een wit dier. Interspecifieke relatie: De relatie tussen twee soorten. Bijv. de predator-prooirelatie. Interspecifieke competitie: Bijv. om nestruimten tussen soorten. Beperkende factor: De factor waardoor een bepaalde soort niet verder kan groeien. Intraspecifieke competitie: Competitie binnen een soort. Predator-prooi relatie: Hoe meer predator, hoe minder prooien enz.. Om voor zoveel mogelijk ziekteverwekkers immuun te raken moeten er combinaties plaatsvinden tussen individuen die hele andere eigenschappen hebben. De groei van een populatie hangt af van beperkende factoren. Deze kunnen biotisch of abiotisch zijn. Inter- en intraspecifieke relaties zijn biotische factoren die sturend zijn bij de soortvorming. Co-evolutie: Sommige dieren zijn zo goed bestand tegen een stof dat ze die juist nodig gaan hebben om te overleven. Een interspecifieke relatie wordt steeds inniger door co-evolutie. Parasitisme en predatie: de 1 heeft nadeel, de ander voordeel. Mutualisme: Samenleving waarbij het ene organisme niet zonder het andere kan. Commensalisme: De een voordeel, de ander geen nadeel of voordeel. Symbiose: Samenlevingsrelaties tussen 2 individuen van 2 soorten. (vaak wordt met symbiose mutualisme bedoeld. J-curve in een populatiegroei: De groei blijft met een constante factor toenemen, komt niet vaak voor in de natuur. S-curve in een populatiegroei: De groei neemt toe maar blijft op een bepaald niveau schommelen. Een soort heeft baat bij een relatie met een andere soort als die relatie meer nakomelingen oplevert. Coevolutie versterkt een speciale interspecifieke relatie. Populatiegroei is soms te beschrijven met een J- curve, maar meestal met een S-curve Een eigen plek Biotoop: Een gebied dat afzonderlijk te herkennen is en waar verschillende organismes samen kunnen leven. Niche: De manier waarop een soort leeft, zijn omgeving enz. Het is het resultaat van aanpassing en selectie, biotische en abiotische processen sturen dit. Habitat: De werkelijke plek waar je een soort kunt vinden. De habitat kan een onderdeel zijn van een biotoop. (Boom bosrand) Territorium: Het deel dat een individu bezet van een habitat. De niche is de rol die een soort in een biotoop speelt. De habitat is de werkelijke plaats waar een soort zijn niche heeft. Elke soort bezet een eigen niche en een eigen habitat. Dat is het resultaat van aanpassing en selectie. Elk habitat kent meestal meer territoria. Levensgemeenschap: Alle organismen van verschillende soorten die in één biotoop leven. Ecosysteem: Een gebied waarin alle organismen leven met daarin alle biotische en abiotische relaties. Pagina 11 van 30

12 Een ecosysteem heeft geen uitwisseling van stoffen met een ander ecosysteem nodig. Er is vaak een voedselweb in een ecosysteem. Veel ecosystemen lijken op elkaar maar zijn toch verschillend omdat er geografische barrières tussen zitten. De introductie van een nieuwe soort in een ecosysteem kan dit ecosysteem verstoren. Introducties van exoten in nieuwe gebieden kunnen inheemse levensgemeenschappen veranderen Ruimte voor verandering Pionierstadium: Het beginstadium van een ecosysteem, eerst veel pioniersoorten. Dan zijn er veel van dezelfde soort, deze kunnen goed tegen wisselende omstandigheden. Successie: Opvolging van nieuwe planten. Climaxstadium: Compleet ecosysteem, dat erg oud kan worden. Er is veel biodiversiteit: verscheidenheid aan soorten. Kunnen minder goed tegen wisselende omstandigheden. Een pionierstadium kenmerkt zich door een grote milieudynamiek. Tijdens de successie dempt de vegetatie de dynamiek. Daardoor kunnen nieuwe soorten hun niche bezetten. De opeenvolging van soorten volgt een vast patroon. In het climaxstadium is er een geringe milieudynamiek. Dispersie: De verspreiding van soorten, bijv. dmv zaden en sporen verspreiden of jongen van dieren zoeken een ander gebied. Versnippering: Populaties zijn geïsoleerd op verschillende plaatsen. Pioniers verspreiden zich zo veel mogelijk en zorgen voor zoveel mogelijk nakomelingen, dan is de kans groter dat en nakomelingen op een plaats terecht komen waar nog geen concurrenten zijn. Als organismen verspreid zijn is de kans groot binnen een populatie op inteelt en zo kan een soort uitsterven, behalve is de populatie groot genoeg is. Door dispersie worden er juist veel eigenschappen uitgewisseld en is de kans op overleven veel groter. Ecologische Hoofdstructuur: Bestaande natuur handhaven en nieuwe natuur ontwikkelen. Zo kunnen veel organismen zich voortplanten. Natuurgebieden moeten zo min mogelijk versnipperen, dit kan tegen gegaan worden dmv corridors; verbindingen tussen verschillende natuurgebieden. Bijvoorbeeld een wildviaduct. Elke soort kent perioden van toe- en afname. Dispersie en een goede ecologische infrastructuur bevorderen de biodiversiteit en kunnen het plaatselijk uitsterven voorkomen. Hoofdstuk 13; Eten en gegeten worden Wie maakt het eten? Fotosynthese: 6 CO2 (g) + 6 H2O (l) - C6H12O6 (s) + 6 O2 (g) Glucose wordt in de vorm van zetmeel opgeslagen. Autotroof: Zelfvoedend Heterotroof: Krijgt energie binnen via organische stoffen van andere organismen. Voedselketen bestaat vaak uit herbivoren(planteneters), carnivoren en omnivoren. Deze zijn alledrie heterotroof. Voedselweb: Veel verschillende organismen. Producten organische stoffen Consumenten (C-assimilatie) Organische stoffen Producenten-----anorganische stoffen/mineralen reducenten CO2 & H2O & O2 Pagina 12 van 30

13 Assimilatie: Energiearmen stof + energie - Energierijke stof Dissimilatie: Energierijke stof + energie - Energiearme stof Consumenten + reducenten - Heterotroof Groene platen en een aantel bacteriesoorten maken organische stoffen met behulp van fotosynthese. Daar leven die planten en bacteriën van, maar ook heterotrofe herbivoren, carnivoren en omnivoren. In een voedselketen en voedselweb zijn voedselrelaties in een ecosysteem te zien. Chemosynthese: Het maken van organische stoffen door micro-organismen die in de zee met behulp van water dat uit de bodem omhoog komt. Bij chemosynthese leveren bepaalde chemische reacties de energie voor een autotrofe levenswijze Doorgeven van stoffen Autotrofe organismen zijn producenten Heterotrofe organismen zijn consumenten Mineralisatie: vele processen waardoor organische stoffen anorganische stoffen worden. Vooral microorganismen doen dit. Dit zijn de reducenten. Fossiele brandstoffen: Organisch materiaal dat niet helemaal door reducenten is afgebroken. Groepen planten en dieren zijn te beschouwen als voorraden van organische moleculen. De producenten vormen de basis van een voedselweb. Ammonificatie: Omzetten tot ammonium Nitrificatie: Omzetting tot nitraat Stikstofkringloop: Planten maken aminozuren - bouwen eiwitten - dieren eten deze - zetten ze eerst in aminozuren om en daarna in eiwitten - stikstof in urine - reducenten maken ammonium - andere reducenten maken aminozuren van eiwitten omgezet in nitraat - dat nemen planten weer op. In de stofkringlopen maken de producenten nieuwe organische stoffen en breken de reducenten die af tot aminozuren. Nitrificerende bacteriën zetten dat om in nitraat Levende piramides Trofisch niveau: producenten, consumenten 1, consumenten 2, consumenten Individuen behoren tot hetzelfde tropische niveau als ze op dezelfde manier aan hun voedsel komen. Biomassa: Het totaal gewicht van alle organismen op elk niveau. Drooggewicht: versgewicht gewicht water anorganische stoffen Voedselpiramide: Alle tropische niveaus op elkaar, onderaan de producenten. Een voedselpiramide is een diagram waarin de biomassa van elk tropisch niveau is uitgezet, Doordat niet alle biomassa in het volgend trofisch niveau terecht komt, ontstaan een piramidevorm. Energie gaat niet verloren in een voedselpiramide. Een dier krijgt een hoeveelheid energie I (intake) binnen, hier gaat F (feces, mest) af, via het bloed kom A (assimilatie) in het lichaam, en de energie R (respiratie) wordt afgegeven door stoffen te verbranden. Wat overblijft, P (productie) komt opnieuw in celmateriaal. P van herbivoren is de I van carnivoren. Vandaar dat de staven van de voedselpiramide steeds kleiner worden. Opgenomen voedsel wordt deels afgegeven als mest, deels gedissimileerd en afgegeven als warmte. Van de rest wordt nieuwe biomassa gevormd. Een energiestroomschema is een grafische weergave hiervan Klein grut uit de grond Humus: Stabiele humuszuren plus de tussenproducten, een humusrijke bodem levert mineralen, humus houdt vocht en mineralen vast. Pagina 13 van 30

14 In de tropen groeit alles snel omdat de reducenten er snel werken en alles snel wordt gemineraliseerd. Factoren die het werk van reducenten beïnvloeden (als is beperken is, de beperkende factor): - Welke soorten bacteriën en schimmels meewerken en welke dieren het afval beter bereikbaar maken voor micro-organismen. - De samenstelling van het afval (plantencel, dierencel) - De C/N verhouding. N om aminozuren te maken en C voor de verbranding. - De hoeveelheid vocht en O2. Dit zorgt voor aërobe afbraak is sneller en vollediger dan anaërobe afbraak. Afbraak verloopt ook sneller in een vochtigere grond. Het mineraliseren van organisch afval hangt van diverse factoren af. Het verschilt per situatie welke de beperkende factor is. GTF afval gaat naar de VAM, hier wordt compostering toegepast, dit start met broei met temperaturen tot 80 graden. Hierbij vermenigvuldigen de bacteriën zich snel en wordt het snel compost. Compostering kan starten met broei waarbij ziektekiemen en zaden worden gedood. Daarna volgt de mineralisatie. Om schone compost te krijgen is gescheiden afvalinzameling van belang Hoe hard werkt een ecosysteem? Primaire productie: Planten maken biomassa en het gewicht van fotosynthese. Bruto primaire productie: de totale fotosyntheseproductie. Netto primaire productie: de totale fotosyntheseproductie - dissimilatie Secundaire productie: Dieren verteren voedsel tot vetten koolhydraten en eiwitten. (Ook BSP en NSP) Vooral bij herbivoren. Productiviteit: productie die je bijv. per km2 per jaar berekent. Dan kun je ecosystemen met elkaar vergelijken. Planten zorgen voor primaire productie van biomassa. De secundaire productie gebeurt vooral door de herbivoren. Met bruto- en nettoproductie geef je aan of de dissimilatieverliezen wel of niet verrekend zijn. Productiviteit is productie per oppervlakte-eenheid per tijdseenheid. Aquatische ecosystemen: Waterecosystemen (vrij hoge productiviteit, minder biomassa dan landecosysteem) Terrestrische ecosystemen: Landecosystemen Pioniersstadium: jong ecosysteem Snel groeiende soorten, slecht concurreren, maar veel ruimte en voldoende mineralen voor de soorten, weinig consumenten. Climaxstadium: volwassen ecosysteem Veel soorten, goed concurreren, biomassa en soortensamenstelling blijven gelijk. Successie: ontwikkeling van een ecosysteem soortensamenstelling verandert, het aantal trofische niveaus nemen toe. De productiviteit verschilt aanzienlijk per ecosysteem. Jonge ecosystemen groeien hard dankzij hun hoge productiviteit, terwijl de aanwas niet geheel door consumenten wordt opgegeten. Daardoor kun je er veel van oogsten. Hoofdstuk 14; Je levensstroom Continu transport Het bloedplasma bevat bloedcellen. Bloedvaten en het hart vormen de dubbele bloedsomloop. Het hartminuutvolume is het aantal liter dat het hart per minuut wegpompt. Pagina 14 van 30

15 Grote bloedsomloop: linkerboezem, linkerkamer, aorta, slagader, orgaan, ader, holle aders, rechterboezem.. Kleine bloedsomloop: rechterboezem, rechterkamer, longslagader, longblaasjes, longaders, linkerboezem Per omloop stroomt het bloed twee keer door het hart. Vanuit de longen stroomt zuurstofrijk bloed naar de linker boezem van het hart. Bij baby s werken de longen nog niet, door een open verbinding tussen de longslagader en de aorta (de ductus Botalli) stroomt maar 1/3 van het bloed naar de longen. Foramen ovale: De verbinding tussen de linker en de rechter boezem bij een embryo. Na de geboorte sluiten de ductus venosus (het bloedvat waar de navelstreng in uitmondt), het foramen ovale en na een paar dagen de ductus Botalli. (zie het boek voor bronnen) Bij de bloedsomloop van een embryo stroomt weinig bloed door de longhaarvaten Met kloppend hart Door een tekort aan zuurstof en voedingsstoffen kan het hart zijn inspanning niet volhouden. De wand van de slagaders is elastisch, naarmate je ouder wordt beschadigen die bloedvatwanden. Plaque: Een door cholesterol aangekoekte plek in je slagaders, doordat de bloedvatwand niet goed gerepareerd is. Atherosclerose: Vernauwing van de bloedvaten. (aderverkalking) Een hartinfarct wordt veroorzaakt door één of meerdere volledige verstoppingen. Harttonen: De toon die je hoort als de hartkleppen en de halvemaanvormige kleppen sluiten. De hartslag of hartcyclus bestaat uit 2 delen: - Het vullen van de kamers: Diastole (kamers&boezems ontspannen), bloed in boezems en stroomt kamers is, boezemsystole (boezems trekken samen extra bloed in de kamers), hartkleppen sluiten tussen kamers&boezems - Het legen van de kamers: kamersystole (kamers trekken samen, halvemaanvormige kleppen gaan open en het bloed stroomt de longslagader en aorta in), kamers ontspannen en halvemaanvormige kleppen sluiten weer. Het hart klopt door de ritmische samentrekkingen van boezems en kamers. Het bloed stroomt in één richting door hartkleppen en halvemaanvormige kleppen. Impulsen voor het samentrekken van de hartspieren liggen in een gebied van 2,5 x 0,2 cm2 in de rechterboezem. - SA-knoop (sinus-atrium knoop): begin van het prikkelgeleidingssysteem. - Energie uit deze knoop verspreid zich over de boezems ze trekken zich bijna gelijktijdig samen. - Impulsen bereiken de AV-knoop (atrio-vantriculaire knoop = boezemkamer knoop): ligt onder in de rechterboezem. -De bundelvan His, groep geleidingscellen, lopen vanuit de kamers naar de punt van het hart. - Impulsen aan de kamerwanden zorgen voor de kamersystole. - zenuwen van het autonome zenuwstelsel eindigen in de SA-knoop. ECG (elektrocardiogram): 1 hartslag laat 3 pieken zien bij een gezond persoon. - P-piek: elektrische activiteit in de boezems - QRS-piek: verspreiding van de impuls en herstel boezems - T-piek: Herstel kamers Pagina 15 van 30

16 Het hart bezit een eigen pacemaker in de vorm van een sinusknoop. De elektrische impulsen die hier beginnen lopen achtereenvolgens over de boezems, AV-knoop, bundel van His, Purkinjevezels en kamers. Dit is zichtbaar te maken op een ECG Het zit m in het bloed Hemoglobine: Zuurstoftransporteur in rode bloedcellen. Opgelost na 2 dagen afgebroken, in het bloed zit het verpakt in rode bloedcellen en gaat het 120 dagen mee. Sikkelcelanemie: een ziekte door een puntmutatie in het gen dat codeert voor het eiwit hemoglobine. Het molecuul glutamine wordt bij een veranderende temperatuur vervangen door valine. Hierdoor veranderend de hemoglobine in een harde sikkelvorm, ipv dat deze rond en buigzaam blijven. Bloedvaten kunnen verstopt raken en de delen daarachter kunnen schade oplopen door te weinig zuurstof. Elk molecuul bestaat uit het eiwit globine met vier heemgroepen. Stamcellen in je rode beenmerg produceren dagelijks 2 x 1011 rode bloedcellen en witte bloedcellen(ziekteverweer) en bloedplaatjes(bloedstolling. In bloedplasma: zouten, plasma-eiwitten, voedingsstoffen, afvalstoffen, hormonen en gassen. Plasma-eiwitten binden en transporteren andere stoffen en functioneren als antistoffen. Als je bloed: - bloedplaatjes hechten aan de bloedvaatwand, geven stoffen af aan het bloedplasma af waardoor spiertjes samentrekken en de bloedplaatjes vormen een plaatjesprop. - tromboplastine komt uit het beschadigde weefsel vrij, na een paar reacties is er trombine dat fibrinogeen omzet in fibrine. Deze moleculen hechten zich aan elkaar en vormen draden die bloedplaatjes en bloedcellen opvangen. Na een tijdje persen de bloedplaatjes het vocht eruit korst. Bloedplasma is water met opgeloste stoffen, waaronder voedingsstoffen en afvalstoffen. Plasmaeiwitten hebben verschillende functies. Er zijn twee typen bloedcellen: rode bloedcellen en witte bloedcellen. Bloedplaatjes zijn betrokken bij de bloedstolling. EPO ( erythropoiëtine): een hormoon dat de productie van rode bloedcellen in het rode beenmerg stimuleert. Een tekort van dit hormoon of een tekort van ijzer hebben bloedarmoede tot gevolg. EPO regelt het aantel rode bloedcellen dat je produceert. Bij gebrek aan EPO of ijzer ontstaat bloedarmoede In en om de bloedvaten Slagaders en slagader bestaan uit drie lagen: - binnenlaag van dekweefsel - middenlaag van elastisch bindweefsel en glad spierweefsel - buitenlaag van bindweefsel Haarvaten hebben alleen dekweefselcellen met daar omheen een membraan. Dit is dun genoeg voor de uitwisseling van stoffen met weefselvloeistof. Bovendruk: Druk in de slagaders tijdens de kamersystole. Onderdruk: Druk in de slagaders tijdens de kamerdiastole. Grote slagaders dempen de stoten van het bloed, het stroomt gelijkmatiger verderop in de slagaders. De bloeddruk meet je als de manchet zo strak zit dat de druk net zo groot is als die van de linker kamer tijdens de systole. Hersenen en hartspier hebben de hoogste prioriteit voor bloedtoevoer. Slagaders, aders en haarvaten hebben elk een eigen bouw en functie. Bij een bloeddrukmeting meet je Pagina 16 van 30

17 de bovendruk en de onderdruk in een slagader. De hersenen regelen de bloeddruk. In de hersenen passeren veel stoffen allen door actief transport de haarvatwand: de bloedhersenbarrière. De bloeddruk perst bloedplasma de haarvaten (en dus weefsels in) weefselvloeistof. Grote eiwitmoleculen kunnen niet mee de weefselvloeistof in. Colloïd osmotische waarde van bloedplasma is hogen dan die van weefselvloeistof. Daarom stroomt weefselvloeistof ook terug naar het bloedplasma resorptie. Door het verschil in colloïd osmotische waarde stroomt er aan het begin van het haarvat alleen bloedplasma in het haarvat en aan het einde van het haarvat stroomt er alleen weefselvloeistof in de bloedbaan. Veel weefselvloeistof komt in het lymfevatenstelsel terecht (het heet dan lymfe). Door spiersamentrekkingen komt dit met grotere hoeveelheden bij elkaar en komt in de ondersleutelbeenaders in de bloedsomloop. Bij elefantiasis verhinderen parasitaire wormpjes dit en zwellen ledematen op. Lymfe stroomt door lymfeknopen op. Hierin zitten veel witte bloedcellen en deze knopen zwellen op als ze veel te bestrijden hebben. In de weefsels ontstaat weefselvloeistof uit bloedplasma. Een deel hiervan komt terug in de haarvaten. Het overschot gaat via de lymfevaten weer naar het bloed In en uit, uit en in Bindingsreactie tussen hemoglobine en zuurstof: O2 + Hb HbO2 (oxihemoglobine). Deze reactie verloopt ook andersom. De verbinding (een oxigenatie) is gemakkelijk te verbreken. In de longen verloopt de reactie naar rechts, in weefsel naar links. Hemoglobine zit aan een rode bloedcel vast. - Span je je in, dan laat de Hb O2 los. - Dit gaat via bloedplasma en weefselvloeistof naar het spierweefsel. - Verhoging van CO2 en H+ in het bloed, leidt tot verlaging van HbO2 in het bloed. - Door meer CO2 komt er meer H+, want CO2 wordt waterstofcarbonaat. - Doordat CO2 en H+ zich aan het hemoglobine binden, laat dit meer zuurstof los Goed voor de spieren. Zuurstof kan aan hemoglobine binden, waarbij de hoeveelheid aan Hb gebonden zuurstof afhangt van de po2, de pco2 en ph. Stukje boek lezen, niet samen te vatten. In rust vervoert je bloed 60 ml CO2 / liter. Dit reageert tot HCO3- en H+. De H+ ionen laten je ph wat zakken. Doordat er Hb is daalt de ph van je bloed niet tot 3, maar van 7,40 (slagaderlijk) tot 7,36 (aderlijk). Hemoglobine en andere bloedeiwitten werken dus als ph-buffer. Koolstofdioxidetransport vindt op drie manieren plaats. Bij dit transport en bij het handhaven van de ph spelen rode bloedcellen een rol. Hoofdstuk 15; Voeding en vertering Broodje gezond Additieven worden toegevoegd aan voedsel om de smaak, geur, kleur of houdbaarheid te verbeteren. (Enummers) Veel onderzoek naar nieuwe hulpstoffen levert een ADI op. Aanvaardbare dagelijkse inname (in mg/kg Pagina 17 van 30

18 lichaamsgewicht). ADI-waarden zijn er voor hulpstoffen, diergeneesmiddelen, bestrijdingsmiddelen en milieuverontreinigde stoffen. Voedsel bevat naast voedingsstoffen ook allerlei toevoegingen. Voor die toevoegingen en stoffen die per ongeluk in het voedsel terechtkomen zijn ADI-waarden vastgesteld. Planten kunnen besmet zijn met giftige stoffen of ze zelf maken. (Nitraat kan omgezet worden in nitriet, dit kan schadelijke nitrosaminen vormen, uiteindelijk kunnen er tumoren ontstaan.) Aangebrand voedsel benat PAK s kankerverwekkend. Sommige stoffen zijn carcinogeen: vergroten de kans op bepaalde soorten kanker. Een gevarieerd voedselpakket is voor ieders gezondheid een eerste vereiste. Veranderende leef- en eetgewoonten en veranderende inzichten veroorzaken voortdurend nieuwe aanpassingen aan het voedsel dat op ons bord komt Klein, kleiner kleinst Enzymen zorgen dat reacties in je lichaam sneller verlopen. Enzymen moet je niet van vorm wijzigen, verhitten (ze denatureren) en geen zuur of base aan toevoegen. Voor elk enzym werkt één ph het beste, het optimum-ph. Enzymen zijn eiwitten die bepaalde reacties kunnen versnellen. Ze zijn voor hun activiteit afhankelijk van ph en temperatuur. In je mond breekt amylase zetmeel (een polysacharide) af. In je maag scheiden je slijmvliescellen zoutzuur af. Peptase (gevormd uit pepsinogeen) splitst lange aminozuurketens in kleine ketens. Cellen die slijm produceren zorgen voor de bescherming van de maagwand. In je twaalfvingerige darm neutralissert natriumcarbonaat de ph tot boven de 7. Vetten worden geëmulgeerd (klein gemaakt) met gal uit de galblaas. Liptase breekt vetmoleculen af tot losse vetzuren en monoglyceriden. In de dunne darm worden koolhydraatketens tot enkelvoudige suiker afgebroken door enzymen en aminozuurketens in losse aminozuren. Verteringsproducten komen via de darmwand in de bloedbaan enz. In de dikke darm worden zouten en water opgenomen in het lichaam. Vitamine K wordt ook gevormd in de dikke darm belangrijk voor de bloedstolling. De rest van de stoffen gaat naar de endeldarm en via de anus uit het lichaam. Feces bevat afgestorven darmwandcellen, dode en levende bacteriën en bilirubine, een afbraakproduct van hemoglobine. Koolhydraatvertering start in de mond, eiwitvertering in de maag en vetvertering in de twaalfvingerige darm. Kliercellen leveren alle benodigde hulpstoffen: enzymen, zuren, basen, water, slijm en gal. Vertering van voedingsresten vindt plaats door bacteriën in de dikke darm Zonder water gaat het niet De dunne darm resorbeert (opnemen) klein geknipte polymeren. Hydrolyse: Het splitsen met water (van polymeren naar kleinere moleculen) Polycondensatie: Het vormen van polymeren uit losse eenheden. Eiwitten zijn polymeren van aminozuren. (één of meer polypeptiden van honderden aminozuren lang.) Peptidebinding: Verbind het COOH deel van het ene molecuul met het NH2 deel van het andere. Endopeptidasen en exopeptidasen: Verbreken peptideverbindingen dmv hydrolyse. Hydrolyse verandert polymeren in losse moleculen. Door het verbreken van peptidebindingen verandert Pagina 18 van 30

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 11, Regeling door hormonen

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 11, Regeling door hormonen Samenvatting Biologie Hoofdstuk 11, Regeling door hormonen Samenvatting door een scholier 1429 woorden 19 juni 2006 5,7 16 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar H11 1 Ribosomen: koppelen aminozuren

Nadere informatie

Hart = pomp --> spier --> trainen --> krans(slag)aders vertakken verder --> hart krijgt meer voedingsstoffen

Hart = pomp --> spier --> trainen --> krans(slag)aders vertakken verder --> hart krijgt meer voedingsstoffen Samenvatting door Jurre 1255 woorden 16 juni 2015 6,5 3 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar 9.1 Hart en bloedsomloop Hart = pomp --> spier --> trainen --> krans(slag)aders vertakken verder -->

Nadere informatie

BASISSTOF 1 HET BLOED OM TE ONTHOUDEN

BASISSTOF 1 HET BLOED OM TE ONTHOUDEN BASISSTOF 1 HET BLOED Bloed bestaat uit bloedplasma, bloedcellen en bloedplaatjes. 55% is bloedplasma. 45% bloedcellen en bloedplaatjes. Er zijn twee soort bloedcellen: rode bloedcellen en witte bloedcellen.

Nadere informatie

Antwoorden Biologie Deel 1: Hoofdstuk 9, Afweer

Antwoorden Biologie Deel 1: Hoofdstuk 9, Afweer Antwoorden Biologie Deel 1: Hoofdstuk 9, Afweer Antwoorden door een scholier 1813 woorden 17 augustus 2010 5,8 5 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Hoofdstuk 9 9.1 (Deze paragraaf gaat over huid

Nadere informatie

Elke spier neemt toe in dikte en kracht door hem regelmatig harder te laten werken (trainen).

Elke spier neemt toe in dikte en kracht door hem regelmatig harder te laten werken (trainen). Samenvatting door een scholier 1591 woorden 28 november 2017 8,5 6 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Paragraaf 9.1: hart en bloedsomloop Elke spier neemt toe in dikte en kracht door hem regelmatig

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 3

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 3 Samenvatting Biologie Hoofdstuk 3 Samenvatting door een scholier 1018 woorden 18 januari 2017 0 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Biologie samenvatting H3 3.1 Ecosysteem: afgebakend gebied met

Nadere informatie

Samenvattingen. Samenvatting Thema 4: Erfelijkheid. Basisstof 1. Basisstof 2. Erfelijke eigenschappen:

Samenvattingen. Samenvatting Thema 4: Erfelijkheid. Basisstof 1. Basisstof 2. Erfelijke eigenschappen: Samenvatting Thema 4: Erfelijkheid Basisstof 1 Erfelijke eigenschappen: - Genotype: o genen liggen op de chromosomen in kernen van alle cellen o wordt bepaald op moment van de bevruchting - Fenotype: o

Nadere informatie

6.9. Werkstuk door E woorden 25 juni keer beoordeeld. Biologie voor jou. Inhoudsopgave

6.9. Werkstuk door E woorden 25 juni keer beoordeeld. Biologie voor jou. Inhoudsopgave Werkstuk door E. 1687 woorden 25 juni 2006 6.9 23 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Inhoudsopgave Het Bloed De Bloedsomloop De bloedvaten Uitscheiding De Hartslag Weefselvloeistof

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 13 Hormonen

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 13 Hormonen Samenvatting Biologie Hoofdstuk 13 Hormonen Samenvatting door Elin 1039 woorden 4 april 2018 9,5 8 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Biologie Hoofdstuk 13 13.1 * Hormoonklieren = organen die

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Erfelijkheid & Evolutie (Hoofdstuk 7 & 8.1)

Samenvatting Biologie Erfelijkheid & Evolutie (Hoofdstuk 7 & 8.1) Samenvatting Biologie Erfelijkheid & Evolutie (Hoofdstuk 7 & 8.1) Samenvatting door CÃ line 1065 woorden 5 juli 2016 5,5 4 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Biologie P4 Hoofdstuk 7 1 Uniek Eigenschappen

Nadere informatie

Thema: Transport HAVO. HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] Docent: A. Sewsahai

Thema: Transport HAVO. HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] Docent: A. Sewsahai Thema: Transport HAVO HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] Docent: A. Sewsahai Doelstellingen De student moet - de bestanddelen van bloed kunnen noemen, ingecalculeerd de kenmerken

Nadere informatie

Aerobe dissimilatie = de afbraak van glucose (maar ook vetzuren en aminozuren) met behulp van zuurstof, waardoor energie vrijkomt om ATP te maken.

Aerobe dissimilatie = de afbraak van glucose (maar ook vetzuren en aminozuren) met behulp van zuurstof, waardoor energie vrijkomt om ATP te maken. Begrippenlijst door Lauke 1056 woorden 23 oktober 2017 5,5 1 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Begrippen biologie hoofdstuk 2 Aerobe dissimilatie = de afbraak van glucose (maar ook vetzuren en

Nadere informatie

1) Wat is het verschil tussen de grote en kleine bloedsomloop? 2) Tot welke bloedsomloop behoren je hersenen?

1) Wat is het verschil tussen de grote en kleine bloedsomloop? 2) Tot welke bloedsomloop behoren je hersenen? Computeropdracht Bloedsomloop Basisstof 2, 3 en 5 Ga naar biologiepagina.nl > Havo 5 > Bloedsomloop > PC- les > computerles 1 Bekijk de animaties zorgvuldig en maak de opdrachten in de opgegeven volgorde,

Nadere informatie

5,2. Antwoorden door een scholier 1376 woorden 19 februari keer beoordeeld. Basisstof 1; samenstelling van bloed

5,2. Antwoorden door een scholier 1376 woorden 19 februari keer beoordeeld. Basisstof 1; samenstelling van bloed Antwoorden door een scholier 1376 woorden 19 februari 2003 5,2 202 keer beoordeeld Vak Biologie Basisstof 1; samenstelling van bloed Opdr.1 1. Bloed bestaat uit bloedplasma, bloedcellen en plaatjes 2.

Nadere informatie

Bij het uitscheiden helpen de nieren om de samenstelling van je bloed constant te houden. Uitscheiding is het

Bij het uitscheiden helpen de nieren om de samenstelling van je bloed constant te houden. Uitscheiding is het Samenvatting door R. 1946 woorden 10 maart 2016 7 37 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Bio samenvatting H9 9.1 WAT WORDT ER BINNENIN JE LICHAAM GEREGELD? Je lichaam probeert vanbinnen om constant

Nadere informatie

Paragraaf 14.1 Continu transport

Paragraaf 14.1 Continu transport Samenvatting door een scholier 2165 woorden 27 januari 2008 7 47 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Biologie samenvatting Hoofdstuk 14 Je levensstroom Paragraaf 14.1 Continu transport Lichaamscellen:

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9 afweer

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9 afweer Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9 afweer Samenvatting door een scholier 1970 woorden 31 mei 2011 7,4 6 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar HOOFDSTUK 9 Afweer Je afweersysteem maakt onderscheid

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 14 je levensstroom

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 14 je levensstroom Samenvatting Biologie Hoofdstuk 14 je levensstroom Samenvatting door een scholier 2639 woorden 31 mei 2011 4,3 12 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar HOOFDSTUK 14 JE LEVENSSTROOM 14.1 Continu transport

Nadere informatie

1 De huid en bescherming Waar beschermt onze huid ons eigenlijk allemaal tegen?

1 De huid en bescherming Waar beschermt onze huid ons eigenlijk allemaal tegen? Samenvatting door Y. 1076 woorden 27 januari 2015 8,9 6 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou 1 De huid en bescherming Waar beschermt onze huid ons eigenlijk allemaal tegen? Onze huid

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Transport

Samenvatting Biologie Transport Samenvatting Biologie Transport Samenvatting door een scholier 1385 woorden 5 april 2006 8,2 8 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Hoofdstuk Transport Basisstof 1: De bloedsomloop Bloedsomloop:

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9 Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9 Samenvatting door een scholier 2839 woorden 21 september 2003 7,5 27 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Paragraaf 9.1 Micro-organismen: verhinderen dat ziekteverwekkers

Nadere informatie

4,3. Samenvatting door een scholier 1547 woorden 28 februari keer beoordeeld

4,3. Samenvatting door een scholier 1547 woorden 28 februari keer beoordeeld Samenvatting door een scholier 1547 woorden 28 februari 2014 4,3 5 keer beoordeeld Vak Biologie Bloed bestaat uit bloedplasma, in het bloedplasma drijven bloedcellen en bloedplaatjes. Waar bestaat bloedplasma

Nadere informatie

VWO HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] ARTHUR A. HOOGENDOORN ATHENEUM - VRIJE ATHENEUM - AAHA

VWO HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] ARTHUR A. HOOGENDOORN ATHENEUM - VRIJE ATHENEUM - AAHA Thema: Transport VWO HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] ARTHUR A. HOOGENDOORN ATHENEUM - VRIJE ATHENEUM - AAHA Docent: A. Sewsahai Doelstellingen De student moet 5V: blz. 215 t/m

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 7 en 8

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 7 en 8 Samenvatting Biologie Hoofdstuk 7 en 8 Samenvatting door een scholier 2251 woorden 18 maart 2004 7,3 43 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Samenvatting Biologie Hoofdstuk 7 en 8 Hoewel mensen

Nadere informatie

Samenvatting Erfelijkheid Vmbo 3a Biologie voor Jou. Erfelijke informatie ligt in de celkern in de chromosomen. Chromosomen bestaan weer uit DNA.

Samenvatting Erfelijkheid Vmbo 3a Biologie voor Jou. Erfelijke informatie ligt in de celkern in de chromosomen. Chromosomen bestaan weer uit DNA. Samenvatting Erfelijkheid Vmbo 3a Biologie voor Jou 4.1 Fenotype Genotype = waarneembare eigenschappen van een individu = de erfelijke informatie in het DNA Genotype + milieufactoren = fenotype Erfelijke

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 4 t/m 7

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 4 t/m 7 Samenvatting Biologie Hoofdstuk 4 t/m 7 Samenvatting door een scholier 1173 woorden 6 november 2006 8,1 8 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar H4 Voeding Mensen en dieren zijn heterotroof: ze voeden

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 1 en 2

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 1 en 2 Samenvatting Biologie Hoofdstuk 1 en 2 Samenvatting door een scholier 2129 woorden 26 oktober 2005 6 18 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar 1.1 soorten begrijpen Soorten hebben gemeenschappelijke

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 1, 7 en 8

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 1, 7 en 8 Samenvatting Biologie Hoofdstuk 1, 7 en 8 Samenvatting door een scholier 1255 woorden 18 maart 2009 3,2 5 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Biologie Samenvatting H.1,7,8 Hoofdstuk 1 gedrag 1.1

Nadere informatie

Paragraaf 6.1 en 6.2. 2. Osmotische waarde, ph weefselvloeistof, glucosegehalte

Paragraaf 6.1 en 6.2. 2. Osmotische waarde, ph weefselvloeistof, glucosegehalte Paragraaf 6.1 en 6.2 1. Neem de volgende begrippen over in je schrift en geef een omschrijving Homeostase In stand houden van het interne milieu opperhuid Bovenste laag van de huid chitine Koolhydraat

Nadere informatie

Mitose is een ander woord voor gewone celdeling. Door gewone celdeling blijft het aantal chromosomen in lichaamscellen gelijk (46 chromosomen).

Mitose is een ander woord voor gewone celdeling. Door gewone celdeling blijft het aantal chromosomen in lichaamscellen gelijk (46 chromosomen). Samenvatting door M. 1493 woorden 28 februari 2014 5 5 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Genotype en fenotype Veel eigenschappen zijne erfelijk. Je hebt deze eigenschappen geërfd van

Nadere informatie

Biologie SE4. Hoofdstuk 13 Paragraaf 1 Begrippenlijst:

Biologie SE4. Hoofdstuk 13 Paragraaf 1 Begrippenlijst: Hoofdstuk 13 Paragraaf 1 Begrippenlijst: Hormoonklieren: Exocriene klieren: Endocriene klieren: Hypothalamus: Biologie SE4 organen die elders in het lichaam organen en weefsels activeren. zweet- en verteringsklieren

Nadere informatie

Bij eencellige dieren transport via diffusie (over kleine afstand). Het transporteren van zuurstof en afvalstoffen (traag proces).

Bij eencellige dieren transport via diffusie (over kleine afstand). Het transporteren van zuurstof en afvalstoffen (traag proces). Samenvatting door J. 2603 woorden 19 maart 2013 7,1 17 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Biologie voor jou- Havo5- Thema 5: Transport 5,1 De bloedsomloop Bij eencellige dieren transport

Nadere informatie

Naam: BLOEDSOMLOOP. Vraag 1. Waaruit bestaat bloed?

Naam: BLOEDSOMLOOP. Vraag 1. Waaruit bestaat bloed? Naam: BLOEDSOMLOOP Bloed Een volwassen persoon heeft 5 á 6 liter bloed. Dat bloed bestaat uit bloedplasma, bloedcellen (rode en witte) en bloedplaatjes. Als bloed een paar dagen heeft gestaan, zakken de

Nadere informatie

Begrippenlijst Biologie Begrippenlijst Nectar, hoofdstuk 12, 131, 13.2 en hoofdstuk 15.

Begrippenlijst Biologie Begrippenlijst Nectar, hoofdstuk 12, 131, 13.2 en hoofdstuk 15. Begrippenlijst Biologie Begrippenlijst Nectar, hoofdstuk 12, 131, 13.2 en hoofdstuk 15. Begrippenlijst door een scholier 1270 woorden 21 november 2012 6,3 3 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar

Nadere informatie

Biologie ( havo vwo )

Biologie ( havo vwo ) Tussendoelen Biologie ( havo vwo ) Biologie havo/vwo = Basis Biologische eenheid Levenskenmerk Uitleggen hoe bouw en werking van onderdelen van een organisme bijdragen aan de functies voeding, verdediging

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Module 9, 10 en 11

Samenvatting Biologie Module 9, 10 en 11 Samenvatting Biologie Module 9, 10 en 11 Samenvatting door een scholier 2824 woorden 29 juni 2005 7,1 20 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar 9.1 ziekte verwekkers: geen toegang De miljoenen micro-organismen

Nadere informatie

Ecosysteem voedselrelaties

Ecosysteem voedselrelaties Ecosysteem ecologie Ecosysteem voedselrelaties Oceanen: voedselweb + energiestromen Ga naar Mypip.nl en open de oefening 3 voedselketen - voedselweb Doe de oefening en maak vervolgens de aangeleverde vragen.

Nadere informatie

Examen Voorbereiding Transport

Examen Voorbereiding Transport Examen Voorbereiding Transport Teylingen College Leeuwenhorst 2015/2016 Thema 5 Transport Begrippenlijst: Begrip Enkelvoudige bloedsomloop Dubbele bloedsomloop Kransslagaders Aorta Hartkleppen Halvemaanvormige

Nadere informatie

- Is een centrale hormoonklier die zich net onder de grote hersenen bevindt en een doorsnee van ongeveer één centimeter heeft.

- Is een centrale hormoonklier die zich net onder de grote hersenen bevindt en een doorsnee van ongeveer één centimeter heeft. Samenvatting door H. 1895 woorden 16 februari 2016 7,6 30 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Biologie H13: Hormonen Samenvatting 13.1 Hormoonklieren Hormoonklieren zijn organen die elders in het

Nadere informatie

6.5. Opdracht 1. Opdracht 2. Opdracht 4. Boekverslag door K woorden 10 mei keer beoordeeld. Basisstof 1

6.5. Opdracht 1. Opdracht 2. Opdracht 4. Boekverslag door K woorden 10 mei keer beoordeeld. Basisstof 1 Boekverslag door K. 1704 woorden 10 mei 2005 6.5 317 keer beoordeeld Vak Biologie Basisstof 1 Opdracht 1 1) Bloedplasma bestaat uit 90% water, opgeloste stoffen als zouten, zuurstof, voedingsstoffen, koolstofdioxide,

Nadere informatie

slagaders haarvaten aders uitzonderingen Bevat kleppen - - X Aorta, longslagader Gespierde dikke wand

slagaders haarvaten aders uitzonderingen Bevat kleppen - - X Aorta, longslagader Gespierde dikke wand Paragraaf 4.1 en 4.2 Neem de volgende begrippen over in je schrift en geef een omschrijving ader Bloedvat waarin bloed richting het hart stroomt slagader Bloedvat waarin het bloed van het hart afstroomt

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Thema 5 Transport

Samenvatting Biologie Thema 5 Transport Samenvatting Biologie Thema 5 Transport Samenvatting door een scholier 1957 woorden 19 januari 2017 6,7 5 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Thema 5 1 hartstilstand Het transport gaat

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Thema 7, Bescherming

Samenvatting Biologie Thema 7, Bescherming Samenvatting Biologie Thema 7, Bescherming Samenvatting door een scholier 1387 woorden 20 januari 2006 7,4 143 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Hoofdstuk 7 Bescherming Basisstof 1:

Nadere informatie

Uitscheiding en afweer

Uitscheiding en afweer Uitscheiding en afweer De lever: slokdarm galblaas maag 12-ving. darm dunne darm ligging van de lever Functies van de lever: bloedsuikerspiegel (glucosegehalte in bloed) op peil houden overtollige eiwitten

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 7 Bescherming

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 7 Bescherming Samenvatting Biologie Hoofdstuk 7 Bescherming Samenvatting door een scholier 1136 woorden 21 juni 2011 8 1 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou BASISSTOF 1 DE HUID EN HET ONDERHUIDSE

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9 en 10

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9 en 10 Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9 en 10 Samenvatting door een scholier 96 woorden 2 juni 2007 7,7 9 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Paragraaf 9.1 Gist: Eencellige schimmelsoort die in gedroogde

Nadere informatie

V5 Begrippenlijst Hormonen

V5 Begrippenlijst Hormonen V5 Begrippenlijst Hormonen ADH Hormoon dat de terugresorptie van water in de nierkanaaltjes stimuleert. adrenaline Hormoon dat door het bijniermerg wordt afgescheiden. Adrenaline wordt ook door zenuwvezels

Nadere informatie

Door recombinatie ontstaat een grote vescheidenheid in genotypen binnen een soort. (genetische

Door recombinatie ontstaat een grote vescheidenheid in genotypen binnen een soort. (genetische Chromosomen bestaan voor een groot deel uit DNA DNA bevat de erfelijke informatie van een organisme. Een gen(ook wel erffactor) is een stukje DNA dat de informatie bevat voor een erfelijke eigenschap(bvb

Nadere informatie

Ziekteverwekkende micro-organismen dringen via lichaamsopeningen het lichaam binnen:

Ziekteverwekkende micro-organismen dringen via lichaamsopeningen het lichaam binnen: IMMUNITEIT 1 Immuniteit Het lichaam van mens en dier wordt constant belaagd door organismen die het lichaam ziek kunnen maken. Veel van deze ziekteverwekkers zijn erg klein, zoals virussen en bacteriën.

Nadere informatie

Organismen die organisch en anorganische moleculen kunnen maken of nodig hebben zijn heterotroof

Organismen die organisch en anorganische moleculen kunnen maken of nodig hebben zijn heterotroof Boekverslag door A. 1802 woorden 20 juni 2007 5 71 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Samenvatting stofwisseling Stofwisseling is het totaal van alle chemische processen in een organisme

Nadere informatie

ERFELIJKHEID. 1 N i e t a l l e m a a l h e t z e l f d e Afbeelding 17-2

ERFELIJKHEID. 1 N i e t a l l e m a a l h e t z e l f d e Afbeelding 17-2 ERFELIJKHEID 1 N i e t a l l e m a a l h e t z e l f d e Afbeelding 17-2 Afbeelding 17-1 Mensen uit elkaar houden vind je vast makkelijker. Toch hebben ook mensen veel meer overeenkomsten dan verschillen.

Nadere informatie

GEZONDHEIDSKUNDE. Het menselijk lichaam

GEZONDHEIDSKUNDE. Het menselijk lichaam GEZONDHEIDSKUNDE Het menselijk lichaam 1 KENMERKEN VAN HET LEVEN Anatomie à wetenschap die zich bezighoudt met de bouw van het menselijk lichaam (waar ligt wat?). Fysiologie à Wetenschap die zich bezighoudt

Nadere informatie

Het bloed vanuit het onderste deel van het lichaam borst, buik, benen- stroomt via de onderste holle ader terug naar het hart Aorta

Het bloed vanuit het onderste deel van het lichaam borst, buik, benen- stroomt via de onderste holle ader terug naar het hart Aorta Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9 Samenvatting door K. 1990 woorden 9 november 2015 6,9 3 keer beoordeeld Vak Biologie Paragraaf 1 Onderdelen menselijk hart Functie Bovenste holle ader groot bloedvat dat

Nadere informatie

6,4. Samenvatting door E woorden 6 december keer beoordeeld. Biologie voor jou

6,4. Samenvatting door E woorden 6 december keer beoordeeld. Biologie voor jou Samenvatting door E. 1393 woorden 6 december 2016 6,4 18 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Thema 4: Erfelijkheid 5-HTTPLR gen heeft invloed op de hoeveelheid geluk die je ervaart.

Nadere informatie

biologie voor jouw ; klas 5 havo ; hoofdstuk 7 bescherming en evenwicht Hoofdstuk 7 paragraaf 1 de huid beschermd tegen invloeden van buitenaf en

biologie voor jouw ; klas 5 havo ; hoofdstuk 7 bescherming en evenwicht Hoofdstuk 7 paragraaf 1 de huid beschermd tegen invloeden van buitenaf en biologie voor jouw ; klas 5 havo ; hoofdstuk 7 bescherming en evenwicht Hoofdstuk 7 paragraaf 1 de huid beschermd tegen invloeden van buitenaf en gaat waterverlies door verdamping tegen. 1. de opperhuid:

Nadere informatie

HAVO 5 Begrippenlijst Erfelijkheid allel Allelen zijn verschillende vormen van een gen. Zij liggen in homologe chromosomen op precies dezelfde

HAVO 5 Begrippenlijst Erfelijkheid allel Allelen zijn verschillende vormen van een gen. Zij liggen in homologe chromosomen op precies dezelfde HAVO 5 Begrippenlijst Erfelijkheid allel Allelen zijn verschillende vormen van een gen. Zij liggen in homologe chromosomen op precies dezelfde plaats. Allelen coderen voor dezelfde eigenschap bijvoorbeeld

Nadere informatie

Celmembraan (duh! dat maakt het een cel) Celwand Ribosomen (voor eiwitsynthese) Soms: uitsteeksels zoals flagel (zweepstaart)

Celmembraan (duh! dat maakt het een cel) Celwand Ribosomen (voor eiwitsynthese) Soms: uitsteeksels zoals flagel (zweepstaart) Bacterie cel: prokaryoot: geen kern, geen chromosomen zoals wij ze kennen maar cirkelvormig Chromosoom: dus wel DNA Sommige autotroof: als ze pigmenten hebben waarmee ze fotosynthese kunnen uitvoeren Meeste

Nadere informatie

Begrippenlijst Biologie DNA

Begrippenlijst Biologie DNA Begrippenlijst Biologie DNA Begrippenlijst door een scholier 1969 woorden 27 juni 2007 7,8 51 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Begrippen Allel: Elk van de genen van een genenpaar

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 7 t/m 11

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 7 t/m 11 Samenvatting Biologie Hoofdstuk 7 t/m 11 Samenvatting door een scholier 4501 woorden 24 maart 2004 7,4 27 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Hoofdstuk 7 Erfelijkheid Paragraaf 1: Je bent uniek

Nadere informatie

Begrippenlijst bloed, bloedsomloop en lymfe AB0-systeem Bloedgroepenstelsel, waarbij het menselijk bloed is ingedeeld in vier typen bloed: A, B, AB

Begrippenlijst bloed, bloedsomloop en lymfe AB0-systeem Bloedgroepenstelsel, waarbij het menselijk bloed is ingedeeld in vier typen bloed: A, B, AB Begrippenlijst bloed, bloedsomloop en lymfe AB0-systeem Bloedgroepenstelsel, waarbij het menselijk bloed is ingedeeld in vier typen bloed: A, B, AB en O. ader 1. Bij dieren: bloedvat, die het bloed terugvoert

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Regeling

Samenvatting Biologie Regeling Samenvatting Biologie Regeling Samenvatting door P. 1319 woorden 20 maart 2016 10 1 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Biologie samenvatting Regeling SE2 Het zenuwstelsel Het zenuwstelsel

Nadere informatie

Diagnostische toets Van HIV tot AIDS?

Diagnostische toets Van HIV tot AIDS? Diagnostische toets Van HIV tot AIDS? Moleculen 1. Basenparing In het DNA vindt basenparing plaats. Welke verbinding brengt een basenpaar tot stand? A. Peptidebinding B. Covalente binding C. Zwavelbrug

Nadere informatie

Spieren trainen Door vaak te trainen moet het hart steeds vaker harder werken waardoor de hartspier toeneemt in dikte en kracht.

Spieren trainen Door vaak te trainen moet het hart steeds vaker harder werken waardoor de hartspier toeneemt in dikte en kracht. Samenvatting door een scholier 2461 woorden 5 oktober 2016 7,2 6 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Biologie hoofdstuk 9 Bloedsomloop 9.1 Hart en bloedsomloop Spieren trainen Door vaak te trainen

Nadere informatie

Eindexamen biologie havo 2000-II

Eindexamen biologie havo 2000-II 4 Antwoordmodel Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag worden 2 punten toegekend. Senecio jacobaea Maximumscore (natuurlijke)selectie/evolutie 2 C 3 Uit het antwoord moet blijken dat ze niet tot

Nadere informatie

Het genotype van een individu staat in de chromosomen. Daar staat namelijk de erfelijke informatie in van alle eigenschappen die erfelijk zijn.

Het genotype van een individu staat in de chromosomen. Daar staat namelijk de erfelijke informatie in van alle eigenschappen die erfelijk zijn. Opdracht door een scholier 1105 woorden 13 november 2004 5,9 55 keer beoordeeld Vak Biologie Basis erfelijkheidsleer Ik kan de bouw en functie van chromosomen beschrijven. In de kern van een cel komen

Nadere informatie

Hartslag: Het bloed stroomt door de boezems naar de hartkleppen. Boezems persen hun bloed naar de kamers. Er komt druk op het bloed waardoor

Hartslag: Het bloed stroomt door de boezems naar de hartkleppen. Boezems persen hun bloed naar de kamers. Er komt druk op het bloed waardoor Samenvatting door L. 1865 woorden 12 november 2014 7,6 50 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar 1. Hart en bloedsomloop Het trainen van de hartspier (en de rest van de spieren) kan door het regelmatig

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Thema 6

Samenvatting Biologie Thema 6 Samenvatting Biologie Thema 6 Samenvatting door Saar 879 woorden 10 april 2018 0 keer beoordeeld Vak Biologie Aantekeningen Biologie P3: Homeostase en regelkringen: Bij meercellige organismen: de cellen

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Thema 1: Organen en cellen

Samenvatting Biologie Thema 1: Organen en cellen Samenvatting Biologie Thema 1: Organen en cellen Samenvatting door M. 721 woorden 15 januari 2014 7,1 28 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Organismen Organismen is een levend wezen:

Nadere informatie

3. Wat gebeurt er met het kernmembraan in de eerste fase van de celdeling?

3. Wat gebeurt er met het kernmembraan in de eerste fase van de celdeling? 1. Welke stof beweegt zich het makkelijkst door het celmembraan? A) Eiwit. B) Vet. C) Water. 2. Waarbij zijn de centraallichaampjes van belang? A) Bij de celdeling. B) Bij de celgroei. C) Bij de celstofwisseling.

Nadere informatie

Examentrainer. Vragen vmbo-bk. Scan

Examentrainer. Vragen vmbo-bk. Scan THEMA 4 REGELING EXAMENTRAINER OEFENVRAGEN 3 VMBO-bk Examentrainer Vragen vmbo-bk Scan In een Engelse folder staat informatie over een bepaald apparaat. Hiermee kan het centrale zenuwstelsel onderzocht

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 3 + 4

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 3 + 4 Samenvatting Biologie Hoofdstuk 3 + 4 Samenvatting door een scholier 1472 woorden 23 oktober 2007 6,5 24 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Hoofdstuk 3 - Genetica Homologe chromosomen

Nadere informatie

Bloed, Afweer en Infectieziekten

Bloed, Afweer en Infectieziekten Bloed, Afweer en Infectieziekten Functies Vervoer van stoffen O 2 van longen naar cellen CO 2 van cellen naar longen Voedingstoffen van de dunne darm naar cellen Ureum van de lever naar de nieren Hormonen

Nadere informatie

1. Waarvan is DNA een belangrijke bouwstof? A) Van de celmembraan. B) Van de chromosomen. C) Van de kernmembraan.

1. Waarvan is DNA een belangrijke bouwstof? A) Van de celmembraan. B) Van de chromosomen. C) Van de kernmembraan. 1. Waarvan is DNA een belangrijke bouwstof? A) Van de celmembraan. B) Van de chromosomen. C) Van de kernmembraan. 2. Wat zijn vegetatieve verrichtingen van de cel? A) Beweging en prikkelbaarheid. B) Prikkelbaarheid

Nadere informatie

Samenvatting Biologie H7 erfelijkheid

Samenvatting Biologie H7 erfelijkheid Samenvatting Biologie H7 erfelijkheid Samenvatting door een scholier 1875 woorden 23 juni 2016 4,6 5 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Inhoud Paragraaf 1: Verschillen tussen mensen 2 Begrippen

Nadere informatie

6.7. Werkstuk door een scholier 1654 woorden 17 april keer beoordeeld. Biologie voor jou. Erfelijkheidsmateriaal

6.7. Werkstuk door een scholier 1654 woorden 17 april keer beoordeeld. Biologie voor jou. Erfelijkheidsmateriaal Werkstuk door een scholier 1654 woorden 17 april 2006 6.7 33 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Erfelijkheidsmateriaal Het menselijk lichaam bestaat uit een veel organen, deze organen

Nadere informatie

PTA biologie KB locatie Bohemen, Kijkduin, Statenkwartier en Waldeck cohort

PTA biologie KB locatie Bohemen, Kijkduin, Statenkwartier en Waldeck cohort Eindtermen biologie BI/K/1 Oriëntatie op leren en werken BI/K/2 Basisvaardigheden BI/K/3 Leervaardigheden in het vak biologie BI/K/4 Cellen staan aan de basis BI/K/5 Schimmels en bacteriën: nuttig en soms

Nadere informatie

PTA biologie KB locatie Bohemen, Kijkduin, Statenkwartier en Waldeck cohort

PTA biologie KB locatie Bohemen, Kijkduin, Statenkwartier en Waldeck cohort Eindtermen biologie BI/K/1 Oriëntatie op leren en werken BI/K/2 Basisvaardigheden BI/K/3 Leervaardigheden in het vak biologie BI/K/4 Cellen staan aan de basis BI/K/5 Schimmels en bacteriën: nuttig en soms

Nadere informatie

Lees eerst informatie 1 tot en met 7 en beantwoord dan vraag 34 tot en met 51. Bij het beantwoorden van die vragen kun je de informatie gebruiken.

Lees eerst informatie 1 tot en met 7 en beantwoord dan vraag 34 tot en met 51. Bij het beantwoorden van die vragen kun je de informatie gebruiken. Zwangerschap Lees eerst informatie tot en met en beantwoord dan vraag tot en met. Bij het beantwoorden van die vragen kun je de informatie gebruiken. p In de afbeelding van informatie is een deel van het

Nadere informatie

Fenotype nakomelingen. donker kort 29 donker lang 9 wit kort 31 wit- lang 11

Fenotype nakomelingen. donker kort 29 donker lang 9 wit kort 31 wit- lang 11 1. Bij honden is het allel voor donkerbruine haarkleur (E) dominant over het allel voor witte haarkleur (e). Het allel voor kort haar (F) is dominant over het allel voor lang haar (f). Een aantal malen

Nadere informatie

6,1. Samenvatting door een scholier 1949 woorden 7 februari keer beoordeeld. Biologie voor jou

6,1. Samenvatting door een scholier 1949 woorden 7 februari keer beoordeeld. Biologie voor jou Samenvatting door een scholier 1949 woorden 7 februari 2011 6,1 46 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Basisstof 1: chromosomen Chromosomen: komen voor in een celkern bevindt zich de

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9, 'Fast Food Island' en Hoofdstuk 10, 'Ecologie'

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9, 'Fast Food Island' en Hoofdstuk 10, 'Ecologie' Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9, 'Fast Food Island' en Hoofdstuk 10, 'Ecologie' Samenvatting door een scholier 1412 woorden 29 juni 2007 6,4 39 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Fast Food Island!

Nadere informatie

Concept Leerdoelenkaart Biologie 10-14

Concept Leerdoelenkaart Biologie 10-14 1.1. Levens- kenmerk Ik verklaar hoe bouw en werking van Ik leg een verband tussen de bouw en werking van onderdelen van een organisme. Ik verklaar hoe dat bijdraagt aan de functies voeding, verdediging

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Thema 5 Erfelijkheid en Evolutie

Samenvatting Biologie Thema 5 Erfelijkheid en Evolutie Samenvatting Biologie Erfelijkheid en Evolutie Samenvatting door een scholier 1888 woorden 16 juni 2016 6,5 5 keer beoordeeld Vak Biologie Basisstof 1 De zichtbare eigenschappen (het uiterlijk) van een

Nadere informatie

BIOLOGIE VMBO KB VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V15.10.1

BIOLOGIE VMBO KB VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V15.10.1 BIOLOGIE VMBO KB VAKINFORMATIE STAATSEAMEN 2016 V15.10.1 De vakinformatie in dit document is vastgesteld door het College voor Toetsen en Examens (CvTE). Het CvTE is verantwoordelijk voor de afname van

Nadere informatie

6,7. Samenvatting door een scholier 1580 woorden 20 juni keer beoordeeld

6,7. Samenvatting door een scholier 1580 woorden 20 juni keer beoordeeld Samenvatting door een scholier 1580 woorden 20 juni 2011 6,7 3 keer beoordeeld Vak Biologie Les 1. - Organen zorgen bijvoorbeeld voor je bloedsomloop, spijsvertering en uitscheiding. - Onder alle omstandigheden

Nadere informatie

1. Biotische factoren (zijn afkomstig van andere organismen) - voedsel - soortgenoten - ziekteverwekkers - vijanden

1. Biotische factoren (zijn afkomstig van andere organismen) - voedsel - soortgenoten - ziekteverwekkers - vijanden Ecologie De wetenschap die bestudeert waarom bepaalde planten en dieren ergens in een bepaalde leefomgeving (milieu) voorkomen en wat de relaties zijn tussen organisme en hun milieu 1. Biotische factoren

Nadere informatie

Voor voortgangtoets 3.1

Voor voortgangtoets 3.1 H8 Bloedsomloop H8 Bloedsomloop 8.1 t/m 8.4 8.6 t/m 8.10 Colloid osmotische druk, Osmose, diffusie, actief transport Voor voortgangtoets 3.1 Vervoer van stoffen O 2 van longen naar cellen CO 2 van cellen

Nadere informatie

BIOLOGIE Energie & Stofwisseling HAVO Henry N. Hassankhan Scholengemeenschap Lelydorp [HHS-SGL]

BIOLOGIE Energie & Stofwisseling HAVO Henry N. Hassankhan Scholengemeenschap Lelydorp [HHS-SGL] BIOLOGIE Energie & Stofwisseling HAVO Henry N. Hassankhan Scholengemeenschap Lelydorp [HHS-SGL] Docent: A. Sewsahai De student moet de bouw en werking van enzymen kunnen beschrijven moet het proces van

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 4, Voeding en vertering

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 4, Voeding en vertering Samenvatting Biologie Hoofdstuk 4, Voeding en vertering Samenvatting door een scholier 1766 woorden 9 maart 2008 4,5 10 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Hoofdstuk 4: voeding en vertering Voedingsmiddelen:

Nadere informatie

Examentraining onderwerp: diagrammen Lees eerst de vraag. ga dan naar de tekst! onderwerp: Bloedsomloop Lees eerst de vraag. ga dan naar de tekst!

Examentraining onderwerp: diagrammen Lees eerst de vraag. ga dan naar de tekst! onderwerp: Bloedsomloop Lees eerst de vraag. ga dan naar de tekst! Examentraining onderwerp: diagrammen Moet er een diagram getekend worden? Bedenk: Welk type grafiek is er nodig. Is het een Lijndiagram? bedenk dan: wat komt er op de X-as? (de onafhankelijke variabele,

Nadere informatie

Oefen Repetitie KGT thema Bloedsomloop

Oefen Repetitie KGT thema Bloedsomloop Oefen Repetitie KGT thema Bloedsomloop Als er geen punten bij een vraag staan, dan is die vraag 1 punt waard. Onderdeel A: waar of niet waar? 1. Bloedplaatjes bevatten hemoglobine. 2. Het gehalte koolstofdioxide

Nadere informatie

Praktische opdracht. klas 2 atheneum

Praktische opdracht. klas 2 atheneum 1 Praktische opdracht klas 2 atheneum Expert opdrachten gaswisseling, bloed en bloedsomloop http://www.bioplek.org/2klas/2klasexpertgasbloed/2klasgasbloedinhoud.html Vragen over de posters 2 Het is mogelijk

Nadere informatie

ERFELIJKE INFORMATIE IN DE CEL

ERFELIJKE INFORMATIE IN DE CEL DE CEL 1. INLEIDING... 3 2. ONDERDELEN VAN DE CEL...4 2.1. CYTOPLASMA... 4 2.2. CELMEMBRAAN... 4 2.2.1. Functies van het celmembraan...5 2.2.2. Bouw van het celmembraan (eenheidsmembraan)...5 2.2.3. Transportmogelijkheden

Nadere informatie

8,6. Samenvatting door Jasmijn 2032 woorden 9 januari keer beoordeeld. Biologie voor jou. Biologie samenvatting hoofdstuk 4 Genetica

8,6. Samenvatting door Jasmijn 2032 woorden 9 januari keer beoordeeld. Biologie voor jou. Biologie samenvatting hoofdstuk 4 Genetica Samenvatting door Jasmijn 2032 woorden 9 januari 2018 8,6 5 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Biologie samenvatting hoofdstuk 4 Genetica 2 Fenotype, genotype en epigenetica Erfelijke

Nadere informatie

Eindexamen biologie 1-2 vwo 2001-II

Eindexamen biologie 1-2 vwo 2001-II Eindexamen biologie -2 vwo 2-II 4 Antwoordmodel Energie Aan het juiste antwoord op een meerkeuzevraag worden 2 punten toegekend. C 2 Een juiste berekening leidt tot de uitkomst P = joule. I = joules; A/I

Nadere informatie

Samenvatting Biologie H7 Bescherming

Samenvatting Biologie H7 Bescherming Samenvatting Biologie H7 Bescherming Samenvatting door N. 1845 woorden 6 november 2010 7,7 5 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Biologie H7 Bescherming Paragraaf 1 De opperhuid: heeft

Nadere informatie

Antwoorden Biologie Thema 4

Antwoorden Biologie Thema 4 Antwoorden Biologie Thema 4 Antwoorden door een scholier 2182 woorden 18 januari 2005 7 433 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Opdracht 1 1 In de chromosomen zit de informatie voor

Nadere informatie

Samenvatting door een scholier 2064 woorden 18 maart keer beoordeeld. Biologie Hoofdstuk 9 9.1

Samenvatting door een scholier 2064 woorden 18 maart keer beoordeeld. Biologie Hoofdstuk 9 9.1 Samenvatting door een scholier 2064 woorden 18 maart 2004 7 20 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Biologie Hoofdstuk 9 9.1 Op 1 cm2 miljoenen micro-organismen. Escherichia coli: darmbacterie die

Nadere informatie

1. Een orgaan waarbij stoffen vanuit het interne milieu naar het externe milieu gebracht worden

1. Een orgaan waarbij stoffen vanuit het interne milieu naar het externe milieu gebracht worden Paragraaf 5.1 1. Een orgaan waarbij stoffen vanuit het interne milieu naar het externe milieu gebracht worden 2. a) Huid, longen, nieren en lever b) Water c) Huid: zouten, Longen: CO 2, Nieren: Ureum,

Nadere informatie

Samenvatting Biologie, 8.1 t/m 8.5

Samenvatting Biologie, 8.1 t/m 8.5 Samenvatting Biologie, 8.1 t/m 8.5 8.1 Het werkt! Organen zijn delen van het lichaam met een bepaalde taak (hart, longen, darmen, enzovoort). De meeste organen liggen in je romp. Je kan de romp verdelen

Nadere informatie