Luister naar het alfabet en de voorbeelden. Kijk ook naar de afbeeldingen. voorbeeld letter. b bee [b] bus [ə] een. hemd

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Luister naar het alfabet en de voorbeelden. Kijk ook naar de afbeeldingen. voorbeeld letter. b bee [b] bus [ə] een. hemd"

Transcriptie

1 Het alfabet Van A tot Z Het Nederlandse alfabet heeft 26 letters. Deze letters zijn klinkers en medeklinkers. Er zijn 6 klinkers: a, e, i, o, u, y. Er zijn 20 medeklinkers: b, c, d, f, g, h, j, k, l, m, n, p, q, r, s, t, v, w, x, z. Luister naar het alfabet en de voorbeelden. Kijk ook naar de afbeeldingen. letter uitspraak in alfabet uitspraak in woord afbeelding voorbeeld letter uitspraak in alfabet uitspraak in woord afbeelding voorbeeld [a] kat [e] bed a aa [aa] maan e ee [ee] eend b bee [b] bus [ə] het, de, een [s] citroen f ef [f] fiets c see [k] cactus g gee [g] geld [d] das h haa [h] hand d dee [t] hemd 1

2 letter uitspraak in alfabet uitspraak in woord afbeelding voorbeeld letter uitspraak in alfabet uitspraak in woord afbeelding voorbeeld i ie [i] vis r er [r] roos 4 [ie] vier s es [s] slang j jee [j] jas t tee [t] taart k kaa [k] kip [u] mug u uu l el [l] lamp [uu] muur m em [m] melk v vee [v] voetbal n en [n] banaan w wee [w] water [o] mond x iks [x] x-stralen o oo [oo] boom [j] yoghurt y ij p pee [p] paard [ie] baby? q kuu [k] quiz z zet [z] zeep Instroom 1 p

3 Combinaties van letters letter uitspraak in alfabet uitspraak in woord afbeelding voorbeeld letter uitspraak in alfabet uitspraak in woord afbeelding voorbeeld au au [ou] auto oe oe [oe] stoel ou ou [ou] hout eu eu [eu] neus ij ij [ij] ijsje ui ui [ui] duim ei ei [ij] trein Instroom 1 p. 12 3

4 Hoofdletters Wanneer schrijven we hoofdletters? Deze woorden schrijven we met een hoofdletter: 1 het eerste woord van de zin, Voorbeeld: Ik studeer. 2 namen van personen, Voorbeeld: Tom Boonen is super! 3 namen van landen en talen. Voorbeeld: Sven komt uit Denemarken. Hij spreekt Deens. Instroom 1 p. 18 4

5 Lettergrepen Splitsen in lettergrepen Een woord bestaat uit één lettergreep of uit verschillende lettergrepen. kat, huis, kop, pen, heet, woon kamer, wonen, telefoon, pennenzak kamer ka-mer twee lettergrepen wonen wo-nen twee lettergrepen telefoon te-le-foon drie lettergrepen pennenzak pen-nen-zak drie lettergrepen Een lettergreep die op het einde een klinker heeft, noemen we een open lettergreep. ka-mer wo-nen te-le-foon pen-nen-zak Een lettergreep die op het einde een medeklinker heeft, noemen we een gesloten lettergreep. ka-mer wo-nen te-le-foon pen-nen-zak Luister goed naar de uitspraak van een woord. Dat helpt je om het woord goed te schrijven en de lettergrepen te vinden! Woorden met één lettergreep: kop korte klank + gesloten lettergreep we schrijven één klinker naam lange klank + gesloten lettergreep we schrijven twee klinkers Woorden met meer lettergrepen: kop-pen korte klank + gesloten lettergreep we schrijven de medeklinker dubbel na-men lange klank + open lettergreep we schrijven één klinker Instroom 1 p. 76 5

6 Zelfstandig naamwoord Het lidwoord Thomas heeft een fiets. De fiets is mooi. Nikos heeft een boek. Het boek is dik. Op tafel liggen boeken. De boeken zijn interessant. Een lidwoord staat bij een zelfstandig naamwoord. De en het zijn bepaalde lidwoorden, een is een onbepaald lidwoord. Soms staat er geen lidwoord bij een zelfstandig naamwoord. ENKELVOUD MEERVOUD bepaald: de fiets en het boek bepaald: de fietsen, de boeken onbepaald: een fiets en een boek onbepaald: fietsen, boeken (geen lidwoord) 1 We gebruiken de: bij namen van personen: de man, de vrouw, de leraar, de bakker het meisje, het kind bij namen van groenten: de broccoli, de tomaat, de aardappel het witlof 6

7 bij namen van fruit: de appel, de banaan, de kiwi bij namen van dranken: de cola, de melk, de wijn het water, het bier, het sap bij namen van voertuigen: de auto, de trein, de fiets... het schip, het vliegtuig... 2 We gebruiken het: bij namen van talen: het Nederlands, het Japans, het Italiaans bij namen van sporten: het tennis, het voetbal, het basketbal... bij alle verkleinwoorden: het kindje, het klasje, het boekje... Als we het lidwoord niet weten, zoeken we het op in een woordenboek: m. mannelijk de vr. vrouwelijk de onz. onzijdig het Instroom 1 p

8 Het meervoud + en De meeste woorden hebben een meervoud op 'en'. de bank de banken het boek de boeken LET OP de spelling! korte klank dubbele medeklinker de man de mannen de pen de pennen lange klank de muur de week 's' 'z' het huis 'f' 'v' de brief één klinker de muren de weken de huizen de brieven + s Deze woorden hebben een meervoud op 's'. woorden op 'er', 'el', 'en', 'ier', 'je','ie','e' of 'eur' de kamer de kamers de lepel de lepels de jongen de jongens de ambulancier de ambulanciers het meisje de meisjes de vakantie de vakanties de studente de studentes de directeur de directeurs woorden uit een vreemde taal het café de cafés het ticket de tickets woorden met op het einde 'a', 'i', 'o', 'u', 'y' hebben een meervoud op s de auto de auto s Instroom 1 p

9 Bijvoeglijk naamwoord Het bijvoeglijk naamwoord vormen een mooie tuin vriendelijke buren het nieuwe appartement een groot huis lekker brood bijvoeglijk zelfstandig bijvoeglijk zelfstandig naamwoord naamwoord naamwoord naamwoord Een zelfstandig naamwoord is een persoon, een ding of een dier. Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets meer over het zelfstandig naamwoord waar het bij staat. Een bijvoeglijk naamwoord voor een zelfstandig naamwoord krijgt soms een andere vorm, soms niet. 1 een bijvoeglijk naamwoord bij een de-woord: + e een mooie tuin 2 een bijvoeglijk naamwoord bij een meervoud: + e vriendelijke buren 3 een bijvoeglijk naamwoord bij een bepaald het-woord: + e het nieuwe appartement 4 een bijvoeglijk naamwoord bij een onbepaald het-woord: / een groot huis lekker brood Een bijvoeglijk naamwoord achter een zelfstandig naamwoord verandert nooit. De tuin is mooi. De buren zijn vriendelijk. Het appartement is nieuw. Het huis is groot. Het brood is lekker. Instroom 1 p. 78 9

10 De spelling van het bijvoeglijk naamwoord Voorbeeld: De dikke kat zit onder de hoge boom. dikke (< dik) Een korte klank blijft kort. We schrijven een dubbele medeklinker. hoge (< hoog) De lettergreep 'ho' noemen we open: hij eindigt op een klinker. We schrijven één klinker. Instroom 1 p. 83 De vergrotende trap (de comparatief) Dennis is groot. Manu is groot. Zijn Dennis en Manu even groot? Nee, Dennis is kleiner dan Manu. De vergrotende trap = het bijvoeglijk naamwoord + 'er' klein kleiner 1 Soms verandert de spelling. mooi warm mooier warmer snel sneller Een korte klank blijft kort. We schrijven een dubbele medeklinker. groot groter De lettergreep gro is een open lettergreep. We schrijven één klinker. 2 Bijvoeglijke naamwoorden op r krijgen een vergrotende trap op der : duur duurder, ver verder. 3 Er zijn enkele onregelmatige vormen. goed beter veel meer weinig minder graag liever dikwijls vaker Instroom 1 p

11 Woorden en zinnen Woordsoorten Voorbeeld: Het meisje heeft een gsm. De gsm zit in de rugzak. het, een, de = lidwoord meisje, gsm, rugzak = zelfstandig naamwoord (substantief) heeft, zit = persoonsvorm van het werkwoord (pv) in = voorzetsel De zin Voorbeeld: Ik woon in Lier. onderwerp pv van het werkwoord wonen Ik woon in Lier is een zin. Een zin heeft een onderwerp en een werkwoord. Het werkwoord is de actie: woon. Het onderwerp is de persoon die de actie uitvoert: ik. Het onderwerp kan ook een ding of een dier zijn. Voorbeeld: De klas is groot. (de klas = onderwerp) We hebben verschillende soorten zinnen. 1 Een zin met informatie. Thomas spreekt Frans. Wij studeren Nederlands. Achter deze zinnen schrijven we een punt (.). Het eerste woord begint met een hoofdletter. 2 Een vraag. Spreekt Louisa Nederlands? Uit welk land kom jij? Achter deze zinnen schrijven we een vraagteken (?). Het eerste woord begint met een hoofdletter. Instroom 1 p

12 Voegwoorden De voegwoorden en, of, maar en want Thomas woont in Antwerpen. Hij heeft een broer. Thomas woont in Antwerpen en hij heeft een broer. Woon je in Brussel? Woon je in Antwerpen? Woon je in Brussel of woon je in Antwerpen? Ik woon in Brussel. Ik studeer in Leuven. Ik woon in Brussel, maar ik studeer in Leuven. Nikos studeert Nederlands. Hij woont in België. Nikos studeert Nederlands, want hij woont in België. En, of, maar, want noemen we nevenschikkende voegwoorden. Met deze voegwoorden combineren we zinnen. Dit noemen we samengestelde zinnen. Instroom 1 p

13 De structuur van de zin met omdat zin 1 zin 2 Ik eet. Waarom? Ik heb honger. Ik eet omdat ik honger heb. Het woord omdat geeft een reden aan. Het is een antwoord op de vraag Waarom? Het woord omdat is een voegwoord: het maakt van twee aparte zinnen één zin. Door omdat springt het werkwoord naar het einde van de zin. Niet correct is dus: Ik eet omdat ik heb honger. 1 Bij de omdat-constructie met een modaal hulpwerkwoord + infinitief staan de twee werkwoorden op het einde van de zin: het modaal hulpwerkwoord komt eerst (1), de infinitief staat altijd op de laatste plaats (2). zin 1 zin 2 Ik studeer. Waarom? Ik wil slagen. Ik studeer omdat ik wil slagen. (1) (2) Ik studeer. Waarom? Ik wil graag slagen. Ik studeer omdat ik graag wil slagen. (1) (2) 2 Het woord want is een synoniem van omdat. Hier verandert de structuur van de zin niet! zin 1 zin 2 Ik eet. Waarom? Ik heb honger. Ik eet, want ik heb honger. Instroom 1 p

14 De ontkenning Geen of niet? Heb jij een broer? Nee, ik heb geen broer. Zwem jij graag? Nee, ik zwem niet graag. 1 We gebruiken geen: bij een + zelfstandig naamwoord, Heeft Nikos een televisie? bij talen, Spreekt Nikos Frans? bij sporten, Speelt Louisa tennis? bij getallen. Heeft Thomas drie broers? 2 We gebruiken niet: bij werkwoorden, Werk jij? bij een groep met voorzetsel, Woont Rachel in Antwerpen? bij een bijvoeglijk naamwoord, Is de kamer donker? bij een bijwoord. Tennis je graag? Heb je veel tijd? Nee, Nikos heeft geen televisie. Nee, Nikos spreekt geen Frans. Nee, Louisa speelt geen tennis. Nee, Thomas heeft geen drie broers. Nee, ik werk niet. Ik studeer. Nee, Rachel woont niet in Antwerpen. Nee, de kamer is niet donker. Nee, ik tennis niet graag. Nee, ik heb niet veel tijd. Instroom 1 p

15 Voorzetsels Voorzetsels van plaats Waar is de tas? De tas ligt op de tafel. Waar zijn de boeken? De boeken zitten in de tas. Waar zijn de boeken? De boeken liggen op de tas. Waar zijn de boeken? De boeken liggen onder de tas. Waar zijn de boeken? De boeken liggen naast de tas. Waar zijn de boeken? De boeken staan achter de tas. Waar is het blad papier? Het blad papier zit tussen het boek. Waar is de jas? De jas hangt aan de kapstok. Instroom 1 p

16 Voorzetsels van tijd (zie ook 2.5) Hoe laat begint de les? Om u. Wanneer ga je naar de dokter? Tussen 9 u. en 10 u. Wanneer slaap je? Van 10 u. tot 7 u. Het is nu u. Wanneer komt de bus? Over 10 minuten, om u. Instroom 1 p

17 Bijwoord Heel of veel? heel staat bij een bijvoeglijk naamwoord; maakt het bijvoeglijk naamwoord sterker. Het is heel druk in de stad. veel staat bij een zelfstandig naamwoord of een werkwoord; duidt een hoeveelheid aan. We kunnen ook heel veel zeggen. Dat betekent: meer dan veel. Instroom 1 p. 111 Ik ben heel moe. Jef heeft veel katten. Ik wil veel koekjes. Jim werkt veel. Je eet veel. Lara eet heel veel pralines. Thierry houdt heel veel van zijn vrouw. 17

18 Er Er als plaatsonderwerp Er zitten leerlingen in de klas. Er staat een boom in de tuin. Er hangt een tekening aan de muur. Er ligt een baby in bed. eerste onderwerp tweede onderwerp Deze zinnen hebben twee onderwerpen. Het eerste onderwerp is er. Het staat aan het begin van de zin. Het tweede onderwerp is altijd onbepaald (leerlingen, een boom, een tekening, een baby). Niet correct is dus: Er zitten de leerlingen in de klas. De constructie met er zie je ook met andere werkwoorden. Er zijn veel mensen op straat. Er rijdt een auto op de weg. Er loopt een hond tussen de bloemen. Instroom 1 p. 134 Het woord er als plaatsaanduiding Een plaats in een zin kunnen we vaak vervangen door het woordje er. Er betekent daar of hier. Thomas studeert in de school. Thomas studeert er. Thomas studeert daar. Thomas studeert hier. Er als plaatsaanduiding kan niet aan het begin van de zin staan. De woorden hier en daar kunnen wel aan het begin van de zin staan. In de school studeert Thomas. Daar studeert Thomas. Hier studeert Thomas. Er studeert Thomas Instroom 1 p

19 Voornaamwoorden Het persoonlijk voornaamwoord (als onderwerp) enkelvoud 1 ik Ik woon in Brussel. 2 jij Jij bent mijn vriend. u Dag mijnheer. Hoe heet u? 3 hij Nikos komt uit Griekenland. Hij woont nu in België. zij Louisa komt uit Portugal. Zij spreekt Portugees. meervoud 1 wij Mijn vriendin en ik wonen in Brussel. Wij zijn één maand in België. 2 jullie De leraar zegt: Jullie zijn welkom! 3 zij Thomas en zijn vriend komen naar school. Zij leren Nederlands. Als we spreken over dieren en dingen, gebruiken we in het enkelvoud hij, ze of het. In het meervoud schrijven we ze. De fiets is mooi. Hij is mooi. De leeuwin slaapt. Ze slaapt. Het huis is groot. Het is groot. De boeken liggen op de bank. Ze liggen op de bank. jij = je zij = ze wij = we Instroom 1 p

20 Het bezittelijk voornaamwoord persoonlijk voornaamwoord Ik heb een vriend. Jij hebt een fiets. U heeft een tas. Hij heeft een voetbal. Zij heeft een gsm. Het kind heeft een pen. Wij hebben een boek. Wij hebben een klas. Jullie hebben een leraar. Zij hebben een huis. bezittelijk voornaamwoord Het is mijn vriend. Het is je/jouw* fiets. Het is uw tas. Het is zijn voetbal. Het is haar gsm. Het is zijn pen. Het is ons boek. Het is onze** klas. Het is jullie leraar. Het is hun huis. * je boek (zonder klemtoon) jouw boek (met klemtoon) ** ons huis (het-woord) onze auto (de-woord) Instroom 1 p. 47 Het aanwijzend voornaamwoord hier (dicht bij mij) daar (niet dicht bij mij) de tafel (de-woord) deze tafel die tafel het boek (het-woord) dit boek dat boek de appels (meervoud) deze appels die appels Instroom 1 p

21 Het persoonlijk voornaamwoord (als voorwerp) enkelvoud Ik ga naar de dokter. 1 mij/me De dokter onderzoekt mij/me. 2 jou/je 3 hem haar Jij bent mijn vriend. Ik ken jou/je goed. Nikos komt uit Griekenland. Je ziet hem op de foto. Louisa komt uit Portugal. Je ziet haar op de foto. Dag mijnheer. u Hoe gaat het met u? meervoud 1 ons 2 jullie 3 hen/ze Wij lachen. De leraar fotografeert ons. Jullie zitten in de klas. De leraar ziet jullie. Thomas en Nikos praten over de les. Ik hoor hen/ze. 21

22 Als we spreken over dieren en voorwerpen, gebruiken we in het enkelvoud hem, ze of het. In het meervoud schrijven we ze. Ik koop de fiets. Ik koop hem. De secretaresse brengt de inschrijving in orde. De secretaresse brengt ze in orde. Zie je het appartement? Zie je het? Nikos neemt de boeken uit zijn tas. Nikos neemt ze uit zijn tas. Thomas geeft de katten eten. Hij geeft ze eten. mij = me jou = je hen = ze Instroom 1 p

23 Werkwoorden Hebben en zijn De twee belangrijkste werkwoorden in het Nederlands zijn hebben en zijn. Ik ben Thomas. Ik heb een fiets. persoon onderwerp hebben zijn 1 enk. ik heb ben 2 enk. jij/u hebt bent 3 enk. hij/zij/het heeft is 1 mv. wij hebben zijn 2 mv. jullie hebben zijn 3 mv. zij hebben zijn Instroom 1 p

24 Het werkwoord: enkelvoud en meervoud persoon onderwerp werken wonen heten komen spreken 1 enk. ik werk woon heet kom spreek 2 enk. jij/u werkt woont heet komt spreekt 3 enk. hij/zij/het werkt woont heet komt spreekt 1 mv. wij werken wonen heten komen spreken 2 mv. jullie werken wonen heten komen spreken 3 mv. zij werken wonen heten komen spreken Jij komt. Jij spreekt. Jij woont. Kom jij? Spreek jij? Woon jij? U komt. Komt u? Zij spreekt. Spreekt zij? Jij woont. Woon jij? Het werkwoord staat in het enkelvoud (spreekt, komt, zegt) of het meervoud (werken, komen, zeggen). Instroom 1 p

25 Onderwerp, infinitief, stam persoon onderwerp werken infinitief 1 enk. ik werk stam 2 enk. jij/u werkt 3 enk. hij/zij/het werkt 1 mv. wij werken 2 mv. jullie werken 3 mv. zij werken Werken, komen, zeggen, studeren noemen we de infinitief van het werkwoord. Zo staan de woorden in het woordenboek. De eerste persoon van het werkwoord noemen we de stam: (ik) werk, (ik) kom, (ik) zeg, (ik) studeer. Een werkwoord staat bij een onderwerp. Dat is een persoon, een ding of een dier. Pieter spreekt Nederlands. De bus komt. Wij studeren Nederlands. De kat zegt miauw! De tegenwoordige tijd (tt) van enkele werkwoorden persoon onderwerp helpen zitten rijden spelen gaan lezen 1 enk. ik help zit rijd speel ga lees 2 enk. jij/u helpt zit rijdt speelt gaat leest 3 enk. hij/zij/het helpt zit rijdt speelt gaat leest 1 mv. wij helpen zitten rijden spelen gaan lezen 2 mv. jullie helpen zitten rijden spelen gaan lezen 3 mv. zij helpen zitten rijden spelen gaan lezen We schrijven nooit twee keer dezelfde medeklinker aan het einde van een woord (jij praatt). We behouden de lange klank van de infinitief in het hele werkwoord. We schrijven dus een dubbele klinker in het enkelvoud (bijvoorbeeld: spreken spreek). Werkwoorden als gaan en staan zijn speciaal: in de eerste persoon valt de tweede a weg (ik gaa). Een woord eindigt in het Nederlands nooit op v of z. De letter v wordt f en z wordt s. Instroom 1 p

26 Inversie 1 Nikos gaat vandaag naar school. 2 Vandaag gaat Nikos naar school. In zin 1 staat het onderwerp voor het werkwoord. In zin 2 staat het onderwerp achter het werkwoord. Dat noemen we inversie. Kijk nu naar het schema. Nikos gaat vandaag naar school. o pv tijd plaats Vandaag gaat Nikos naar school. tijd pv o plaats In een vraag hebben we altijd inversie: Gaat Nikos vandaag naar school? Instroom 1 p

27 Scheidbaar samengestelde werkwoorden Ik sta om 7 u. op. Thomas trekt zijn pyjama uit. De bus komt om 17 u. aan. opstaan uittrekken aankomen Zo staan deze werkwoorden in het woordenboek. We noemen deze werkwoorden scheidbaar samengestelde werkwoorden. We kunnen ze in twee delen splitsen. Het eerste deel is een kort woordje (op, uit, thuis, mee ). Dat noemen we het afgescheiden deel. Het tweede deel is een werkwoord (gaan, komen, rijden, doen ). De klemtoon ligt altijd op het eerste deel: opstaan, uittrekken, aankomen. Hier vind je een overzicht van andere scheidbaar samengestelde werkwoorden. infinitief voorbeeld aandoen uitdoen Tim doet het licht aan. Tim doet het licht uit. aankomen De bus komt om 6 u. aan. aantrekken uittrekken Jason trekt zijn schoenen aan. Jason trekt zijn schoenen uit. afwassen Lisa wast de borden af. binnenkomen De leraar komt binnen. 27

28 infinitief voorbeeld invullen We vullen de oefening in. koffiezetten Ik zet s morgens koffie. meegaan Jij gaat met mij mee. meewerken Mijn vriend werkt mee. nadenken Angelina denkt na. omdraaien Kurt draait de bladzijde om. opstaan Celine staat op. overschrijven Frederic schrijft de tekst over. oversteken Monica steekt de straat over. televisiekijken Mijn zusje kijkt televisie. Instroom 1 p

29 Werkwoorden: hangen liggen staan zitten hangen Mijn T-shirt hangt aan de kapstok. De foto s hangen aan de muur. liggen De bril ligt naast het kopje. staan De potloden liggen op de tafel. Het kopje koffie staat op de tafel. De mensen staan in de rij. zitten De man zit op de bank. De tickets zitten in zijn hemd. Instroom 1 p

30 Modale hulpwerkwoorden An kan mooi tekenen. Leerlingen moeten veel studeren. Ik ben 14, ik mag geen alcohol drinken. Ik wil mijn diploma behalen. William zal nooit naar China gaan. modaal hulpwerkwoord rest infinitief Kunnen, moeten, mogen, willen, zullen noemen we modale hulpwerkwoorden. persoon onderwerp kunnen moeten mogen willen zullen 1 enk. ik kan moet mag wil zal 2 enk. jij/u kan (kunt) moet mag wil (wilt) zal (zult) 3 enk. hij/zij/het kan moet mag wil zal 1 mv. wij kunnen moeten mogen willen zullen 2 mv. jullie kunnen moeten mogen willen zullen 3 mv. zij kunnen moeten mogen willen zullen Er is één vorm voor het enkelvoud en één vorm voor het meervoud. Voor kunnen, willen en zullen kan je ook de vormen kunt, wilt, zult gebruiken. Deze zijn formeler. De derde persoon (hij/zij/het) krijgt nooit een t op het einde! Het modale hulpwerkwoord staat altijd met een infinitief. Deze infinitief staat op het einde van de zin. De extra informatie (rest) staat altijd tussen het modale hulpwerkwoord en de infinitief. Instroom 1 p

31 De imperatief (de gebiedende wijs) Neem een appel! Geef vijf euro! De imperatief is een bevel of een instructie. De vorm van de imperatief is de eerste persoon enkelvoud van het werkwoord. infinitief eerste persoon enkelvoud imperatief nemen ik neem Neem! geven ik geef Geef! Het werkwoord zijn heeft een onregelmatige vorm: wees. Wees beleefd! Wees voorzichtig! Instroom 1 p

32 De voltooid tegenwoordige tijd vormen Voorbeeld: Nikos maakt zijn huiswerk. Nikos heeft zijn huiswerk gemaakt. De actie is nu bezig. De actie is voorbij. tegenwoordige tijd voltooid tegenwoordige tijd Hoe vorm je de voltooid tegenwoordige tijd? Nikos heeft zijn huiswerk gemaakt. een vorm van hebben of zijn het voltooid deelwoord Vertrek van de infinitief -'en'. De laatste letter is een medeklinker uit t kofschip +'t' maken ge maak t stappen ge stap t koken ge kook t De laatste letter is geen medeklinker uit t kofschip +'d' wandelen ge wandel d telefoneren ge telefoneer d huren ge huur d Je moet de korte of lange klank van de infinitief behouden. Dat betekent dat de spelling soms verandert. Zie ook 3.5 Lettergrepen. maken (lange a ) stoppen (korte o ) gemaakt (we schrijven twee keer de letter a ) gestopt (we schrijven één keer de letter p ) In Instroom 1 leren we de vorming van regelmatige werkwoorden. Er zijn ook onregelmatige werkwoorden. Die leren we in Instroom 2. Instroom 1 p

33 Wederkerende werkwoorden Voorbeeld: Thomas wast zich. (Thomas = zich) Een wederkerend werkwoord heeft een wederkerend voornaamwoord. Het onderwerp en het wederkerend voornaamwoord verwijzen naar dezelfde persoon. Voorbeeld: zich wassen persoon onderwerp werkwoord wederkerend voornaamwoord 1 enk. ik was me 2 enk. jij wast je 3 enk. hij/zij/u wast zich 1 mv. wij wassen ons 2 mv. jullie wassen je 3 mv. zij wassen zich Extra informatie noemen we de rest. De rest komt altijd achter het wederkerend voornaamwoord. onderwerp werkwoord wederkerend voornaamwoord rest Ik voel me goed. Jij excuseert je altijd. Thomas haast zich naar de bus. Wij vervelen ons nooit. Jullie vergissen je soms. De ouders herinneren zich de afspraak. De werkwoorden zich aankleden en zich uitkleden zijn speciaal. 1 Het afgescheiden deel van het werkwoord staat meestal op de laatste plaats in de zin. Voorbeeld: Ik kleed me s morgens aan. afgescheiden deel 2 Bij een zinsdeel dat begint met een voorzetsel staat het afgescheiden deel voor of achter dat zinsdeel. Voorbeeld: Nikos kleedt zich bij de dokter uit. rest afgescheiden deel Nikos kleedt zich uit bij de dokter. rest afgescheiden deel Instroom 1 p

34 Constructies met infinitief Om te + infinitief Voorbeeld: Ik ga naar school om te leren. ( ) om ( ) te infinitief We gebruiken de constructie om te + infinitief om een doel uit te drukken. Ik ga naar school om Nederlands te leren. ( ) om ( ) te infinitief In het voorbeeld is het woord Nederlands extra informatie. Die informatie staat altijd tussen de woorden om en te. Nikos gaat naar de bakker om brood te kopen. Detlev neemt zijn gsm om een bericht te sturen. Ik studeer om slim te worden. Instroom 1 p. 152 gaan + infinitief Ik ga je iets vertellen. Volgende week gaat het sneeuwen. Morgen gaan we zwemmen. We gebruiken deze constructie: 1 als we praten over de toekomst, Voorbeeld: Vanavond ga ik eten met Marleen. 2 als we een plan willen realiseren. Voorbeeld: In de vakantie gaat Leon reizen. Met het werkwoord gaan is deze constructie niet mogelijk. Voorbeeld: Ik ga straks naar de dokter gaan. Instroom 1 p

35 Wat ben je aan het doen? Waar ben je mee bezig? Voorbeeld: Timo is aan het tennissen. De constructie aan het + infinitief duidt op de duur van een handeling. Vaak kunnen we ze vervangen door het werkwoord in de tegenwoordige tijd: Timo tennist. Extra informatie schrijven we voor het woord aan. Voorbeeld: Timo is al een uur aan het tennissen. We kunnen aan het ook schrijven als aan t. Voorbeeld: Timo is al een uur aan t tennissen. Instroom 1 p

Werkwoorden. Hebben en zijn. De twee belangrijkste werkwoorden in het Nederlands zijn hebben en zijn. Ik ben Thomas. Ik heb een fiets.

Werkwoorden. Hebben en zijn. De twee belangrijkste werkwoorden in het Nederlands zijn hebben en zijn. Ik ben Thomas. Ik heb een fiets. Werkwoorden Hebben en zijn De twee belangrijkste werkwoorden in het Nederlands zijn hebben en zijn. Ik ben Thomas. Ik heb een fiets. persoon onderwerp hebben zijn 1 enk. ik heb ben 2 enk. jij/u hebt bent

Nadere informatie

instapkaarten taal verkennen

instapkaarten taal verkennen instapkaarten inhoud instapkaarten Taal verkennen thema 1 les 2 1 thema 1 les 4 2 thema 1 les 7 3 thema 1 les 9 4 thema 2 les 2 5 thema 2 les 4 6 thema 2 les 7 7 thema 2 les 9 8 thema 3 les 2 9 thema 3

Nadere informatie

zelfstandig naamwoord

zelfstandig naamwoord zelfstandig naamwoord Het zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier of ding. de man de kat de fiets lidwoord Het lidwoord hoort bij het zelfstandig naamwoord. de het een samenstelling Een

Nadere informatie

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord Woordsoorten Nederlands Aanwijzend voornaamwoord Betrekkelijk voornaamwoord Bezittelijk voornaamwoord Bijvoeglijk gebruikt werkwoord Bijvoeglijk naamwoord Bijwoord Bijzin Hoofdzin Hulpwerkwoord Koppelwerkwoord

Nadere informatie

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1 12/11/14 1 LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1 1. (lezen) Ik.... een lange tekst. 2 Hij.... een moeilijk boek. 3. Zij.... een gemakkelijk tekstje. 4..... jullie veel? Ja, wij.... graag kinderboeken.

Nadere informatie

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1 MEMORY WOORDEN 1.1 TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1 ik jij hij zij wij jullie zij de baby het kind ja nee de naam TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 2 MEMORY WOORDEN 1.2 TaalCompleet A1 Memory Woorden

Nadere informatie

Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas

Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas Leraar: Dag Jef. Jef: Dag mevrouw. Hoe gaat het met u? Leraar: Goed, dank je. En met jou? Jef: Ook goed. ----------- Mark: Hallo

Nadere informatie

Woordsoorten. De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort.

Woordsoorten. De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort. Woordsoorten De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort. Woord Uitleg Voorbeeld Werkwoord Lidwoord Zelfstandig Bijvoeglijk

Nadere informatie

Basis. letter a b c hoofdletter A B C woord appel banaan citroen zin Ik eet een appel. cijfer getal

Basis. letter a b c hoofdletter A B C woord appel banaan citroen zin Ik eet een appel. cijfer getal Basis letter a b c hoofdletter A B C woord appel banaan citroen zin Ik eet een appel. cijfer 1 2 3 getal 123.000 punt. komma, uitroepteken! vraagteken? Woordvolgorde Jij drinkt appelsap. Hij eet een banaan.

Nadere informatie

HOE SCHRIJF JE DAT? Wat moet je doen?

HOE SCHRIJF JE DAT? Wat moet je doen? HOE SCHRIJF JE DAT? Het is de eerste dag van de cursus. De docent geeft informatie over de cursus. Je noteert deze informatie. Tijdens de pauze spreek je met je collega s je wisselt e-mailadressen uit.

Nadere informatie

Visuele Leerlijn Spelling

Visuele Leerlijn Spelling Visuele Leerlijn Spelling www.gynzy.com Versie: 15-08-2018 Begrippen Klanken & Letters Klank (begrip) Klinker of medeklinker (begrip) Korte of lange klank (begrip) Tweetekenklank (begrip) Lange-, korte-,

Nadere informatie

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere - je kan me wat - module 4 docere delectare movere je kan me wat ROCvA - educatie nt2taalmenu.nl - ROCvAmodule 4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 je kan me wat nt2taalmenu.nl module 4 1 1 2 3

Nadere informatie

Grammatica. Inhoud. 1. De en het. 2. Meervoud. 3. Werkwoord. 4. Vraagwoorden. 5. Zinnen maken Zinnen maken 2. 7.

Grammatica. Inhoud. 1. De en het. 2. Meervoud. 3. Werkwoord. 4. Vraagwoorden. 5. Zinnen maken Zinnen maken 2. 7. Grammatica Inhoud 1. De en het 2. Meervoud 3. Werkwoord 4. Vraagwoorden 5. Zinnen maken 1 6. Zinnen maken 2 7. Zinnen maken 3 8. Zinnen maken 4 9. Niet en geen 10. Lange woorden 11. Het verkleinwoord 12.

Nadere informatie

Wij willen u vragen niet vooruit te gaan werken/oefenen. Er kan dan verwarring ontstaan bij het kind. Wij willen dit graag voorkomen!

Wij willen u vragen niet vooruit te gaan werken/oefenen. Er kan dan verwarring ontstaan bij het kind. Wij willen dit graag voorkomen! In dit document kunt u lezen wat de kinderen leren in elke kern. In de eerste zes kernen zal dit voornamelijk ingaan op het aanleren van woorden en letters. In de laatste kernen komt het lezen al wat meer

Nadere informatie

CVO Tweedekansonderwijs Antwerpen NIVEAUBEPALING NEDERLANDS ASO 3

CVO Tweedekansonderwijs Antwerpen NIVEAUBEPALING NEDERLANDS ASO 3 CVO Tweedekansonderwijs Antwerpen NIVEAUBEPALING NEDERLANDS ASO 3 Voor Nederlands zijn er 3 modules van elk 4 uur per week. De uren worden aansluitend gegeven, het gaat dus om een volledige namiddag. De

Nadere informatie

Programma Nederlands Praten

Programma Nederlands Praten Nederlands Praten 1 / Basisvaardigheden, hoofdstuk 3 Oefeningen werkwoorden hebben en zijn Oefening 1: Wat is het juiste werkwoord? (zijn) Jij ben/bent een leerling (zijn) Hij is/bent een man (zijn) Zij

Nadere informatie

BEGINNERSCURSUS DAG 2

BEGINNERSCURSUS DAG 2 1 BEGINNERSCURSUS DAG 2 A. FORCING Tekst: Hans en Hilde B. GRAMMATICA Vorming O.T.T. Substantief: de/ het Vraagwoorden Vraagzin (inversie) C. CONVERSATIE Elkaar vragen stellen (cfr. Voorstelling) Een gewone

Nadere informatie

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design Woord voor Woord is een programma mondelinge vaardigheden NT2 voor analfabete beginners. Het omvat 12 lessen. De ontwikkeling van het programma en de daarbij behorende video s is mogelijk gemaakt door

Nadere informatie

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46 Inhoud Inleiding 6 1 Wie? (mensen) Wat? (dieren en dingen) 10 π Het zelfstandig naamwoord (man, vrouw, Jan) 12 π Het zelfstandig naamwoord, meervoud (lepels, bloemen) 13 π Het zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

Nadere informatie

Taalbeschouwelijke termen bao so 2010

Taalbeschouwelijke termen bao so 2010 1 Bijlage: Vergelijking taalbeschouwelijke termen leerplannen basisonderwijs en secundair onderwijs In deze lijst vindt u in de linkerkolom een overzicht van de taalbeschouwelijke termen uit het leerplan

Nadere informatie

tafel tafels, jongen jongens, vakantie vakanties auto auto s, taxi taxi s, baby baby s maan manen, man mannen

tafel tafels, jongen jongens, vakantie vakanties auto auto s, taxi taxi s, baby baby s maan manen, man mannen 2.1 Meervoud pluralis Op weg naar A2: tafel tafels, jongen jongens, vakantie vakanties auto auto s, taxi taxi s, baby baby s maan manen, man mannen Niet-telbare woorden hebben geen meervoud: rijst, muziek,

Nadere informatie

WEEK MAANDAG WOENSDAG DINSDAG DONDERDAG VRIJDAG ZONDAG ZATERDAG. Vul het juiste voorzetsel in. Nico fietst elke dag (aan, naar, op) de cursus.

WEEK MAANDAG WOENSDAG DINSDAG DONDERDAG VRIJDAG ZONDAG ZATERDAG. Vul het juiste voorzetsel in. Nico fietst elke dag (aan, naar, op) de cursus. Vul het juiste voorzetsel in. Nico fietst elke dag (aan, naar, op) de cursus. 1 Voeg een woord aan de zin toe zodat hij correct wordt. Micky werkt graag in tuin. Verbeter de fout in de zin. Floortje leeft

Nadere informatie

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46 Inhoud Inleiding 6 1 Wie? (mensen) Wat? (dieren en dingen) 10 π Het zelfstandig naamwoord (man, vrouw, Jan) 12 π Het zelfstandig naamwoord, meervoud (lepels, bloemen) 13 π Het zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

Nadere informatie

Meer dan grammatica!

Meer dan grammatica! Gramm@foon Meer dan grammatica! 1e druk 2011 ISBN: 9789490807061 Copyright: KleurRijker B.V., info@kleurrijker.nl Auteurs: Karine Jekel, Vika Lukina, Nynke Oosterhuis Redactie: Karine Jekel, Nynke Oosterhuis,

Nadere informatie

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop. Woordenlijst bij hoofdstuk 4 de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop. alleen zonder andere mensen Hij is niet getrouwd. Hij woont helemaal a, zonder familie.

Nadere informatie

Overzicht toetsen en oefeningen Grammatica I. Grammatica I

Overzicht toetsen en oefeningen Grammatica I. Grammatica I Overzicht toetsen en oefeningen Grammatica I Grammatica I Rubriek Oefening Type Opgaven Uitleg Alle onderwerpen Totaaltoets Grammatica I (*) 42 1 Klanken/letters Deeltoets 1 (*) Naamwoorden Deeltoets 2

Nadere informatie

Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt.

Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt. DEEL 1: werkwoorden 1. Werkwoorden Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt. Voorbeelden: komen, gaan, zwemmen, lopen, zijn enz. 1.1 Vormen van het werkwoord Werkwoorden

Nadere informatie

Les 5 Werkwoorden 22 Les 6 De persoonsvorm van het werkwoord 24 Les 7 De, het, een 26 Les 8 Het meervoud (op -en, -s of - s) 28 Herhalingstoets 2 30

Les 5 Werkwoorden 22 Les 6 De persoonsvorm van het werkwoord 24 Les 7 De, het, een 26 Les 8 Het meervoud (op -en, -s of - s) 28 Herhalingstoets 2 30 Inhoud Deel 1 Grammaticale vormen Les 1 Letter, woord, zin, getal, cijfer 12 Les 2 Zinnen 14 Les 3 Persoonlijke voornaamwoorden (1) 16 Les 4 Hij / het / je / we / ze 18 Herhalingstoets 1 20 Les 5 Werkwoorden

Nadere informatie

Les 3 Ik leer Nederlands

Les 3 Ik leer Nederlands 00:00 12:32 12/11/14 1 Ik leer Nederlands heeft 16 bladzijden. de bladzijde = de pagina Dag Mohammed. Goedemorgen, Anita. Anita is een voornaam van een vrouw. 00:43 13:13 Wat is goed of goede en wat is

Nadere informatie

2 Правописание Spelling 11 Hoofdletters en kleine letters 11 Klinkers na de sisklanken ж, ч, ш, щ / г, к, х / ц 12 Interpunctie 12

2 Правописание Spelling 11 Hoofdletters en kleine letters 11 Klinkers na de sisklanken ж, ч, ш, щ / г, к, х / ц 12 Interpunctie 12 Inhoudsopgave 1 Русский алфавит Het Russische alfabet 10 2 Правописание Spelling 11 Hoofdletters en kleine letters 11 Klinkers na de sisklanken ж, ч, ш, щ / г, к, х / ц 12 Interpunctie 12 3 Фонетика Fonetiek

Nadere informatie

Z I N S O N T L E D I N G

Z I N S O N T L E D I N G - 1 - Z I N S O N T L E D I N G Waarom is zinsontleding zo belangrijk? Elke scholier op de middelbare school maar ook de kinderen op de lagere school, komen veelvuldig met zinsontleding in aanraking, eigenlijk

Nadere informatie

IMMI Montjoie Montjoielaan, Ukkel

IMMI Montjoie Montjoielaan, Ukkel IMMI Montjoie Montjoielaan, 93-95 1180 Ukkel Opgelet: Voor de grammatica: Herhaal de theorie in je leerboek en doeboek Denk goed na bij iedere oefening Voor het schrijven Denk aan je grammatica! Varieer

Nadere informatie

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel Veertien leesteksten Leesvaardigheid A1 Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek Ad Appel Uitgave: Appel, Aerdenhout 2011-2016 Verkoopprijs: 1,95 Ad Appel Te bestellen via www.adappelshop.nl

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen Opdracht 1 bij 2.1 ** Cursist A: vertel wat je eet of drinkt. Vraag wat cursist B eet of drinkt. Cursist B: geef antwoord. Voorbeeld Cursist A: Ik eet een tomaat.

Nadere informatie

Les 5 Werkwoorden 22 Les 6 De persoonsvorm van het werkwoord 24 Les 7 De, het, een 26 Les 8 Het meervoud (op -en, -s of - s) 28 Herhalingstoets 2 30

Les 5 Werkwoorden 22 Les 6 De persoonsvorm van het werkwoord 24 Les 7 De, het, een 26 Les 8 Het meervoud (op -en, -s of - s) 28 Herhalingstoets 2 30 Inhoud Deel 1 Grammaticale vormen Les 1 Letter, woord, zin, getal, cijfer 12 Les 2 Zinnen 14 Les 3 Persoonlijke voornaamwoorden (1) 16 Les 4 Hij / het / je / we / ze 18 Herhalingstoets 1 20 Les 5 Werkwoorden

Nadere informatie

Handleiding basiswoordenschat.

Handleiding basiswoordenschat. basiswoordenschat. Inleiding. In de basismodule wordt een basis van ongeveer 80 woorden gelegd. Deze woorden worden aangeboden om de woordenschat, maar ook om de communicatieve vaardigheden van de cursist

Nadere informatie

Goedendag! Ik, ik ben. Ben jij? En jij? Jij bent! nee. één. twee. drie. vier. vijf. zes. zeven. acht. negen. tien. Gaat het? Het gaat goed.

Goedendag! Ik, ik ben. Ben jij? En jij? Jij bent! nee. één. twee. drie. vier. vijf. zes. zeven. acht. negen. tien. Gaat het? Het gaat goed. Vocabulaire En Action 5 : Nederlans naar Frans Unité 1 Goedendag! Ik ben Ik, ik ben ja Ben jij? En jij? Jij bent! nee één twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien Unité 2 Gaat het? Het gaat goed.

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Naam: Mijn doelenboekje. Grammatica. Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8.

Naam: Mijn doelenboekje. Grammatica. Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8. Naam: Mijn doelenboekje Grammatica Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8 www.gynzy.com Inhoud & Legenda In dit doelenboekje zijn de volgende Werelden te vinden: Taalkundige ontleding...3 Redekundige

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin.

REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin. 61 61 REGELS 1 Onderstreep de pluralisvorm in de zin. 1 Ik woon met mijn gezin in een rijtjeshuis met vier slaapkamers. 2 De vijf appartementen in deze flat zijn heel klein. 3 Hij heeft een groot huis

Nadere informatie

Les 2 Uit welk land kom jij? TESTEN TEST 1

Les 2 Uit welk land kom jij? TESTEN TEST 1 15/10/14 1 Les 2 Uit welk land kom jij? TESTEN TEST 1 1. (komen) Waar.... jij vandaan? 2. Uit welk land.... u? 3. Brenda.... vandaag uit Engeland. 4. Wij.... uit België. 5. Wanneer.... zij thee drinken?

Nadere informatie

BEGINNERSCURSUS DAG 8

BEGINNERSCURSUS DAG 8 1 BEGINNERSCURSUS DAG 8 A. FORCING Tekst: Bij de dokter B. GRAMMATICA Gebruik van de infinitief: dubbele inf. om + te + inf. aan het + inf. te + inf. De stamtijden (Dag 6 pagina s 8-11) C. CONVERSATIE

Nadere informatie

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Wat is een zelfstandig naamwoord? Wat is een zelfstandig naamwoord? 1. Inleiding Zelfstandig naamwoorden zijn woorden die 'een zelfstandigheid' aanduiden: een persoon of dier: vrouw, oom, hond een eigennaam: Sara, Apple een ding: fiets,

Nadere informatie

instapkaarten taal verkennen

instapkaarten taal verkennen instapkaarten inhoud instapkaarten Taal verkennen thema 1 les 2 1 thema 1 les 4 2 thema 1 les 7 3 thema 1 les 9 4 thema 2 les 2 5 thema 2 les 4 6 thema 2 les 7 7 thema 2 les 9 8 thema 3 les 2 9 thema 3

Nadere informatie

Spelling. A. Kijk voor de vormen van de tegenwoordige tijd naar het volgende schema:

Spelling. A. Kijk voor de vormen van de tegenwoordige tijd naar het volgende schema: Spelling 1. Werkwoorden: tegenwoordige tijd A. Kijk voor de vormen van de tegenwoordige tijd naar het volgende schema: ik - je/u/hij/ze t we/jullie/ze en bijvoorbeeld: ik drink ik bied je drinkt je biedt

Nadere informatie

instapkaarten taal verkennen

instapkaarten taal verkennen 6 instapkaarten inhoud instapkaarten Taal verkennen thema 1 les 2 1 thema 1 les 4 2 thema 1 les 7 3 thema 1 les 9 4 thema 2 les 2 5 thema 2 les 4 6 thema 2 les 7 7 thema 2 les 9 8 thema 3 les 2 9 thema

Nadere informatie

AANWIJZEND VOORNAAMWOORD. A) Welk woord past in de zin? Kies uit die of dat. 1. Heb je het huiswerk gemaakt? 7. Ga je naar één van onze feestjes?

AANWIJZEND VOORNAAMWOORD. A) Welk woord past in de zin? Kies uit die of dat. 1. Heb je het huiswerk gemaakt? 7. Ga je naar één van onze feestjes? A) Welk woord past in de zin? Kies uit die of dat. 1. Heb je het huiswerk gemaakt? Ja, heb ik gedaan. 2. Komt Willem dit weekend? Nee, moet helaas werken. 3. Ga je met het vliegtuig naar Hamburg? Nee,

Nadere informatie

Soms is er thuis ruzie Dan is mama boos en roept soms omdat ik mijn speelgoed niet opruim Maar ik heb daar helemaal niet mee gespeeld Dat was Bram,

Soms is er thuis ruzie Dan is mama boos en roept soms omdat ik mijn speelgoed niet opruim Maar ik heb daar helemaal niet mee gespeeld Dat was Bram, Soms is er thuis ruzie Dan is mama boos en roept soms omdat ik mijn speelgoed niet opruim Maar ik heb daar helemaal niet mee gespeeld Dat was Bram, mijn kleine broer Dat is niet van mij mama Dan zegt ze

Nadere informatie

Doelen taalbeschouwing die verworven moeten zijn in het vierde leerjaar

Doelen taalbeschouwing die verworven moeten zijn in het vierde leerjaar Doelen taalbeschouwing die verworven moeten zijn in het vierde leerjaar Hieronder vindt u de leerplandoelen taalbeschouwing die we met onze evaluatie in kaart willen brengen. Ze staan in dezelfde volgorde

Nadere informatie

1 keer beoordeeld 4 maart 2018

1 keer beoordeeld 4 maart 2018 7 Samenvatting door Syb 764 woorden 1 keer beoordeeld 4 maart 2018 Vak Nederlands Nederlands Toets week 3 ZAKELIJKE TEKSTEN LEZEN Het onderwerp van een tekst bestaat uit een paar woorden. Een deel onderwerp

Nadere informatie

ALFA A ANTWOORDEN STER IN LEZEN

ALFA A ANTWOORDEN STER IN LEZEN STER IN LEZEN ALFA A LES 1: NAAR SCHOOL 1 Ziek 1 b 2 3 b 4 a a B maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag C Dit is een vraag Hoe gaat het? Het gaat wel. En met jou? Waarom kom je niet?

Nadere informatie

Benodigde voorkennis taal verkennen groep 5

Benodigde voorkennis taal verkennen groep 5 Taal actief 4 taal verkennen groep 5-8 taal verkennen groep 5 In dit document een overzicht opgenomen van de benodigde voor de lessen Taal verkennen groep 5. Deze kenn maakt onderdeel uit van de leerlijn

Nadere informatie

Niveauproef voor Nederlands in ASO 3 de graad

Niveauproef voor Nederlands in ASO 3 de graad Niveauproef voor Nederlands in ASO 3 de graad Waarom? Voor Nederlands zijn er 3 modules van elk 4 uur per week. De uren worden aansluitend gegeven, het gaat dus om een volledige namiddag. De vaardigheden

Nadere informatie

De bovenkamer. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands. colofon

De bovenkamer. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands. colofon Josée Coenen De bovenkamer een kleurrijke grammatica van het Nederlands colofon Dit overzicht is samengesteld door Josée Coenen, auteur van De bovenkamer. Vormgeving Marjo Starink Bazalt 2016 Voor meer

Nadere informatie

2c nr. 1 zinnen met want en omdat

2c nr. 1 zinnen met want en omdat OPDRACHTKAART www.nt2taalmenu.nl nt2taalmenu is een website voor mensen die Nederlands willen leren én voor docenten NT2. Iedereen die Nederlands wil leren, kan gratis online oefenen. U kunt ook veel oefeningen

Nadere informatie

1.1 De vorm van het personaal pronomen: subject, object en na prepositie. 1 ik me mij. 2 je jij je jou. 3 hij hem ( m) hem.

1.1 De vorm van het personaal pronomen: subject, object en na prepositie. 1 ik me mij. 2 je jij je jou. 3 hij hem ( m) hem. Hoe gaat het? Uitleg 1 Het personaal pronomen In tekst 1 en 2 is het personaal pronomen vetgedrukt. Tekst 1 (het personaal pronomen is subject van de zin) Mira en Bert wonen in Utrecht. Ze kennen elkaar

Nadere informatie

Grammatica Zinsontleding. Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6

Grammatica Zinsontleding. Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6 Grammatica Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6 Inhoudsopgave Zinnen knippen 4 Het onderwerp 7 De persoonsvorm 11 Het gezegde 17 Het werkwoordelijk gezegde 21 Het naamwoordelijk gezegde 24 Het lijdend

Nadere informatie

Eetgewoonten van schoolkinderen Vragenlijst voor kinderen

Eetgewoonten van schoolkinderen Vragenlijst voor kinderen september 2003 Eetgewoonten van schoolkinderen Vragenlijst voor kinderen 630101 Hoe vul je de vragenlijst in? Beste leerling, Deze vragenlijst gaat over voeding. We willen graag weten hoe je daarover denkt.

Nadere informatie

Spelling & Formuleren. Week 2-7

Spelling & Formuleren. Week 2-7 Spelling & Formuleren Week 2-7 Tentamenstof Boek: Praktische cursus Spelling 6e druk Auteur: M. Klein & M. Visscher Alle hoofdstukken behalve hoofdstuk 4 Proeftentamens zie Blackboard Succes! TEGENWOORDIGE

Nadere informatie

- je kan me wat - module 3. docere delectare movere. je kan me wat nt2taalmenu.nl module 3. tekeningen -

- je kan me wat - module 3. docere delectare movere. je kan me wat nt2taalmenu.nl module 3. tekeningen - - je kan me wat - module 3 docere delectare movere tekeningen - 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 je kan me wat ROCvA nt2taalmenu.nl - educatie - ROCvA module 3 1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Het Adjectief. Wanneer krijgt het adjectief een [-e]?

Het Adjectief. Wanneer krijgt het adjectief een [-e]? Het Adjectief Groen, groot, dik, donker, zijn allemaal adjectieven. We kunnen ze op verschillende manieren in een zin gebruiken. Als we het adjectief direct voor een substantief zetten, komt er soms een

Nadere informatie

IN DRIE STAPPEN NAAR EEN FOUTLOZE WERKWOORDSPELLING. werkwoordspelling.com M.Kiewit

IN DRIE STAPPEN NAAR EEN FOUTLOZE WERKWOORDSPELLING. werkwoordspelling.com M.Kiewit IN DRIE STAPPEN NAAR EEN FOUTLOZE WERKWOORDSPELLING werkwoordspelling.com M.Kiewit Schematisch overzicht Stap 1: De persoonsvorm De persoonsvorm is het werkwoord dat op de eerste plaats komt te staan als

Nadere informatie

Tipboekje. Herman Jozefschool. Groep 8

Tipboekje. Herman Jozefschool. Groep 8 Tipboekje Herman Jozefschool Groep 8 Inhoudsopgave Tips: Woordsoorten Werkwoorden, Lidwoorden,Zelfstandige naamwoorden en eigen namen Bijvoeglijke naamwoorden,voorzetsels,vragende voornaamwoorden Bezittelijke

Nadere informatie

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8 Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8 Naam: 1 Inhoudsopgave: 3 - Onderwerp 4 - Persoonsvorm 5 - Gezegde 6 - Lijdend voorwerp 7 - Meewerkend voorwerp 8 - Werkwoorden 8 - Zelfstandig naamwoorden 9 - Bijvoeglijk

Nadere informatie

Grammaticaboekje NL. Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden.

Grammaticaboekje NL. Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden. 9 789082 208306 van Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden. Opzoekboekje voor leerlingen in klas 1 tot en met 3 in de onderbouw

Nadere informatie

U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen.

U leert in deze les toestemming vragen. Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen. TOESTEMMING VRAGEN les 1 spreken inleiding en doel U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen. Bij toestemming vragen is het belangrijk dat je het op een

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Mijn huis, mijn thuis

Mijn huis, mijn thuis Les 5: Mijn huis, mijn thuis (A-klas) Mijn huis, mijn thuis 1. Mijn huis Mijn naam is Ik ben jaar oud. Ik woon in Ik woon samen met... mensen. Heb je een broer? JA / NEE Heb je een zus? JA / NEE Mijn huis

Nadere informatie

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Wat is een zelfstandig naamwoord? Wat is een zelfstandig naamwoord? 1. Inleiding Een zelfstandig naamwoord geeft aan: een persoon of dier: vrouw, oom, hond een eigennaam: Sara, Apple een ding: fiets, berg een gebeurtenis: feest, botsing

Nadere informatie

Inhoud. Inleiding 15. Deel 1 Spelling 18

Inhoud. Inleiding 15. Deel 1 Spelling 18 Inhoud Deel 1 Spelling 18 Inleiding 15 1 Grondbeginselen van de Nederlandse spelling 21 1.1 Verschil tussen klank en letter 22 1.2 Hoofdregels 22 1.3 Interactie tussen de regels 24 1.4 Belang van de regel

Nadere informatie

BEGINNERSCURSUS DAG 6

BEGINNERSCURSUS DAG 6 1 BEGINNERSCURSUS DAG 6 A. FORCING Tekst: Het telefoongesprek B. GRAMMATICA Vorming van de V.T.T. gebruik Onregelmatige werkwoorden C. CONVERSATIE Telefoneren 2 REEKS I: HET DAGELIJKSE LEVEN Tekst Het

Nadere informatie

VOORZETSEL. A) Vul in met een voorzetsel aan in met naast onder op uit. B) De klas : vul het juiste voorzetsel in. 1. Het boek ligt de tafel.

VOORZETSEL. A) Vul in met een voorzetsel aan in met naast onder op uit. B) De klas : vul het juiste voorzetsel in. 1. Het boek ligt de tafel. A) Vul in met een voorzetsel aan in met naast onder op uit 1. Het boek ligt de tafel. 2. Het kopje staat de kast. 3. Ik neem mijn schrift mijn boekentas. 4. De studenten hangen hun jas de kapstok. 5. Mijn

Nadere informatie

1 Spelling en uitspraak

1 Spelling en uitspraak Inhoud 1 Spelling en uitspraak 1 de spellingregels 11 Klinkers en medeklinkers 12 Accenttekens 11 Apostrof ( ) en koppelteken (-) 12 Hoofdletters 13 Los of aan elkaar? 13 Afbreken 14 2 uitspraak 14 Medeklinkers

Nadere informatie

REGELS. Wat hoort bij elkaar?

REGELS. Wat hoort bij elkaar? 171 171 REGELS 1 1 Ik ga iets eten want a ze geven een feestje. 2 Ik ga iets eten omdat b ik heb honger. 3 Vanavond gaan we naar de buren want c ze een feestje geven. 4 Vanavond gaan we naar de buren omdat

Nadere informatie

Inhoud. 1 Welkom 13. 2 In de kantine 20

Inhoud. 1 Welkom 13. 2 In de kantine 20 Inhoud 1 Welkom 13 Dialoog 13 Woordenlijst 14 Vocabulaire en grammatica 15 begroeten afscheid nemen zich voorstellen informatie vragen adres en land van herkomst personaal pronomen + verbum (werkwoord)

Nadere informatie

Leerlijn Spreken & luisteren groep 5

Leerlijn Spreken & luisteren groep 5 Leerlijn Spreken & luisteren groep 5 Spreken (individueel / gesprekken voeren): Luisteren: Een monoloog houden in een kleine groep, duidelijk verwoorden wat ze bedoelen. Een gesprek (overleg) voeren in

Nadere informatie

1 Werkwoorden. Voor deze aanbieding geld: op = op!!!

1 Werkwoorden. Voor deze aanbieding geld: op = op!!! 1 Werkwoorden Vrijwel iedereen is zich ervan bewust dat de spelling van de werkwoordsvormen in het Nederlands een valkuil is. Wie heeft zich nooit afgevraagd: d of t of dt? Gelukkig zijn er een paar regels

Nadere informatie

Klankgroep en lettergreep

Klankgroep en lettergreep Spellingwijzers groep 4 Voor de ouders Klankgroep en lettergreep Een klankgroep is een soort hulpmiddel bij het aanleren van spellingregels. Wat hoor je als je een woord langzaam in stukjes uitspreekt.

Nadere informatie

Grammaticaoverzicht. Taaltalent deel 3. Methode Nederlands voor midden- en hoogopgeleide anderstaligen. Katja Verbruggen Henny Taks Eefke Jacobs

Grammaticaoverzicht. Taaltalent deel 3. Methode Nederlands voor midden- en hoogopgeleide anderstaligen. Katja Verbruggen Henny Taks Eefke Jacobs Taaltalent deel 3 Methode Nederlands voor midden- en hoogopgeleide anderstaligen Grammaticaoverzicht Katja Verbruggen Henny Taks Eefke Jacobs u i t g e v e r ij coutinho c bussum 2016 Dit grammaticaoverzicht

Nadere informatie

Kijk op YouTube spreekvaardigheid A1

Kijk op YouTube spreekvaardigheid A1 Kijk op YouTube spreekvaardigheid A1 Oefenexamen Ad Appel Spreekvaardigheid A1 10 vragen serie A 1. Hoe vaak doet u boodschappen? 2. Wanneer bent u geboren? 3. Wat drinkt u het liefst? 4. Wat vindt u van

Nadere informatie

LEESHUIS. Voor meer informatie of het downloaden van deze of vele andere handige documenten www.expertisecentrumnederlands.nl

LEESHUIS. Voor meer informatie of het downloaden van deze of vele andere handige documenten www.expertisecentrumnederlands.nl LEESHUIS Voor meer informatie of het downloaden van deze of vele andere handige documenten Grafementoets: instructie voor de leerkracht De Grafementoets wordt afgenomen na eenheid 1 (Heks Snuifiepuifie)

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Lesperiode: 1 week 36 t/m week 38 Hoofdstuk: Spelling 2 t/m 6 De stam van het werkwoord Splitsbare werkwoorden Persoonsvorm tegenwoordige tijd en de bijbehorende regel De stam van werkwoorden kunnen noteren

Nadere informatie

Thema 10. We ruilen van plek

Thema 10. We ruilen van plek Thema 10 We ruilen van plek Les 10.1 1. zakenreis 2. industrieën 3. raketten 4. percentage 5. demonstratie Les 1 gouden, ziekenhuis In het ankerverhaal staat dat de moeder van Gaby Pak kersen geeft in

Nadere informatie

instapkaarten taal verkennen

instapkaarten taal verkennen instapkaarten inhoud instapkaarten Taal verkennen thema 1 les 2 1 thema 1 les 4 2 thema 1 les 7 3 thema 1 les 9 4 thema 2 les 2 5 thema 2 les 4 6 thema 2 les 7 7 thema 2 les 9 8 thema 3 les 2 9 thema 3

Nadere informatie

Spreekoefeningen. Oefenen voor het eerste deel van het examen spreken: Vragen beantwoorden. 1 enkele vragen. (voor het inburgeringsexamen - spreken)

Spreekoefeningen. Oefenen voor het eerste deel van het examen spreken: Vragen beantwoorden. 1 enkele vragen. (voor het inburgeringsexamen - spreken) Spreekoefeningen (voor het inburgeringsexamen - spreken) Oefenen voor het eerste deel van het examen spreken: Vragen beantwoorden. 1 enkele vragen Eet u vaak brood? Wat voor groente eet u vaak? Wat vindt

Nadere informatie

Werkwoorden in uitvoering - Werkwoorden schrijven - leerboek - 1

Werkwoorden in uitvoering - Werkwoorden schrijven - leerboek - 1 Werkwoorden in uitvoering - Werkwoorden schrijven - leerboek - 1 1. Inhoudsopgave 1. Inhoudsopgave 6 2. Werkwoorden schrijven, een verhaal (1). 9 We missen iemand Werkwoorden: een begin 3. Werkwoorden

Nadere informatie

Geregeld spreken. Ditte Oost & Monique Schoorl ANTWOORDEN

Geregeld spreken. Ditte Oost & Monique Schoorl ANTWOORDEN Geregeld spreken Ditte Oost & Monique Schoorl LES 1 11 Maak de zinnen af 1 Het meisje is blij. 2 De dokter is in het ziekenhuis. 3 De kinderen zijn op school. 4 De man is bij de gemeente. 5 De docent is

Nadere informatie

Zinnen. Zinsontleding VOORBEELDPAGINA S. Bestelnr Het grote taalboek - oefenboek - Paragraaf 18 Zinsontleding.

Zinnen. Zinsontleding VOORBEELDPAGINA S. Bestelnr Het grote taalboek - oefenboek - Paragraaf 18 Zinsontleding. VOORBEELDPAGINA S Zinnen Zinsontleding Soorten zinnen Er zijn verschillende soorten zinnen. De meest gebruikte zijn: s MEDEDELENDE ZINNEN IN DE AANTONENDE WIJS )K GA VANDAAG NAAR HET STRAND s VRAGENDE

Nadere informatie

Veilig leren lezen Kern 1: ik - maan - roos vis

Veilig leren lezen Kern 1: ik - maan - roos vis Kern 1: ik - maan - roos vis Letters: m - r - v - i - s - aa - p - e Woorden: ik - maan - roos - vis - sok aan pen en Aan de hand van deze woorden leert uw kind de letters. Deze letters spreekt uw kind

Nadere informatie

instapkaarten taal verkennen

instapkaarten taal verkennen -b fl41..- 1 rair î ; : ; - / 0 t- t-, 9 S QURrz 71 1 t 5KM 1o r MALNBERG St 4) 4 instapkaarten ji - S 1,1 1 thema 5 1 les 2 S S S - -- t. Je leert hoe je van het hele werkwoord een voltooid deelwoord

Nadere informatie

* Mijn vader vindt dat je aan make-up niet te veel geld aan moet uitgeven.

* Mijn vader vindt dat je aan make-up niet te veel geld aan moet uitgeven. 1.8 Nederlands formuleren Als je zuiver Nederlands schrijft, moet je net als een verzorgde spelling een verzorgde zinsbouw gebruiken. Veel voorkomende fouten moet je daarbij vermijden. Deze fouten vind

Nadere informatie

Les 4 Wanneer heb ik les?

Les 4 Wanneer heb ik les? M: 00:00 V: 08:38 24/03/14 1 Wanneer heb ik les? Les vier heeft 16 bladzijden. Dit is bladzijde 1. Twee mensen spreken met elkaar = Twee mensen hebben een gesprek. Dit is een gesprek tussen Asna en Farid:

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) 2015-2016 Lesperiode: 1 week 36 t/m week 38 Hoofdstuk: Spelling 2 t/m 6 De stam van het werkwoord Splitsbare werkwoorden Persoonsvorm tegenwoordige tijd en de bijbehorende

Nadere informatie

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) Vak: Nederlands Programma van Inhoud en Toetsing (PIT) 2016-2017 Lesperiode: 1 Hoofdstuk: Spelling 2 t/m 6 De stam van het werkwoord Splitsbare werkwoorden Persoonsvorm tegenwoordige tijd en de bijbehorende

Nadere informatie

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere - je kan me wat - module 4 docere delectare movere je kan me wat ROCvA - educatie nt2taalmenu.nl - ROCvAmodule 4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 je kan me wat nt2taalmenu.nl module 4 1 1 2 3

Nadere informatie

Ria Massy. De taart van Tamid

Ria Massy. De taart van Tamid DE TAART VAN TAMID Ria Massy De taart van Tamid De taart van Tamid 1 Hallo broer! Hallo Aziz! roept Tamid. Zijn hart klopt blij. Aziz belt niet zo dikwijls. Hij woont nog in Syrië. Bellen is moeilijk in

Nadere informatie

De bovenkamer. Het gebruik van De bovenkamer bij Taal actief. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands

De bovenkamer. Het gebruik van De bovenkamer bij Taal actief. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands Josée Coenen De bovenkamer een kleurrijke grammatica van het Nederlands Het gebruik van De bovenkamer bij Taal actief Bij de verschillende onderdelen van Taal actief kunt u onderdelen uit De bovenkamer

Nadere informatie

Inhoud. 1 Spelling 10

Inhoud. 1 Spelling 10 Inhoud 1 Spelling 10 1 geschiedenis van de friese spelling (stavering) in het kort 10 2 spellingregels 12 Hulpmiddelen 12 Klinkers en medeklinkers 12 Lettergrepen 13 Stemhebbend en stemloos 13 Basisregels

Nadere informatie