Kijk op YouTube spreekvaardigheid A1

Transcriptie

1 Kijk op YouTube spreekvaardigheid A1 Oefenexamen Ad Appel Spreekvaardigheid A1 10 vragen serie A 1. Hoe vaak doet u boodschappen? 2. Wanneer bent u geboren? 3. Wat drinkt u het liefst? 4. Wat vindt u van de Nederlanders? 5. Hoe vaak luistert u naar de radio? 6. Wat is uw beroep? 7. Welk dier vindt u mooi? 8. Hoeveel talen spreekt u? 9. Hoe laat gaat u s avonds naar bed? 10. Met wie woont u in huis? 1 - elke dag, 1x per week, nooit, bijna nooit, bijna elke dag, 1x per jaar 2 - vijfentwintig november negentienvierenvijftig, , lang geleden 3 - melk, thee, bier, koffie, water 4 - leuk, stom, intelligent, gierig, slim, lui 5 - elke dag, 1x per week, nooit, bijna nooit, bijna elke dag, 1x per jaar, altijd 6 - leraar, verkoopster, minister, telefonist, muzikant, student 7 - koe, kat, leeuw, olifant, varken, paard, muis 8-1, 2, 3, uur, 9 uur, 10 uur, elf uur 10 - met mijn zus, met mijn ouders, met mijn kind, met mijn opa en oma

2 Oefenexamen Ad Appel Spreekvaardigheid A1 12 aanvulzinnen serie A 1 Ik heb geen fiets. Mijn fiets is 2 Riana spreekt goed Nederlands. Zij gaat 3 Karel loopt in de regen. Hij heeft 4 De televisie is kapot. Wij kopen morgen. 5 De man ligt op bed. Hij wil 6 Maria pakt de telefoon. Zij moet 7 John zit in de bus. Hij gaat 8 Mijn moeder en ik zitten in een café. We drinken 9 De hond loopt op straat. Hij gaat 10 De kinderen gaan niet naar school. Zij hebben 11 Ellen en Lotte kopen een boek. Zij willen 12 Het is vandaag mooi weer. Ik kan 1 kapot, weg, gestolen 7 naar Nederland, naar huis, naar familie 2 examen doen, naar school, een boek lezen 8 koffie, thee, bier, whisky, melk, appelsap 3 een paraplu, nat, koud, jas, geen jas, geen 9 rennen, blaffen, bijten, spelen paraplu 4 een nieuwe televisie, nieuwe, goede t.v. 10 vrij, vakantie, geen school, geen leraar 5 slapen, niet werken, in bed blijven, een 11 lezen, studeren, in het boek kijken, betalen dokter 6 bellen, Facebook kijken, mail lezen 12 zwemmen, fietsen, wandelen, naar buiten

3 Oefenexamen Ad Appel Spreekvaardigheid A1 10 vragen serie B 1. Wat is uw achternaam? 2. Wat voor fruit vindt u lekker? 3. Met wie belt u vaak? 4. Hoe laat is het nu? 5. Wat is uw lievelingskleur? 6. Wat doet u als het regent? 7. Wat is uw geboorteland? 8. Welke muziek vindt u leuk? 9. Hoe gaat u naar uw werk? 10. Wanneer gaat u naar Nederland? 1 - Appel, Messi, Mohamed, Jones, Oliveira 2 - appel, banaan, kiwi, ananas 3 - met mijn partner, met mijn moeder, met Willem Alexander 4 - tien uur, elf uur, twaalf uur, 5 - oranje, rood, wit, blauw, zwart 6 - binnen blijven, lopen met een paraplu, naar binnen gaan 7 - Nepal, China, Taiwan, Thailand, Indonesië, Mexico 8 - David Bowie, André Hazes, popmuziek, klassieke muziek 9 - met de fiets, met de bus, met de trein, met de auto, ik werk thuis 10 - zo snel mogelijk, nooit, over drie maanden, na het examen, morgen

4 Oefenexamen Ad Appel Spreekvaardigheid A1 12 aanvulzinnen serie B 1 Christa maakt een toets. Zij vindt de toets 2 Mark heeft om 9 uur een afspraak met de dokter. Hij komt 3 Kees en Marjan sporten samen. Zij houden van 4 Mijn broer luistert veel naar muziek. Hij heeft 5 De leraar helpt de student. De student leert 6 Fatima eet elke dag bij McDonalds. Dat is... 7 Mijn partner heeft een snelle auto. Zij rijdt altijd 8 Mijn man en ik kopen een nieuw huis. Dat huis is 9 Het is nu maart en het is koud. Volgende maand is het 10 Karin weet niet waar de suiker is. Zij kijkt 11 Kees en Karel reizen met de trein. Ze gaan 12 De journalist werkt bij de krant. Hij schrijft 1 moeilijk, makkelijk, leuk, stom 7 goed, snel, voorzichtig, als een gek 2 te laat, op tijd, voor controle, met de auto 8 duur, in Almere, in Thailand, mooi, in de stad 3 hardlopen, zwemmen, tennis, wandelen, fietsen, skiën 9 april, niet koud, warm, zonnig, geen regen, geen sneeuw, lekker weer, lente 4 een radio, veel cd s, Spotify, Sonos 10 in de kast, overal, in de kamer, op tafel 5 lezen, schrijven, veel, weinig, elke dag 11 naar Amsterdam, naar Zwitserland, naar Parijs, op vakantie 6 dom, lekker, duur, goedkoop, niet gezond 12 veel, elke dag, 1 keer per week, 1 keer per maand, over de koning, over alles

5 Oefenexamen Ad Appel Spreekvaardigheid A1 10 vragen serie C 1. Wat doet u in het weekend? 2. Hoeveel kost een vliegticket naar Nederland? 3. Welke sport vindt u leuk? 4. Wat doet u als u ziek bent? 5. Welke datum is het vandaag? 6. Hoeveel kinderen heeft u? 7. Wat vindt u lekker om te eten? 8. Hoe laat staat u s ochtends op? 9. Wanneer bent u jarig? 10. In welke stad bent u nu? 1 - slapen, voetballen, zwemmen, televisie kijken, werken dollar, 400 roebel, 500 dirham, 800 riyal, 1000 dinar, 400 euro 3 - voetballen, zwemmen, boksen, tennis, fietsen 4 - in bed liggen, naar de dokter, aspirine nemen, water drinken, slapen 5-1 januari, 5 mei, 25 november, 2 februari 6-2, 4, 6, geen kinderen 7 - kaas, brood, vlees, fruit, chips, patat, macaroni 8-8 uur, 9, uur, 10 uur, 11 uur 9-25 november, 2 februari, 20 april, 14 juli 10 - Bangkok, Mexico, Rabat, Jakarta, Manilla, Moskou, Kiev

6 Oefenexamen Ad Appel Spreekvaardigheid A1 12 aanvulzinnen serie C 1. De man eet elke dag een appel. Dat is David wacht op de boot. De boot vaart 3. Esther gaat naar haar opa en oma. Daar ziet zij. 4. Bij de bakker koop ik brood. Brood is 5. Het is nu twee uur. Over een half uur is het 6. De jongen is ziek. Hij heeft pijn 7. Amy drinkt graag wijn. Zij pakt 8. Nederlanders hebben vaak een huisdier. Zij vinden dat 9. Hans en Heidi komen op vakantie in Nederland. Zij gaan. 10. Zij luisteren naar muziek. De muziek 11. Mijn vriend stuurt een brief. Ik lees 12. Khaled is geslaagd voor zijn examen. Hij is 1 gezond, goed, lekker 7 een fles, een glas 2 te laat, op tijd, niet, langzaam, snel 8 leuk, gezellig 3 familie, ooms en tantes, neven en nichten, een hond, een kat, een vriend, een vriendin 9 naar zee, naar Volendam, naar de Keukenhof, naar Amsterdam, naar de Efteling 4 lekker, gezond, duur, goedkoop 10 is goed, is leuk, is modern, is klassiek, is mooi 5 half drie 11 de brief, de brief niet, de brief snel 6 in zijn buik, in zijn hoofd, in zijn hand, in zijn 12 blij, superblij, heel erg blij, hartstikke blij been, in zijn hand, in zijn voet