taal blokken 1F A2 2F B1 3F B2 Taalwijzer Nederlands



Vergelijkbare documenten
Compacte taalgids Nederlands (basis en gevorderd) les- en werkboek

Programma van Inhoud en Toetsing

instapkaarten taal verkennen

Inhoud. 1 Spelling 5. Noordhoff Uitgevers bv

Programma van Inhoud en Toetsing

Woordsoorten. De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort.

tip! in leerjaar 1, is nog weinig verschil; mavo mag deze samenvatting ook gebruiken

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord

Onderdeel: LEZEN Docent: RKW Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

PIT HAVO-2 +HAVO/VWO Onderdeel: Spelling H1 en H2 Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Leerlijn Spreken & luisteren groep 5

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Visuele Leerlijn Spelling

1 keer beoordeeld 4 maart 2018

Aantekeningen die je moet leren voor het SE Leesvaardig voor Eldeweek 2 en je eindexamen!! Goed bewaren dus!!!! Naam: Leesvaardig Blok 1

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

De bovenkamer. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands. colofon

Programma van Inhoud en Toetsing

Wat is een zelfstandig naamwoord?

zelfstandig naamwoord

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Visuele Leerlijn Taal

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Samenvatting Nederlands Over lezen

Z I N S O N T L E D I N G

Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt.

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen

Kernwoord Uitleg Voorbeeld

Studiewijzer TaalCompetent

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Benodigde voorkennis taal verkennen groep 5

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

NEDERLANDS Taalverzorging 1F Woord/zin Deel 1 van 3

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

1.2.3 Trappen van vergelijking 20

instapkaarten taal verkennen

Onderdeel: Vakvaardigheden EBR Nieuwsbegrip: Leesvaardigheid en woordenschat Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Eigen vaardigheid Taal

onthouden. Schrijfdoelen Schrijfdoel Inhoud schrijfdoel Voorbeeld vermaakt door een leuk, spannen, aangrijpend of interessante tekst.

Lesstof overzicht Station vanaf

Meer dan grammatica!

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Grammaticaboekje NL. Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden.

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo, vmbo

Vak: Nederlands EBR Klas: IG2 hv Onderdeel: Fictie en Schrijven Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Inhoud. Inleiding 15. Deel 1 Spelling 18

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8

De bovenkamer. Het gebruik van De bovenkamer bij Taal actief. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands

Taalbeschouwelijke termen bao so 2010

(ZAKELIJKE) TAALVERZORGING 2 NEDERLANDS

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

Teksverklaringen!!!!! Samenvattingen!! - Meerkeuzevragen! - Open! !!!! Nederlands! 1. Spellen! 2. Samenvatting schrijven

Naam: Mijn doelenboekje. Grammatica. Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8.

Taaldomein vmbo. 4 Een mondelinge presentatie Hulpmiddelen: PowerPointpresentatie. k4 3 De spreekbeurt Soorten spreekbeurten De boekpresentatie

instapkaarten taal verkennen

Vak: Nederlands EBR Klas: IG 2 mh/hv Onderdeel: Leesvaardigheid Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

CVO Tweedekansonderwijs Antwerpen NIVEAUBEPALING NEDERLANDS ASO 3

Begeleide interne stage

* Mijn vader vindt dat je aan make-up niet te veel geld aan moet uitgeven.

Onderdeel: Grammatica zinsdelen Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Les 5 Werkwoorden 22 Les 6 De persoonsvorm van het werkwoord 24 Les 7 De, het, een 26 Les 8 Het meervoud (op -en, -s of - s) 28 Herhalingstoets 2 30

De theorie voor leesvaardigheid in de vorm van een stappenplan

Inhoud. 1 Spelling 10

BEGRIJPEND LEZEN 1 NEDERLANDS TEKSTSOORTEN EN TEKSTDOELEN

DPS. Communicatie. Werkblad: werkwoordspelling

instapkaarten taal verkennen

Voorwoord. Veel succes met de schrijftraining! Amsterdam, februari Freek Bakker Joke Olie. 6 Voorwoord

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Pdf versie uitleg Grammatica

CONCEPT. Domein A 1: Lezen van zakelijke teksten. Tussendoelen Nederlands onderbouw vo havo/vwo

Thema 10. We ruilen van plek

Online cursus spelling en grammatica

Samenvatting Nederlands Spelling

ROUTE 2F, Nederlands voor niveau 2F

Spelling & Formuleren. Week 2-7

Gevarieerde Spelling is een programma voor het leren van de belangrijkste spellingregels van het Nederlands.

Tipboekje. Herman Jozefschool. Groep 8

Samenvatting Nederlands NL Blok

Onderdeel: Spelling Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Workshop BLIKSEM - Leesbegrippen in de BLIKSEM Oefenteksten en Toetsen

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas

Antwoorden Nederlands Ontleding

instapkaarten taal verkennen

1 Spelling en uitspraak

Basis. letter a b c hoofdletter A B C woord appel banaan citroen zin Ik eet een appel. cijfer getal

Samenvatting Nederlands NL Spelling 1 t/m 12

Taal We kunnen nu al echte verhalen schrijven. Daar zien we dan ook echte leuke verhalen van de kinderen.

Samenvatting Nederlands Cursus spellen (hoofdstuk 1 + 2)

als iets niet letterlijk is bedoeld.

Werkwoordspelling Leer- en oefenboek (3) Spellingsoefeningen gemengd Groep 6

Taalverzorging voor 1F Spelling

Transcriptie:

taal blokken 1F A2 2F B1 3F B2 Taalwijzer Nederlands

Ontwerp en vormgeving: Buro de Kuijper grafisch ontwerp www.burodekuijper.nl Bronvermelding: Buro de Kuijper grafisch ontwerp Omslag: Getty Images ISBN: 978 90 345 6710 9 Tweede druk, eerste oplage Alle rechten voorbehouden. Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 j het besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden. Malmberg s-hertogenbosch

Inhoud Inhoud Woord vooraf 6 Hoofdstuk 1 Grammatica. Wat zijn de regels? 10 1 Woordsoorten 10 1.1 Het zelfstandig naamwoord 10 1.2 Het bijvoeglijk naamwoord 12 1.3 Het werkwoord 14 1.4 Het voornaamwoord 22 1.5 Het voegwoord 27 1.6 Het voorzetsel 27 1.7 Het bijwoord 28 1.8 Het telwoord 28 1.9 Taalkundig ontleden 29 2 Zinsdelen 31 2.1 De persoonsvorm 31 2.2 Het onderwerp 31 2.3 Het werkwoordelijk gezegde 32 2.4 Het naamwoordelijk gezegde 33 2.5 Het lijdend voorwerp 33 2.6 Het meewerkend voorwerp 34 2.7 Het voorzetselvoorwerp 34 2.8 De bijwoordelijke bepaling 34 2.9 De bijvoeglijke bepaling 35 2.10 Redekundig ontleden 36 3 Zinnen maken 37 3.1 Woordvolgorde 37 3.2 Hoofdzin en bijzin 39 3.3 Directe rede en indirecte rede 40 3.4 Goede zinnen maken 40 4 De goede woorden kiezen 43 4.1 Verwijzingen en verwijsfouten 43 4.2 Dat of wat 45 4.3 Als of dan 46 4.4 Hun, hen of zij 47 4.5 U of uw, jou of jouw 47 4.6 Omdat of doordat 48 4.7 Contaminatie 48 4.8 Pleonasme 49 4.9 Tautologie 49 3

Taalblokken Taalwijzer Nederlands Hoofdstuk 2 Spelling. Hoe schrijf je dat? 52 1 Letters en klanken 52 1.1 Letters, klanken en lettergrepen 52 1.2 Verenkeling en verdubbeling 52 1.3 Het zelfstandig naamwoord 53 1.4 Het stoffelijke bijvoeglijke naamwoord 58 1.5 Het werkwoord 58 1.6 Dezelfde klank, maar een andere letter 62 1.7 Woorden die je anders schrijft dan zegt 64 1.8 Aaneen of los 64 2 Leestekens 65 2.1 Hoofdletters 65 2.2 De punt 66 2.3 Het vraagteken 66 2.4 Het uitroepteken 66 2.5 Aanhalingstekens 66 2.6 De komma 67 2.7 De dubbele punt 68 2.8 Het koppelteken 68 2.9 Het trema 69 Hoofdstuk 3 Functionele theorie. Hoe doe je dat? 72 1 Lezen 72 1.1 Het uiterlijk van een tekst 72 1.2 De opbouw van een tekst 73 1.3 Leesstrategieën 76 1.4 Tekstverbanden en signaalwoorden 77 1.5 Tekststructuren 78 1.6 Argumentatie 79 1.7 Informatie zoeken 81 1.8 Symbolen en afkortingen 86 2 Schrijven 88 2.1 Schrijfdoelen 88 2.2 Corresponderen 88 2.3 Formulieren 96 2.4 Langere teksten schrijven 97 2.5 Grafische informatie 100 2.6 Vrij schrijven 103 2.7 Stijlmiddelen 106 2.8 Spellingcontrole 107 3 Luisteren 107 3.1 Luisterstrategieën 107 3.2 Non-verbale communicatie 108 3.3 Aantekeningen maken, samenvatten, notuleren 108 3.4 Handige zinnen 111 4 Gesprekken voeren 112 4.1 Een gesprek voorbereiden en evalueren 112 4

Inhoud 4.2 Formeel en informeel taalgebruik 113 4.3 Soorten gesprekken 113 4.4 Deelnemen aan overleg 124 4.5 Handige zinnen 125 5 Spreken 128 5.1 Hoe spreek je een publiek aan? 128 5.2 Een presentatie houden 129 5.3 Een monoloog houden 131 Trefwoorden 135 5

Woord vooraf Woord vooraf Wat is de Taalwijzer? De Taalwijzer is het naslagwerk bij Taalblokken 2. In de Taalwijzer staat uitleg over de volgende onderdelen: Grammatica. Wat zijn de regels? Spelling. Hoe schrijf je dat? Functionele theorie. Hoe doe je dat? Hoe werk je met de Taalwijzer? Je gebruikt de Taalwijzer naast de website. Op de website staan veel oefeningen en taaltaken. De Taalwijzer bevat theorie bij het oefenmateriaal. Met behulp van de Taalwijzer kun je de oefeningen en de taaltaken beter maken. In hoofdstuk 1 staat bijvoorbeeld alles over het voltooid deelwoord en het bijvoeglijk naamwoord. In hoofdstuk 2 vind je informatie over spelling, bijvoorbeeld over wat je aaneen schrijft of los en over het gebruik van hoofdletters. Het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 3, geeft je veel houvast als je met taaltaken aan de slag gaat. In dit hoofdstuk vind je onder andere voorbeeldbrieven en hulp bij maken van een verslag of notulen. De Taalwijzer is bedoeld voor leerlingen van alle sectoren en alle leerjaren. Je gebruikt dit boek dus voor je hele opleiding op het mbo. Wat is de relatie tussen de website van Taalblokken 2 en deze Taalwijzer? Op de website staan zowel blokken als theorielessen. De uitleg bij de theorielessen en deze Taalwijzer komen overeen. Aan de theorielessen op de website zijn oefeningen toegevoegd. Op de website kun je dus ook nog oefenen met de stof uit deze Taalwijzer. In de blokken op de website zit ook theorie. Dat is een verkorte versie van de uitleg in deze Taalwijzer. Als je dus op de website uitleg tegen komt waar je nog wat meer over wilt weten, kun je dat gemakkelijk opzoeken in deze Taalwijzer. Veel succes met Taalblokken. Het Taalblokken team 7

Hoofdstuk 1 Grammatica Wat zijn de regels?

Taalblokken Taalwijzer Nederlands 1 Grammatica Wat zijn de regels? Dit hoofdstuk gaat over grammatica. Grammatica is het systeem en de regels van de Nederlandse taal. In dit hoofdstuk leggen we uit welke woordsoorten er zijn en hoe zinnen in elkaar zitten. Ook vind je hier de regels voor het maken van zinnen en het kiezen van woorden. 1 Woordsoorten Het / kleine / meisje / speelt / op / straat / met / een / bal Woorden kun je indelen in verschillende woordsoorten. Bij elke woordsoort horen andere regels voor de spelling en de vervoeging of verbuiging van woorden. In deze paragraaf lees je hoe je de verschillende woordsoorten kunt herkennen en welke regels erbij horen. 1.1 Het zelfstandig naamwoord huis, stad, computer, auto, bal Wat is een zelfstandig naamwoord? Een zelfstandig naamwoord is een woord voor: een mens directeur, kind, postbode een dier of plant mug, kat, pandabeer, stokroos, eik een ding computer, flatgebouw, mobieltje een begrip liefde, respect, uitdaging een naam Sabrina, Farid, Groningen, Nederland, Informatie Beheer Groep Namen voor personen, plaatsen of zaken zijn altijd zelfstandige naamwoorden. Je schrijft een naam altijd met een hoofdletter. Bij andere woorden kun je op drie manieren controleren of iets een zelfstandig naamwoord is. Je kunt vaak meervoud maken van een zelfstandig naamwoord: directeuren, vissen, gebouwen. Je kunt vaak een verkleinwoord maken van een zelfstandig naamwoord: kindje, muggetje. Je kunt vaak een lidwoord (de, het of een) voor een zelfstandig naamwoord zetten: de postbode, het mobieltje, het respect. Het lidwoord de, het, een Een lidwoord zet je voor een zelfstandig naamwoord. In het Nederlands zijn er drie lidwoorden: de, het en een. De en het zijn bepaalde lidwoorden. Die zet je voor een zelfstandig naamwoord als je het over een bepaald persoon, ding of begrip wilt hebben. de medewerker de huiswerkopdracht het teamoverleg het rooster 10

Hoofdstuk 1 Grammatica Wat zijn de regels? Voor sommige zelfstandige naamwoorden gebruik je altijd de, voor andere gebruik je altijd het als bepaald lidwoord. Zelfstandig naamwoorden waar de voor staat heten de-woorden, zelfstandig naamwoorden waar het voor staat heten het-woorden. In het woordenboek staat achter elk zelfstandig naamwoord of het een de- of een het-woord is. bron 1 bron: www.vandale.nl, 2009 In het meervoud is het bepaald lidwoord altijd de. het fotomodel de fotomodellen de zijkant de zijkanten Bij verkleinwoorden is het bepaald lidwoord altijd het. de telefoon het telefoontje het woord het woordje Een is een onbepaald lidwoord. Dat zet je voor een zelfstandig naamwoord als het niet duidelijk is over welk mens, ding of begrip het precies gaat. Zoals bij man, tafel en uitnodiging in de volgende zinnen. Er loopt een man met een labrador door het park. Zullen we een tafel bij de ingang zetten? Ik hoop dat ik een uitnodiging krijg. Een is het enige onbepaalde lidwoord dat er is. Het wordt dus gebruikt bij de-woorden en bij het-woorden. de medewerker een medewerker de huiswerkopdracht een huiswerkopdracht het teamoverleg een teamoverleg het rooster een rooster Sommige zelfstandige naamwoorden komen alleen in het enkelvoud voor. Bij deze woorden kun je een niet gebruiken. In plaats van het onbepaald lidwoord gebruik je bij zo n woord helemaal geen lidwoord. Hij poetst het zilver. Ik houd niet van zilver. Bedankt voor de informatie. Er staat informatie over voeding op de site. Ook in het meervoud laat je het lidwoord weg als je het niet over een bepaald persoon, ding of begrip hebt. Ik zag de fotomodellen op tv. Fotomodellen zijn meestal lang en dun. De studenten hebben hard gewerkt. Er is een nieuwe regeling voor studenten. Enkelvoud en meervoud krant kranten De meeste zelfstandige naamwoorden zet je in het meervoud door er -en of -s achter te zetten. een plant twee planten een tuin twee tuinen een idee twee ideeën een vakantie twee vakanties een kantine twee kantines 11

Taalblokken Taalwijzer Nederlands een schema twee schema s Er zijn ook zelfstandige naamwoorden met twee meervoudsvormen. Deze woorden eindigen meestal op een -e. gemeente gemeenten of gemeentes ziekte ziekten of ziektes keuze keuzen of keuzes periode perioden of periodes Bij sommige zelfstandige naamwoorden krijgt het meervoud een andere vorm. Dat gebeurt vooral bij woorden die uit andere talen komen. politicus politici catalogus catalogi of catalogussen centrum centra museum musea of museums Woorden voor stoffen, zoals zilver, hout en koffie, komen alleen voor in het enkelvoud. Dat geldt ook voor sommige begrippen, zoals liefde, respect en weer. Andere woorden bestaan weer alleen in het meervoud, bijvoorbeeld hersenen, financiën en onkosten. Wanneer je niet zeker weet hoe je het meervoud van een zelfstandig naamwoord maakt, kun je in het woordenboek kijken. Achter het woord zie je dan waar het meervoud op moet eindigen: op -s, op -en of op een andere uitgang. Vaak verandert de spelling van een zelfstandig naamwoord als je het in het meervoud zet. In paragraaf 1.3 van het onderdeel Spelling kun je hier meer over lezen. Verkleinwoorden huisje, boompje, balletje Een verkleinwoord wordt gebruikt om aan te geven dat iets of iemand klein is. Bij de meeste zelfstandige naamwoorden maak je het verkleinwoord door er -je, -tje, -pje of -etje achter te zetten. straat straatje cake cakeje lepel lepeltje boom boompje bal balletje Als je niet zeker weet hoe je het verkleinwoord van een zelfstandig naamwoord maakt, kun je in het woordenboek kijken. Als er alleen -je achter het woord komt, staat er niets. Als het verkleinwoord anders is, zie je achter het woord hoe het verkleinwoord moet eindigen: op -pje, -tje of op een andere uitgang. In sommige gevallen krijgt het verkleinwoord een andere spelling. In paragraaf 1.3 van het onderdeel Spelling lees je hier meer over. 1.2 Het bijvoeglijk naamwoord een mooi, groot, gezellig huis Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. De snelle auto. De auto is snel. Het mooie weer. Het weer is mooi. 12

Hoofdstuk 1 Grammatica Wat zijn de regels? Het bijvoeglijk naamwoord kan op twee manieren gebruikt worden. Je kunt het bijvoeglijk naamwoord los gebruiken in een zin. Het bijvoeglijk naamwoord hoort dan achter de persoonsvorm. De persoonsvorm is het werkwoord dat verandert als het onderwerp verandert. De lerares is leuk. De machines lijken reusachtig. De levensmiddelen zijn duur gebleven. Het examen zal moeilijk worden. Je kunt het bijvoeglijk naamwoord ook vóór een zelfstandig naamwoord zetten. Het komt dan tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord in te staan. We hebben de ingewikkelde opdrachten uitgevoerd. Laura en Shermayne hadden een hevige woordenwisseling. Ik kocht een groen bankje. Het team wint de gouden medaille. Voor een zelfstandig naamwoord kunnen ook twee of meer bijvoeglijke naamwoorden staan. Tussen de bijvoeglijke naamwoorden komt dan een komma. Uit het hoekje kwam een grote, harige spin tevoorschijn. Dat kleine, snelle, sportieve meisje fietst het hardst van allemaal. Het voltooid deelwoord van een werkwoord kan ook als bijvoeglijk naamwoord gebruikt worden. De peertjes zijn gestoofd. We eten gestoofde peertjes. De opdrachten zijn uitgevoerd. De uitgevoerde opdrachten waren moeilijk. De hond is geslagen. Hij zag eruit als een geslagen hond. De verbuiging van het bijvoeglijk naamwoord het mooie huis, een mooi huis Als het bijvoeglijk naamwoord vóór een zelfstandig naamwoord staat, komt er een -e achter als het lidwoord de of het is. de uitdagende baan de gezonde maaltijd het grote project het vervelende gesprek Als je het onbepaald lidwoord een gebruikt, komt er niet altijd een -e achter het bijvoeglijk naamwoord. Bij de-woorden komt er wel een -e achter, bij het-woorden komt er geen -e achter. de baan een uitdagende baan de maaltijd een gezonde maaltijd het project een groot project het gesprek een vervelend gesprek De vergelijkende en overtreffende trap mooi, mooier, mooist Je kunt kenmerken van mensen, dieren of dingen met elkaar vergelijken door de vergelijkende trap of de overtreffende trap van een bijvoeglijk naamwoord te gebruiken. De vergelijkende trap maak je door -er of -ere achter het bijvoeglijk naamwoord te plakken. De overtreffende trap maak je door -st of -ste achter het bijvoeglijk naamwoord te plakken. Ik ben klein. die kleine acteur Richard is kleiner dan Mark. de kleinere politicus Hij is het kleinst van alle kinderen in zijn klas. de kleinste sporter (van de wereld) 13

Taalblokken Taalwijzer Nederlands Je kunt op deze manier voor bijna alle bijvoeglijk naamwoorden de vergelijkende en de overtreffende trap maken. breed breder breedst moeilijk moeilijker moeilijkst interessant interessanter interessantst gelukkig gelukkiger gelukkigst Bij een paar bijvoeglijke naamwoorden wordt de vergelijkende of de overtreffende trap anders gemaakt. Als het woord op een -r eindigt, zet je er in de vergelijkende trap -der achter. lekker lekkerder lekkerst raar raarder raarst Als het woord op een -s eindigt, maak je de vergelijkende trap door de -s te vervangen door -zer. Je maakt de overtreffende trap door er alleen een -t achter te zetten. wijs wijzer wijst dwaas dwazer dwaast Goed, veel en weinig De vergelijkingen van goed, veel en weinig zijn onregelmatig. goed het goede boek beter een betere techniek best het beste resultaat veel de vele opdrachten / veel opdrachten meer meer uren meest de meeste taken weinig weinig tijd minder minder energie minst de minste inspanning Als een woord een onregelmatige vergelijkende of overtreffende trap heeft, kun je het woord in het woordenboek opzoeken. Achter het woord staan dan de vergelijkende trap en de overtreffende trap. 1.3 Het werkwoord werken, wonen, slapen Een werkwoord geeft aan wat mensen, dieren of dingen doen of wat er gebeurt. lopen Wij lopen door de stad. rijden De treinen naar Eindhoven reden gisteren niet. werken Zij hebben de hele week in de supermarkt gewerkt. Er zijn drie soorten werkwoorden: het zelfstandig werkwoord; het hulpwerkwoord; het koppelwerkwoord. Zelfstandige werkwoorden Als er in een zin maar één werkwoord staat, is het meestal een zelfstandig werkwoord. Met een zelfstandig werkwoord kun je een zin maken zonder dat er extra werkwoorden nodig zijn. De meeste werkwoorden zijn zelfstandige werkwoorden. 14

Hoofdstuk 1 Grammatica Wat zijn de regels? gaan Ik ga naar mijn stagebedrijf. lezen Tamara las het liefst tijdschriften. voelen Ik voelde me vandaag niet lekker. zien Tom en Jamila zien elkaar graag. Hulpwerkwoorden Als er meer werkwoorden in een zin staan, is er altijd één hoofdwerkwoord. Het hoofdwerkwoord heeft de belangrijkste betekenis in de zin, zoals gewonnen en eten in de volgende zinnen. Wij hebben gisteren gewonnen met volleybal. Thomas en Bianca gaan morgen na de cursus samen wat eten. De andere woorden in de zin zijn hulpwerkwoorden. Een hulpwerkwoord komt nooit zelfstandig voor in een zin. De betekenis van het hulpwerkwoord wordt pas duidelijk in combinatie met de andere werkwoorden in de zin. Er zijn verschillende soorten hulpwerkwoorden. 1) De hulpwerkwoorden hebben en zijn worden gebruikt in zinnen die in de voltooide tijd staan, samen met een voltooid deelwoord. De zangeres is geboren in Haarlem. De serveerster van dat restaurant had de tafels perfect gedekt. We hebben de hele avond gedanst. 2) Ook in zinnen die in de lijdende vorm staan is een hulpwerkwoord nodig. De lijdende vorm bestaat uit een vorm van de hulpwerkwoorden worden of zijn en een voltooid deelwoord. De criminelen worden in de gaten gehouden. Stamppot wordt gemaakt van aardappels en groente. Het hondje werd elke dag uitgelaten. De auto is flink beschadigd. De zangeres is ontdekt tijdens een show op televisie. De jongen was aangereden toen hij de straat over wilde steken. 3) Ten slotte kun je een hulpwerkwoord gebruiken om iets zeggen over de rest van de zin. Voor zinnen over de toekomst gebruik je de hulpwerkwoorden gaan en zullen samen met het hele werkwoord. We zullen hard studeren voor de toets. Ik zal straks een ijsje voor jullie kopen aan de overkant. Ik ga volgend jaar aan een andere opleiding beginnen. De gemeente gaat daar een nieuw gemeentehuis bouwen. Voor zinnen die gaan over iets dat mogelijk, wenselijk of waarschijnlijk is gebruik je de hulpwerkwoorden willen, kunnen, moeten en mogen. Het hulpwerkwoord komt dan meestal voor met het hele werkwoord. Morgen kan ik niet komen. Sommige mensen willen de leerplicht verlengen. Mag ik vanavond naar de disco (gaan)? We moeten een woordenboek meenemen. In een zin met één hoofdwerkwoord kunnen ook meerdere hulpwerkwoorden voorkomen. Ik had wel op je feest willen komen. 15

Hoofdstuk 2 Spelling Hoe schrijf je dat?

Taalblokken Taalwijzer Nederlands 2 Spelling Hoe schrijf je dat? Dit hoofdstuk gaat over spelling. Een goede spelling is belangrijk, omdat je tekst daarmee verzorgder overkomt. Bovendien kan je tekst soms verkeerd begrepen worden als je iets niet goed spelt. Hierna wordt eerst uitgelegd hoe je bepaalde klanken en woorden spelt. Daarna besteden we aandacht aan leestekens. 1 Letters en klanken In deze paragraaf lees je alles over de spelling van woorden. 1.1 Letters, klanken en lettergrepen Geschreven woorden bestaan uit letters, gesproken woorden bestaan uit klanken. Het Nederlandse alfabet heeft 26 letters. De klinkers in het Nederlands zijn: a, e, i, o en u De medeklinkers in het Nederlands zijn: b, c, d, f, g, h, j, k, l, m, n, p, q, r, s, t, v, w, x en z Een klank is wat je hoort als je een letter uitspreekt. Een letter klinkt niet altijd hetzelfde. De c in chips klinkt anders dan de c in cola. De a in Bas klinkt anders dan de a basis. Een tweeklank is een combinatie van twee klinkers, die samen een nieuwe klank vormen. Er zijn er acht: au, ou, ei, ij, eu, ui, oe, ie Woorden bestaan uit een of meer lettergrepen. In een lettergreep zit altijd een klinker of een tweeklank. Daarbij horen ook medeklinkers. Ne der land se lied jes zijn vaak le lijk. De nieu we te le foon van Jas min. Een woord be staat uit let ter gre pen. 1.2 Verenkeling en verdubbeling met 1 of met 2? Een open lettergreep is een lettergreep die op een klinker eindigt. Een gesloten lettergreep is een lettergreep die op een medeklinker eindigt. A ru ba : 3 open lettergrepen Am ster dam : 3 gesloten lettergrepen spij ker broek : 1 open lettergreep en 2 gesloten lettergrepen In een open lettergreep klinkt de klinker meestal lang. cho co la vi sie ra men 52

Hoofdstuk 2 Spelling Hoe schrijf je dat? In een gesloten lettergreep klinkt de klinker kort. ap pel sap vis sen ram men In een gesloten lettergreep moet de klinker bij een lange klank dubbel geschreven worden. raam vuur tje zins deel Als een woord langer is dan één lettergreep, hangt het van de klank af hoeveel klinkers en medeklinkers je moet gebruiken. Dan geldt het volgende: lange klank open lettergreep: 1 klinker + 1 medeklinker ra men, li ter, lo pen gesloten lettergreep: 2 klinkers + 2 medeklinkers paar den, stuur den korte klank gesloten lettergreep: 1 klinker + 2 medeklinkers vis sen, pen nen, ban ket Bij tweeklanken bestaat er geen verschil tussen korte en lange klanken. Je hoeft daarom nooit de medeklinker te verdubbelen. boe ken schijn tje 1.3 Het zelfstandig naamwoord oma s, ramen, huisje Het meervoud huizen, oma s Zelfstandige naamwoorden zet je meestal in het meervoud door er -en of een -s achter te plakken. een bord twee borden een glas twee glazen een vogel twee vogels een cadeau twee cadeaus 1) Meervoud op -(e)n Als een zelfstandig naamwoord in het enkelvoud eindigt op een -s, dan wordt dat in het meervoud vaak een z. Een -f in het enkelvoud wordt vaak een v in het meervoud. een huis twee huizen een baas twee bazen een brief twee brieven een geloof twee geloven Als een woord in het enkelvoud een dubbele klinker heeft en een meervoud op -en, krijgt het in het meervoud een enkele klinker. één raam twee ramen één uur twee uren 53

Taalblokken Taalwijzer Nederlands één appelboom twee appelbomen Als een woord op -ee eindigt, komt er in het meervoud -en achter. Om geen verwarring te krijgen over de uitspraak, komt er dan een trema op de laatste e. een idee twee ideeën een ree twee reeën een moskee twee moskeeën Als een woord op -ie eindigt, komt er soms een -n achter en soms -en. Als de klemtoon (de nadruk) niet op de -ie ligt, komt er alleen een -n achter. Het woord eindigt dan op -iën. twee bacteriën financiën chemicaliën Als de klemtoon wel op de -ie ligt, komt er -en achter. Het woord eindigt dan op -ieën. knieën categorieën kopieën 2) Meervoud op -s Als het woord op een lange klinker eindigt, kan de -s soms zorgen voor een verkeerde uitspraak. Het lijkt dan of de klinker kort moet worden uitgesproken. Daarom zet je bij de klinkers -a, -i, -o, -u, -é en -y een apostrof ( ) voor de s van het meervoud. een collega twee collega s een oma twee oma s een taxi twee taxi s een auto twee auto s een paraplu twee paraplu s een baby twee baby s Als er geen verwarring is over de uitspraak, schrijf je de -s gewoon aan het zelfstandig naamwoord vast. een bureau een café een drankje een vakantie een portemonnee twee bureaus twee cafés twee drankjes twee vakanties twee portemonnees 3) Meervoud met verdubbelde slotmedeklinker Als een woord in het enkelvoud eindigt op een lettergreep met een korte klinker, wordt de medeklinker in het meervoud soms verdubbeld. Dat gebeurt als de klemtoon of nadruk op de laatste lettergreep ligt. één vis één model één ogenblik twee vissen twee modellen twee ogenblikken Het meervoud krijgt ook een dubbele medeklinker als het woord eindigt op -as, -is, -os of -us. één bonus twee bonussen één notaris twee notarissen 54

Hoofdstuk 2 Spelling Hoe schrijf je dat? Het woord krijgt geen dubbele medeklinker in het meervoud als de klemtoon niet op de laatste lettergreep ligt én als het eindigt op -ik, -es of -et. één dreumes twee dreumesen één havik twee haviken één monnik twee monniken 4) Woorden uit een andere taal Woorden uit het Latijn die eindigen op -us krijgen meestal -i in het meervoud. Soms kun je ook -en gebruiken. En bij een paar woorden is dat zelfs verplicht. Maar let op: een -s achter de uitgang -i zetten is fout. politicus politici en niet: politici s catalogus catalogi of catalogussen en niet: catalogi s cursus cursussen Woorden uit het Latijn die eindigen op -um krijgen meestal -a in het meervoud. Maar -s mag vaak ook en is soms verplicht. Een -s achter de meervoudsvorm -a zetten is fout. centrum centra en niet: centra s museum musea of museums en niet: musea s album albums 5) Twee meervoudsvormen Er zijn ook zelfstandige naamwoorden met twee meervoudsvormen. Deze woorden eindigen meestal op een -e. gemeente gemeenten of gemeentes ziekte ziekten of ziektes keuze keuzen of keuzes periode perioden of periodes Maar niet alle woorden die op -e eindigen hebben twee meervoudsvormen. stage stages file files Als je niet zeker weet wat het meervoud van een woord is, kun je het opzoeken in een woordenboek. Achter het woord staat met welke letters de meervoudsvorm eindigt: -s, -en of een andere uitgang. Verkleinwoorden huisje, boompje, balletje Om een zelfstandig naamwoord te verkleinen, zet je er -je achter. kaas kaasje worst worstje huis huisje Sommige woorden krijgen -pje, -tje of -etje. bloem bloempje geheim geheimpje lepel lepeltje stoel stoeltje ding dingetje 55

Taalblokken Taalwijzer Nederlands Als een verkleinwoord eindigt op -etje, wordt de laatste medeklinker meestal verdubbeld. Anders klopt de uitspraak niet meer. ster sterretje pop poppetje Bij een woord dat eindigt op een lange klinker gebruik je -tje om het verkleinwoord te maken. Om te zorgen dat de uitspraak hetzelfde blijft, moet je de klinker in het verkleinwoord verdubbelen. opa opaatje logé logeetje logo logootje cola colaatje foto fotootje Bij een woord dat op een -i eindigt, eindigt het verkleinwoord op -ietje. taxi taxietje ski skietje Bij een woord dat op -ng eindigt, verdwijnt in het verkleinwoord de g en komt er -kje aan vast. woning woninkje pudding puddinkje Woorden die eindigen op een -y krijgen een apostrof. baby baby tje hobby hobby tje Verkleinwoorden van afkortingen krijgen ook een apostrof. sms sms je dvd dvd tje abc abc tje Let op: sommige woorden hebben een onregelmatig verkleinwoord. machine machientje glas glaasje schip scheepje Als je niet weet hoe je het verkleinwoord moet maken, kun je in het woordenboek kijken. Daar staat achter het woord de uitgang van het verkleinwoord. Bij onregelmatige verkleinwoorden staat het hele verkleinwoord erbij. Samenstellingen sporttas, pannenkoek, stadsdeel Een samenstelling is een woord dat bestaat uit twee andere woorden. Je maakt een samenstelling door de twee woorden aan elkaar te plakken. stage + begeleiding = stagebegeleiding super + mooi = supermooi lange + termijn + planning = langetermijnplanning Andere voorbeelden van zulke samenstellingen zijn: kinderopvang lerarentekort sollicitatiegesprek stageovereenkomst doelgemiddelde sportwagen zesjarige hoogtevrees actievoorwaarden 56

Hoofdstuk 2 Spelling Hoe schrijf je dat? 1) Als er verwarring kan ontstaan over de uitspraak, komt er een streepje (-) tussen de woorden. duurzame-energiebedrijf, diploma-uitreiking, auto-export, café-interieur Je gebruikt ook een streepje als de twee woorden gelijkwaardig zijn, bij woorden met een hoofdletter, bij een speciaal teken, bij een cijfer of bij een afkorting. hotel-restaurant, buiten-europees, Zuid-Afrika, &-teken, 80-jarige, mbo-opleiding De woorden van een samenstelling horen altijd aan elkaar of met een streepje ertussen. Er mag dus nooit een spatie tussen staan. 2) Bij sommige samenstellingen komt er een n tussen de twee delen. Dat gebeurt als het eerste deel van een samenstelling een zelfstandig naamwoord is waarvan het meervoud op -en eindigt. pannenkoek een pan pannen krantenjongen een krant kranten kurkentrekker een kurk kurken zakenman een zaak zaken Je laat de tussen-n weg als het eerste deel van de samenstelling een bijvoeglijk naamwoord is. goedemorgen rodekool Je laat de tussen-n ook weg als het eerste woord van de samenstelling een meervoud heeft dat op -s eindigt. Dat geldt ook als het woord twee meervoudsvormen heeft: één met -en en één met -s. horlogebandje een horloge horloges gedaanteverwisseling een gedaante gedaantes of gedaanten gemeentemuseum een gemeente gemeentes of gemeenten filerijden een file files 3) Er zijn ook samenstellingen waarin er een s tussen de twee delen komt. Je schrijft een s tussen de delen als je ook een s hoort. jongensdroom damesfiets meningsverschil stadsdeel Als het tweede deel van de samenstelling begint met een s, kun je niet horen of er nog een extra tussen-s moet staan. Om daar achter te komen kun je het tweede deel vervangen door een woord dat met een andere letter begint. Als je dan ook een s hoort, moet je een extra tussen-s gebruiken. stationsstraat (want het is stationsweg) staatsschuld (want het is staatstelevisie) bezoekschema (want het is bezoekuur) topspeler (want het is topdrukte) Bij sommige woorden kun je zelf kiezen of je wel of geen tussen-s gebruikt. Het is allebei goed. tijdverschil of tijdsverschil geluidhinder of geluidshinder huidkleur of huidskleur Veelgebruikte samenstellingen kun je in het woordenboek opzoeken. 57

Taalblokken Taalwijzer Nederlands 1.4 Het stoffelijke bijvoeglijk naamwoord gouden schoenen, zilveren munten Als je een bijvoeglijk naamwoord voor een zelfstandig naamwoord zet, komt meestal een -e achter. Alleen voor het-woorden met een ervoor krijgt het bijvoeglijk naamwoord geen uitgang. het gebouw is groot een groot gebouw de auto is rood de rode auto het lokaal is klein het kleine lokaal de hapjes zijn lekker de lekkere hapjes Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het materiaal waar iets van gemaakt is. Zo n bijvoeglijk naamwoord maak je door -en achter het woord voor het materiaal te zetten. Het eindigt dus niet op een -e, maar op -en. een gouden ketting de zijden jurk het glazen raam de houten kast Let op: bij sommige materialen komt er geen uitgang achter. Het bijvoeglijk naamwoord is dan hetzelfde als de naam voor het materiaal. Dat geldt voor materialen die niet direct uit de natuur komen, maar door mensen bewerkt zijn. een plastic tas de nylon jas het kunststof frame de aluminium vliegtuigen 1.5 Het werkwoord werken, dansen, zingen, slapen Het werkwoord en de stam werken, werk De vorm van het werkwoord met -en aan het eind is het hele werkwoord. Als je -en eraf haalt, krijg je de ik-vorm of de stam van het werkwoord. hele werkwoord stam werken werk roepen roep antwoorden antwoord Soms moet je er in de stam nog een extra klinker bij zetten om de klinker lang te maken. Als er twee dezelfde medeklinkers achter elkaar in het hele werkwoord staan, moet je er in de stam een weghalen. vragen vraag lopen loop zetten zet pakken pak Net als bij de zelfstandige naamwoorden, verandert de v in een f en de z in een s als je -en eraf haalt. lezen lees blijven blijf 58

Hoofdstuk 3 Functionele theorie Hoe doe je dat?

Taalblokken Taalwijzer Nederlands 3 Functionele theorie Hoe doe je dat? In dit hoofdstuk behandelen we de vaardigheden die nodig zijn om taal te gebruiken in je opleiding en in je werk. Deze vaardigheden zijn: lezen, schrijven, luisteren, gesprekken voeren en spreken. We leggen uit hoe je moeilijke lees- en schrijfopdrachten kunt aanpakken en waar je op moet letten bij vergaderingen, gesprekken en presentaties. Ook vind je hier formats en voorbeeldzinnen die je kunt gebruiken bij verschillende taaltaken. 1 Lezen In je opleiding en in je werk moet je regelmatig teksten lezen. In deze paragraaf lees je hoe teksten meestal zijn opgebouwd en welke strategieën je kunt gebruiken om de informatie die je nodig hebt uit de tekst te halen. Er is ook aandacht voor het begrijpen van schema s en tabellen en het zoeken van informatie op internet. 1.1 Het uiterlijk van een tekst Een tekst bestaat uit een aantal zinnen die bij elkaar horen en die een logisch verhaal vormen. Langere teksten zijn meestal opgebouwd uit verschillende kortere stukken: alinea s. Een alinea bestaat uit een aantal zinnen die over hetzelfde gaan. Met elke nieuwe alinea begint een nieuw (sub-)onderwerp. Je herkent alinea s doordat er witregels tussen staan, of doordat de eerste regel inspringt. Bijna elke tekst heeft een titel. De titel staat boven de tekst en geeft meestal aan wat het onderwerp van de hele tekst is. Soms staat er in het klein nog een regel boven of onder de titel, de ondertitel. In de ondertitel staat nog meer informatie over het onderwerp van de tekst. Lange teksten hebben vaak ook tussenkopjes. Die staan boven kleinere stukken tekst en geven aan waar dat stuk over gaat. Teksten kunnen sterk verschillen in uiterlijk. Hoe een tekst eruit ziet, noemen we de lay-out. Bij de lay-out horen bijvoorbeeld: de grootte van de tekst en de koppen; het lettertype; de indeling van de tekst in een of meer kolommen; de kleur van de tekst en de pagina s; de plek van de afbeeldingen. Bij veel teksten staan afbeeldingen: foto s, tekeningen of grafieken. Meestal zijn afbeeldingen bedoeld om iets uit de tekst te verduidelijken of te illustreren. Soms zijn ze er alleen om de tekst er mooier uit te laten zien. 72

Hoofdstuk 3 Functionele theorie Hoe doe je dat? In het schema hierna zie je hoe een tekst eruit ziet en hoe de verschillende onderdelen heten. bron 1 Titel Ondertitel Tussenkopje Alinea Alinea Tussenkopje Alinea Alinea Hoe ziet een tekst eruit Een schema van het uiterlijk van een tekst Wat je hier ziet Hier zie je een tekst waarin is aangegeven hoe alle onderdelen heten. Dit is de eerste alinea van deze tekst. Als de tekst verder gaat over een ander onderwerp, begint er een nieuwe alinea. Daarin staat weer andere informatie. Deze nieuwe alinea begint op een nieuwe regel én de eerste regel springt in. Een afbeelding Vaak staan er ook afbeeldingen bij een tekst. Die afbeeldingen hebben meestal iets met de tekst te maken. In deze tekst gebruiken we het logo van Taalblokken, om te laten zien hoe een afbeelding eruit kan zien. Soms heeft een afbeelding nog een onderschrift. Daar staat in wat je op de afbeelding ziet. Zoals bij de afbeelding hieronder. taal blokken Afbeelding 1. Het logo van Taalblokken 1.2 De opbouw van een tekst Het doel van een tekst Een tekst kan verschillende doelen hebben. Een tekst kan bedoeld zijn om de lezer te vermaken. Leesboeken, tijdschriften en stripboeken hebben als belangrijkste doel dat lezers het leuk vinden om ze te lezen. Bijvoorbeeld omdat wat erin staat spannend, interessant of grappig is. Andere teksten hebben als hoofddoel om de lezer te informeren. Artikelen in de krant, leerboeken voor school en woordenboeken zijn voorbeelden van informerende teksten. Ze zijn geschreven om de lezer informatie te geven over een bepaald onderwerp. Een tekst kan ook als doel hebben om de lezer te beïnvloeden. Reclameteksten, brieven om 73

Taalblokken Taalwijzer Nederlands geld te vragen voor een goed doel en posters voor een toneelstuk zijn voorbeelden van activerende teksten. Ze zijn geschreven om de lezer over te halen om iets te doen. Betogende teksten hebben als doel de lezer te overtuigen. Deze vind je veel in de krant. Een artikel waarin een schrijver zijn mening geeft over een onderwerp en daar argumenten bij geeft, is een voorbeeld van een betogende tekst. Ten slotte kan het doel van een tekst zijn om instructies te geven. Recepten, gebruiksaanwijzingen en bestelformulieren zijn voorbeelden van instruerende teksten. In dit soort teksten kun je lezen hoe je iets moet doen. Teksten hebben meestal één hoofddoel, maar ze kunnen daarnaast nog andere doelen hebben. Een artikel in de krant over een grappig onderwerp kan bijvoorbeeld als hoofddoel hebben te informeren en als tweede doel de lezer te vermaken. En een leesboek dat speelt in de Tweede Wereldoorlog heeft misschien als hoofddoel de lezer te vermaken en als tweede doel te informeren over de Tweede Wereldoorlog. Inleiding kern slot In de meeste teksten kun je een inleiding, een kern en een slot onderscheiden. De kern bestaat vaak uit meerdere alinea s. De inleiding en het slot bestaan elk uit één alinea. In de inleiding lees je wat het onderwerp van de tekst is. Vaak staat er in de inleiding ook al iets over de inhoud van de tekst: wat zal er over het onderwerp verteld worden en in welke volgorde? De daadwerkelijke informatie over het onderwerp staat in de kern van een tekst. Vaak bestaat de kern uit een paar deelonderwerpen, elk met een eigen alinea. De belangrijkste informatie van een alinea staat meestal in de eerste zin of in de laatste. In de overige zinnen van de alinea wordt de informatie verder toegelicht. In het slot van een tekst staat vaak een samenvatting van de hele tekst. Een overtuigende tekst wordt soms afgesloten met een conclusie waarin de schrijver zijn standpunt en de belangrijkste argumenten herhaalt. In het slot zijn dus meestal de belangrijkste punten uit de tekst terug te vinden. Brieven, leerteksten en artikelen in een tijdschrift hebben bijna altijd een inleiding, een kern en een slot. Andere teksten missen soms een inleiding of een slot, of allebei. Een nieuwsbericht in de krant heeft bijvoorbeeld meestal geen duidelijk slot. Tekst 1 is een voorbeeld van een tekst die wel een inleiding, een kern en een slot heeft. De tekst komt uit een folder van de Informatie Beheer Groep. In de inleiding van de tekst staat het onderwerp: studiefinanciering voor studenten die niet de Nederlandse nationaliteit hebben. In de kern van tekst 1 staat de informatie over studiefinanciering voor studenten die niet de Nederlandse nationaliteit hebben. De kern bestaat uit een aantal deelonderwerpen: Met welke verblijfsvergunningen krijg je altijd studiefinanciering? Wanneer krijg je studiefinanciering met een verblijfsvergunning type I Regulier bepaalde tijd? Wanneer krijg je studiefinanciering met een verblijfsvergunning type I Regulier bepaalde tijd met de vermelding voortgezet verblijf? Kun je studiefinanciering krijgen met een vergunning voor studie? Kun je studiefinanciering aanvragen als je nog geen verblijfsdocument hebt? 74

Hoofdstuk 3 Functionele theorie Hoe doe je dat? In het slot van bron 3 staat waar je deze informatie kunt nalezen en waar je meer informatie kunt vinden. bron 2 Folder Informatie Beheer Groep Geen Nederlander en ook geen burger van de Europese Unie? [inleiding] Een van de algemene voorwaarden om in aanmerking te komen voor studiefinanciering is dat je de Nederlandse nationaliteit bezit. Heb je niet de Nederlandse nationaliteit, maar woon je wel in Nederland? Dan kun je in een aantal gevallen toch studiefinanciering krijgen. [kern] Als je een verblijfsdocument Type II Regulier onbepaalde tijd, Type III Asiel bepaalde tijd of Type IV Asiel onbepaalde tijd hebt, kun je in aanmerking komen voor studiefinanciering. Heb je een verblijfsvergunning type I Regulier bepaalde tijd? Je hebt dan alleen recht op studiefinanciering als de reden of beperking die vermeld staat op je verblijfsvergunning één van de volgende is: (verruimde) gezinshereniging en gezinsvorming bij een Nederlander of een houder van een verblijfsvergunning type I of II; het uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 EVRM bij een Nederlander of een houder van een verblijfsvergunning type I of II; verblijf ter adoptie of als pleegkind; alleenstaande minderjarige vreemdeling; wedertoelating; vreemdeling in wiens verblijf wegens bijzondere, schrijnende omstandigheden wordt berust; vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken; verblijf in verband met de vervolging van mensenhandel (B9); speciale regeling 2007 (Pardonregeling); tijdsverloop in asielprocedure; verblijf op grond van ministeriële beschikking of ministerieel besluit. Heb je een verblijfsvergunning type I Regulier bepaalde tijd met de vermelding voortgezet verblijf? Dan geeft deze vergunning recht op studiefinanciering als deze vergunning is verstrekt omdat je voorafgaand aan deze vergunning een vergunning had met één van de hierboven genoemde beperkingen. Let op: verblijf je in Nederland met een vergunning voor studie, dan heb je geen recht op studiefinanciering. Heb je nog geen verblijfsdocument dan is het toch verstandig om alvast studiefinanciering aan te vragen. Je aanvraag wordt dan in eerste instantie afgewezen. Op het moment dat de IND aan jou een verblijfsvergunning verstrekt, stuur je een kopie daarvan, samen met het formulier Wijzigingen student naar de IB-Groep. Je aanvraag wordt dan opnieuw beoordeeld. [slot] In het nationaliteitenschema op onze site kun je deze informatie én meer lezen. Deze informatie kan je ook lezen in het Engels onder international visitors. Daar staat bovendien een Engelstalige versie van het nationaliteitenschema: de nationality chart. 75

Taalblokken Taalwijzer Nederlands De hoofdgedachte De hoofdgedachte van een tekst is de belangrijkste boodschap van de tekst in één zin. Om de hoofdgedachte te vinden, zoek je eerst het onderwerp van de tekst. Dat staat vaak in de inleiding van de tekst. Het onderwerp in tekst 1 is: Studiefinanciering voor inwoners van Nederland die niet de Nederlandse nationaliteit hebben. De hoofdgedachte vind je vervolgens door in één zin op te schrijven wat er in de tekst over het onderwerp verteld wordt. Dat staat in de kern van de tekst. Maar omdat de hoofdgedachte maar één zin is, kan de informatie in de hoofdgedachte niet heel uitgebreid zijn. Je moet dus kiezen welke informatie het belangrijkst is. De titel, de inleiding en het slot kunnen je helpen om dat te bepalen. De hoofdgedachte van de tekst van de IB-Groep is bijvoorbeeld: Als je niet de Nederlandse nationaliteit hebt, bepalen het type verblijfsdocument en de reden waarom je in Nederland bent of je studiefinanciering krijgt. De informatie over de verschillende types verblijfsvergunningen is samengevat met het type verblijfsdocument. De informatie over verschillende redenen waarom iemand in Nederland is, is samengevat met de reden waarom je in Nederland bent. Je kunt in een tekst onderscheid maken tussen hoofdzaken en bijzaken. Het onderwerp en alle belangrijke dingen die daarover worden gezegd zijn de hoofdzaken. Voorbeelden, anekdotes en grapjes zijn bijzaken. Die maken de tekst leuk of interessant om te lezen maar geven geen belangrijke informatie over het onderwerp. In de hoofdgedachte van de tekst staat alleen informatie over hoofdzaken. Ook wanneer je een langere samenvatting van een tekst maakt, kun je de bijzaken weglaten. 1.3 Leesstrategieën Als je een tekst moet kennen voor je opleiding, lees je die op een andere manier dan wanneer je in een tekst iets op wilt zoeken. Afhankelijk van je doel, kun je verschillende leesstrategieën gebruiken bij het lezen van een tekst. Verkennend lezen Bij verkennend lezen probeer je erachter te komen wat er ongeveer in een tekst staat. Deze strategie gebruik je als je wilt beoordelen of een tekst interessant is om helemaal te lezen. Of als je wilt weten of de tekst geschikt is voor een opdracht die je moet doen. Ook wanneer je al weet dat je de tekst helemaal wilt gaan lezen, is het goed om eerst verkennend te lezen. Dan heb je een beter overzicht van wat je gaat lezen. Als je verkennend leest, lees je niet de hele tekst. Je kijkt bijvoorbeeld naar de titel, de tussenkopjes, dikgedrukte woorden en afbeeldingen. Soms lees je ook de inleiding en het slot. Bij langere teksten of boeken kun je de inhoudsopgave lezen. Op die manier kom je erachter wat het onderwerp van de tekst is, wat het doel van de schrijver is en hoe de tekst is opgebouwd. Zo kun je bepalen of het zin heeft om de tekst helemaal te lezen. Als je de tekst helemaal gaat lezen, weet je wat je ongeveer kunt verwachten. Zoekend lezen Bij zoekend lezen ga je op zoek naar het antwoord op een vraag die je hebt. Je leest dan alleen het deel van de tekst dat met jouw vraag te maken heeft. Bijvoorbeeld wanneer je een nummer zoekt in het telefoonboek, of een onderwerp in de encyclopedie. Of als je in een leerboek naar informatie zoekt over één bepaald onderwerp. 76

Hoofdstuk 3 Functionele theorie Hoe doe je dat? Voor zoekend lezen is het belangrijk dat je goed weet wát je wilt opzoeken en in wat voor boek of op welke site je daarvoor moet zoeken. Ook moet je weten hóe je dan moet zoeken: op alfabet, via een register of in een inhoudsopgave. In paragraaf 1.7 van dit hoofdstuk kun je meer lezen over informatie zoeken. Nauwkeurig lezen Bij nauwkeurig lezen wil je de hele tekst goed begrijpen. Je leest alles heel aandachtig. Dat doe je bijvoorbeeld als je voor je plezier een leesboek leest, maar ook als je een tekst voor je studie moet lezen. Voordat je nauwkeurig gaat lezen, is het verstandig om eerst verkennend te lezen. Dan heb je een beter overzicht van wat je gaat lezen. Terwijl je nauwkeurig leest, is het belangrijk om de opbouw en de samenhang van de tekst in de gaten te houden. Je moet weten wat er in de inleiding, de kern en het slot verteld wordt en wat de schrijver zegt over de verschillende deelonderwerpen. Let ook goed op signaalwoorden. Daaraan kun je zien wat de deelonderwerpen met elkaar te maken hebben. Als je een tekst nauwkeurig hebt gelezen, moet je er een samenvatting van kunnen maken. Zo n samenvatting kan bijvoorbeeld bestaan uit de hoofdgedachtes van elke alinea of elke paragraaf. In paragraaf 2.4 van dit hoofdstuk staat uitgelegd hoe je een samenvatting maakt. Studerend lezen Bij studerend lezen lees je de tekst om de informatie te leren en te onthouden voor bijvoorbeeld een toets. Voordat je studerend leest, heb je de tekst al verkennend en nauwkeurig gelezen, en misschien heb je ook al informatie opgezocht in de tekst. Als je studerend leest zoek je in elke alinea de belangrijkste informatie op: de kernzinnen en kernwoorden. Die onderstreep je, zodat je ze makkelijk terug kunt vinden als je de tekst nog eens wilt herhalen. Je kunt ook een samenvatting maken van de tekst. Om te controleren of je alles begrepen hebt, vertel je de tekst voor jezelf na of stel je jezelf vragen over de tekst. Het is ook belangrijk dat je kritisch bent als je studerend leest. Dat houdt in dat je voor jezelf bedenkt of de tekst feiten of meningen weergeeft, wat je van de tekst vindt en of de informatie in de tekst betrouwbaar is. Als de schrijver een mening geeft, beoordeel je of hij daar goede redenen of argumenten voor geeft. In paragraaf 1.6 van dit hoofdstuk lees je meer over argumentatie. 1.4 Tekstverbanden en signaalwoorden Tussen zinsdelen, zinnen en alinea s bestaan verschillende soorten verbanden. Eén alinea kan bijvoorbeeld een uitleg zijn van de alinea ervoor. Een zin kan ook het gevolg beschrijven van wat er in de vorige zin is gezegd, of de conclusie. Delen van een tekst kunnen ook bij elkaar horen omdat ze bij dezelfde opsomming horen of omdat ze een tegenstelling vormen. Signaalwoorden geven aan wat voor soort verband er is tussen verschillende tekstdelen. In het volgende schema zie je welke signaalwoorden bij welke verbanden horen. Er staan ook een paar voorbeeldzinnen bij elk soort verband. 77

Taalblokken Taalwijzer Nederlands Verband Signaalwoorden Voorbeelden Oorzaak en gevolg hierdoor, daardoor, als gevolg daarvan, doordat, zodat Doordat er file stond, kwam Simone te laat. Hierdoor miste ze de vergadering, zodat ze niet wist wat er afgesproken. Doel en middel zodat, opdat, om, daarom, om dat te bereiken, door middel van Max stond vroeg op, zodat hij op tijd op zijn werk zou zijn. Om tijd te sparen had hij zijn tas al gepakt. Door middel van een wekker zorgde hij dat hij op tijd wakker werd. Algemene uitspraak en voorbeeld bijvoorbeeld, zo, zoals, onder andere Wij reizen graag, bijvoorbeeld naar Egypte of Marokko. Daar doen we van alles, zoals wandelen, eten en luieren. Dit jaar gaan we onder andere naar Marrakech. Tegenstelling maar, hoewel, toch, echter, aan de ene kant, aan de andere kant Meneer Hassan wil wel helpen, maar hij heeft weinig tijd. Toch zal hij proberen even tijd te maken. Het is echter niet zeker dat het zal lukken. Opsomming ten eerste, ten tweede, en, ook, bovendien, vervolgens, ten slotte Ik eet geen vlees. Ten eerste omdat de slachtdieren het slecht hebben en ten tweede omdat vlees duur is. Bovendien heb je het niet nodig om gezond te eten. Voorwaarde als, indien, mits, tenzij Je mag er alleen stage lopen als je een 7,5 gemiddeld staat. Tenzij je dat werk vaker hebt gedaan. Je kunt ook een vrijstelling krijgen, mits je al heel veel ervaring hebt. Argumentatie omdat, want, namelijk, dus, aangezien, dat blijkt uit Jolien kocht de jas niet, want hij was te duur. Hij kostte namelijk meer dan honderd euro. Omdat ze niet zo veel geld had, nam ze hem niet. Dus kocht ze een andere jas. Conclusie dus, kortom, hieruit volgt, uiteindelijk Maartje vindt haar vrienden belangrijk, dus besteedt ze daar veel tijd aan. Uiteindelijk haalt ze daardoor geen hoge cijfers. Tijd toen, sinds, als, terwijl, vervolgens, eerst, later, tijdens, voordat, nadat, totdat, zodra, zolang We voetbalden zolang het droog bleef. Maar nog voordat er gescoord was, begon het te regenen. Later kwam er onweer bij. Zodra het droog was, speelden we verder. Plaats in de tekst verderop, hiervoor, hierna, in het volgende hoofdstuk, in het vorige hoofdstuk, hier Hiervoor heb ik het over mijn studie gehad, hier vertel ik over mijn stage. In het volgende hoofdstuk beschrijf ik het bedrijf en daarna leg ik uit wat ik moest doen. 1.5 Tekststructuren Veel schrijvers houden een vaste structuur aan in hun tekst. Ze beginnen bijvoorbeeld met de omschrijving van een probleem en bespreken daarna de oplossingen van het probleem. Of een tekst begint met een gebeurtenis en beschrijft daarna de oorzaak van die gebeurtenis. Als je 78

Taalwijzer Nederlands Trefwoorden A aaneen of los 64 aanspreken 125 aantekeningen 108 aanwijzend voornaamwoord 24 activerende tekst 74 afbreekteken 68 afkorting 86, 87 agenda 110, 124 alinea 72 als of dan 46 alwetende verteller 104 argument 79, 80, 81, 128, 132 argumenteren 76 B baliegesprek 115 bedrijvende vorm 20 beeldspraak 106 beïnvloeden 73 beoordelingsgesprek 122 bepaalde lidwoorden 11 betrekkelijk voornaamwoord 25, 44, 45 bezittelijk voornaamwoord 23, 45, 47 bijlage 97, 98 bijvoeglijk naamwoord 12, 13 bijvoeglijke bepaling 35 bijwoord 28 bijwoordelijke bepaling 34, 35, 38 bijzaak 76 bijzin 33, 35, 39, 40 bron 80, 100 bronvermelding 100 C cirkeldiagram 102, 103 cliffhanger 106 contaminatie 48 controlevraag 111 corresponderen 88 curriculum vitae (cv) 93 D dat of wat 45 deelonderwerp 74 de-woord 11, 44 dia (slide) 131 diagram 83, 102 digitaal formulier 97 directe rede 40, 65 doordat 48 drogreden 81 dubbele aanhalingstekens 66 dubbele kaart 94 dubbele punt 68 E e-mail 95 e-mail, formeel 95 e-mail, informeel 95 enkele aanhalingstekens 66 enkele kaart 95 enkelvoud 10, 42, 43, 59 envelop 94 eufenisme 106 F feit 79 flash back 105 flash forward 105 formeel taalgebruik 113, 125 formele brief 89 formele vergadering 125 formulier 96 functioneringsgesprek 121 G gebiedende wijs 21 generaliseren 81 geslacht 44 gesloten lettergreep 52 gesloten vragen 126 gesprek beëindigen 125 gesprek beginnen 125 gesprek evalueren 112 gesprek gaande houden 125 gesprek onderbreken 126 gesprek voeren 112 gesprek voorbereiden 112 getal 42 getallen weergeven 100 gevoelens uitdrukken 128 globaal luisteren 108 grafiek 83, 84, 101 grafische informatie 100 grammatica 10 groeten 125 H herhalingsvraag 111 het-woord 11, 44, 45 hoofdgedachte 76 hoofdletter 65 hoofdstuk 82 hoofdtelwoord 28 hoofdwerkwoord 15 hoofdzaak 76 hoofdzin 39 hulpwerkwoord 14, 15, 20 hun, hen of zij 47 135