WEEK MAANDAG WOENSDAG DINSDAG DONDERDAG VRIJDAG ZONDAG ZATERDAG. Vul het juiste voorzetsel in. Nico fietst elke dag (aan, naar, op) de cursus.



Vergelijkbare documenten
Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas

2c nr. 1 zinnen met want en omdat

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord

Mijn huis, mijn thuis

Dag! kennismaken. Ik ben Eric.

1 Werkwoord. (wonen, werken, lopen,...) 8 Grammatica is niet moeilijk. wonen, werken, lopen,... noemen we werkwoorden.

RIJSCHOOL. Wat moet je doen?

2b nr. 1 Zinnen met verschillende volgorde

DPS. Communicatie. Werkblad: werkwoordspelling

Toets grammaticale termen met sleutel

Les 2 Uit welk land kom jij? TESTEN TEST 1

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1

Wat heb je gisteren gedaan?

Kijk nog eens in het boek op bladzijde 80 naar Werkwoorden in een andere tijd.

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

Woordsoorten. De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort.

1.1 De vorm van het personaal pronomen: subject, object en na prepositie. 1 ik me mij. 2 je jij je jou. 3 hij hem ( m) hem.

Wie is dat? thema. Hoe heet jij? Ik weet het niet! Beatriz. Marco. Hallo, ik heet Jürgen. Dag mevrouw. Dag meneer. Hoi! Ik heet Bushra. En jij?

REGELS. Lees de zinnen. Staat er een relatieve bijzin in de zin?

U leert in deze les om een mening vragen. U wilt dan weten wat iemand vindt.

REGELS. Onderstreep het onregelmatige werkwoord in de zin.

AANWIJZEND VOORNAAMWOORD. A) Welk woord past in de zin? Kies uit die of dat. 1. Heb je het huiswerk gemaakt? 7. Ga je naar één van onze feestjes?

IMMI Montjoie Montjoielaan, Ukkel

enkele genoeg informatie korting ongeveer overstappen rechtstreekse reis spoor vertrekt

Dinie Ea van Oort Verhaalland Taalleerlijn

Niet veel mensen krijgen deze ziekte en sommige volwassenen hebben er vaak nog nooit van gehoord of weten er weinig vanaf.

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8

BEGINNERSCURSUS DAG 2

Inhoudsopgave. Luisterteksten en instructies bij de oefen-cd 201. Grammaticaoverzicht 233. Correctiesymbolen schrijfvaardigheid 269.

Thema In en om het huis.

INSTRUCTIES BEGRIJPEN

Voorwoord 6. Woordenlijst 283

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Vrij vragen

Wat een vreemde bromfiets!

A. Coördinatie / nevenschikking = HOOFDZIN + HOOFDZIN Een hoofdzin heeft dezelfde grammaticale constructie als de simpele zin!

opdrachten voor een vrijetijdsticker

02_kinderen.indb :45

Taakanalytisch Leerlingvolgsysteem. Spelling. Eerste tot en met zesde leerjaar van het lager onderwijs. Gompel&Svacina. Toetsen

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Luister naar het alfabet en de voorbeelden. Kijk ook naar de afbeeldingen. voorbeeld letter. b bee [b] bus [ə] een. hemd

Werkwoorden. Hebben en zijn. De twee belangrijkste werkwoorden in het Nederlands zijn hebben en zijn. Ik ben Thomas. Ik heb een fiets.

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

BEGINNERSCURSUS DAG 6

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

tip 1: Vraag aan je ouders of leraar als je op internet mag 6 tip 2: Maak internet-afspraken met je ouders of leraar 10

U leert in deze les "om raad vragen". Als u niet weet wat u moet doen, kunt u iemand om raad vragen. U vraagt of iemand u kan helpen met advies.

Spelling. A. Kijk voor de vormen van de tegenwoordige tijd naar het volgende schema:

Wie ben jij? HOOFDSTUK 1 WOORDEN. Kies het goede woord. 1 Ik... Paula. a heet b naam kom je vandaan? a Hoe b Waar

Wat kan ik voor u doen?

Anna en Noah starten met een opleiding in een avondschool. Ze doen een graduaat marketing. Tijdens de eerste pauze praten ze met elkaar.

taal portfolio Taalportfolio 9+

Het is de familieblues. Je kent dat gevoel vast wel. Je zit aan je familie vast. Voor altijd ben je verbonden met je ouders, je broers, je zussen.

EEN BRIEF NAAR DE DOCENT

A) Gebruik de volgende voegwoorden: maar, want, en, of.

EEN BRIEF VAN EEN MEDECURSIST

Jezus vertelt, dat God onze Vader is

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Kies uit: schiet op jarig ziekenhuis sport laat. 1 Morgen is mijn dochter. Ze wordt zes jaar. 3 Ik op maandag, woensdag en vrijdag.

Actielessen. Lesbrief 4. Samen op pad. Wat leert u in deze les? Veel succes!

U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen.

HOTTENTOTTENTEN- TENTENTOONSTELLING

Hoe werk ik een opdracht uit?

Veel studenten werken tijdens de vakantie. Ellen, Mohammed, Eric en Lilly zoeken een job. Kan je ze helpen? Welke studentenjob vind jij interessant?

BEGINNERSCURSUS DAG 1

Eigen vaardigheid Taal

1 WOORDSOORTEN 3 2 ZINSDELEN 8

Frankenstein. Mary Shelley

Op de website van je school vind je alle informatie over lokaalwijzigingen, inhaallessen, afwezige docenten en studie-uitstappen.

Overzicht toetsen en oefeningen Grammatica I. Grammatica I

Spelling & Formuleren. Week 2-7

Thema Op zoek naar werk. Les 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 6. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

1 Ik vind dat 2 Ik vind dat 3 Ik vind dat 4 Ik vind dat 5 Ik vind dat 6 Ik vind dat 7 Ik vind dat

Een retour Rotterdam

Inhoudsopgave LES 1: NAAR SCHOOL LES 2: VRIJE TIJD LES 3: THUIS LES 4: NEDERLAND LES 5: TOEKOMST 126

Spreekoefeningen. Oefenen voor het eerste deel van het examen spreken: Vragen beantwoorden. 1 enkele vragen. (voor het inburgeringsexamen - spreken)

instapkaarten taal verkennen

Vraag aan de zee. Vraag aan de tijd. wk 3. wk 2

Actielessen. Les 5. Feest in de buurt! Wat leert u in deze les? Veel succes!

Thema Nederlandse cultuur en gewoontes

instapkaarten taal verkennen

Les 5 Werkwoorden 22 Les 6 De persoonsvorm van het werkwoord 24 Les 7 De, het, een 26 Les 8 Het meervoud (op -en, -s of - s) 28 Herhalingstoets 2 30

Spreken. Les 5: Wat zeg je? Gezondheid OPDRACHTKAART.

Het Adjectief. Wanneer krijgt het adjectief een [-e]?

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Lesbrief 8. Een taxi bellen

REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin.

Werkboek Het is mijn leven

Z I N S O N T L E D I N G

REGELS. Kies het goede woord. 1 Ik vind de fiets niet mooi. Ik koop... niet. a het b hem

Lou en Lena in Ecuador

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Thema Kinderen en school

1. Lees de van je vriend en beantwoord de vragen op blad 2.

WORD GROTER DAN DAT WAT JOU KLEIN HOUDT. Ann Weiser Cornell en Egbert Monsuur

Dit boekje is van:..

Inhoud. Mijn leven. het internet en ik

WANNEER EEN SPECIAAL IEMAND ALS HEEFT

Transcriptie:

Vul het juiste voorzetsel in. Nico fietst elke dag (aan, naar, op) de cursus. 1 Voeg een woord aan de zin toe zodat hij correct wordt. Micky werkt graag in tuin. Verbeter de fout in de zin. Floortje leeft al twee jaar in Keulen. Welk woord is fout geschreven? Schrijf het juist. Morgen gaan wij naar een muzeum in Leiden. Kies de juiste vorm van het werkwoord. Vindt / Vind jij mijn haarkleur goed of was ze vroeger beter? Voeg een woord toe zodat de zin correct wordt. Ineens was een file! Welke zin is correct? A Ik heb te veel betaald voor de cd-rom en het USB-stick. B Ik heb te veel betaald voor het cd-rom en de USB-stick. C Ik heb te veel betaald voor de cd-rom en de USB-stick.

Nico fietst elke dag naar de cursus. Fietsen + richting schrijven we met het voorzetsel naar. Ander voorbeeld: Ik ga naar het bal. 1 Micky werkt graag in de tuin. We schrijven meestal een lidwoord voor een substantief. Omdat we weten welk park het is, schrijven we een bepaald lidwoord. Andere voorbeelden: het bad, een ijsje. leeft woont Leven betekent: bestaan. Wonen betekent: in een woning verblijven. Andere voorbeelden: Hij woont in de States. Wij wonen aan zee. muzeum museum We spreken de s uit als z, maar schrijven een s omdat het een vreemd woord is. Andere voorbeelden: organisatie, amuseren, optimaliseren. Vind jij is de correcte vorm: inversie. De t valt weg. Andere voorbeelden: loop jij, koop je, houd je, zend je. Ineens was er een file! Er heeft de functie van voorlopig onderwerp en kondigt het woord file aan. Andere voorbeelden: Morgen vertrekt er een delegatie naar Japan. C Cd-rom en USB-stick zijn allebei dewoorden. (Cd wordt met kleine letters geschreven, USB met grote.) Andere voorbeelden: de hond, de toren, de school.

Welke zin is correct? A Maandag mijn man had griep. B Maandag had mijn man griep. 2 Zet de woorden op de juiste plaats. Sinds hij werkt daar, slaapt hij slecht. Vul correct in. Ik heb (jij / jou) in de stad gezien. Streep de fout door. Jan heeft een nieuw / nieuwe auto gekocht. Vul het juiste woord in. Ik vind Brugge een mooie stad is. Antwoord negatief. Komt Roberto uit Portugal? Nee, Vul in: te of Ø. Het is moeilijk om de waarheid zeggen.

B Het werkwoord staat in een hoofdzin op de tweede plaats: achter het onderwerp of een bepaling (hier een bepaling van tijd: Maandag ). Andere voorbeelden: Klaas volgt al drie jaar Russisch. Op het einde van de maand ontvangt Theo zijn salaris. Na de cursus zal Simon werk zoeken. 2 Correctie: Sinds hij daar werkt, slaapt hij slecht. Na sinds volgt een bijzin; het werkwoord staat achter in de bijzin (hier: werkt ). Andere voorbeelden: Sinds ik in België woon, studeer ik Nederlands. Sinds ik lessen volg, spreek ik beter Nederlands. Ik heb jou in de stad gezien. Jij gebruiken we alleen voor het onderwerp (bv. Jij bent in de stad), nooit voor het direct object. De functie van jou is direct object. Andere voorbeelden: Kom, ik zal jou even helpen. Hij bedoelde niet jou, maar Stefaan. Jan heeft een nieuw/nieuwe auto gekocht. een + de-woord (de auto): adjectief + e Andere voorbeelden: een knappe man, een vriendelijke opa, een openstaande deur, een lekkere appel. Ik vind dat Brugge een mooie stad is. Het werkwoord vinden is een mededelend werkwoord. Een hoofdzin met een mededelend werkwoord krijgt het voegwoord dat. Andere voorbeelden: Ze zegt dat haar beste vriend Alfredo heet. Hij vertelde dat zijn zus volgend weekend trouwt. Nee, Roberto komt niet uit Portugal. Niet gebruiken we voor een voorzetsel en na een werkwoord. Andere voorbeelden: Saskia houdt niet van koffie. De leraar werkt niet met een leerboek. Het is moeilijk om de waarheid te zeggen. om te + infinitief Andere voorbeelden: Het is niet gemakkelijk om couscous te maken. Het is te gek om te begrijpen.

Kies het juiste voorzetsel. Jenny wacht al een uur (aan, naar, op) de trein. 3 Schrap het overbodige woord. Annelies mist aan Noorwegen; ze heeft er een tijdje gewoond. Verbeter de fout in de zin. Voor deze cursus hoef je niet te betalen: hij is vrij! Zoek de fout in de zin. Vicky en Steven hebben in Parijs een griekse vrouw leren kennen. Kies de juiste vorm van het participium. Er werd een straatfeest georganiseerd / georganiseert / organiseerd door het buurtcomité. Zet er op de juiste plaats. Ik kan niets aan doen. Kies het juiste lidwoord. Als Mohammeds familie op bezoek komt, gaan we naar (de, het) Atomium in Brussel.

Wachten is een werkwoord met een vast voorzetsel: op. Andere voorbeelden: Ik wacht op Timmy, op mijn bus, op goed nieuws. 3 Je mist iets of iemand, zonder voorzetsel. Andere voorbeelden: Ik mis mijn familie, mijn hond, mijn werk. Vrij gratis. ( Vrij is hier een letterlijke vertaling van het Engelse free.) Andere voorbeelden: Dit boek is gratis. Soms gebruiken we vrij als adjectief in de betekenis van gratis : Vandaag hebben we vrije toegang (= gratis entree). Het woord Griekse moet met hoofdletter omdat het een afleiding is van een aardrijkskundige naam. Andere voorbeelden: Italiaanse, Franse, Belgische De juiste vorm is georganiseerd. De infinitief is organiseren : ge + stam (-e) + d. Regel: r komt niet voor in t ex-kofschip, dus schrijven we het participium met d. Je kunt ook de verleden tijd vormen: hij organiseerde. Andere voorbeelden: negeren, vergaderen, verklaren Ik kan er niets aan doen. Er staat tussen het werkwoord kan en de bepaling niets. Ander voorbeeld: Monk heeft er gisteren mee gelachen. Het Atomium: de meeste woorden op -um komen van het Latijn en zijn het-woorden. Andere voorbeelden: het museum, het album, het lyceum