Bijlage 1 bij raadsvoorstel inzake actualisering Algemene plaatselijke verordening. TOELICHTING bij ALGEMEEN De 6 de wijziging van de Algemene plaatselijke verordening De Bilt 2009 wordt ingegeven door vier factoren: a. Gewijzigde wetgeving en jurisprudentie; b. De verbetering van naleefbaarheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid; c. In de praktijk gebleken onduidelijkheden; d. Verbeterde dienstverlening aan aanvragers. De Algemene plaatselijke verordening De Bilt 2009 is gebaseerd op de modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Sinds de vorige integrale wijziging (de 4 de wijziging van de Algemene plaatselijke verordening De Bilt 2009 d.d. 25 april 2013) heeft de VNG geen wijzigingsvoorstellen voor de model-algemene plaatselijke verordening het licht doen zien. Aangezien het voorstel tot 6 e wijziging van de Biltse Algemene plaatselijke verordening slechts een beperkt aantal artikelen betreft, volstaan wij met een artikelsgewijze toelichting. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Artikel 1:2 Beslistermijn Een aantal vergunningen en ontheffingen uit de Algemene plaatselijke verordening haken aan bij de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (verder: Wabo). Dat wil zeggen dat deze ontheffingen en vergunningen overeenkomstig de termijnen van de Wabo moeten worden afgehandeld. Het betreft de volgende ontheffingen en vergunningen: - de ontheffing voor het tijdelijk opslaan van roerende goederen op de weg (artikel 2:10, vijfde lid, Apv; - de omgevingsvergunjning voor het veranderen van een weg (artikel 2:11 Apv); - de omgevingsvergunning voor het aanleggen van een uitweg (artikel 2:12 Apv); en - de omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand (artikel 4:11 Apv). Het derde lid van artikel 1:2 Apv regelt de termijn waarmee de beslistermijn maximaal mag worden verlengd. In de huidige tekst van het derde lid van artikel 1:2 is de verwijzing naar de omgevingsvergunning uit artikel 2:10 incorrect. Deze verwijzing is in de model-apv van de VNG ook incorrect. Ook is de verwijzing naar de omgevingsvergunning om een uitweg aan te leggen (artikel 2:12) niet opgenomen. Deze omissies zijn in het voorgestelde artikel verholpen. Artikel 1:3 Indiening aanvraag In de praktijk gebeurt het nog wel eens dat burgers met de aanvraag om een vergunning tot het laatste moment wachten. Als algemene richtlijn wordt daarom een termijn van drie weken aangehouden. De bewoordingen van artikel 1:3 ( kan -bepaling) laten uitkomen, dat niet elke te laat ingediende aanvraag buiten behandeling hoeft te worden gelaten. Voor vergunningen die niet binnen drie weken kunnen worden behandeld, is in het tweede lid de mogelijkheid geschapen om de termijn van drie weken te verlengen tot de daar genoemde termijn. Vanzelfsprekend kan ook een langere of kortere termijn worden vastgelegd. Als wordt overwogen voor verschillende APV-vergunningen of -ontheffingen verschillende termijnen vast te leggen, dan dient iedere afwijking van de algemene regel in het betreffende onderdeel van de APV te worden vastgelegd. In de tekst van artikel 1:3 die vanaf de vierde wijziging van de Apv is vastgesteld, is in het eerste lid de mogelijkheid opgenomen om de termijn om een aanvraag buiten behandeling te bekorten wanneer de beslistermijn korter is dan de standaard termijn van acht weken. Deze bepaling bleek in de praktijk voor meerderlei uitleg vatbaar en is nu tekstueel aangepast. Het tweede lid van artikel 1:3 is aangepast, waarbij een duidelijke relatie is gelegd met de beslistermijn (in plaats van een termijn van acht weken). Ook is opgenomen dat zowel in de 1
verordening, als door een besluit van het bevoegd bestuursorgaan, kan worden afgeweken van de termijn om een aanvraag buiten behandeling te laten. Met deze tekstuele aanpassing wordt beoogd de goede voorbereiding van vergunningen, bijvoorbeeld een groot evenement, beter te waarborgen. Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg Dit artikel geeft het college de mogelijkheid greep te houden op situaties die hinder of gevaar kunnen opleveren of ontsierend kunnen zijn bij het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg. Voor de toepassing kan worden gedacht aan het plaatsen van reclameborden of containers op of aan de weg. Er zijn veel wetten en regelingen die regels stellen over het gebruik van de weg. Deze wet- en regelgeving is van invloed op het in artikel 2:10, eerste lid, opgenomen verbod om de weg of weggedeelten anders te gebruiken dan de publieke bestemming ervan. In het kader van de deregulering en de vermindering van administratieve lasten is, overeenkomstig het model van de VNG, sinds 2007 in de Biltse Apv voor een breed gestelde algemene regel gekozen in plaats van een vergunningstelsel. Voor een aantal categorieën van gebruik van de weg anders dan de publieke bestemming hanteert ons college een lichte meldingsprocedure en voor een aantal andere objecten moet een ontheffing van het verbod worden aangevraagd. Sinds de inwerkingtreding van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht is dit stelsel uitgebreid met een ontheffing voor het tijdelijk plaatsen van roerende zaken op de openbare weg. In de praktijk blijkt van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Dit komt doordat in De Bilt gekozen is voor het meldingsstelsel voor het plaatsen van bouwcontainers op of aan de openbare weg. Met de wijziging van artikel 2:10 willen wij de mogelijkheid opnemen om bepaalde categorieën van voorwerpen op de weg vrij te stellen van het algemene verbod. In artikel 2:10, derde lid, stellen wij voor om via door ons college op te stellen nadere regels categorieën van objecten uit te zonderen van het verbod. Gedacht kan worden aan: - Uitstallingen, reclameborden, uitstallingsmaterialen en speeltoestellen, mits dit een onmiskenbare relatie heeft met de bedrijfsactiviteten van de in daqt pand gevestigde onderneming; - Plantenbakken, banken of ander straatmeubilair. Het verbod geldt voor deze objecten niet tot maximaal 1 meter gemeten vanuit de gevel en indien voor voetgangers en rolstoelen een loopbreedte van minimaal 1,20 meter aanwezig is. Deze regel formaliseert de dagelijkse praktijk en komt tegemoet aan de wens van ondernemers om hun handelswaar buiten de gevel van hun (winkel)pand te kunnen tonen. Ook bevordert deze bepaling de uitvoerbaarheid, naleefbaarheid en handhaafbaarheid van dergelijke voorwerpen op de stoep. Artikel 2:24 Evenementenvergunning Voor het organiseren van kleine evenementen zoals de barbecue en/of straatfeest is in het kader van de vermindering van administratieve lasten voor de burger gekozen voor een meldingsplicht in plaats van een vergunningstelsel. Een klein evenement valt onder het begrip evenement, maar onder voorwaarden is er geen vergunning vereist. In het tweede lid, onderdeel e., is een klein evenement daarom gedefinieerd. Het moet gaan om kleinschalige activiteiten die niet langer duren dan één dag en die zich in de openbare ruimte afspelen met als doel vermaak en ontspanning te bieden. In de praktijk bleek een aantal criteria verduidelijking te behoeven. Zo zijn de begintijden voor het ten gehore brengen van muziek gelijkgetrokken met de begintijd van het klein evenement. Verder is het begrip rijloper vervangen door het meer gangbare begrip rijbaan. Ten slotte is aan het aantal kleine objecten (bijvoorbeeld een springkussen, barbecue) een maximum van 5 gesteld. 2
Artikel 2:28 Exploitatievergunning Dit artikel is bedoeld om via een vergunningstelsel de openbare orde te handhaven en overlast tegen te gaan van horeca-inrichtingen. Met de 4 de wijziging van de Algemene plaatselijke verordening De Bilt 2009 is, overeenkomstig het model van de VNG, een vrijstellingsmogelijkheid opgenomen waardoor nog slechts een exploitatievergunning vereist is voor inrichtingen die: - niet onder de Drank- en Horecawet vallen, dit in verband met de Bibob-toets, en - wel onder de Drank- en Horecawet vallen en die voor ernstige overlast hebben gezorgd. Bedrijven die géén ernstige overlast veroorzaken krijgen een vrijstelling van de vergunningplicht. De Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (verder: Wet Bibob) heeft als doel te voorkomen dat criminele activiteiten kunnen plaatsvinden door middel van vergunningen, toestemmingen en opdrachten van de overheid. De toepassing van de wet is beperkt tot de situaties die zijn opgenomen in de Wet Bibob en het Besluit Bibob. Artikel 7 van de Wet Bibob bepaalt dat de beoordeling van de integriteit van de aanvrager slechts geldt voor een gemeentelijke vergunning op grond van een verordening. Voor het huidige exploitatievergunningstelsel betekent dit dat openbare inrichtingen die vallen onder de vrijstellingsbepaling van het huidige vijfde en zesde lid de Wet Bibob niet kan worden toegepast. Dit achten wij onwenselijk bij het beschermen van de openbare orde en de leefomgeving bij horeca-inrichtingen. In een aantal situaties willen wij de Wet Bibob standaard toe kunnen passen. Wij hebben hiertoe, in overleg met het Regionaal Informatie en Expertisecentrum Midden-Nederland de Beleidslijn Bibob opgesteld. Deze beleidslijn is gebaseerd op het landelijk model. Ook in de regio wordt dit model grotendeels gevolgd. In dit model is ook het exploitatievergunningstelsel van artikel 2:28 Apv opgenomen waarop de Wet Bibob van toepassing is. Dit betekent dat de burgemeester bij de beoordeling van een aanvraag om exploitatievergunning voorafgaand aan verlening de integriteit van de aanvrager beoordeelt. Ons college heeft op 15 juli 2014 de Beleidslijn Bibob De Bilt vastgesteld en daarvan bericht via het Mededelingenblad 2014/14-15 van 17 juli 2014. Artikel 2:32B Schenktijden paracommerciële rechtspersonen Met de 5 de wijziging van de Algemene plaatselijke Verordening De Bilt 2009 is dit artikel opgenomen. In de praktijk bleek de verwijzing in dir artikel naar de sluitingstijden van artikel 2:29 Algemene plaatselijke verordening verwarring te wekken. In het vierde lid van artikel 2:32b is nu het verband gelegd tussen de melding om af te wijken van de schenktijden en ontheffing van de sluitingstijden. Artikel 2:46 Verbod op het vervoeren van geprepareerde voorwerpen Dit artikel is nieuw opgenomen. Het betreft het zogenaamde verbod op rooftassen. Bij brief van 1 februari 2013 heeft Detailhandel Nederland alle gemeentebesturen opgeroepen dit artikel op te nemen in de Algemene plaatselijke verordening. Tijdens de behandeling van de 4 de wijziging van de Algemene plaatselijke verordening De Bilt 2009 is toegezegd dat de opname van een dergelijk artikel meegenomen wordt bij de eerstvolgende integrale wijziging. De VNG heeft een model-bepaling opgesteld om het op de weg of in de nabijheid van winkels bij zich te hebben of vervoeren van tassen en kledingstukken die er kennelijk toe zijn uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken, strafbaar te stellen. Met het oog op de administratieve lastenverlichting en het gegeven dat het aantal malen dat gemeenten te maken hebben met een overval met behulp van geprepareerde voorwerpen grote variatie kent, adviseert de VNG om geen bepaling toe te voegen aan de APV. Wij hebben naar aanleiding van de brief van Detailhandel Nederland onderzocht in welke mate het probleem van rooftassen in onze gemeente speelt. De wijkchef van de politie geeft aan dat dit probleem op dit moment zich niet voordoet. Bij de politie is echter behoefte aan deze bepaling zodat kan worden opgetreden. Er wordt daarbij gewezen op de 3
preventieve werking die van de bepaling uitgaat. Verder constateren wij dat deze bepaling in de Algemene plaatselijke verordeningen van de buurgemeenten is opgenomen. Door in onze Apv dit artikel op te nemen, voorkomen wij dat een waterbedeffect optreedt. Artikel 2:48 Verboden drankgebruik Dit artikel beoogt de overlast door het gebruik van alcoholhoudende drank in de openbare ruimte te beperken. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Drank- en Horecaweg in 2013 is een vergelijkbaar artikel opgenomen dat drankgebruik door minderjarigen op openbare plaatsen strafbaar stelt. Het wetenschappelijk bureau van het Openbaar Ministerie adviseert alle gemeenten om artikel 2:48 Apv niet langer toe te passen. Wij hebben geconstateerd dat artikel 2:48 een ruimer toepassingsbereik heeft dan artikel 45 Drank- en Horecawet, namelijk dit artikel ziet zowel op minderjarigen als meerderjarigen. In het derde lid hebben wij daartoe het toepassingsbereik van deze bepaling afgebakend, overeenkomstig de gangbare formulering in de Algemene plaatselijke verordening (zie bijvoorbeeld artikel 4:6, vierde lid). Artikel 2:78 Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen Artikel 174 van de Gemeentewet geeft de burgemeester de mogelijkheid over te gaan tot sluiting indien sprake is van een ordeverstoring die concreet voorzienbaar is en een actuele dreiging vormt voor de ordelijke gang van zaken, waartegen onmiddellijk moet worden opgetreden. De sluiting kan dan slechts voor de duur van één week zijn. Omdat artikel 174 Gemeentewet geen soelaas biedt wanneer een langere sluitingsduur geboden is, is artikel 2.78 opgenomen. Dit artikel is overeenkomstig de tekst in de Apv van de gemeente Utrecht. Op verzoek van de wijkchef van politie wordt de opname van dit artikel zeer gewenst geacht in het kader van de aanpak van woninginbraken. Dit artikel geeft de burgemeester de mogelijkheid om gebouwen langer dan een week te sluiten wanneer er criminele activiteiten plaatsvinden. Op grond van andere wetgeving is Langere sluiting al mogelijk bij seksinrichtingen, horecapanden en in gevallen van drugshandel. Dit artikel geeft de burgemeester de mogelijkheid om ook bij bijvoorbeeld de constatering van heling een pand langer te sluiten; overigens ook bij handel in vuurwapens, arbeidsuitbuiting en geweld (criminaliteit die openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid aantast of zware overlast). Hoofdstuk 4, afdeling 1 Geluidshinder en verlichting De bepalingen in deze afdeling zijn bedoeld om overlast door geluid of verlichting buiten milieuvergunningplichtige inrichtingen te kunnen beperken. Op 1 januari 2013 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer gewijzigd. De geldende bepalingen van de Apv De Bilt 2009 zijn gebaseerd op het model van de VNG. Dit model bevat echter een aantal onjuiste verwijzigen, waardoor deze niet meer uitvoerbaar, naleefbaar en handhaafbaar zijn. Het toezicht en de handhaving van de bepalingen van afdeling 4.1 van de Apv wordt voor de gemeente uitgevoerd door de Omgevingdienst Regio Utrecht (ODRU). De adviseur van de ODRU heeft ons verzocht om de bepalingen van afdeling 4.1 aan te passen, omdat uit jurisprudentie (Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, 13 maart 2013, LJN 201200478/1/A4) blijkt dat een aantal geluidsvoorschriften moeilijk handhaafbaar zijn. De bepalingen van afdeling 4.1 zijn hiermee in overeenstemming gebracht. De gemeenten Bunnik, Zeist, Utrechtse Heuvelrug en Veenendaal hanteren ook deze bepalingen. Voor wat betreft de toegestane maximale geluidsbelasting is zoveel mogelijk aangehaakt bij de normering in de huidige tekst. In artikel 4:5 (het ten gehore brengen van onversterkte muziek), stellen wij voor om de huidige tekst van het tweede lid te handhaven in het voorgestelde derde lid. Dit lid bepaalt dat: Voor de duur van 20 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen of optreden door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het 4
eerste lid. Deze bepaling wijkt af van de door de ODRU voorgestelde bepaling die het college de bevoegdheid geeft om ontheffing van de geluidsnormen te verlenen. Wij achten een dergelijk ontheffingstelsel juridisch onhoudbaar, aangezien in artikel 2.18 van het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt gesproken van bij gemeentelijke verordening kunnen regels worden gesteld. Deze formulering laat delegatie aan ons college niet toe. 5