Het effect van Cyberball buitensluiting op stemming en behoeftevervulling in kinderen: De rol van gepest worden in de klas Tessa A. M. Lansu¹, Marike H. F. Deutz¹ ², Tirza H. J. van Noorden¹ ¹Radboud Universiteit Nijmegen, ²Universiteit Utrecht [997 woorden] Correspondentie: Tessa A. M. Lansu, Behavioural Science Institute, Radboud Universiteit, Montessorilaan 3, 6525 HR Nijmegen, 024-3615637, t.lansu@psych.ru.nl. De auteurs willen de directie, leerkrachten, ouders en leerlingen van de deelnemende scholen graag bedanken voor hun medewerking.
Samenvatting Kinderen die door hun klasgenoten worden afgewezen, hebben een grotere kans op het ontwikkelen van onder andere internaliserende en externaliserende problemen (Ladd, 2006) en slechte schoolprestaties (Buhs, Ladd, & Herald, 2006). Deze negatieve gevolgen zouden kunnen worden veroorzaakt doordat afwijzing door leeftijdsgenoten leidt tot een negatieve stemming en een lage vervulling van sociale behoeftes. Volgens het need-threat model van buitensluiting (Williams, 2009) zorgt afwijzing door groepsgenoten namelijk voor de bedreiging van vier fundamentele behoeftes: erbij horen, controle hebben, het bestaan als betekenisvol ervaren en het hebben van een positieve zelfwaardering. Het negatieve effect van buitensluiting op stemming en de vervulling van deze vier fundamentele behoeften is reeds zowel bij volwassenen als bij kinderen aangetoond (zie o.a. Abrams, Weick, Thomas, Colbe, & Franklin, 2011). De huidige studie bekijkt of individuele verschillen in de ervaring met gepest worden in de klas (sterke herhaaldelijke afwijzing) een rol speelt in de herkenning van buitensluiting, stemming en behoeftevervulling tijdens een Cyberball spel. Kinderen die gepest worden, hebben sterker de neiging om ambigue situaties met leeftijdsgenoten als vijandig te interpreteren (Camodeca & Goossens, 2005), wat vaak een negativiteitsbias wordt genoemd. De vraag in deze studie is of gepeste kinderen in sociale situaties inderdaad altijd meer negativiteit zien en ervaren ongeacht of de situatie positief of negatief is (negativiteitsbias), of dat zij enkel meer negativiteit zien en ervaren wanneer de situatie ook daadwerkelijk een negatieve component heeft (sensitief voor negatieve informatie). Meer concreet: voorspelt gepest worden de perceptie en ervaring wanneer kinderen geïncludeerd versus buitengesloten worden tijdens een Cyberball spel?
Deze vraag wordt zowel aan de hand van zelf-gerapporteerd slachtofferschap als aan de hand van leeftijdsgenoten-gerapporteerd slachtofferschap onderzocht. We bekijken beide indicatoren apart, aangezien er lage tot gemiddelde correspondentie is tussen beide indicatoren van slachtofferschap (o.a. Ladd & Kochenderfer-Ladd, 2002). Daarbij is zelf-gerapporteerd slachtofferschap voorspellend voor intrapersoonlijke problemen, terwijl leeftijdsgenoten-gerapporteerd slachtofferschap voorspellend is voor interpersoonlijke problemen (Scholte, Burk, & Overbeek, 2013). We verwachten dat een gebiaste waarneming van sociale situaties het meest waarschijnlijk is voor zelf-gerapporteerde slachtoffers. Dit aangezien zij zichzelf als slachtoffer zien terwijl de sociale omgeving dat vaak niet doet, wat blijk geeft van een verstoorde negatieve perceptie. Gevoeligheid voor negatieve daadwerkelijke sociale gebeurtenissen achten we het waarschijnlijkst voor leeftijdsgenoten-gerapporteerde slachtoffers aangezien zij in hun klas daadwerkelijk blootgesteld worden aan negatieve interacties. Zij reageren hierdoor mogelijk extra gevoelig op nieuwe negatieve sociale situaties die op de situatie in de klas lijken. De deelnemers waren 564 kinderen uit 34 groepen 5, 6 en 7 van 11 verschillende basisscholen. Hen werd gevraagd om via een vragenlijst klasgenoten te nomineren die hen pesten (zelf-rapportage van slachtofferschap: percentage van klasgenoten genomineerd) en gevraagd klasgenoten te nomineren die gepest worden (leeftijdsgenoten-rapportage van slachtofferschap: gestandaardiseerd aantal nominaties ontvangen). Kinderen speelden daarna ofwel een inclusie ofwel een exclusie vorm van Cyberball (Williams & Jarvis, 2006) met 3 medespelers. De kinderen werd verteld dat klasgenoten hun medespelers waren, maar in werkelijkheid speelden zij tegen de voorgeprogrammeerde computer.
Na afloop van het Cyberball spel vulden kinderen in of ze het idee hadden dat ze buitengesloten werden tijdens het spel en in hoeverre ze meer danwel minder ballen ontvingen dan hun medespelers. Verder gaven de kinderen aan hoe boos, verdrietig, bang en blij ze zich voelden tijdens het spel. Ook gaven ze op een voor kinderen aangepaste versie van de Need Threat Scale van Van Beest en Williams (2006) aan in hoeverre ze tijdens het spel het idee hadden dat ze erbij hoorden, ze controle ervoeren, hun bestaan betekenisvol was, en hoe hoog hun zelfvertrouwen was. Na afloop van de studie werden de kinderen klassikaal ingelicht over de daadwerkelijke opzet van de studie. De resultaten lieten allereerst een sterk verschil tussen condities zien op alle afhankelijke variabelen. Kinderen in de exclusieconditie rapporteerden een sterkere perceptie van buitengesloten worden, meer negatieve emoties en minder behoeftevervulling tijdens het spel dan kinderen in de inclusieconditie. Buiten het effect van conditie waren er ook individuele verschillen in hoe kinderen de situatie waarnamen en hoe ze zich voelden tijdens het Cyberball spel. Zelf-gerapporteerd slachtofferschap was gerelateerd aan gerapporteerde buitensluiting, stemming en behoeftevervulling, maar deze associatie was niet afhankelijk van conditie. Hoger zelf-gerapporteerd slachtofferschap was namelijk zowel in de inclusie- als de exclusieconditie gerelateerd aan een sterkere perceptie van buitengesloten worden, meer negatieve emoties en lagere behoeftevervulling. Leeftijdsgenoten-gerapporteerd slachtofferschap was in de exclusieconditie, maar niet in de inclusieconditie, gerelateerd aan stemming en behoeftevervulling. Hoger leeftijdsgenoten-gerapporteerd slachtofferschap was in de exclusieconditie gerelateerd aan meer negatieve emoties tijdens het spel, en aan een lagere behoeftevervulling.
Zelf-gerapporteerd slachtofferschap blijkt dus gerelateerd te zijn aan een negatief gebiaste waarneming en ervaring van sociale situaties. Het al dan niet blootgesteld worden aan negativiteit in deze sociale situaties speelt hierin geen rol. Dit komt overeen met eerder onderzoek dat aantoonde dat zelf-gerapporteerd slachtofferschap een sterk negatief verband heeft met algemeen zelf-gerapporteerd welzijn (Graham & Juvonen, 1998). Zowel het zichzelf als slachtoffer aanmerken als het ervaren van negatieve gevoelens en het niet vervuld worden van behoeftes zou dus kunnen voortkomen uit een algemene negatieve waarnemingsstijl. Leeftijdsgenoten-gerapporteerd slachtofferschap blijkt juist gerelateerd te zijn aan een sterkere gevoeligheid voor negatieve sociale gebeurtenissen wanneer die daadwerkelijk plaatsvinden. De meer objectieve indicator van slachtofferschap laat zien dat gepeste kinderen sterker emotioneel reageren op nieuwe ervaringen van slachtofferschap in een Cyberball-spel dan kinderen die niet of in mindere mate worden gepest. Deze studie laat zien dat zelf-gerapporteerd slachtofferschap op een andere manier gerelateerd is aan sociale waarneming en ervaring dan slachtofferschap gerapporteerd door leeftijdsgenoten. Ook laat het zien dat, hoewel exclusie in vergelijking met inclusie zorgt voor negatieve ervaringen voor de groep kinderen als geheel, deze ervaringen negatiever zijn voor kinderen die volgens hun klasgenoten meer gepest worden. Deze informatie zou bijvoorbeeld gebruikt kunnen worden om interventies en trainingen te geven die aansluiten bij de informatieverwerkingsgewoontes typisch voor zelfgerapporteerde slachtoffers en leeftijdsgerapporteerde slachtoffers. Door zelfgerapporteerde slachtoffers te trainen in het herkennen van de eigen gebiaste perceptie en leeftijdsgerapporteerde slachtoffers
juist te trainen in het adequaat omgaan met correct waargenomen negatieve interacties kan het welzijn van gepeste kinderen hopelijk verbeterd worden.
Referenties Abrams, D., Weick, M., Thomas, D., Colbe, H., & Franklin, K. M. (2011). On-line ostracism affects children differently from adolescents and adults. British Journal of Developmental Psychology, 29, 110-123. Buhs, E. S., Ladd, G. W., & Herald, S. L. (2006). Peer exclusion and victimization: Processes that mediate the relation between peer group rejection and children's classroom engagement and achievement? Journal of Educational Psychology, 98, 1-13. Camodeca, M., & Goossens, F. A. (2005). Aggression, social cognitions, anger and sadness in bullies and victims. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 46, 186 197. Graham, S., & Juvonen, J. (1998). Self-blame and peer victimization in middle school: An attributional analysis. Developmental Psychology, 34, 587 599. Ladd, G. W. (2006). Peer rejection, aggressive or withdrawn behavior, and psychological maladjustment from ages 5 to 12: An examination of four predictive models. Child Development, 77, 822-846. Ladd, G. W., & Kochenderfer-Ladd, B. (2002). Identifying victims of peer aggression from early to middle childhood: analysis of cross-informant data for concordance, estimation of relational adjustment, prevalence of victimization, and characteristics of identified victims. Psychological Assessment, 14, 74-96. Scholte, R. H., Burk, W. J., & Overbeek, G. (2013). Divergence in self-and peerreported victimization and its association to concurrent and prospective adjustment. Journal of Youth and Adolescence, 1-12.
Van Beest, I., & Williams, K. D. (2006). When inclusion costs and ostracism pays, ostracism still hurts. Journal of Personality and Social Psychology, 91, 918-928. Williams, K. D. (2009). Ostracism: A temporal need-threat model. In M. Zanna (Ed.), Advances in Experimental Social Psychology (pp. 275-314). New York, NY: Academic Press. Williams, K. D., & Jarvis, B. (2006). Cyberball: A program for use in research on interpersonal ostracism and acceptance. Behavior Research Methods, 38, 174 180.