Hoofdstuk 4 Inkomensongelijkheid 4.1. a/b/c.

Vergelijkbare documenten
1.6 Meer naar rechtsonder. Hoe meer naar rechtsonder, hoe meer vrije tijd.

UIT personele inkomensverdeling

DE LORENZKROMME. Lorenzkromme 1

Lesbrief Levensloop 1 e druk

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

9,6. Samenvatting door N woorden 15 oktober keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. Begrippen

4 Toon met twee verschillende berekeningen aan dat het ontbrekende gemiddelde inkomen (a) in de tabel gelijk moet zijn aan euro.

Het primaire inkomen is de beloning voor het ter beschikking stellen van productiefactoren.

Nederland en europa vmbo-kgt34. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Grootverdiener zwaarder belast

2.2 Kinderjaren. De bedragen en percentages uit dit hoofdstuk hoef je niet uit je hoofd te leren. Indien nodig krijg je deze op een proefwerk erbij.

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Armoedeindicatoren voor de Nederlandse Antillen

2.2 Kinderjaren. De bedragen en percentages uit dit hoofdstuk hoef je niet uit je hoofd te leren. Indien nodig krijg je deze op een proefwerk erbij.

Eindexamen economie havo I

Lesbrief Jong en Oud 3 e druk

Uitwerkingen. Havo Economie

Netto toegevoegde waarde: loon + huur + rente + winst Bruto toegevoegde waarde: waarde van verkopen waarde van productiebenodigdheden

Examen HAVO. economie. tijdvak 2 woensdag 23 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Domein Welvaart en Groei

Lesbrief Levensloop 2 e druk

Goede tijden, slechte tijden. Soms zit het mee, soms zit het tegen

Het nivelleringsfeestje houdt aan

Eindexamen economie havo II

PERCEPTIE EN WENSELIJKHEID SOC- ECONOMISCHE VERSCHILLEN

Artikelen. De ongelijkheid van inkomens in Nederland. Marion van den Brakel-Hofmans. 2. Toename inkomensverschillen sinds 1977

Vermogen in Nederland gelijker verdeeld sinds eind negentiende eeuw

De optelsom van alle bruto toegevoegde waarden die in een land gedurende een jaar zijn gemaakt, is gelijk aan het bbp.

Samenvatting Economie Jong & Oud

Eindexamen economie havo I

Verschil tussen arm en rijk is verkleind

6,1. Samenvatting door een scholier 2162 woorden 3 juni keer beoordeeld. De collectieve sector blauwe boekje H1 + H2

Vijf oefenopgaven bij de voorbereiding op toets 1, h5 ec12. 1 van 5

Meso-economie De totale productie van een bedrijfskolom kun je vinden door de toegevoegde waarde van afzonderlijke

In de economie is een goed schaars als er een offer of inspanning geleverd moet worden om het te krijgen -> relatieve schaarste

Effect van herverdeling op inkomensongelijkheid

Als je allemaal iets in de pot moet doen, voor bijvoorbeeld een uitje, heb je verschillende manieren om vast te stellen wie wat moet betalen:

1) Wat krijgt een werknemer, een ambtenaar, huisarts, boekenschrijvers, makelaars en soldaten?

3 oefenopgaven lorenzcurve pagina 1 van 4

Inkomens in de grote steden

Memo beperken inkomenseffecten

7.5. Boekverslag door Een scholier 2475 woorden 19 januari keer beoordeeld

Domein Welvaart en Groei

Koopkracht van 65-plussers

Relatieve schaartste (met productie factoren bereikt(prijs)) Vrij goed (zonder de mens bereikt (gratis))

Dé arbeidsmarkt bestaat niet. Het bestaat uit een groot aantal deelmarkten die min of meer met elkaar in verbinding staan.

3 oefenopgaven lorenzcurve pagina 1 van 5

Eindexamen havo economie oud programma I

AWBZ-premie over vier schijven Uitgevoerd op verzoek van de Socialistische Partij

Samenvatting Hoofdstuk 7 Welvaart, wie vaart er wel bij?

NIEUWE NIVELLERINGS- POLITIEK

Deelvraag van hoofdstuk 1 = Hoe komen de verschillende inkomens tot stand?

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ALGEMENE ECONOMIE /04

afdeling Beleidsonderzoek en Geo Informatie inkomen

Acht dingen die je altijd al wilde weten over economische ongelijkheid. Met Gini, Piketty en Robin Hood

Eindexamen economie pilot havo II

Koopkrachtberekeningen voor 2016 Uitgewerkte voorbeelden Prinsjesdag 2015

Correctievoorschrift HAVO en VHBO. Economie

Koopkrachtberekeningen voor 2014 Uitgewerkte voorbeelden Prinsjesdag 2013

Samenvatting Economie Hoofdstuk 23 en 24

4,2. Samenvatting door een scholier 1704 woorden 18 juli keer beoordeeld. Hoofdstuk 1

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Uitgewerkte voorbeelden koopkracht Prinsjesdag 2012

MODULE A VWO KLAS 3 - Montessori

Meten van inkomensongelijkheid

Inkomensstatistiek Westfriesland Augustus 2014

Eindexamen economie vwo I

De inkomensverdeling van ouderen internationaal vergeleken

2513AA22XA. Inleiding. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Bijlage marginale drukgrafieken

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II

Inkomensongelijkheid naar migratieachtergrond

Samenvatting Economie Toetsweek 2

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Jong & Oud ECONOMIE HAVO 4

Eindexamen economie 1-2 vwo II

Hoe kijken FNV-leden en Nederlanders tegen de belastingherzieningen aan? Rapport Kenmerk: Maart 2015

Eco samenvatting H16 t/m H23

UIT inkomstenbelasting

Samenvatting Economie Lesbrief Welvaart H1-H5

Datum: 26 oktober 2016 Betreft: Doorrekening standaardkoopkracht voorbeeldhuishoudens (actualisatie 2017)

Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting

UITWERKING TOELICHTING OP DE ANTWOORDEN VAN HET EXAMEN 2002-I VAK: ECONOMIE 1 EXAMEN: 2002-I

Samenvatting door een scholier 1202 woorden 10 januari keer beoordeeld. Hoofdstuk 4.3 t/m & 4.4 begrippen;

Tabellen uit de positionpaper, opgesteld in opdracht min OCW, januari 2014

Inkomenseffecten aanpassing zorgtoeslag in 2012 Uitgevoerd op verzoek van de Algemene Rekenkamer

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 2 Woensdag 21 juni uur

Koopkracht: een kwestie van tienden

Eindexamen vwo economie I

Examen HAVO. economie. tijdvak 1 woensdag 16 mei uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Economie Pincode klas 4 VMBO-GT 5 e editie Samenvatting Hoofdstuk 7 De overheid en ons inkomen Exameneenheid: Overheid en bestuur

Inkomstenbelasting. Module 7 hoofdstuk 2

Onderzoek Armoedeval 2016 Zeist

Koopkrachtontwikkelingen

Collectieve sector = Publieke sector Collectieve sector = Overheid + de instellingen voor de sociale zekerheid.

4.1 Klaar met de opleiding

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Transcriptie:

Hoofdstuk 4 Inkomensongelijkheid 4.1. a/b/c. 4.2. a/b. (1) (2) (3) (4) (5) (6) bruto inkomen bruto inkomen cumulatief in % in % % van het totaal ( 1.000) van het totaal inkomensgroep van het totale inkomen groep 1 20 % 440 11% 20% 11% groep 2 20 % 520 13% 40% 24% groep 3 20% 680 17% 60% 41% groep 4 20% 960 24% 80% 65% groep 5 20% 1.400 35% 100% 100% totaal 100% 4.000 100% d. Zie figuur, lijn A. e. De laagste 60% verdient volgens lijn A 41% van het totale inkomen. f. Als de 60% met de laagste inkomens 41% verdient, dan verdient de rest, de 40% met de hoogste inkomens 100% 41% = 59% van het totale inkomen. g. Zie figuur, de diagonale lijn B. (1) (2) (3) (5) (6) in % van het totaal netto inkomen in % van het totaal cumulatief % van het totale inkomen groep 1 20% 14% 20% 14% groep 2 20% 15% 40% 29% groep 3 20% 19% 60% 48% groep 4 20% 22% 80% 70% groep 5 20% 30% 100% 100% totaal 100% 100% c. De laagste drie inkomensgroepen in tabel 4.2 hebben een hoger percentage van het totale inkomen dan in tabel 4.1. De hoogste twee groepen in tabel 4.2 hebben een lager percentage dan in tabel 4.1. De inkomensverschillen worden in verhouding kleiner. Er is genivelleerd. d. Zie figuur, lijn C. e. Lijn A ligt verder van de diagonaal B (geheel gelijke verdeling) af dan lijn C. Hoe boller de buik van de Lorenzcurve, des te schever de inkomensverdeling.

4.3. a. Curve A. Een gelijk belastingpercentage houdt in dat de verschillen in verhouding hetzelfde blijven. De curve van de netto inkomens is dan dezelfde als die van de bruto inkomens, dus curve A. b. Geen van beide: de relatieve inkomensverschillen zijn netto en bruto hetzelfde. 4.4. a. V = 30%/14% = 2,1. De hoogste groep verdient 2,1 keer zo veel als de laagste. b. Verder van de diagonaal af. In het hele land zijn de inkomensverhouding schever (ongelijker) dan bij de volleybalclub. De verhouding hoog/laag is in het hele land 4,8 en bij de volleybalclub 2,1. c. Verhoging van het minimumloon. Het wettelijk beperken van topsalarissen.

d. Hogere heffingskortingen zijn relatief gunstig voor de netto lage inkomens. Beperken van aftrekposten is ongunstig voor de hoge netto inkomens. Verhogen van het toptarief van de inkomensheffing van 52% naar bijv. 60%. Daarvan hebben alleen de hogere inkomens netto een inkomensnadeel. 4.5 a. Gedenivelleerd. Hoe rijker hoe hoger de procentuele inkomensgroei, waardoor de relatieve verschillen toenemen. b. c. inkomensgroepen inkomensaandeel in 2010 armste 20% 5% 20% 5% op één na armste 20% 15% 40% 20% middengroep 20% 60% 40% op één na rijkste 20% 25% 80% 65% rijkste 20% 35% 100% 100% van het totale inkomen

4.6 a. Appie is hoger opgeleid, zodat hij een hoger loon kan vragen. Appie is productiever, zodat hij een hoger loon kan vragen. Appie doet zwaarder werk, zodat hij een hoger loon kan vragen. b. Alternatief B: dat iedereen een even hoog inkomen heeft. c. De minst verdienende helft krijgt 25% van het totale inkomen. De meest verdienende helft krijgt dan 100 25 = 75%. d. Een willekeurige Lorenzcurve tussen de gegeven Lorenzcurve A en de diagonaal. e. Curve A. Deze ligt verder van de diagonaal af, omdat de inkomensverschillen in verhouding groter zijn geworden. 4.7 a. cumulatief percentage cumulatief percentage van het totale inkomen in Curaçao in Nederland 20% 5% 7% 40% 14% 20% 60% 30% 38% 80% 55% 62% 100% 100% 100% b. Punt A ligt op de curve van Nederland. In de tekst staat dat de inkomensverschillen in Curaçao groter zijn dan in Nederland. De Lorenzcurve van Nederland ligt dus dichter bij de diagonaal.

Of: in figuur 4.5 is te zien dat voor A geldt: 60% van de huishoudens heeft 38% van het inkomen. Uit tabel 4.6 is af te lezen dat dit geldt voor Nederland. 4.8 a. Eerste deciel: 0,6 %; Tweede deciel: 4,6 0,6 = 4%; Negende deciel: 75,1 58,5 = 16,6%; Tiende deciel: 100 75,1 = 24,9%. b. Verhouding hoog / laag = 24,9/0,6 = 41,5. De hoogste inkomensgroep verdient 41,5 keer zo veel als de laagste groep. c. Vanaf het 7 e deciel. Het percentage per deciel is steeds 10%. Bij de eerste zes decielen is het percentage van het totale inkomen steeds kleiner dan 10%. Daarna is het steeds groter dan 10%. Toelichting: bij het 6 e deciel is het inkomensaandeel 33,7 24,3 = 9,4%; bij het 7 e deciel is het inkomensaandeel 44,9 33,7 = 11,2%. 4.9 a. Gemiddelde cijfer voor 4H1 = (5 3 + 2 4 + 3 5 + 5 6 + 3 7 + 2 8 + 5 9)/25 = 6 Gemiddeld cijfer voor 4H2 = (1 3 + 1 4 + 6 5 + 9 6 + 6 7 + 1 8 + 1 9)/25 = 6 b. Klas 4H1 cijfer percentage totaalscore percentage van van 3 20% 15 10% 20% 10% 4 8% 8 5,3% 28% 15,3% 5 12% 15 10% 40% 25,3% 6 20% 30 20% 60% 45,3% 7 12% 21 14% 72% 59,3% 8 8% 16 10,7% 80% 70% 9 20% 45 30% 100% 100% 150 100% Klas 4H2 cijfer percentage totaalscore percentage van van 3 4% 3 2% 4% 2% 4 4% 4 2,7% 8% 4,7% 5 24% 30 20% 32% 24,7% 6 36% 54 36% 68% 60,7% 7 24% 42 28% 92% 88,7% 8 4% 8 5,3% 96% 94% 9 4% 9 6% 100% 100% 150 100%

c. d. Ja, het vermoeden klopt. De Lorenzcurve van klas 4H1 ligt verder van de diagonaal af dan die van 4H2. Dus zijn de relatieve cijferverschillen groter.