AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Vergelijkbare documenten
vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 29 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 20 mei 2008

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad van State /1/V1. Datum uitspraak: 2 november 2009

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBDHA:2014:10326

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V2. Datum uitspraak: 27 juli 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste (id, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1 /V1. Datum uitspraak: 26 november 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

* vanstate /1/V1. Datum uitspraak: 13 juli 2012

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2016:2279

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1. Datum uitspraak: 1 november 2007 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2014:3127

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 28 juni 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBDHA:2013:19292

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 17 maart 2008

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2011:BV0418

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Transcriptie:

Raad vanstate 201007414/1/V3. Datum uitspraak: 1 5 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 14 juli 2010 in zaak nr. 09/36060 in het geding tussen: en de vreemdeling de minister van Justitie.

201007414/1/V3 2 15 augustus 2011 1. Procesverloop Bij besluit van 25 februari 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen. Bij besluit van 11 september 2009 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 14 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 30 juli 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

201007414/1 /V3 3 15 augustus 2011 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijker-Dekker, ambtenaar van staat. w.g. Hent lid van de enkelvoudige kamer w.g. Wijker-Dekker ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 1 5 augustus 2011 562. Verzonden: 15 augustus. 2011 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, mr. H.H.C. Visser

3Q/07/2Ö1Ü U:34 053-1301939 BOLWERK ENSCHEDE PAG. 03/07 uitspraak RECHTBANK 's-gravenhage Nevenzittingsplaats Zutphen Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer Tleg.nr.: AWB 09/36060 Uitspraak in het geding russen; geboren op van Venezolaanse nationaliteit, V-nummer: eiser, gemachtigde: mr. A.L. Ruiter, advocaat te Enschede, en de Minister van Justitie (voorheen: de Staatssecretaris van Justitie) verweerder, gemachtigde: mr. W. Steenstra, werkzaam bij de IND. 1. Procesverloop Op 4 februari 2009 heeft eiser een aanvraag om toeging aan het EU gemeenschapsrecht (bewijs van rechtmatig verblijf) op grond van artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) ingediend. Bij besluit van 25 februari 2009 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 11 september 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Riser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van 26 april 2010. waar eiser i.s verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen.

30/07/2Q1Q 11:34 053-4301939 BOLWERK ENSCHEDE PAG. 0*1/07 Reg.nr.: AVVB 09/36060 2. Overwegingen 2. ï. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden. 2.2. Eiser heeft de Venezolaanse nationaliteit. Aan zijn aanvraag tot afgifte van het document bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 heeft hij ten grondslag gelegd dat hij zich in Nederland heeft gevoegd bij zijn moeder en haar echtgenoot, de heer Libbers, die de Nederlandse nationaliteit heeft en burger is van de Europese Unie. Eiser betoogt dat de heer Libbers en zijn moeder gemeenschapsonderdanen zijn, aangezien zij samen in Duitsland hebben gewoond en dat hij aan zijn familierelatie met hen een recht kan ontlenen tot afgifte van voormeld document. In dit verband heeft eiser verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (thans het Hof van Justitie van de Europese Unie, hierna: het Hof), van 25 juli 2003, zaak nr. C-127/08, (i UN; BE37S8). 2.3. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, verschaft onze Minister aan de vreemdeling, die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, en gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 1, onder e, sub 2, een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder e, sub 1 en 2, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, worden in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder "gemeenschapsonderdanen" verstaan: onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie die op grond van het EG-Verdrag gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven en familieleden van deze onderdanen die de nationaliteit van een derde land bezitten en die uit hoofde van een ter toepassing van het EG-Verdrag genomen besluit gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven.. 2.4. Artikel 3 van Richtlijn 2004/38/EO van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf'op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tut wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/22 l/eeg, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (hierna: Richtlijn 2004/38) bepaalt in het eerste lid dat de Richtlijn van toepassing is ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens familieleden als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, die hem begeleiden of zich bij hem voegen. In artikel 2, onder sub I. van Richtlijn 2004/33 i.s bepaald dat onder burger v;m de Unie wordt verstaan: een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. In artikel 2. onder sub 2, voor zover hier van belang, is bepaald dat onder familielid wordt verstaan: de rechtstreekse bloedverwanten in neergaandeïljn alsmede die van de echtgenoot of partner als bedoeld onder b. beneden de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen loste zijn. Deze bepalingen zijn met ingang van 29 april 2006 omgezet in nationaal recht en opgenomen in artikel 3.7 van het Vreemdelingenbesluit (hierna: Vb 2000). Ingevolge artikel M.7. eerste lid, van het Vb 2000 is hnulustuk H. afdeling 2. paragraaf 2 KG/H KR van het Vb 20* M van toepa-wins <ip vreemdelingen die de Matioiniliiuii hc/iifcn van

3G/Ü7/2013 11:34 053-4301939 BOLWERK ENSCHEDE PAG. 05/Q7 Reg.nr.: AWB 09/36060 een staal die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven. Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, is deze paragraaf eveneens van toepassing op de familieleden die een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid naar Nederland begeleiden of zich bij hem in Nederland voegen, voor zover het betreft de rechtstreekse bloedverwant in neergaande lijn, van een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid, of van diens echtgenoot of geregistreerd partner, voor zover die bloedverwant jonger is dan 2! jaar of ten laste is van die echtgenoot of geregistreerd partner. 2.5. Het beleid neergelegd in paragraaf B 10/5.3.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) bepaalt het volgende. "Het Hof van Justitie van de EG (HvJEG, 27 oktober 1982, _. heeft aanvaard dat Nederlanders, die nooit gebruik hebben gemaakt van het recht van vrij verkeer van werknemers binnen de EU/EER, op het gebied van gezinsherenigingbeletd in eigen land mogen worden achtergesteld bij gemeenschapsonderdanen in Nederland. De verdragsbepalingen betreffende het vrije verkeer van werknemers en de uitvoeringsregeling hiervan, kunnen volgens het Hof niet worden toegepast op situaties die geen enkel aanknopingspunt hebben met één van de situaties waarvoor het gemeenschapsrecht is geschreven. Nederlanders zijn weliswaar EU/EER-onderdanen, maar zij zijn in beginsel geen gemeenschapsonderdaan als hier bedoeld. Nederlanders kunnen daarom in het algemeen geen beroep doen op het gemeenschapsrecht voor verblijf van familie- of gezinsleden. Voor de verlening van een verblijfsvergunning aan familie- of gezinsleden van Nederlanders zijn daarom, behoudens enkele uitzonderingen, ingevolge artikel 13 Vw de regels voor verlening van een verblijfsvergunning als genoemd in B2 onverkort van toepassing." In paragraaf BIO/ 5.3.2.1 van de Vc 2000 wordt bepaald wanneer Nederlanders wèl rechten kunnen ontlenen aan het gemeenschapsrecht. "Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG (HvJEG, 7 juli 1992,, kan worden afgeleid dat een lidstaat verblijf moet toestaan aan het familie- of gezinslid - ongeacht diens nationaliteit - van een eigen onderdaan die met dit familie- of gezinslid in een andere lidstaat op grond van het EG-Verdrag heeft verbleven en die zich daarna weer vestigt in eigen land. Voorwaarde is wel dat de eigen onderdaan verblijf in eigen land houdt conform het EG-Verdrag. Dit betekent dat een Nederlander bij terugkeer in Nederland als gemeenschapsonderdaan kan worden beschouwd, wanneer hij alhier reële en daadwerkelijke arbeid verricht of als economisch niet-actieve in de zin van het EG-Verdrag kan worden aangemerkt. Voor het rechtmatig verblijf van de familie- of gezinsleden die in de andere lidstaat bij hem verbleven op grond van het EG-Verdrag geldt dan het gemeenschapsrecht in plaats van de regels als genoemd in B2. Aan deze familie- of gezinsleden worden minstens dezelfde rechten toegekund als die zij krachtens het gemeenschapsrecht zouden hebben in oen andere lidstaat. Deze familie-of gezinsleden worden nungemerkt ah gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel I, aanhef en onder e, Vw. Over de reikwijdte van het behoud van rechten krachtens het gemeenschapsrecht van de eigen onderdaan na terugkeer in het eigen land. heeft het Hof bepaald dat deze strekt zolang er een directe relatie hestiiut tussen het gezinsleven en het vrij verkeer v;m werknemers. Het «nat dus om rechten kmchtens het gemeenschapsrecht, waaraan reeds uitvoering is gegeven. Voorde verlening v;m een verblijfsvergunning»un familie- nf gezinsleden van de ui gen onderdaan, die niel in

30/Q7/2Q10 11:34 053-4S81939 BOLWERK ENSCHEDE Reg.nr.: AWB 09/36060 de andere lidstaat bij hem hebben verbleven op grond van het EG-Verdrag, zijn daarom de regels als genoemd in B2 onverkort van toepassing. Het recht gaat verloren, indien de Nederlander niet meer voldoet aan de beperkingen van het EG-Verdrag." 2.6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser geen verblijfsrecht kan ontlenen aan het gemeenschapsrecht, aangezien eiser niet in Duitsland bij de heer Libbers en zijn moeder heeft verbleven. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat voormeld arrest van 25 juli 2008 in de zaak Metock in de onderhavige situatie niet van toepassing is, aangezien dit arrest ziet op Richtlijn 2004/38 en de heer Libbers niet meer in Duitsland woont, maar is teruggekeerd naar het land waarvan hij de nationaliteit bezit. 2.7. De rechtbank overweegt als volgt. 2.8. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder ajs uitgangspunt gehanteerd dat de heer Libbers in Duitsland heeft verbleven. Gelet hierop stejt de rechtbank vast dat de heer Libbers gemeenschapsonderdaan is. De rechtbank stelt voorts vast dat niet in geschil is dat eiser niet bij de heer Libbers en zijn moeder in Duitsland heeft verbleven. 2.9. Uit de tekst van artikel 8.7 van het Vb 2000, alsmede uit de in paragraaf BIO/ 5.3.2.1 van de Vc 2000 genoemde arresten van het Hof, volgt dat een onderdaan met de nationaliteit van een derde land, die een gezinslid is van een eigen onderdaan, uitsluitend een verblijfsrecht aan het gemeenschapsrecht kan ontlenen indien, voorafgaand aan vestiging in Nederland, sprake is geweest van een gezamenlijk verblijf in de andere lidstaat. Anders dan eiser betoogt, heeft het Hof dit uitgangspunt in het arrest van 25 juli 2008 in de zaak Metock niet verlaten. 2.10. Voor zover eiser, overigens eerst ter zitting, heeft verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 11 februari 2010 (UN: BL7327) en heeft betoogd dat die zaak vergelijkbaar is met de onderhavige, overweegt de rechtbank dat dit betoog niet kan leiden tot het daarmee beoogde resultaat, reeds omdat het in die zaak een andere rechtsvraag betrof, namelijk of verweerder al dan niet terecht had geweigerd een inreisvisum aan de betreffende vreemdeling te verstrekken, 2.11. Ten aanzien van eisers standpunt dat zijn moeder wordt aangemerkt als gemeenschapsonderdaan en dat hij om deze reden in aanmerking kan komen voor een document bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, overweegt de rechtbank dat eisers moeder de Venezolaanse nationaliteit bezit en dat zij reeds hierom geen verblijfgever kan zijn op grond van gemeenschapsrecht. 2.12. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de afgifte van het in artikel 9, van de Vw 2000 bedoelde document terecht heeft geweigerd. 2.13. Het beroep is ongegrond. Vooruen veroordeling in proce.sko.sten beslaat geen aanleiding.

30/07/2010 11: 34 053-4301939 EOU'JERK ENSCHEDE PAG. 07/07 Reg.nr.:AWB 09/36060 3. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. van Baaren. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2010. tmw Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen( vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raid van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus,16113, 2500 BC Den Haag. Afschrift verzonden op: I 4 Jütl 2010 c -jf hut f^rsproi^^v)^

30/07/2010 11:34 053-1301939 BOLWERK ENSCHEDE ENSCHEDE Bolwaik Advtualt* Enithtd«lomiuin ijh 1 7SM EL EmtMe T (1)53) ISO 19 79 FI0SJH8O19 39 I infn<7halwcrl((nfcherl(.n[ Raad van State Afd. bestuursrechtspraak Postbus 20019 2500 EA DEN HAAG. Per telefax: 070-426 44 26 en per Falkcourier Advocaten m*. mr I.L. Selsfcof mi*, mr P Cîiîrr>E?*ïii mr O.J.H. HiiÇer» mr FT. ortl mi'a.l. Rfiiic Cns iwmerfc Un kftrmsrk:: g-ffiii: Ciium: Buigen: 1 O«ft wem: ARU 879 053-4801929 info@bolwerkenschedc.nl 29 juli 2010 fnd (hbrp) RAADVANSTATË INGEKOMEN.-:.!. 3 0 JUL'ZBW Geacht College, Namens de heer daartoe bepaaldelijk door cliënt gevolmachtigd, wordt hierbij hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Den Haag, zp Zuphen d.d. 14 juli j). Hen kopie van het bestreden besluit is bijgevoegd, Client kan zich met voornoemde uitspraak niet verenigen en voert daartoe de volgende grief aan: ten onrechte heeft de rechtbank overwogen (onder 2.9 in het bestreden besluit) dat een derde-lander, die een gezinslid is van een eigen onderdaan, uitsluitend een verblijfsrecht aan het gemeenschapsrecht kan ontlenen indien, voorafgaand aan vestiging in Nederland, sprake is geweest van een gezamenlijk verblijf in de andere lidstaat. Toelichting; De moeder van cliënt heeft samen met haar partner, de heer, in Duitsland verbleven. De moeder bezit, evenals cliënt, de Vcnezuelaanse nationaliteit; de heer is Nederlander, De moeder en de heer hebben zich vervolgens gevestigd in Nederland waarna client zich bij hen heeft gevoegd, rechtstreeks komend vanuit Venezuela en aldus zonder dat sprake is geweest van gezamenlijk verblijf, met de moeder en de heer in Duitsland. De heer kan worden aangemerkt als gemeenschapsonderdaan en het verblijf van de moeder van cliente, in Nederland, is toegestaan krachtens gemeenschapsrecht overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG (HvJEG, 7 juli 1992,. Aan de moeder van client is door verweerder dan ook een Europees verblijfsdocument verstrekt kort na haar vestiging in Nederland. Op 4 februari 2009 heeft eiser bij verweerder de onderhavige aanvraag om afgifte van een EUvcrblijfsdocument ingediend. De aanvraag is afgewezen omdat, naar de mening van verweerder, SuVhliOK belli*«<icrtt';n::vl;!ón ickur,,s 377<M0

30/07/201G 11:3^4 053-4801933 BOLWERK ENSCHEDE PAG. 02/07 Bolwork Advâcotcn Imthedt client niet in Duitsland bij de heer en zijn moeder heeft verbleven. Naar de mening van dient is deze door verweerder gestelde voorwaarde in strijd tnet het gemeenschapsrecht, in het bijzonder met richtlijn 2004/33. Client wenst zich hierbij te beroepen op het arrest van het Hof van Justitie van de EG (HvJEG, 25 juli 2008,, In genoemd arrest heeft liet Hof bepaald ( ro. 80) "dat richtlijn 2004/33 in de weg staat aan de wettelijke regeling van een lidstaat die aan een persoon met de nationaliteit van een derde land die de echtgenoot is van een burger van de Unie die in die lidstaat verblijft maar niet de nationaliteit ervan bezit, de eis stelt dat hij voor zijn komst naar de gastlidstaat legaal verblijf heeft gehouden in een andere lidstaat, om rechten te kunnen ontlenen aan de bepalingen van die richtlijn 1 '. Tn voornoemde rechtsoverweging spreekt het Hof over "echtgenoot'* aangezien de betreffende casus betrekking had op de echtgenoot, derde-lander, van een gemeenschapsonderdaan. Uit het genoemde arrest blijkt dat de door verweerder gestelde, en aan client tegengeworpen, voorwaarde niet mag worden gehanteerd ten aanzien van familieleden van een Unieburger; zie ondermeer ro. 49, 50 en 54. Client is de zoon van een in Nederland, krachtens gemeenschapsrecht, verblijvende moeder en als zodanig een "familielid" zoajs wordt verstaan in de richtlijn 2004/38 art. 2, punt 2. In de bestreden beschikking van de rechtbank is bepaald dat verweerder terecht heeft geweigerd om aan client het gevraagde verblijfsdocument te verstrekken. Door aldus te beslissen wordt, om de hiervoor genoemde gronden, gekomen tot een oordeel strijdig met het gemeenschapsrecht. Aan Uw college dan ook het verzoek het hoger beroep gegrond te verklaren; kosten rechtens. Een kopi e van deze brief is toegezonden aan de procesvertegenwoordiger van verweerder. Hoogachtend, H' I! / A.L.&aJïer, advocaat \