BEGINNERSCURSUS DAG 10

Vergelijkbare documenten
BEGINNERSCURSUS DAG 2

BEGINNERSCURSUS DAG 6

BEGINNERSCURSUS DAG 8

BEGINNERSCURSUS DAG 1

1 Werkwoord. (wonen, werken, lopen,...) 8 Grammatica is niet moeilijk. wonen, werken, lopen,... noemen we werkwoorden.

Werkwoorden. Hebben en zijn. De twee belangrijkste werkwoorden in het Nederlands zijn hebben en zijn. Ik ben Thomas. Ik heb een fiets.

A) Schrijf het verbum in de best passende tijd en vorm, eventueel met een hulpverbum

Kijk nog eens in het boek op bladzijde 80 naar Werkwoorden in een andere tijd.

Een retour Rotterdam

REGELS. Onderstreep het onregelmatige werkwoord in de zin.

A) Gebruik de volgende voegwoorden: maar, want, en, of.

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

Oefening 1: Bouw correcte enkelvoudige zinnen door de woorden in de juiste volgorde te plaatsen. Soms heb je een vraagzin.

Herhalingsoefeningen. Thema 3 Familie en relaties. 1 Woorden. Familie

tafel tafels, jongen jongens, vakantie vakanties auto auto s, taxi taxi s, baby baby s maan manen, man mannen

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

Programma Nederlands Praten

Op Voeten en Fietsen 1

futurum (vs) conditionalis perfectum

Grammatica Zinsontleding. Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6

IMMI Montjoie Montjoielaan, Ukkel

Spreekopdrachten thema 1 Nederland

Bijbellezing: Johannes 14 vers 1 tot 12. Tom, Tom is altijd goed Kom, kom nou zeg, is dat zo?

Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas

De Grote Verkeerstoets /08/ Ja. 2. Neen, want ik mag hier niet links afslaan. 3. Neen, want ik heb mijn arm niet uitgestoken.

Woordsoorten. De woorden in een zin kunnen in een bepaalde groep worden ingedeeld. De woordsoort geeft aan tot welke groep een woord behoort.

Toets grammaticale termen met sleutel

TaalCompleet. InkijkExemplaar. Nederlands voor anderstaligen. Klassikaal leren

AANWIJZEND VOORNAAMWOORD. A) Welk woord past in de zin? Kies uit die of dat. 1. Heb je het huiswerk gemaakt? 7. Ga je naar één van onze feestjes?

Juf is Ziek boekje. Groep 8

Grammatica. Inhoud. 1. De en het. 2. Meervoud. 3. Werkwoord. 4. Vraagwoorden. 5. Zinnen maken Zinnen maken 2. 7.

Handleiding basiswoordenschat.

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1

Antwoordenmodel. Herhalingsoefeningen De Sprong, Thema 1. Oefening 1. studiejaar 2007/2008 studiejaar 2008/ euro per maand 272 euro per maand

Loopt vader met moeder in het park?

Voorwoord 6. Woordenlijst 283

Grammatica Woordbenoemen 2. Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

2.1.1 Werkblad: Hoor je een vraag?

Wat kan ik voor u doen?

SPROET DE BRUID DE BRUILOFT

VOORZETSEL. A) Vul in met een voorzetsel aan in met naast onder op uit. B) De klas : vul het juiste voorzetsel in. 1. Het boek ligt de tafel.

Dag! kennismaken. Ik ben Eric.

Thema 3 Vervoer. Inhoudsopgave

Inleiding. Veel plezier!

Thema 2 De Samenleving: samen of ieder voor zich?

Herhalingsoefeningen. Thema 7 Wonen. 1 Woorden. 2 Woorden. Zet de objecten in de juiste kolom:

Tekst 1 Hoe laat vertrekt de trein?

3 Jij gaat toch volgende week verhuizen? Je mag het... van mijn vriendin wel gebruiken! a bus b busje

Antwoorden thema Communicatie. Oefening gespreksstof. 2. loopbaan. 3. Degene die. 4. raadpleegt. 5. conservatief. 6.

Kijk nog eens in het boek op bladzijde 58 naar Verschillende vormen van werkwoorden. Onderstreep nu de werkwoorden in je zinnen.

BEGINNERSCURSUS DAG 9

Lesbrief 8. Een taxi bellen

Melkweg. Goede reis. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Reizen

Informatie over het examen Nederlands als Tweede Taal, niveau 3+4

U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen.

Aantekening Frans les pronoms personnels

TOETS NT2-1 schrijven. Goed voorbereid slagen. voor het staatsexamen NT2 programma 1. Opgavenboekje nr. 1 SCHRIJVEN. niveau B1. tijdsduur: 120 minuten

Moedig je groep aan voordat jullie aan het werk gaan. Wanneer iemand even vastzit, zeg je bijvoorbeeld: Kom op, je kunt het wel.

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen.

TITEL ACTIVITEIT + beschrijving: filosofisch gesprek over geloven.

Wat? Ambers mond valt open. Krijg ik dertigduizend euro? De notaris knikt. Dat klopt. Gefeliciteerd. Liz weet ook niet wat ze hoort.

Spreekopdrachten thema 6 Werk zoeken

Leesboekje de omgeving

Soms is er thuis ruzie Dan is mama boos en roept soms omdat ik mijn speelgoed niet opruim Maar ik heb daar helemaal niet mee gespeeld Dat was Bram,

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 2 GELD

Antwoorden bij de extra opdrachten bij hoofdstuk 5

Grammatica - Woordsoorten herhaling vmbo-kgt34

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 8 Openbaar vervoer

Geregeld spreken. Ditte Oost & Monique Schoorl ANTWOORDEN

ikburgermeester.be Birger De Burger OP onderzoek in Brugge!

instapkaarten taal verkennen

Thema Op zoek naar werk

leeruitstap Kwadrant donderdag 17 mei 2001 hoofdstad van België hart van Europa

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Veilig naar school N N N N N N N N J J J J J J J J. Jij gaat dus lopend of met de fiets! Ga jij lopend of met de fiets naar school?

SPELLINGBOEK 5 DEEL A

eerste communieproject H. Theobaldusparochie, Overloon Hoofdstuk 6 Het leven kan een feest zijn

Herhalingen over grammatica (voor de examens)

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Thema 6 Werk zoeken. Inhoudsopgave

REGELS. Kies het goede woord. 1 Ik vind de fiets niet mooi. Ik koop... niet. a het b hem

Jeugd Verkeerskrant 1 Hoe ga jij naar school?

A. Coördinatie / nevenschikking = HOOFDZIN + HOOFDZIN Een hoofdzin heeft dezelfde grammaticale constructie als de simpele zin!

MENS & NATUUR. Inleiding

- je kan me wat - module 3. docere delectare movere. je kan me wat nt2taalmenu.nl module 3. tekeningen -

Wat heb je gisteren gedaan?

Inhoud. 1 Welkom In de kantine 20

1 De lange klinkers en klinkerreductie

In elke zin staat een werkwoord. Werkwoorden zijn woorden die aangeven welke handeling of toestand of welk proces in de zin centraal staat.

De school is van ons

Aflevering: 31. Te + infinitief

Thema Kinderen en school. Les 17. De kinderopvang

HET WERKWOORD : DE TIJDEN

Een gevaarlijke vriend

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

1. er wordt echt leuke muziek gedraaid. 2. we hebben zes jaar geleden een groot huis gekocht. 3. ik probeer meteen een goedkoop reisje te boeken.

Transcriptie:

1 BEGINNERSCURSUS DAG 10 A. FORCING Tekst: Overtredingen B. GRAMMATICA Scheidbare werkwoorden Er constructies Passieve vorm C. CONVERSATIE Het verkeer/ openbaar vervoer De weg vragen/ de weg wijzen Rollenspel: verkeersongeval

2 REEKS I: HET DAGELIJKSE LEVEN Tekst Overtredingen Zo n maand geleden werd Hans tegengehouden door de Rijkswacht. Hij reed te snel. Hij reed 70 km/u waar slechts 50 km/u toegelaten was. Hans had geen geluk, want er was een patrouille in de buurt. De rijkswachters hebben hem teken gegeven te stoppen. Dat heeft Hans dus gedaan. De auto van de Rijkswacht is ook gestopt. Er is een rijkswachter uitgestapt. Hij heeft op Hans raampje getikt. Hans moest zijn identiteitskaart en zijn rijbewijs tonen. De rijkswachter heeft de documenten gecontroleerd. Hij wilde ook de papieren waren in orde. Toen wilde de rijkswachter dat Hans een alcoholtest deed, want hij wilde zien of Hans dronken was. Hans begon te lachen, omdat hij dacht dat het een grapje was. Het was pas halftien s ochtends en hij had zelfs nog geen kopje koffie gedronken. De rijkswachter zei dat het geen spelletje was. Hans deed de test, maar het resultaat was natuurlijk negatief. Toch kreeg Hans een vermaning, omdat hij te snel gereden had. Gelukkig kreeg hij geen boete. Hans beloofde dat hij in het vervolg beter op zijn snelheid zou letten. Daarna mocht hij weer verderrijden.

3 Woordenschat tekst zo n environs, un tel/ une telle, quelque de maand le mois geleden il y a de rijkswacht la gendarmerie te trop snel vite km = kilometer km/u = kilometer per uur slechts seulement in de buurt aux environs de de rijkswachter le gendarme het teken le signe het raampje la petite fenêtre (de la voiture) de identiteitskaart la carte d identité het rijbewijs le permis de conduire het document le document het papier le papier/ le document het handschoenenkastje la boîte à gants

4 in orde en ordre zelfs même het grapje/ de grap la blague het spelletje/ het spel le jeu het resultaat le résultat de vermaning la réprimande de boete l amende de snelheid la vitesse De werkwoorden tegenhouden, hield tegen, tegengehouden arrêter rijden; reed, gereden conduire toelaten, liet toe, toegelaten permettre, autoriser stoppen, stopte, gestopt arrêter uitstappen, stapte uit, uitgestapt descendre

5 DE SCHEIDBARE WERKWOORDEN Nooit separabel Separabel Seperabel be, ge, er, ver, her, ont Als het klemtoon op de 1 e lettergreep ligt af, bij, binnen, mee, na, neer, op, tegen, terug, toe, uit, voort 1. Voorbeelden Opbellen Weggaan Opnemen Thuiskomen Meenemen Neerzetten Weglaten Verdergaan Nalezen Klaarmaken Bijnemen Afwerken

6 OEFENINGEN: de separabel werkwoord Onderstreep de scheidbare werkwoorden. Luister aandachtig naar de klemtoon als de leraar de zinnen voorleest. 1. We moeten de telefoon opnemen. 2. We zullen de oceaan oversteken. 3. Ik wil je ontmoeten. 4. Kan jij deze vraag beantwoorden? 5. Je mag de cassette meebrengen. 6. Hij moet nog afwassen. 7. Jullie kunnen het niet vergeten. 8. De politie zal hem ondervragen. 9. Hij kan het podium opstellen. 10. Je moet zeker verdergaan. Vul aan 1. Ik vraag het me... 2. Ik bel je vanavond... 3. Ze komen om zes uur... 4. Zet je pet... 5. Hij steekt de straat... 6. Jan steekt het licht... 8. Ik sta om 6 uur... 9. Ze ruimen hun kamer... 10. Hij houdt nooit... 11. We schrijven de woorden... 12. Hij loopt de trap... 13. Ik maak het eten... 7. Hij doet de deur...

7 Doe zoals het voorbeeld Vb. Willen jullie me opbellen? Ja, we bellen je op. Ik denk dat we je opbellen. 1. Kan Els de brieven versturen?.... 2. Wil je de deur opendoen?.... 3. Zal de politie me tegenhouden?.... 4. Zal de trein stipt aankomen?.... 5. Zullen we deze winkel binnengaan?.... 6. Wil jij de taart betalen?.... 7. Kan je nu antwoorden?.... 8. Zullen we de les even herhalen?.... 9. Kan je goed nadenken?.... 10. Moet je haar afhalen?....

8 Doe zoals het voorbeeld Vb. Moet ik de rosbief meebrengen? Neen, je hoeft de rosbief niet mee te brengen. 1. Moet je de post doornemen?. 2. Moet Peter de klant ontvangen?. 3. Moeten we de rekening nog betalen?. 4. Moeten ze het bier bestellen?. 5. Moeten jullie hier uitstappen?. 6. Moet ik straks langskomen?. 7. Moet hij hem bedanken?. 8. Moet ik mijn ouders opbellen?. 9. Moeten we het restaurant binnengaan?. 10. Moet jij nog antwoorden?...

9 HET BIJWOORD 'ER' Er bestaan 5 soorten ER: 1. Il y a ER is => enkelvoud (singularis) Vb. ER is koffie. Is ER een probleem? ER zijn => meervoud (pluralis) Vb. ER zijn veel mensen. Zijn ER nog broodjes? MAAR OOK: er staan, er liggen, er hangen, er zitten, er lopen, er vallen, er vliegen. Vb. ER staan twee auto s. ER ligt een tapijt. ER hangt een jas. ER vliegt een mug. 2. Y locatief ER duidt op een plaats en staat zo dicht mogelijk bij het subject. Vb. Ken je Brussel? Ik werk ER. Ik studeer in Leuven, maar ik woon ER niet. 3. EN partitief ER duidt op een voorwerp of een hoeveelheid van iets. Vb. Hoeveel auto s heb je gezien? Ik heb er 3 gezien. Ik heb er geen gezien. 4. het Franse ON In de passieve vorm gebruiken we ER als subject. Vb. Er wordt gewerkt in onze straat. (men werkt) 5. Er als voornaamwoordelijk bijwoord (adverbe pronominal) Vb. Ik hou van dat huis. Ik speel met de bal. We denken aan het examen. Ik hou ervan. Ik speel ermee. We denken eraan. LET OP! We gebruiken nooit ER om personen aan te duiden. Vb. Ik hou van de vrouw => Ik hou van HAAR.

10 OEFENINGEN: Er Doe zoals het voorbeeld Vb. Telefoneer je naar school? Ja, ik telefoneer ernaar. 1. Zorg je voor de hond?. 2. Gaat de bal in het doel?. 3. Staat je fiets tegen de garage?. 4. Zit hij op de stoel?. 5. Kijken jullie naar de televisie?. 6. Lees je over de natuur?. 7. Luistert hij naar de radio?. 8. Woont u naast de kerk?. 9. Klimt de jongen op de muur?. 10. Denk je al aan de vakantie?.

11 Doe zoals het voorbeeld Vb. Hij gaat naar het voetbal. Wij gaan er ook naartoe. 1. Ze fietst naar de winkel. 2. Inge komt van de trap. 3. Ze spelen met de bal. 4. U komt uit Brussel. 5. Hij werkt met dat materiaal. 6. Jullie rijden naar zee. 7. Ann neemt iets van de tafel. 8. Ik schrijf met een pen. 9. Wim komt pas uit zijn bed. 10. De jongens wandelen naar het bos.

12 Doe zoals het voorbeeld Vb. Hoeveel pennen heb jij? Ik heb er twee. 1. Hoeveel dagen vakantie heb je nog?... 2. Hoeveel leerlingen zitten er in deze klas?... 3. Hoeveel tomaten koop je?... 4. Hoeveel nieuwe platen heb je gekocht?... 5. Hoeveel tijd heb je?...

13 De passieve vorm ACTIEF werkwoordsvorm PASSIEF De politie arresteert de dief. presens De dief wordt (door de politie) gearresteerd. De politie arresteerde de dief. imperfectum De dief werd (door de politie) gearresteerd. De politie heeft de dief gearresteerd. perfectum De dief is (door de politie) gearresteerd. De politie had de dief gearresteerd. plusquam perfectum De dief was (door ) gearresteerd De politie zal de dief arresteren. futurum De dief zal (door ) gearresteerd worden. De politie zou de dief arresteren. conditionalis De dief zou (door ) gearresteerd worden. De politie moet de dief arresteren. De politie kan de dief arresteren. De politie mag de dief arresteren. hulpwerkwoorden De dief moet (door ) gearresteerd worden. De dief kan (door ) gearresteerd worden. De dief mag (door ) gearresteerd worden. De politie / arresteert / de dief. S L.V. De dief / wordt / door de politie / gearresteerd. S H.V. Opmerking: vermijd de vorm "MEN"; gebruik de passieve vorm (vb. Men zegt Er wordt gezegd)

14 Wanneer gebruik je het passief? Als je het niet belangrijk vindt wie of wat de handeling doet (een onbelangrijk subject), maar je wil wel iets zeggen over het directe object (DO / COD) van de zin. Als je het subject toch wil noemen, gebruik je door. Bv. De straten in Antwerpen worden elke dag gepoetst. De straten in Antwerpen worden elke dag door de stadsdienst gepoetst. De auto is eindelijk (door Wim) gewassen. Bij een onpersoonlijk subject (met een intransitief verbum) gebruik je er + het passief en liever NIET men (het Franse on )

15 OEFENINGEN: de passieve vorm Zet de volgende zinnen in de passieve vorm 1. Tijdens de eindejaarsfeesten eten de mensen te veel. 2. De minister maakt een nieuwe wet. 3. Jullie mogen hier niet spelen! 4. Mijn baas zal me ontslaan. 5. Men kan hier niet eten. 6. De kinderen studeren te weinig. 7. De mensen verstuurden kerstkaarten. 8. We hebben te weinig gestudeerd. 9. Je had het haar gezegd. 10. We moeten de uitnodigingen nog schrijven.

16 11. De mensen vervuilen de natuur. 12. De kinderen moeten meer respect tonen voor hun ouders. 13. Op 1 januari werken we niet. 14. Gisteren heeft hij Mark gezien. 15. We zouden minder moeten praten! 16. De mensen zullen meer naar het buitenland gaan. 17. De politie heeft mijn papieren gecontroleerd. 18. We zouden het doen! 19. Ze dronken veel bier. 20. Ze lachen tijdens de les.

17 Conversatie

18

19