Werkblad havo 4 natuurkunde Basisvaardigheden

Vergelijkbare documenten
Samenvatting Natuurkunde Hoofdstuk 1

Samenvatting Natuurkunde Hoofdstuk 1

M V. Inleiding opdrachten. Opgave 1. Meetinstrumenten en grootheden. Vul het schema in. stopwatch. liniaal. thermometer. spanning.

In het internationale eenhedenstelsel, ook wel SI, staan er negen basisgrootheden met bijbehorende grondeenheden. Dit is BINAS tabel 3A.

LOPUC. Een manier om problemen aan te pakken

Theorie: Het maken van een verslag (Herhaling klas 2)

Hoofdstuk 1 Beweging in beeld. Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal

Hoofdstuk 1 Beweging in beeld. Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal

Meten is weten, dat geldt ook voor het vakgebied natuurkunde. Om te meten gebruik je hulpmiddelen, zoals timers, thermometers, linialen en sensoren.

4900 snelheid = = 50 m/s Grootheden en eenheden. Havo 4 Hoofdstuk 1 Uitwerkingen

Werken met eenheden. Introductie 275. Leerkern 275

Inleiding tot de natuurkunde

Inleiding tot de natuurkunde

Significante cijfers en meetonzekerheid

Inhoud. Eenheden... 2 Omrekenen van eenheden I... 4 Omrekenen van eenheden II... 9 Omrekenen van eenheden III... 10

6,1. 1.3: Tabellen en diagrammen. 1.4: Meetonzekerheid. Samenvatting door een scholier 906 woorden 13 januari keer beoordeeld.

Havo 4 - Practicumwedstrijd Versnelling van een karretje

Wiskundige vaardigheden

EXACT- Periode 1. Hoofdstuk Grootheden. 1.2 Eenheden.

Uitwerkingen VWO deel 1 H2 (t/m par. 2.5)

Samenvatting NaSk 1, 2 en 3

Probeer de vragen bij Verkennen zo goed mogelijk te beantwoorden.

Proef Natuurkunde Massa en zwaartekracht; veerconstante

JAN Denk aan ALLE letters van FIRES! Geef duidelijke berekeningen. Er zijn 4 opgaven. Totaal 34 punten.

Experimenteel onderzoek

Werkwijzers. 1 Wetenschappelijke methode 2 Practicumverslag 3 Formules 4 Tabellen en grafieken 5 Rechtevenredigheid 6 Op zijn kop optellen

Foutenberekeningen. Inhoudsopgave

Foutenberekeningen Allround-laboranten

klas "Eenheden"

Massa Volume en Dichtheid. Over Betuwe College 2011 Pagina 1

Significante cijfers en meetonzekerheid

Afmetingen werden vroeger vergeleken met het menselijke lichaam (el, duim, voet)

Hoe kun je de weerstand van voorwerpen vergelijken en bepalen?

VAARDIGHEDEN EXCEL. MEETWAARDEN INVULLEN In de figuur hieronder zie je twee keer de ingevoerde meetwaarden, eerst ruw en daarna netjes opgemaakt.

Uitwerkingen opgaven hoofdstuk 1

Nee, ik heb de cijfers nog niet. Ja, ik ga zo tijdens de les verder met nakijken REKENEN. Les Grootheden en Eenheden.

Hoofdstuk 2: Grafieken en formules

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Inleiding 3hv. Opdracht 1. Statische elektriciteit. Noem drie voorbeelden van hoe je statische elektriciteit kunt opwekken.

Trillingen en geluid wiskundig

Newton havo deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 1 Onderzoeken 13

Exact periode = 1. h = 0, Js. h= 6, Js 12 * 12 = 1,4.10 2

Blok 1 GB les 2 K1: cijfers 2 en 3 overtrekken en zelf schrijven

Rekentijger - Groep 7 Tips bij werkboekje A

En wat nu als je voorwerpen hebt die niet even groot zijn?

Verslag Natuurkunde Caloriemeter

ALGEMEEN HAVO. Afronden Afronden bij optellen Grafieken & Tabellen

Practicum algemeen. 1 Diagrammen maken 2 Lineair verband en evenredig verband 3 Het schrijven van een verslag

Tafelkaart: tafel 1, 2, 3, 4, 5

Meetfouten, afronding, voorvoegsels en eenheden

Practicum Zuil van Volta

Grootheid: eigenschap die je kunt meten (met een meetinstrument) Eenheid: maat waarin de grootheid wordt uitgedrukt

Grafieken maken met Excel

1.1 Rekenen met letters [1]

Basic Creative Engineering Skills

De 42 e Internationale Natuurkunde Olympiade Bangkok, Thailand Experimentele toets Donderdag 14 juli 2011

Hfd 3 Stroomkringen. Isolator heeft geen vrije elektronen. Molecuul. Geleider heeft wel vrije elektronen. Molecuul.

5.1 Lineaire formules [1]

Samenvatting Natuurkunde Hoofdstuk 2 (elektriciteit)

H1 Werken met hoeveelheden. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Lineaire formules.

Hoofdstuk 7 Stoffen en materialen. Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal

VWO Module E1 Elektrische schakelingen

rekentrainer jaargroep 7 Fietsen op Terschelling. Teken en vul in. Zwijsen naam: reken-wiskundemethode voor het basisonderwijs

Tijd: seconden, minuten, uren, dagen, weken, maanden, jaren

Practicum Joule meter Afsluitend practicum elektra voor mavo 3

toelatingsexamen-geneeskunde.be

4,4. Praktische-opdracht door een scholier 2528 woorden 23 juni keer beoordeeld. Natuurkunde. De Veer. Het bepalen van de veerconstante,

Denk aan ALLE letters van FIRES! Geef duidelijke berekeningen. Er zijn 4 opgaven. Totaal 35 punten.

Titel: De titel moet kort zijn en toch aangeven waar het onderzoek over gaat. Een subtitel kan uitkomst bieden. Een bijpassend plaatje is leuk.

Grootheden, eenheden, voorvoegsels, symbolen

Kennis van de telrij De kinderen kunnen tellen en terugtellen tot 10 met sprongen van 1 en van 2.

Samenvatting door Flore colnelis 714 woorden 11 november keer beoordeeld. Natuurkunde. Fysica examen 1. Si-eenhedenstelsel

Wiskunde - MBO Niveau 4. Eerste- en tweedegraads verbanden

Basisvaardigheden - Inhoud

3.4.3 Plaatsing van de meters in een stroomkring

Domeinspecifieke probleemoplosstrategieën

Hoofdstuk 1: Basisvaardigheden

Rekenen. Grote en kleine getallen

2. maximumscore 1 Het antwoord moet de notie bevatten dat het anders levensgevaarlijk is om de mast aan te raken.

Examen HAVO. natuurkunde 1

rekentrainer jaargroep 7 Fietsen op Terschelling. Teken en vul in. Zwijsen naam: reken-wiskundemethode voor het basisonderwijs

Lessen in Krachten. Door: Gaby Sondagh en Isabel Duin Eckartcollege

Naam: examennummer:.

Uitwerking examen e tijdvak

Onthoudboekje rekenen

Naam: Klas: Repetitie natuurkunde voor havo (versie A) Getoetste stof: elektriciteit 1 t/m 5

Impedantie V I V R R Z R

Doe eenvoudige opgaven zonder een rekenmachine. XX. Gebruik een rekenmachine bij moeilijke opgaven. Controleer de berekening door te schatten.

Natuur- en scheikunde 1, energie en snelheid, uitwerkingen

Naam: Klas Practicum elektriciteit: I-U-diagram van lampje Nodig: spanningsbron, schuifweerstand (30 Ω), gloeilampje, V- en A-meter, 6 snoeren

Graag beginnen met elektriciteit. Huidige openingsvaargstuk te lastig voor onze leerl. Een groot verhaal en dat schrikt al af.

Inleiding in de natuurkunde. 1 Wat is natuurkunde? 2 Grootheden en eenheden 3 Voorvoegsels van eenheden 4 Afronden na vermenigvuldigen en delen

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

10 Materie en warmte. Onderwerpen. 3.2 Temperatuur en warmte.

SPA+ MET VOORBEELDEN UIT DE NATUURKUNDE

5 Weerstand. 5.1 Introductie

1 Rekenen met gehele getallen

Proefopstelling Tekening van je opstelling en beschrijving van de uitvoering van de proef.

Transcriptie:

Werkblad havo 4 natuurkunde Basisvaardigheden Grootheden en eenheden Bij het vak natuurkunde spelen grootheden en eenheden een belangrijke rol. Wat dat zijn, grootheden en eenheden? Een grootheid is een eigenschap die je kunt meten. Een eenheid is de maat waarmee je meet. Voorbeelden: Een boom kun je niet meten. Een boom is dus geen grootheid. Een boom heeft wel eigenschappen die je kunt meten zoals: de lengte de leeftijd de temperatuur De lengte, leeftijd en temperatuur zijn dus voorbeelden van grootheden. Als je de hoogte van de boom meet, doe je dat met een meetinstrument, bijvoorbeeld een (flinke) rolmaat. Die rolmaat zal waarschijnlijk een verdeling hebben in centimeters, of zelfs in millimeters. De centimeter en de millimeter zijn maten waarmee je de hoogte van de boom meet. Het zijn dus eenheden. Die eenheden horen hier bij de grootheid: hoogte. Zo heeft bijna elke grootheid één of meerdere eenheden. GROOTHEID Lengte Temperatuur Tijd Massa EENHEDEN meters, centimeters, kilometers, inches, mijlen Graden Celsius, Kelvin, graden Fahrenheit Seconden, minuten, uren, dagen, jaren, eeuwen Kilogram, pond, ons, milligram SI-eenheden In de wereld worden voor elke grootheid verschillende eenheden gebruikt. Dat is lastig als je samen met iemand uit een ander land een brug gaat bouwen. Voor afstanden gebruikt hij bijvoorbeeld de inch terwijl wij de centimeter gebruiken. Daarom is er internationaal afgesproken welke eenheden er standaard gebruikt worden bij verschillende grootheden. Die verzameling van gootheden en eenheden heet het Système Internationale, kortweg het SI genoemd. Het SI bestaat uit 7 basis-eenheden, ookwel de grondeenheden genoemd. Alle andere eenheden kunnen uit die 7 eenheden worden afgeleid.

Basisvaardigheden pag. 2 GROOTHEID STANDAARD-EENHEID NAAM SYMBOOL NAAM SYMBOOL lengte l meter m massa m kilogram kg tijd t seconde s elektrische stroom I Ampère A temperatuur T Kelvin K hoeveelheid stof n mol mol lichtsterkte I candela cd Bij het vak natuurkunde krijg je ieder onderwerp opnieuw te maken met nieuwe grootheden en eenheden. Omdat natuurkundigen lui zijn, gebruiken ze afkortingsletters voor die grootheden en eenheden. Die afkortingsletters worden ook wel symbolen genoemd. In de 2e en 4e kolom hierboven zie je de symbolen van deze grootheden en eenheden. Opgave 1: Zin 1: Een temperatuurstijging van 30 K deed de rails 4,5 mm uitzetten. Zin 2: De zon scheen fel en gaf zoveel warmtestraling af dat het ijsje in mijn hand smolt. a. Welke grootheden komen in bovenstaande zinnen voor? b. En welke eenheden? c. Geef twee andere eenheden voor temperatuur. d. Vul de onderstaande tabel verder in:

Basisvaardigheden pag. 3 Significante cijfers Als je een steen oppakt en in de hand weegt kun je zeggen dat de steen ongeveer 2 kg weegt. Het zou onzin zijn te zeggen deze steen weegt 2,023176 kg. Je kunt op het gevoel niet zó nauwkeurig meten. In wezen weet je niet eens zeker of de steen 2 kg weegt. De steen zou ook 1,8 kg kunnen wegen. Het getal 2 is dus een schatting. Wanneer je de steen op een niet zo nauwkeurige weegschaal zou leggen zie je dat de steen 2,13 kg weegt. Het laatste cijfer is een schatting want de wijzer van de meter zit ergens tussen de 2,1 en 2,2 en jou inschatting is dat het ongeveer 2,13 moet zijn. Leg je de steen op een nauwkeurigere weegschaal dan zie je dat de steen ongeveer 2,13656 kg weegt. Van het laatste cijfer ben je niet zeker. Het zou ook 2,13657 kg kunnen zijn. Het laatste cijfer is een schatting. De rode cijfers zijn de significante cijfers van die respectievelijke metingen: de cijfers waar je zeker van bent plus één, een geschat cijfer. Deze cijfers hebben betekenis. Significante cijfers zijn cijfers die betekenis hebben. Nullen aan het einde van een getal zijn significante cijfers. Nullen aan het begin van een getal zijn géén significante cijfers. Dus: de meetwaarde 0,00345 heeft 3 significante cijfers. de meetwaarde 2,3000 heeft 5 significante cijfers. Regels voor rekenen met meetwaarden Vermenigvuldigen en delen Bij vermenigvuldigen en delen van meetwaarden is het aantal significante cijfers van de uitkomst gelijk aan het kleinste aantal significante cijfers waarmee de berekening is uitgevoerd. Optellen en aftrekken Bij optellen en aftrekken is het aantal cijfers achter de komma van de uitkomst gelijk aan het kleinste aantal cijfers achter de komma waarmee de berekening is uitgevoerd. Aantallen Bij aantallen gaat het over afgetelde hoeveelheden en niet over metingen. Wanneer je driemaal 25,0 ml afgemeten hebt, heb je dat niet 2,9 maal of 3,1 maal gedaan. Bij aantallen gelden de significantieregels dus niet: 3 25,0 ml = 75,0 ml.

Basisvaardigheden pag. 4 Oefenopgaven Opgave 2: Reken uit en zet het antwoord in het juiste aantal significante cijfers: a. 3,44 * 3,78 e. 400 * 0,004 b. 8,297 / 9,00 f. 0,42π c. 0,50 * 0,340 g. 49 d. 9,3001 / 30 h. 0,0540 / 200,00 Opgave 3: Uit hoeveel significante cijfers bestaan de volgende meetresultaten? a. 0,2365 K d. 0,065 m 2 b. 140 kg e. 644 m c. 8000 Ω f. 321,0080 N Opgave 4: Geef het antwoord in het juiste aantal significante cijfers. a 15,00 2,25 = b 20 30 40 = c 8,13 / 3,00 = Opgave 5: Hieronder staan drie formules met de resultaten van de meting van een aantal grootheden. Vul bij elke formule de waarde van de gegeven grootheden in en geef de uitkomst in het juiste aantal significante cijfers en met de juiste eenheid. a v = s/t, waarin s = 71,2 m en t = 25,00 s b F = C u, waarin C = 20,5 N/m en u = 2,5 cm c P = U I, waarin U = 6,00 V en I = 20 ma

Basisvaardigheden pag. 5 Grafieken tekenen Zou teken je een grafiek: 1) Teken een horizontale en een verticale as. 2) Noteer de grootheid en eenheid langs de assen. De onafhankelijke grootheid komt altijd op door de centrale as. 3) Spreid je diagram over je hele grafiek: kies de juiste schaalverdeling. Dit kun je het beste doen door te kijken naar de grootste waarde uit je tabel. Deze waarde moet zoveel mogelijk aan het uiteinde van de schaalverdeling komen. 4) Geef meetpunten duidelijk aan (bolletje). 5) Teken een zo goed mogelijke rechte lijn of kromme door je meetpunten. Je gebruikt geen korte lijnen tussen de punten. Metingen die ver buiten je grafiek liggen laat je buiten beschouwing. Gebruik ruitjespapier, potlood en geodriehoek! Voorbeelden Afspraken over grafieken Voor het tekenen van een lijn bij een aantal meetpunten gelden de volgende afspraken: - Teken nooit zomaar een lijn van punt naar punt - Als de punten ongeveer op een rechte lijn liggen, teken dan een rechte lijn met een liniaal. - De lijn moet vloeiend of recht zijn, en zo goed mogelijk bij de metingen passen. Losse punten Fout Goed Fout Fout Goed

Basisvaardigheden pag. 6 Oefenopgaven Opgave 6: Bewegen Maak van de volgende metingen van een bewegend voorwerp een x,t-diagram. Gebruik het ruitjespapier hieronder. tijd t (s) 0,20 0,40 0,60 0,80 1,00 plaats x (m) 0,06 0,23 0,55 0,95 1,48

Basisvaardigheden pag. 7 Opgave 7: Valbeweging Vanaf een beginhoogte 90 cm boven de grond laat je een kogel vrij vallen. Je meet de hoogte als functie van de tijd. De metingen leveren het volgende resultaat op. hoogte h (m) 0,90 0,85 0,70 0,46 valafstand s (m) 0,00 valtijd t (s) 0,00 0,10 0,20 0,30 a Vul in de tabel van de andere meetpunten de valafstand in. b Teken in één diagram de hoogte en de valafstand als functie van de tijd. Gebruik het ruitjespapier hieronder.

Basisvaardigheden pag. 8 Aanpak bij het oplossen van vraagstuk Het stappenplan Soms is een opgave (of een probleem) vrij gemakkelijk op te lossen: je ziet direct hoe je het probleem kunt aanpakken. Maar vaak kost dat wat meer moeite. Zo n probleem kun je het beste in een aantal stappen oplossen. Hieronder vind je een stappenplan bestaande uit 5 stappen: 1. Bepaal wat er gevraagd wordt. 2. Maak een overzicht van de formules, grootheden en constanten die je nodig hebt. 3. Werk alle formules uit totdat je het gevraagde kunt uitrekenen. 4. Vul de waarden van de grootheden in in de laatste formule en bereken het eindantwoord. 5. Controleer je antwoord op significantie, eenheid en of het realistisch is. Als je deze 5 stappen consequent gebruikt zul je merken dat je veel minder fouten maakt. De 5 stappen verder uitgewerkt Hieronder gaan we alle stappen één voor één nog een keer langs. 1. Bepaal wat er gevraagd wordt. Je leest de vraag zorgvuldig door en probeert het probleem goed te begrijpen. Je stelt jezelf vragen als: Wat wordt er gevraagd? Kan ik dat in eigen woorden zeggen? Om welke grootheid gaat het? Kan ik het probleem eenvoudiger maken? Hoe kan ik het probleem in een tekening of schema weergeven? Kan ik van tevoren al iets over het antwoord zeggen? Kan ik bijvoorbeeld het antwoord schatten? 2. Maak een overzicht van de formules, grootheden en constanten die je nodig hebt. Je gaat een plan maken om het probleem op te lossen. Je maakt wel een overzicht, maar je berekent nog niets. Je stelt jezelf vragen als: Om welke grootheden gaat het? Welke grootheden zijn gegeven en welke is gevraagd? Met welke formule(s) of uit welk diagram kan ik het gevraagde berekenen? Welke gegevens mis ik nog om het gevraagde met die formule(s) te kunnen berekenen? Hoe kan ik die ontbrekende gegevens bepalen? Door ze te berekenen met een (andere) formule, door ze af te lezen uit een diagram, door ze op te zoeken in BINAS? Je rekent direct alle grootheden om naar standaardeenheden (bijvoorbeeld van km/u naar m/s).

Basisvaardigheden pag. 9 3. Werk alle formules uit totdat het gevraagde kunt uitrekenen. Je gaat nu de informatie combineren die je bij stap 2 gevonden hebt. Waar nodig bouw je formules om (bijvoorbeeld in formules met een deling). Werk zo lang mogelijk in formulevorm en vul pas bij de volgende stap getallen in; zo voorkom je fouten en krijg je sneller punten voor de vraag. Meestal werkt het erg goed om vanuit het gevraagde terug te werken totdat je alle formules hebt gebruikt. Verderop in dit document wordt deze manier van werken verder uitgelegd. 4. Vul de waarden van de grootheden in in de laatste formule en bereken het eindantwoord. Je vult nu de getalswaarden in de formule in en bereken je het eindantwoord. 5. Controleer je antwoord op significantie en eenheid Je controleert of het vraagstuk goed is opgelost. Je stelt jezelf vragen als: Is het eindantwoord inderdaad het gevraagde? Staat de juiste eenheid bij het eindantwoord? Heeft het eindantwoord het juiste aantal significante cijfers? Klopt het eindantwoord zo ongeveer met mijn verwachting? Is het antwoord wel realistisch in de praktijk? Een uitgewerkt voorbeeld Voorbeeldopgave: Een elektriciteitscentrale levert bij 110 kv een stroom van 200 A. Bereken hoeveel lampen van 100 W en 230 V daarop normaal kunnen branden. Uitwerking opgave: Stap 1 Gevraagd wordt het aantal lampen uit te rekenen dat kan branden op het vermogen dat de centrale levert. Stap 2 Het woord vermogen staat niet in de opgave; dit moet je dus zelf bedenken. Omdat in de opgave de spanning en stroomsterkte gegeven zijn, moet je dus zelf inzien dat je met deze gegevens het vermogen van de centrale kunt berekenen. Het vermogen van de centrale kun je uitrekenen met de formule P = UA I. Gegeven zijn: U centr = 110 kv = 1,10A10 5 V I centr = 200 A P gloeilamp = 100 W Merk op dat we de spanning direct hebben omgerekend van kilovolt naar volt.

Basisvaardigheden pag. 10 Stap 3 Als je het vermogen dat de centrale levert hebt gevonden, en je weet het vermogen dat een gloeilamp omzet, kun je dus het aantal gloeilampen berekenen als: Stap 4 aantal gloeilampen = P centralef P gloeilamp Je hebt nu alle informatie verzameld die je nodig hebt om het eindantwoord kunnen berekenen. Eerst bereken je het vermogen van de centrale: P = 1,10A10 5 A 200 = 2,20A10 7 W Het aantal gloeilampen vind je nu als: Stap 5 aantal gloeilampen = 2,20A10 7 f = 2,20A10 6 100 Een aantal heeft nooit een eenheid; vandaar dat er achter het antwoord geen eenheid staat. Alle grootheden in de opgaven hebben 3 significante cijfers; het eindantwoord moet dus ook 3 significante cijfers hebben. Gevraagd werd om het aantal gloeilampen te berekenen dat kan branden op het vermogen van een elektriciteitscentrale. Een aantal van 2,2 miljoen is dus realistisch in de praktijk (10 gloeilampen zou te weinig zijn; 100 miljard gloeilampen veel te veel). Oefenopgaven Probeer nu de onderstaande opgave op te lossen volgens de 5 stappen zoals hiervoor beschreven. Werk je antwoord zo gedetailleerd mogelijk uit met alle tussenstappen. Opgave 8: Vermogen van een accu Bij deze opgave gaan we uit van een accu van 12 V waarop twee weerstanden van respectievelijk 6,0 en 12 Ω parallel zijn aangesloten. a Bereken het vermogen dat de weerstand van 6,0 Ω ontwikkelt. b Bereken het vermogen dat de accu van 12 V levert. c Bereken hoelang het duurt het voordat deze accu 1,0 kwh heeft geleverd.

Basisvaardigheden pag. 11 3,44 3 significante cijfers 3,78 3 significante cijfers Bij vermenigvuldigen krijgt het antwoord evenveel significante cijfers als het getal uit de som met het laagst aantal significante cijfers. 3,44 * 3,78 = 13,0 (dus antwoord heeft 3 significante cijfers) Bij delen geldt hetzelfde als bij vermenigvuldigen. 8,297 4 significante cijfers 9,00 3 significante cijfers 8,297 / 9,00 = 0,922 (antwoord heeft dus 3 significante cijfers) 0,50 2 significante cijfers (de nul vooraan telt niet mee, de nul achter de 5 wel, dit zegt namelijk iets over hoe nauwkeurig het getal is) 0,340 3 significante cijfers 0,50 * 0,340=0,17 9,3001 5 significante cijfers 30 2 significante cijfers 9,3001 / 30 = 0,31 400 3 significante cijfers 0,004 1 significant cijfer 400 * 0,004 = 2 0,42 2 significante cijfers π = 3,141592654 Omdat 0,42 het laagst aantal significante cijfers heeft kunnen we π afkorten tot 2 significante cijfers, immers het antwoord mag toch maar 2 significante cijfers hebben. π 3,1 0,42 * 3,1 = 1,3 NB: Probeer zelf maar eens wat er gebeurt als je π meer significante cijfers geeft. Antwoord: het antwoord verandert niet! 49 2 significante cijfers 49 = 7,0 of 49 = -7,0

Basisvaardigheden pag. 12 0,0540 3 significante cijfers 200,00 5 significante cijfers 0,0540 / 200,00 = 0,000270 = 2,70 10-4 Uitwerkingen op vraag a t/m f 0,2365 K 4 significante cijfers (de nul voor de komma telt niet mee, de nul zegt niks over hoe nauwkeurig het getal is maar hoe klein het is, en significantie draait om nauwkeurigheid). 140 kg 3 significante cijfers (de nul aan het einde telt mee, want hij geeft aan hoe nauwkeurig het getal is bepaald). 8000 Ω 4 significante cijfers 0,065 m2 2 significante cijfers 644 m 3 significante cijfers 321,0080 N 7 significante cijfers

Basisvaardigheden pag. 13 Opgave 2: a. 3,44 * 3,78 13,0 e. 400 * 0,004 2 b. 8,297 / 9,00 0,922 f. 0,42π 1,3 c. 0,50 * 0,340 0,17 g. 49 7,0 of -7,0 d. 9,3001 / 30 0,31 h. 0,0540 / 200,00 2,70 10-4 Opgave 3: 0,2365 K 4 d. 0,065 m 2 2 b. 140 kg 3 e. 644 m 3 c. 8000 Ω 4 f. 321,0080 N 7 Opgave 4: a 15,00 2,25 = 33,8 b 20 30 40 = 2,4 10-4 c 8,13 / 3,00 = 2,71 Opgave 5: Hieronder staan drie formules met de resultaten van de meting van een aantal grootheden. Vul bij elke formule de waarde van de gegeven grootheden in en geef de uitkomst in het juiste aantal significante cijfers en met de juiste eenheid. a v = s/t, waarin s = 71,2 m en t = 25,00 s v = 71,2 / 25,00 = b F = C u, waarin C = 20,5 N/m en u = 2,5 cm c P = U I, waarin U = 6,00 V en I = 20 ma