Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg Omgevingsvergunning Omgevingsvergunning Beperkte Milieutoets voor autodemontage Louis Kuijpers IJzer- en Metaalhandel en Containertransport v.o.f. te Beringe Zaaknummer 2012-0324 d.d. 2 augustus 2012 Verzonden:
INHOUDSOPGAVE 1 Besluit 3 2 Procedure 5 2.1 Gegevens aanvraagster 5 2.2 Vergunningsituatie 5 2.3 Bevoegd gezag 5 2.4 Ontvankelijkheid en opschorting procedure 5 3 Samenhang overige wetgeving 7 3.1 Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer 7 3.2 Adviezen 7 4 Overwegingen 8 4.1 Beperkte milieutoets 8 2012-0324 2
1 Besluit Onderwerp Gedeputeerde Staten van Limburg hebben op 26 april 2012 een aanvraag om een omgevingsvergunning ontvangen van Louis Kuijpers IJzer- en Metaalhandel en Containertransport v.o.f., Liesselseweg 214 te Deurne. Het betreft het opslaan en demonteren van autowrakken. De aanvraag betreft de locatie gelegen aan Rieten 6, 5986 PH Beringe, kadastraal bekend gemeente Helden, sectie A, nummers 8526 en 8931. De aanvraag is geregistreerd onder nummer 2012-0324. Besluit Gedeputeerde Staten van Limburg besluiten, gelet op de overwegingen die zijn opgenomen in deze vergunning en gelet op artikel 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo): 1. aan Louis Kuijpers IJzer- en Metaalhandel en Containertransport v.o.f. te Deurne de omgevingsvergunning (verder te noemen: vergunning) te verlenen. Deze vergunning wordt verleend voor haar inrichting gelegen aan Rieten 6, 5986 PH Beringe; 2. dat de vergunning verleend wordt voor de volgende activiteiten en werkzaamheden: het oprichten, veranderen of veranderen van de werking en het in werking hebben van een inrichting (artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, juncto artikel 2.2.a van het Besluit omgevingsrecht); 3. dat er geen aanleiding bestaat om een mer-beoordeling uit te voeren; 4. dat de vergunning voor onbepaalde tijd wordt verleend. Gedeputeerde Staten van Limburg, namens dezen, G.C.H. Broen clusterhoofd Milieu afdeling Vergunningen en Subsidies 2012-0324 3
Procedure De besluitvormingsprocedure is uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) (de reguliere voorbereidingsprocedure). De aanvraag is getoetst aan artikel 2.17 van de Wabo. Tevens is de aanvraag getoetst aan het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de Regeling omgevingsrecht (Mor). Wij hebben binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de beslistermijn van 8 weken te verlengen met 6 weken als bedoeld in artikel 3.9 tweede lid van de Wabo. Afschriften Een afschrift van dit besluit is verzonden aan: aanvraagster van de vergunning, zijnde Louis Kuijpers IJzer- en Metaalhandel en Containertransport v.o.f., Liesselseweg 214, 5753 PP Deurne; het gemachtigde bedrijf, zijnde Jacobs milieu advies, Akerstraat 140, 6417 BR Heerlen; het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas; Waterschap Peel en Maasvallei, afdeling Vergunningen en handhaving, Postbus 3390, 5902 RJ Venlo; Bezwaar Als dit besluit uw belang rechtstreeks raakt en u het met de inhoud van dit besluit niet eens bent, kunt u bezwaar maken. U moet dan binnen zes weken na de dag waarop dit besluit is verzonden een bezwaarschrift indienen. Op deze procedure is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het bezwaarschrift moet worden ondertekend en moet ten minste bevatten: a. de naam en het adres van de indiener; b. de datum; c. een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht, en; d. de redenen van het beroep (motivering). Het bezwaarschrift moet worden gericht aan: Gedeputeerde Staten van Limburg Afdeling BSEB, cluster BZ, team Rechtsbescherming Postbus 5700 6202 MA MAASTRICHT Voor meer informatie verwijzen wij u naar www.limburg.nl en klik vervolgens op e-loket. Het indienen van een bezwaarschrift heeft geen schorsende werking. Als u een bezwaarschrift heeft ingediend, dan kunt u tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening indienen bij de Voorzieningenrechter van de Rechtbank, sector Bestuursrecht, van het arrondissement Maastricht, Postbus 1988, 6201 BZ Maastricht. Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag volgend op de dag waarop dit besluit is verzonden. Indien de Voorzieningenrechter positief beslist op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt de werking van het onderhavige besluit geschorst. 2012-0324 4
2 Procedure 2.1 Gegevens aanvraagster Op 12 april 2012 hebben wij een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in Wabo ontvangen. Het betreft een verzoek van Louis Kuijpers IJzer- en Metaalhandel en Containertransport v.o.f., Liesselseweg 214 5753 PP Deurne voor de inrichting aan Rieten 6 te Beringe. Het verzoek is ingediend door Jacobs milieu advies, Akerstraat 140, 6417 BR Heerlen. De gemachtigde is vermeld op het aanvraagformulier en er is tevens een machtiging bij de aanvraag gevoegd. 2.2 Vergunningsituatie Op 27 augustus 2009, kenmerk 2009/5446, hebben wij aan de heer XXXX een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer (Wm) verleend voor een inrichting voor het op- en overslaan en bewerken van ferro- en non-ferrometalen, gelegen aan Rieten 6 te Beringe. Deze vergunning is verleend voor een periode van 10 jaar. Gelet op artikel 1.2, vijfde lid, van de Invoeringswet Wabo geldt een voor inwerkingtreding van de Wabo verleende, onherroepelijke vergunning voor categorieën van inrichtingen waar afvalstoffen nuttig worden toegepast of verwijderd, van rechtswege voor onbepaalde tijd. De voorschriften van de onderliggende (milieu)vergunning zijn tot 1 oktober 2013 van overeenkomstige toepassing op de aangevraagde verandering, voorzover zij als maatwerkvoorschrift voor deze inrichting aangemerkt mogen worden. 2.3 Bevoegd gezag De inrichting is genoemd in categorie 28.4 en 28.5 van bijlage 1, onderdeel C van het Bor en op grond van artikel 2.2.a van het Bor is een beperkte milieutoets noodzakelijk. Daarom zijn wij, mede gelet op het bepaalde in artikel 3.3a van het Bor, het bevoegd gezag voor de integrale omgevingsvergunning. 2.4 Ontvankelijkheid en opschorting procedure Na ontvangst van de aanvraag hebben wij deze aan de hand van de Mor getoetst op ontvankelijkheid. Daarbij is gebleken dat een aantal gegevens ontbrak. Naar aanleiding hiervan hebben wij aanvraagster op 21 mei 2012 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk binnen vier weken na verzenddatum van onze brief aanvullende gegevens in te dienen. Op 16 juni 2012 hebben wij de aanvullende gegevens ontvangen. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag alsmede de latere aanvulling daarop voldoende informatie bevatten voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De termijn voor het nemen van dit besluit is daardoor opgeschort met 25 dagen. Ingevolge artikel 8.41a van de Wet milieubeheer dient de melding op grond van artikel 1.10 van het Barim vooraf of gelijktijdig met de aanvraag om een omgevingsvergunning te zijn verricht voor een ontvankelijke 2012-0324 5
aanvraag. De melding is gelijktijdig met de aanvraag ingediend. De aanvraag is dan ook ontvankelijk en in behandeling genomen. 2012-0324 6
3 Samenhang overige wetgeving 3.1 Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer Met het in werking treden van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim ofwel Activiteitenbesluit) gelden voor veel inrichtingen algemene regels. Het Activiteitenbesluit en de bijbehorende regeling bevatten algemene regels voor een aantal specifieke activiteiten en installaties. Type B inrichtingen Op grond van het Activiteitenbesluit en bijlage 1, onderdeel C van het Bor wordt de inrichting aangemerkt als een type B-inrichting. Op deze inrichting is het hele Activiteitenbesluit van toepassing. Voor de van toepassing zijnde voorschriften verwijzen wij naar de Activiteitenbesluit Internet module (AIM) http://aim.vrom.nl Melding Voor de activiteiten die onder het Activiteitenbesluit vallen moet vooraf of gelijktijdig met de aanvraag voor een omgevingsvergunning een melding worden ingediend. Bij de onderhavige aanvraag is voor deze activiteiten een melding op grond van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit ingediend. De melding is op ons verzoek aangevuld met: een beschrijving van acceptatie en controle voor afvalstoffen (art. 1.16, tweede lid van het Activiteitenbesluit); een akoestisch rapport (art. 1.11, lid 10 en artikel 11 van het Activiteitenbesluit). Maatwerkvoorschriften Het Activiteitenbesluit maakt maatwerkvoorschriften mogelijk (art. 8.42 Wm). Dit dient dan te gebeuren middels een apart besluit. De maatwerkvoorschriften moeten worden afgestemd op de voorschriften van een eventueel vigerende omgevingsvergunning (art. 8.42, zesde lid Wm). Wij hebben geconstateerd dat in ieder geval voorschrift 7.2 uit de op 27 augustus 2009 met nr. 2009/5446 aan aanvraagster verleende omgevingsvergunning moet worden aangepast. Dit kan als maatwerkvoorschrift op grond van artikel 1.7, lid 2 van het Activiteitenbesluit. Dit dient te gebeuren middels een apart besluit. 3.2 Adviezen Op 9 juli 2012 heeft het Waterschap Peel en Maasvallei schriftelijk advies uitgebracht over de aanvraag. Het Waterschap heeft daarbij te kennen gegeven dat de lozingsnormen uit de op 7 september 2009 verleende Wvo-vergunning met kenmerk 2009.02468V overgenomen kunnen worden. Dit betekent dat zij derhalve als maatwerkvoorschrift blijven gelden. De inrichting is gelegen op een gezoneerd industrieterrein. Met het oog daarop hebben Burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas als zonebeheerders laten weten dat zij op grond van het akoestisch rapport geen overschrijding van de toegetane geluidbelasting op de zonepunten constateren. 2012-0324 7
4 Overwegingen 4.1 Beperkte milieutoets 4.1.1 Algemeen Voor een aantal activiteiten uit het Activiteitenbesluit is een omgevingsvergunning met beperkte milieutoets vereist. Het verbod om deze activiteiten zonder omgevingsvergunning uit te voeren volgt uit artikel 2.1, eerste lid onder i, juncto artikel 2.2a van het Bor. Het doel van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets is dat vooraf wordt ingestemd met het van start gaan van een specifieke activiteit op een specifieke locatie. De aangevraagde activiteit zijnde het demonteren van autowrakken als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit, anders dan de activiteiten met autowrakken als bedoeld in artikel 4.84, tweede lid, van dat besluit, valt onder artikel 2.2a, onder h van het Bor. De aangevraagde activiteit wordt getoetst aan artikel 5.13b, lid 1, 3 en 4 van het Bor. Hieronder zijn onze overwegingen weergegeven. 4.1.2 Milieueffectrapportage Een omgevingsvergunning met beperkte milieutoets wordt geweigerd indien het bevoegde gezag heeft beslist dat bij de voorbereiding van de omgevingsvergunning een milieueffectrapport (MER) dient te worden gemaakt. De activiteit die wordt aangevraagd staat omschreven onder activiteit D 18.8 uit bijlage 1 van het Besluit m.e.r. Daar is o.a. een inrichting met een opslagcapaciteit van 10.000 autowrakken of meer genoemd. De aanvraag is met een opslag van maximaal 25 autowrakken lager dan de drempelwaarde van categorie D 18.8. Zoals uit de hiernavolgende paragrafen van dit besluit blijkt hebben wij ons ervan vergewist dat de activiteit daadwerkelijk geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben. 4.1.2.1 Mer-beoordelingsplicht Voor de aangevraagde activiteit is geen milieueffectrapport opgesteld in de zin van artikel 7.17, eerste lid, van de Wm. Een m.e.r.-procedure is noodzakelijk als een besluit wordt genomen over een activiteit waarbij belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. De vraag of door voorgenomen activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen veroorzaakt kunnen worden staat dan ook centraal bij het beoordelen of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. In het Besluit m.e.r. in onderdeel C zijn activiteiten aangewezen waarvoor het zeker is dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. In onderdeel D van het Besluit m.e.r. zijn activiteiten beschreven waarvoor het niet zeker is of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. In dat laatste geval dient per geval een zogenoemde m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een te nemen besluit belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn: Belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen niet uitgesloten worden; er dient een m.e.r.-procedure doorlopen te worden; Belangrijke nadelige milieugevolgen treden niet op; er wordt gemotiveerd aangegeven dat geen m.e.r.-procedure doorlopen hoeft te worden. 2012-0324 8
Naast een aantal procedurele vereisten worden er ook enkele inhoudelijke eisen gesteld aan een m.e.r.- beoordeling. Zo dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd aan de hand van een aantal vaste criteria. Deze criteria zijn vastgelegd in Bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. Het belangrijkste aspect in de m.e.r.-beoordelingsprocedure vormt de notitie waarin beschreven staat of de voorgenomen activiteit kan leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze notitie wordt in het spraakgebruik veelal 'aanmeldingsnotitie' genoemd. De vormgeving van deze notitie is vrij, maar aan de inhoud worden wel eisen gesteld. Het gaat bij een m.e.r.-beoordeling vooral om de milieuthema's die de grootste impact hebben op de omgeving én om na te gaan of er (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Het is niet gebruikelijk om echt een diepgaand onderzoek uit te voeren. Als bij een m.e.r.-beoordeling blijkt dat door middel van een mitigerende maatregel, bijvoorbeeld een geluidswal of een technische maatregel aan een installatie, de effecten dermate beperkt worden dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen behoeft in principe geen m.e.r.-procedure doorlopen te worden. 4.1.2.2 Onder de drempelwaarde: vormvrije m.e.r.-beoordeling In gevallen dat een besluit of plan betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst maar onder de drempelwaarden blijven dient ook een m.e.r.-beoordeling te volgen. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen. Er is in de vormvrije m.e.r.-beoordeling nadrukkelijk geen ondergrens met betrekking tot de omvang van de activiteit. Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan zoals eerder gezegd geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud moet aandacht worden besteed aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Deze worden ook gebruikt bij de reguliere m.e.r.-beoordeling. Wel kan er een duidelijk verschil zijn tussen de diepgang waarmee een vormvrije m.e.r.-beoordeling en m.e.r.- beoordeling worden uitgevoerd. Het uiteindelijk resultaat van de vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden: Als belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten bestaat het resultaat van de vormvrije m.e.r.-beoordeling bij besluiten uit kolom 4 uit het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling met de procedureregels die boven de drempelwaarde gelden, of het direct starten van een m.e.r.. Als de vormvrije m.e.r.-beoordeling als resultaat heeft dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten moet die conclusie door het bevoegd gezag worden opgenomen in de tekst van het uiteindelijke besluit in de moederprocedure. Dat kan bijvoorbeeld in de considerans bij een beschikking op een vergunningaanvraag. Uiteraard moet daarbij worden gemotiveerd op basis waarvan de conclusie is getrokken. 4.1.2.3 M.e.r. beoordeling XXXX Ten aanzien van de voorgenomen activiteiten van XXXX op het perceel gelegen aan Rieten 6 te Beringe overwegen wij het volgende. Het terrein van XXXX is ca. 0,4 ha groot en is gelegen te midden van andere (grootschalige) industriële activiteiten. De cluster van aaneengesloten bedrijventerreinen aldaar heeft een omvang van ca. 73,7 ha. De karakteristiek van de omgeving is derhalve te omschrijven als een gebied met veel (grootschalige) industriële activiteiten. Op het industrieterrein mogen zich bedrijven vestigen die in bijlage 1 onderdeel D van het Bor zijn aangewezen (de zogenoemde grote lawaaimakers); het bedrijventerrein is dan ook voorzien van een geluidszone zoals bedoeld in hoofdstuk V van de Wet geluidhinder. 2012-0324 9
Op het industrieterrein bevinden zich enkele verspreid liggende (bedrijfs)woningen. In de nabijheid van de inrichting is geen Natura 2000 of vogelrichtlijn gebied gelegen waarbij het industrieterrein enige invloed op zou kunnen hebben. Op 200 m ten zuidoosten van de inrichting ligt wel een gebied (Snepheide) met een provinciaal natuurbeheerplan. Bij de melding heeft XXXX een akoestisch rapport gevoegd (Bureau Geluid, rapportnummer 20122098 d.d. 15 juni 2012). Uit het rapport blijkt dat de geluidbelasting op de geluidszone van het industrieterrein Beringe ten hoogste 37 db(a) bedraagt. Uit een door de zonebeheerder van het industrieterrein, i.c. de gemeente Peel en Maas, uitgevoerde toets blijkt dat de activiteiten van XXXX ook na de aangevraagde uitbreiding van de activiteiten passen binnen de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van het industrieterrein op de zone en de in de zone aanwezige woningen. Daarbij dient tevens te worden opgemerkt dat het genoemde gebied Snepheide met name een geluidbelasting ondervindt van de Rijksweg Noordervaart die gelegen is tussen het industrieterrein Beringen en Snepheide. Ook ten aanzien van andere milieuaspecten is in de overgelegde stukken aannemelijk gemaakt dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan door de uitbreiding van de activiteiten van XXXX. Hierbij hebben wij gekeken naar de aspecten stof en andere luchtverontreinigende stoffen, bodem, grondwater en externe veiligheid. Het Activiteitenbesluit en Regeling algemene regels inrichtingen milieubeheer (Rarim) stellen voldoende voorschriften ter bescherming van de genoemde milieucompartimenten. Op basis daarvan kan worden geconcludeerd dat aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten' kan worden voldaan. Voor de aangevraagde activiteit achten wij het op grond van het bovenstaande niet nodig dat een milieueffectrapport wordt opgesteld op grond van artikel 7.17, eerste lid, van de Wm, omdat er geen belangrijke nadelige gevolgen kunnen gaan ontstaan voor het milieu. Er kan dan ook een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1 lid 1 onder i van de Wabo jo 2.2a van het Bor worden verleend. 4.1.3 Afvalstoffen Op grond van artikel 5.13b, derde lid, van het Bor kan een aanvraag om omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo geweigerd worden in het belang van het doelmatig beheer van afvalstoffen. Er is sprake van doelmatig beheer van afvalstoffen indien aan de eisen van afdeling 2.5 van het Activiteitenbesluit wordt voldaan. De aangevraagde activiteit is getoetst aan de vereisten neergelegd in de artikelen 2.12 tot en met 2.14a van het Activiteitenbesluit. De aangevraagde activiteit levert geen strijdigheid met deze vereisten op. In artikel 2.14b van het Activiteitenbesluit is aangegeven dat een inrichting die afvalstoffen accepteert over een actuele beschrijving van de procedures van acceptatie en controle van ontvangen afvalstoffen moet beschikken. Deze procedures zijn noodzakelijk voor een doelmatig beheer van die afvalstoffen. Bij de aanvraag is een beschrijving van de procedures van acceptatie en controle van ontvangen afvalstoffen gevoegd. Deze procedures zijn door ons getoetst en voldoen aan het gestelde in artikel 2.14b van het Activiteitenbesluit. 2012-0324 10
Conclusie Gelet op het bovenstaande zijn wij van mening dat de aangevraagde activiteit in overeenstemming is met het gestelde in afdeling 2.5 van het Activiteitenbesluit en daarmee bijdraagt aan een doelmatig beheer van afvalstoffen. 4.1.4 Wet bevordering integriteitsbeoordelingen openbaar bestuur Op 1 juli 2003 is de Wet Bibob (Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur) in werking getreden. Deze wet geeft het bevoegd gezag een extra weigerings- of intrekkingsgrond bij het verlenen van vergunningen. Om te kunnen weigeren of intrekken dient het gevaar te bestaan dat met of onder de paraplu van de vergunning strafbare feiten gepleegd zullen worden of dat uit strafbare feiten verkregen gelden benut zullen worden. Het bevoegde gezag dient in eerste instantie zelf onderzoek te verrichten naar de vraag of dit gevaar bij een bepaalde inrichting bestaat. Gedeputeerde Staten hebben ter uitvoering van de Wet Bibob op 15 maart 2011 een beleidslijn vastgesteld waarin de werkwijze wordt beschreven ten aanzien van de inzet van het Bibobinstrumentarium met betrekking tot vergunningen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Tegelijkertijd is de beleidslijn Bibob Provincie Limburg van 30 juni 2009 ingetrokken. Op basis van de nieuwe beleidslijn worden specifiek benoemde bedrijven gescreend op het mogelijk faciliteren van criminele activiteiten. Gedeputeerde Staten kunnen toepassing van de Wet Bibob binnen bovengenoemd toepassingsgebied achterwege laten indien onmiskenbaar duidelijk is dat er geen Bibob-screening nodig is omdat dit geen nieuwe informatie op zal leveren ten opzichte van de informatie die al bij Gedeputeerde Staten bekend is. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als met zekerheid bekend is hoe de bedrijfsstructuur en financiering van een bedrijf in elkaar steekt en wie de drijver van de inrichting zal zijn. Wij hebben in dit geval geen aanleiding gezien om een Bibob-toets uit te voeren. 2012-0324 11