Project MER vervangen geleiders van Mercator tot Horta PRMER Elia. 7 oktober 2016 Rapport 9Y

Vergelijkbare documenten
Het project Mercator-Horta

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport

ONE-STOP-SHOP PCI PCI 2015_2.24 HORTA-MERCATOR

Ontbossing en bouw en exploitatie van een nieuwe elektriciteitscentrale van Electrabel op de terreinen van Arcelor Gent te Gent

Scopingsadvies Project-MER Modernisering van het Albertkanaal tussen de Noorderlaanbrug en de sluis van Wijnegem

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk

Hoogspanningslijn Aftakking Lokeren 150kV

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van een slachtkuikenbedrijf. Aerts Kristof te Beerse

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project:

Bloso-centrum Hofstade-Zemst

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix

Richtlijnen milieueffectrapportage. Vervangen geleiders van Mercator tot Horta

Windturbineproject Maatheide te Lommel

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Aanleg hoogspanningsleiding Zandvliet-Lillo.

Scopingsadvies Project-MER Aanleg infrastructuur industrieterreinontwikkeling Kluizendok te Gent

Scopingsadvies Project-MER Windturbines Middelkerke - Gistel

1.1. Vilvoorde. Machelen. Brussel. Legenda. Projectgebied. Gemeentegrenzen Meters. Titel: Situering projectgebied.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Plaatsing van een tweede draadstel op de 380 kv-lijn tussen Meerhout en Heze

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project:

Ontheffing van de verplichting tot het opstellen van een project-mer. Aanleg leiding Air Liquide OxGam (Oxygen Gent ArcelorMittal) Temse Zelzate

Afbakening kleinstedelijk gebied Lokeren PROVINCIAAL RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN DEELRUP E17-1 GRAFISCH PLAN - KAARTENBUNDEL JUNI 2012 NOVEMBER 2015

Scopingsadvies Project-MER Productie en bewerking van glas AGC Glass Europe NV in Mol Hervergunning en uitbreiding/wijziging

SEAGRIDS. Versterking van het elektriciteitsnet in de kustregio

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004

essentieel voor de energiebevoorrading

Project-m.e.r.-screening

PlanMer Regenboogstadion Waregem Situering plangebied op macroschaal Legende

Project Stevin & project Nemo in Zeebrugge Elia investeert in een zekere en duurzame elektriciteitsbevoorrading

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Ieper

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en gedeeltelijke retrofit van het windturbinepark Kristalpark in Lommel

De wind in de zeilen voor Dilbeek

situering van de gebieden

Project-MER Aanpassing Hoogspanningslijn Mol Turnhout Beerse

TRACÉ EN PLANMER STUDIE TRAMLIJNEN VLAAMS BRABANT

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving

Integratie effectbeoordelingen. 14 november 2013 LNE juridische dienst/dienst Mer

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Poperinge (Watou)

Scopingadvies project-mer Accent Business Park Toren te Roeselare

Infoavond zoekzone windturbines E40 van Aalter tot Aalst. Toelichting plan-mer

situering en afbakening van het plangebied

Terinzagelegging Kennisgeving voor MER Eurostadium 25 augustus Karen Polfliet Arcadis Belgium

Provincieraadsbesluit

Bioterra nv Nijverheidslaan OPGLABBEEK

Richtlijnen voor het Project-MER Belgoprocess bouw gebouw 167X opslag vaten

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project:

Eurostadium Brussels

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: Uitbreiding Recreatiepark Hengelhoef te Houthalen-Helchteren.

Goedkeuring milieueffectrapport. Kerncentrale van Doel hernieuwing van de Vlarem-vergunning

MODEL INLICHTINGENFORMULIER VASTGOEDINFORMATIE IDENTIFICATIE VAN DE AANVRAGER. Beroep: Datum van aanvraag: IDENTIFICATIE VAN HET ONROEREND GOED

Nieuwe elektriciteitscentrale van T-Power NV te Tessenderlo

REGULERINGSCOMMISSIE VOOR ENERGIE IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST

LEGENDE : Kaart 1 : Situering Wetteren AFBAKENING STEDELIJK GEBIED WETTEREN. Datum : mei Opdrachtgever : Provincie Oost-Vlaanderen.

Infomoment Verapazbrug

PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout

Project-m.e.r.-screening

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Gemengd Regionaal Bedrijventerrein Veedijk te Turnhout.

Figurenbundel. MER voor een nieuwe Fysicochemische installatie en uitbreiding van de Deponie. Oktober

Beslissing over het verzoek tot ontheffing van de project-mer-plicht. Duurzaam Beheerplan Boven-Zeeschelde

HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT?

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland

Legende. PlanMer De Prijkels Deinze. Situering plangebied "De Prijkels" en zoekzones op gewestplan V N V.B

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 25 januari 2014 betreffende het onroerend erfgoed;

MER in de omgevingsvergunning

Provincieraadsbesluit

PlanMER ZO en NO omleidingsweg te Tongeren

Goedkeuring plan-milieueffectrapport PRUP Afbakening kleinstedelijk gebied Lokeren

Project-MER-Verslag. Verdere exploitatie van elektriciteitscentrale Langerbrugge

Hoogspanningsstation Kinrooi-Maaseik Van Eyck

Hervergunning en verandering van een attractiepark

Richtlijnen milieueffectrapportage

VR DOC.0003/2

Goedkeuring plan-milieueffectrapport voor het Gewestelijk RUP Hoogspanningsverbinding 380 kv tussen Zomergem en Zeebrugge

Hervergunning en verandering van Bayer Antwerpen

Besluit van de Vlaamse Regering tot goedkeuring en instelling van het landinrichtingsproject Moervaartvallei

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: Sint-Janspoort Kortrijk. Initiatiefnemer:

Kaart 36: plangebied en omgeving grondwaterstromingsgevoelige gebieden Kaart 37: plangebied en omgeving infiltratiegevoelige gebieden Kaart 38:

Mol. Geel. Plan-MER PRUP Regionale ontsluiting Geel

Resultaat opvraging perceel gelegen in Wetteren afdeling WETTEREN 2 AFD, sectie E met perceelnummer 0397/00P000 [42302E0397/00P000]

Naar aanleiding van uw vraag vindt u hierbij het gevraagde uittreksel voor het perceel met de volgende coördinaten:

Scopingsadvies Project-MER Verandering van een varkenshouderij DGST BVBA in Lille

Resultaat opvraging perceel gelegen in Hasselt afdeling HASSELT 4 AFD, sectie E met perceelnummer 0440/00F000 [71324E0440/00F000]

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Optimalisatie slibstort Callemansputte te Zelzate.

MER Groeve. Bijlagen ARGEX NV PRO726. Kruibeeksesteenweg BURCHT (ZWIJNDRECHT)

MODEL INLICHTINGENFORMULIER VASTGOEDINFORMATIE IDENTIFICATIE VAN DE AANVRAGER. Beroep: Datum van aanvraag: IDENTIFICATIE VAN HET ONROEREND GOED

gewenste ruimtelijke structuur voor Sint-Truiden

Renogen biomassa-wkk te Ham

Ontheffing tot het opstellen van een MER

PROVINCIE VLAAMS-BRABANT. Provinciaal RUP Afbakening kleinstedelijk gebied Halle verordenend deel. Directie infrastructuur dienst ruimtelijke ordening

Bijlage II. Stedenbouwkundige voorschriften. ontwerp gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan

gewenste ruimtelijke structuur in het definitief gemeentelijk ruimtelijk structuurplan

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage

Transcriptie:

Project MER vervangen geleiders van Mercator tot Horta PRMER-2240 Elia 7 oktober 2016 Rapport 9Y2094-104-100

HASKONINGDHV BELGIUM SA/NV Campus Mechelen Schaliënhoevedreef 20 D 2800 Mechelen +32 15 405656 Telefoon +32 15 211134 Fax Info.mechelen@be.rhdhv.com E-mail www.royalhaskoningdhv.com Internet Documenttitel Project MER vervangen geleiders van Mercator tot Horta Verkorte documenttitel Status PRMER-2240 Definitief MER Rapport Datum Projectnaam Projectnummer Opdrachtgever Referentie 7 oktober 2016 Mercator-Horta vervangen geleiders 9Y2094-104-100 Elia Karel De Laet Auteur(s) Collegiale toets Filip Lauyssen, MER-deskundigen en -medewerkers Guy Geudens Datum/paraaf.. Vrijgegeven door Tom Van Den Noortgaete Datum/paraaf..

INHOUDSOPGAVE 1 VOORWOORD 1 1.1 Doelstelling MER 1 1.2 Leeswijzer 3 2 INLEIDING 4 2.1 Situering en korte schets van het project 4 2.2 Doelstelling en noodzaak van het project 4 2.3 Toetsing aan de Milieubeoordelingsplicht 6 2.4 Bestaande en benodigde vergunningen 7 2.5 Naam van de initiatiefnemer 8 2.6 Team van deskundigen 8 3 PROJECTBESCHRIJVING 10 3.1 Figuren en bijlagen 10 3.2 Huidige situatie 10 3.3 Algemene opbouw van bovengrondse hoogspanningsverbindingen en onderstations 16 3.3.1 Masten 17 3.3.2 Funderingen 20 3.3.3 Draadstellen 20 3.3.4 Geleiders 21 3.3.5 Isolatoren 22 3.3.6 Aardkabels 22 3.3.7 Bebakening 22 3.3.8 Onderstations 24 3.4 Gepland project in de aanlegfase 27 3.4.1 Aanleg werftoegangen, werfzones en zones voor kabeltrek 27 3.4.2 Onderstations 29 3.4.3 Mastversterking 29 3.4.4 Funderingsversterking 30 3.4.5 Vervangen geleiders 31 3.4.6 Aanpassen bebakening 34 3.4.7 Timing en fasering 34 3.4.8 Machinepark 35 3.5 Gepland project in de exploitatiefase 35 4 ALTERNATIEVENONDERZOEK 39 4.1 Figuren en bijlagen 39 4.2 Inleiding 39 4.3 Nulalternatief 39 4.4 Tracéalternatieven 39 4.5 Uitvoeringsalternatieven 52 4.5.1 Aanpassen aansluiting op onderstation Mercator 52 4.5.2 Versterken / vervangen mast EV215 3 54 4.6 Conclusie alternatievenonderzoek 55 Blz. Rapport 7 oktober 2016

5 RUIMTELIJKE, ADMINISTRATIEVE, JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE ASPECTEN VAN HET PROJECT 57 6 INGREEP-EFFECTSCHEMA EN GEGEVENSOVERDRACHT 66 6.1 Globale analyse en scoping naar relevante milieuaspecten 66 6.1.1 Bodem 66 6.1.2 Grondwater 67 6.1.3 Oppervlaktewater 67 6.1.4 Geluid 68 6.1.5 Lucht en Klimaat 68 6.1.6 Licht, warmte en EM-velden 70 6.1.7 Receptor Landschap 70 6.1.8 Receptor Natuur 71 6.1.9 Receptor Mens 72 6.1.10 Samenvatting 73 7 ALGEMENE AFBAKENING REFERENTIESITUATIE EN METHODOLOGIE EFFECTVOORSPELLING EN BEOORDELING 75 7.1 Figuren en bijlagen 75 7.2 Referentiesituatie 75 7.3 Afbakening van het studiegebied 75 7.4 Methodologie effectvoorspelling 75 7.5 Ontwikkelingsscenario s 76 7.6 Cumulatieve effecten 78 7.7 Leemten in de kennis 78 8 DISCIPLINE BODEM 79 8.1 Figuren en bijlagen 79 8.2 Afbakening van het studiegebied 79 8.2.1 Geologie 79 8.3 Beschrijving van de referentiesituatie 80 8.3.1 Bodemprofiel 80 8.3.2 Betreedbaarheid 80 8.3.3 Bodemgebruik 82 8.3.4 Bodemkwaliteit 82 8.4 Effectbeschrijving en effectbeoordeling 82 8.4.1 Beoordelingskader 82 8.4.2 Aanlegfase 83 8.4.3 Exploitatiefase 91 8.5 Milderende maatregelen 91 8.6 Leemten in de kennis 92 9 DISCIPLINE WATER 93 9.1 Figuren en bijlagen 93 9.2 Afbakening van het studiegebied 93 9.3 Beschrijving van de referentiesituatie 93 9.3.1 Grondwater 93 9.3.2 Oppervlaktewater 93 9.4 Effectbeschrijving en effectbeoordeling 97 7 oktober 2016 Rapport

9.4.1 Beoordelingskader 97 9.4.2 Aanlegfase 97 9.4.3 Exploitatiefase 101 9.5 Leemten in de kennis 101 10 DISCIPLINE GELUID EN TRILLINGEN 102 10.1 Afbakening van het studiegebied 102 10.2 Beschrijving van de referentiesituatie 102 10.3 Methodologie effectvoorspelling en beoordeling 103 10.4 Beoordelingskader 104 10.4.1 Aanlegfase 104 10.4.2 Exploitatiefase Corona-effect 104 10.5 Effectbeschrijving en effectbeoordeling 105 10.5.1 Aanlegfase - Werfzones 105 10.5.2 Exploitatiefase - Corona-effect 108 10.5.3 Conclusie Geluid 109 10.6 Leemten in de kennis 109 11 DISCIPLINE LICHT, WARMTE EN EM-VELDEN 110 11.1 Figuren 110 11.2 Afbakening van het studiegebied 110 11.3 Elektrische en magnetische velden achtergrond 110 11.3.1 Fysische principes 110 11.3.2 Gezondheidseffecten 111 11.4 Het hoogspanningsnet van Elia 117 11.4.1 Velden opgewekt door een bovengrondse lijn 117 11.4.2 Elektrisch veld 120 11.5 Methodologie effectvoorspelling en beoordeling 121 11.5.1 Aanlegfase 121 11.5.2 Exploitatie 121 11.6 Relevante effecten 121 11.7 Beoordelingskader 122 11.8 Effectbeschrijving en effectbeoordeling 122 11.8.1 Velden opgewekt door de upgrade van de lijn 380/73-74 tussen Mercator en Horta 122 11.8.2 Stromen 123 11.8.3 Berekende veldsterkteprofielen in de buurt van de lijn 125 11.8.4 Metingen op het terrein 135 11.8.5 Elektrisch veld 136 11.9 Leemten in de kennis 136 12 RECEPTOR NATUUR 137 12.1 Figuren en bijlagen 137 12.2 Afbakening van het studiegebied 137 12.3 Beschrijving van de referentiesituatie 137 12.3.1 Beschermingszones 137 12.3.2 Vegetatie 141 12.3.3 Fauna (vogels en vleermuizen) 143 12.4 Methodologie effectvoorspelling en beoordeling 145 Rapport 7 oktober 2016

12.4.1 Aanlegfase 145 12.4.2 Exploitatiefase 146 12.5 Effectuitdrukking 146 12.6 Beoordelingskader 147 12.7 Effectbeschrijving en effectbeoordeling 148 12.7.1 Direct ruimtebeslag tijdens de aanlegfase 148 12.7.2 Verstoring tijdens aanlegfase 183 12.7.3 Aanvaring vogels en vleermuizen tijdens operationele fase 183 12.7.4 Beperking van effecten door markering 184 12.8 Milderende maatregelen 189 12.9 Leemten in de kennis 189 13 RECEPTOR LANDSCHAP 191 13.1 Figuren 191 13.2 Afbakening van het studiegebied 191 13.3 Beschrijving van de referentiesituatie 191 13.3.1 Beschrijving op macroschaal 191 13.3.2 Beschrijving op mesoschaal 192 13.3.3 Beschrijving op microschaal 193 13.3.4 Archeologisch erfgoed 196 13.4 Methodologie effectvoorspelling en beoordeling 196 13.4.1 Landschapsstructuur en landschapstypologie 196 13.4.2 Landschapsbeeld en -beleving 196 13.4.3 Cultuurhistorische en erfgoedwaarden 197 13.4.4 Archeologisch erfgoed 197 13.5 Effectuitdrukking 197 13.6 Beoordelingskader 197 13.7 Effectbeschrijving en effectbeoordeling 199 13.7.1 Aanlegfase 199 13.7.2 Exploitatiefase 201 13.8 Leemten in de kennis 201 14 RECEPTOR MENS 202 14.1 Figuren en bijlagen 202 14.2 Afbakening van het studiegebied 202 14.3 Beschrijving van de referentiesituatie 202 14.3.1 Bodemgebruik 202 14.3.2 Geluid 202 14.3.3 Stof 202 14.3.4 Verkeer 202 14.3.5 Licht, EM-velden 203 14.3.6 Recreatie 203 14.4 Methodologie effectvoorspelling en beoordeling 204 14.4.1 Aanlegfase 204 14.4.2 Exploitatiefase 205 14.5 Effectuitdrukking 205 14.6 Beoordelingskader 206 14.6.1 Hinder aanlegfase 206 14.6.2 Exploitatiefase 206 7 oktober 2016 Rapport

14.6.3 Effectbeoordeling tijdens de aanlegfase 207 14.6.4 Effectbeoordeling tijdens exploitatiefase 209 14.7 Leemten in de kennis 212 15 VOORTOETS PASSENDE BEOORDELING/VERSCHERPTE NATUURTOETS 213 15.1 Figuren 213 15.2 Beschrijving van de referentiesituatie 213 15.3 Beschrijving van het project 213 15.4 Beoordeling van de effecten 213 15.4.1 Directe effecten op habitats en biotopen voor fauna in SBZ-H door ruimteinname 214 15.4.2 Verstoring fauna in SBZ-H door werfwerkzaamheden 217 15.4.3 Effecten op fauna door wegnemen bebakening 217 15.4.4 Effecten op fauna door veranderingen in corona-effect of elektromagnetisch veld 218 15.5 Samenvatting 218 15.6 Verscherpte natuurtoets 218 16 GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN 219 17 INTEGRATIE EN EINDSYNTHESE 220 17.1 Effectsynthese en beoordeling per discipline 220 17.1.1 Bodem 220 17.1.2 Grondwater 220 17.1.3 Oppervlaktewater 220 17.1.4 Geluid 220 17.1.5 Licht, warmte en EM velden 221 17.1.6 Receptor Natuur 221 17.1.7 Landschap 223 17.1.8 Mens 224 17.2 Eindsynthese 225 18 VERKLARENDE WOORDENLIJST 230 19 LIJST VAN AFKORTINGEN 231 20 LITERATUURLIJST 233 Bijlagen Bijlage: Overzichtstabel eigenschappen masten Illustraties Illustratie 2-1: Situering bestaande as Mercator-Horta (paarse contour) i.f.v. interconnecties... 4 Illustratie 2-2: Noodzaak van het project Mercator-Horta... 5 Illustratie 3-1 Extract van het Gewestplan met aanduiding van de hoogspanningslijnen11 Illustratie 3-2: Links conventionele geleiders, rechts HTLS... 16 Illustratie 3-3: Verschillende masttypes (bron: project-mer Stevin)... 17 Rapport 7 oktober 2016

Illustratie 3-4: Voorbeeld van masttype dubbele vlag... 18 Illustratie 3-5: Voorbeeld van masttype donaumast... 19 Illustratie 3-6: Voorbeeld van masttype kattenkop... 19 Illustratie 3-7: Voorbeeld van masttype dubbele vlag voor vier draadstellen (slechts uitgerust met twee draadstellen)... 20 Illustratie 3-8: Onderdelen van een hoogspanningsverbinding van 380 kv (bron: project- MER Stevin)... 21 Illustratie 3-9 Bebakening volgens circulaire CIR/GDF-03 van 12 06 2006... 23 Illustratie 3-10: Onderdelen van een onderstation en portiek (bron: project-mer Stevin)... 24 Illustratie 3-11: Foto van AIS Mercator met in het noorden het 380kv station (ca. 450 x 180 meter) en in het zuiden het 150 kv station... 25 Illustratie 3-12: Luchtfoto van AIS Rodenhuize (ca. 60 x 60 meter) en mast... 26 Illustratie 3-13: Luchtfoto van Horta (ca. 120 x 80 meter) (Bron: google maps, 2016)... 26 Illustratie 3-14: Schematische weergave van werfzone van 15 m (rood) rond elke mast (zwart)... 27 Illustratie 3-15: Voorbeeld van zones voor kabeltrek (rode arcering) bij een lijnmast (boven) en een hoekmast (onder)... 28 Illustratie 3-16: Beeld van funderingsversterking type micropalen... 30 Illustratie 3-17: Voorbeeld van beschermingsportieken ter hoogte van de kruising van een weg... 32 Illustratie 3-18: Voorbeeld van machine voor kabeltrek... 32 Illustratie 3-19: Voorbeelden composiet isolatorkettingen (hier 150kV. Op de onderste foto is de rechter isolator traditioneel van glas en de linker een composietisolator... 33 Illustratie 3-20: Het trekken van de kabels bij een hoogspanningslijn... 33 Illustratie 3-21: Vergelijking tussen de posities van de fasen in de twee draadstellen van een lijn (typevoorbeeld)... 37 Illustratie 4-1 Potentiële inplantingslocaties voor windturbines in de Provincie Oost- Vlaanderen... 40 Illustratie 4-2: Graven van de sleuven voor kabelaanleg (bron: http://www.stevin.be/werven/werven-op-een-rij/kabelwerken-ondergronds-in-5-fasen/) 44 Illustratie 4-3 Verbindingsmoffen om de 500 800 m (Elia brochure ondergrondse verbindingen)... 45 Illustratie 4-4: Werken in functie van kabeltracé.... 46 Illustratie 4-5 Vergelijking elektromagnetische velden van bovengrondse lijnen en ondergrondse kabels... 48 Illustratie 4-6: Locatie Van Eyckwijk... 49 Illustratie 4-7: Theoretisch mogelijke verplaatsing hoogspanningslijnen ter hoogte Van Eyckwijk... 50 Illustratie 4-8: Uitvoeringsalternatief a... 53 Illustratie 4-9: Uitvoeringsalternatief b... 54 Illustratie 7-1: Situering ontwikkelingsscenario Horta-Avelgem-Avelin (paarse contour) i.f.v. interconnecties... 77 Illustratie 9-1 Verloop grondwatertafelverlaging tijdens bemaling... 98 Illustratie 9-2: Bemalingscontour en verplaatsingssnelheid van waterdeeltjes (één symbool om de 5 dagen)... 99 Illustratie 10-1: Gemeten corona-effect langs lijn Rodenhuize Avelgem zie verslag AIB- Vinçotte 60310445-28-001... 103 Illustratie 11-1 Verschillende effecten in het menselijk lichaam bij EMV... 112 7 oktober 2016 Rapport

Illustratie 11-2: a) lijn zonder transpositie b) lijn met transpositie... 119 Illustratie 11-3 Standaardopstellingen van bovengrondse lijnen... 120 Illustratie 11-4 Faseschikking huidige toestand zonder transpositie... 124 Illustratie 11-5 Faseschikking toekomstige situatie met transpositie... 124 Illustratie 11-6 Bestaande toestand: maximum en gemiddelde veldprofielen berekend op 1,5 m boven het maaiveld in het midden van de overspanning EV215 11-12... 125 Illustratie 11-7 Toekomstige toestand: maximum en gemiddelde veldprofielen berekend op 1,5 m boven het maaiveld in het midden van de overspanning EV215 11-12... 126 Illustratie 11-8 Toekomstige toestand: maximum en gemiddelde veldprofielen berekend op 1,5 m boven het maaiveld in het midden van de overspanning EV215 11-12 na transpositie van de fasen... 126 Illustratie 11-9 Bestaande toestand: maximum en gemiddelde veldprofielen berekend op 1,5 m boven het maaiveld in het midden van de overspanning EV215 63-64... 127 Illustratie 11-10 Toekomstige toestand: maximum en gemiddelde veldprofielen berekend op 1,5 m boven het maaiveld in het midden van de overspanning EV215 63-64... 127 Illustratie 11-11 Toekomstige toestand: maximum en gemiddelde veldprofielen berekend op 1,5 m boven het maaiveld in het midden van de overspanning EV215 63-64 na transpositie van de fasen... 128 Illustratie 11-12 Legende bij de illustraties... 128 Illustratie 11-13. Berekende magnetische veldcontouren bij masten EV215 24-25... 129 Illustratie 11-14. Berekende magnetische veld contouren bij masten EV215 26-27... 129 Illustratie 11-15 Berekende magnetische veld contouren bij masten EV215 28-29... 130 Illustratie 11-16 Berekende magnetische veld contouren bij masten EV215 41-42... 130 Illustratie 11-17 Berekende magnetische veld contouren bij masten EV215 46-47... 131 Illustratie 11-18 Berekende magnetische veld contouren bij masten EV215 48-49... 131 Illustratie 11-19 Berekende magnetische veld contouren bij masten EV215 50-51... 132 Illustratie 11-20 Berekende magnetische veld contouren bij masten EV215 54-55... 132 Illustratie 11-21 Berekende magnetische veld contouren bij masten EV215 60-61... 133 Illustratie 11-22 Berekende magnetische veld contouren bij masten EV215 61-63... 133 Illustratie 11-23 Vergelijking tussen gemeten veldsterkte en berekende veldsterkte... 136 Illustratie 12-1: Omgeving P1... 149 Illustratie 12-2: Zone voorzien voor kabeltrek bij P1... 150 Illustratie 12-3: Omgeving P2... 150 Illustratie 12-4: Omgeving P3 met aanduiding werfzone en toegangsweg... 151 Illustratie 12-5: Zone voor kabeltrek IW220 11... 152 Illustratie 12-6: Omgeving en bereikbaarheid mast IW220 15... 152 Illustratie 12-7: Omgeving mast IW220 17... 153 Illustratie 12-8: Omgeving mast IW220 20 met aanduiding toegangsweg... 153 Illustratie 12-9: Zones voor kabeltrek IW220 23... 154 Illustratie 12-10: Omgeving mast IW220 27 met aanduiding werfzone... 155 Illustratie 12-11: Zone voor kabeltrek IW220 30... 156 Illustratie 12-12: Omgeving mast IW220 33... 156 Illustratie 12-13: Ligging mast IW220 35... 157 Illustratie 12-14: Biologische waardering en habitatkaart omgeving IW220 35... 157 Illustratie 12-15: Omgeving mast EV215 1... 158 Illustratie 12-16: Bereikbaarheid mast EV215 5... 159 Illustratie 12-17: Zone voor kabeltrek bij mast EV215 5... 159 Illustratie 12-18: Ligging mast EV215 10... 160 Illustratie 12-19: Biologische waardering en habitatkaart (Geopunt.be)... 160 Rapport 7 oktober 2016

Illustratie 12-20: Ligging en bereikbaarheid mast EV215 12... 161 Illustratie 12-21: Toegang tot mast EV215 12... 161 Illustratie 12-22: Bereikbaarheid mast EV215 13 (verlengde van de Koedreef)... 162 Illustratie 12-23: Zone voor kabeltrek mast EV215 13... 162 Illustratie 12-24: Omgeving mast EV215 17... 163 Illustratie 12-25: Toegangsweg mast EV215 17... 163 Illustratie 12-26: Zone voor kabeltrek mast EV215 20... 164 Illustratie 12-27: Omgeving mast EV215 32... 164 Illustratie 12-28: Biologische waardering en habitatkaart rond mast EV215 33 (Geopunt.be)... 165 Illustratie 12-29: Omgeving mast EV215 33... 166 Illustratie 12-30: Zone voor kabeltrek mast EV215 36... 166 Illustratie 12-31: Toegang tot mast EV215 38... 167 Illustratie 12-32 Omgeving mast EV215 43... 167 Illustratie 12-33: Omgeving mast EV215 45... 168 Illustratie 12-34: Zone voor kabeltrek mast EV215 48 en mast EV215 49... 168 Illustratie 12-35: Omgeving mast EV215 49... 169 Illustratie 12-36: Toegangsweg mast EV215 49... 169 Illustratie 12-37: Omgeving mast EV215 55... 170 Illustratie 12-38: Zone voor kabeltrek mast EV215 58 en EV215 59... 171 Illustratie 12-39: Ligging mast EV215 61... 171 Illustratie 12-40: Zone voor kabeltrek mast EV215 62... 172 Illustratie 12-41: Omgeving mast EV215 62... 173 Illustratie 12-42: Omgeving mast EV215 63... 174 Illustratie 12-43: Zone voor kabeltrek mast EV215 63... 174 Illustratie 12-44: Omgeving mast EV215 64... 175 Illustratie 12-45: Omgeving mast EV215 65... 176 Illustratie 12-46: Omgeving mast EV215 73... 177 Illustratie 12-47: Zone voor kabeltrek mast EV215 78... 177 Illustratie 12-48: Omgeving mast EV215 81... 178 Illustratie 12-49: Zone voor kabeltrek mast EV215 82... 179 Illustratie 12-50: Omgeving mast EV215 84... 180 Illustratie 12-51: Zone voor kabeltrek mast EV215 84... 180 Illustratie 12-52. Vogelkrul (hoogspanningsnet.com... 184 Illustratie 13-1: Lysdonckhoeve (foto: website van abdij van Boudelo)... 194 Illustratie 13-2: Goed Ten Broecke (foto: google maps okt. 2013)... 194 Illustratie 13-3: Zaffelare Windgat 11 (foto: Lochristi, Zaffelare, Windgat 11 (Vlaamse Gemeenschap, 01-01-1970))... 195 Illustratie 13-4 zicht op Doornzele Dries... 195 Illustratie 14-1 Aantal kinderen binnen de 0,4 µt contour... 210 Illustratie 15-1: Hoogspanningsmasten in omgeving SBZ-H BE2300005... 213 Illustratie 15-2: Hoogspanningsmasten in omgeving VEN-gebied... 214 Illustratie 15-3: Biologische waarderingskaart met aanduiding van de habitats in omgeving mast 21 (Geopunt, INBO 2014)... 215 Illustratie 15-4: Aanduiding aardeweg (Geopunt)... 215 Illustratie 15-5: zoekzone voor de instandhoudingsdoelen van habitattype 91E0 (Geopunt)... 216 Illustratie 15-6: Zone voor kabeltrek mast EV215 20 met aanduiding SBZ-H (groene contour)... 217 7 oktober 2016 Rapport

Figuren Figuur 3-1: Overzichtsfiguur project en toponiemen... 10 Figuur 3-2: Situering project op topografische kaart... 10 Figuur 3-3: Situering project op orthofoto... 10 Figuur 3-4: Gewestplan... 10 Figuur 3-5: Masttypes... 10 Figuur 3-6: Funderingen... 10 Figuur 3-7: Geleiders, bebakening... 10 Figuur 3-8 Huidige en toekomstige stromen (I - in Ampère)... 37 Figuur 4-1: Potentiële inplantingslocaties windturbines... 39 Figuur 5-1 Situering RUP s en BPA s... 57 Figuur 7-1: Overzicht van het projectgebied en de studiegebieden voor de verschillende disciplines... 75 Figuur 8-1 a: Bodemkaart textuur... 79 Figuur 8-2: Betreedbaarheidsklassen... 79 Figuur 8-3: Bodemgebruikskaart... 79 Figuur 8-4: Geologie... 79 Figuur 8-5: Percelen met bodemonderzoek... 79 Figuur 8-6: Verontreinigde bodems... 79 Figuur 9-1: Infiltratiegevoelige gebieden... 93 Figuur 9-2: Kwetsbaarheid grondwater... 93 Figuur 9-3: Overstromingsgevoelige gebieden... 93 Figuur 9-4: Waterlopen in het studiegebied... 93 Figuur 11-1 magnetisch veld contouren... 110 Figuur 12-1: Speciale beschermingszones, VEN-gebieden en natuurgebieden... 137 Figuur 12-2: Biologische waardering (BWK 2014)... 137 Figuur 12-3: Habitatkaart indicatief voorkomen van habitats... 137 Figuur 12-4: Verboden te wijzigen vegetatie... 137 Figuur 12-5: Gebieden en trekroutes van de Vogelatlas... 137 Figuur 12-6: Aanvliegrisico avifauna... 137 Figuur 12-7: Verstoringsgevoelige zones... 137 Figuur 13-1: Traditionele landschappen... 191 Figuur 13-2: Overzicht relictzones, ankerplaatsen, lijnrelicten en puntrelicten... 191 Figuur 13-3: Beschermde monumenten, landschappen en gezichten... 191 Figuur 13-4: Centrale Archeologische Inventarisatie... 191 Figuur 14-1: Contouren van magnetische-velden... 202 Tabellen Tabel 1.1: Ter inzage legging van de kennisgeving bij de gemeenten... 1 Tabel 2.1: Team van MER-deskundigen en -medewerkers... 9 Tabel 3.1: Lengte doorkruising (km) doorheen de verschillende gemeenten en per code van het Gewestplan.... 11 Tabel 3.2: Samenvattende tabel Gewestplan... 15 Tabel 3.4: Verwachte stromen op de lijn Mercator-Horta... 36 Tabel 5.1: Randvoorwaarden die betrekking hebben op het project... 57 Tabel 6.1. Overzicht scoping... 73 Rapport 7 oktober 2016

Tabel 8.1: Verdichtingsgevoeligheidsschaal op basis van textuur en drainageklasse... 81 Tabel 8.2: Beoordelingskader discipline Bodem... 82 Tabel 8.3 Oppervlakte per betreedbaarheidsklasse binnen projectgebied... 84 Tabel 8.4: Overzicht van bodemonderzoeken langsheen het traject Mercator Horta met samenvatting van relevante informatie... 84 Tabel 8.5: Effectbeoordeling discipline Bodem tijdens aanlegfase (haakjes = met mildering)... 91 Tabel 9.1: Kwaliteitsklassen biologische waterkwaliteit... 95 Tabel 9.2: Kwaliteitsklassen Prati Index... 96 Tabel 9.3: Kwaliteitsklassen MMIF... 96 Tabel 9.4: Kwaliteitsindexen oppervlaktewater... 96 Tabel 9.5: Beoordelingskader discipline Water... 97 Tabel 9.6: Berekende verplaatsing waterdeeltjes tijdens bemaling (5 weken)... 100 Tabel 9.7: Beoordeling discipline Water tijdens aanlegfase mits in achtname van milderende maatregelen... 101 Tabel 10.1 Berekende waarden voor Audible Noise... 102 Tabel 10.2: Beoordelingskader corona-effect... 104 Tabel 10.3: Verklaring scores... Error! Bookmark not defined. Tabel 10.4 Geluidsvermogens machinepark... 105 Tabel 10.5 Berekend specifiek geluid Lsp op een bepaalde afstand van het centrum van de werf.... 107 Tabel 10.6 Toetsing berekend geluid aan MKN... 107 Tabel 10.7: Berekende waarden Audible Noise... 109 Tabel 11.1 De sterkte van aantoonbaarheid voor verschillende gezondheidsrisico s mogelijk gerelateerd aan lage frequentie magnetische velden zoals aangegeven door EMF-NET (2009) en SCENIHR (2009a) en aangepast met het resultaat van meer recent onderzoek.... 114 Tabel 11.2 Kwaliteitsnormen voor het binnenmilieu volgens het Binnenmilieubesluit. 116 Tabel 11.3 Kenmerken van de lijn Mercator Horta... 122 Tabel 11.4 Schatting van de stromen in de verschillende draadstellen... 123 Tabel 11.5: Magnetische veldcorridors (afstand tot de as van de lijn)... 134 Tabel 11.6 Detailberekening magnetische velden verschillende lijnstukken... 134 Tabel 11.7 Resultaten van uitgevoerde metingen bij particulieren... 135 Tabel 12.1 Habitats en soorten waarvoor het habitatrichtlijngebied BE2300005 oorspronkelijk werd aangemeld... 138 Tabel 12.2: Eigenschappen van de aangemelde habitats en soorten in SBZ-H BE2300005... 139 Tabel 12.3: Samenvattende weergave van de gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen van toepassing in SBZ-H BE2300005... 139 Tabel 12.4: Biologische waardering studiegebied... 141 Tabel 12.5: Aanwezige habitats in studiegebied... 142 Tabel 12.6: Overzicht direct ruimtebeslag (ha) met oppervlaktes en lokale beoordeling voor en na inachtname van milderende maatregelen (zie paragraaf 12.8)... 181 Tabel 13.1: Lijnrelicten binnen het projectgebied... 193 Tabel 13.2: Puntrelicten binnen het projectgebied (200 m van het tracé)... 193 Tabel 13.3 Effectbeoordeling receptor Landschap in de aanlegfase met tussen haakjes de beoordeling na toepassing milderende maatregelen geformuleerd voor direct ruimtebeselag bij receptor Natuur... 201 Tabel 14.1: Beoordelingskader discipline Mens - Hinder... 206 7 oktober 2016 Rapport

Tabel 14.2 Effectbeoordeling Mens tijdens aanlegfase... 209 Tabel 14.3 Detailberekening magnetische-velden verschillende lijnstukken... 211 Tabel 14.4 relevante waarden i.v.m. bewoning en magnetische velden... 211 Tabel 17.1: Samenvattende tabel met beoordeling voor en na toepassen van milderende maatregelen... 226 Rapport 7 oktober 2016

1 VOORWOORD 1.1 Doelstelling MER Milieueffectrapportage (m.e.r.) is een instrument om de doelstellingen van het milieubeleid te helpen realiseren. Milieueffectrapportage is een procedure waarbij, voordat een activiteit of ingreep plaatsvindt, de milieugevolgen ervan worden bestudeerd, besproken en geëvalueerd. De kennisgevingsnota is de eerste procedurele stap in de opmaak van een milieueffectenrapport (MER). De kennisgevingsnota wordt openbaar gemaakt. Op basis van de kennisgevingsnota krijgt het publiek, alsook het maatschappelijk middenveld en alle betrokken instanties, de mogelijkheid om opmerkingen te geven over de gewenste inhoud van het milieueffectrapport, meer in het bijzonder over welke effecten en alternatieven dienen bestudeerd te worden. De kennisgevingsnota is dus te beschouwen als een uitnodiging aan alle betrokkenen om mee te denken over wat in het MER verder moet uitgewerkt worden. De kennisgevingsnota voor het project MER Vervanging van geleiders van Mercator tot Horta heeft ter inzage gelegen bij Elia, de Dienst Mer en de gemeenten die gelegen zijn in het projectgebied: Tabel 1.1: Ter inzage legging van de kennisgeving bij de gemeenten Ter inzage legging Gemeente van tot Lokeren 8/9/2015 7/10/2015 Gent 7/9/2015 7/10/2015 Temse 9/9/2015 8/10/2015 Evergem 4/9/2015 5/10/2015 Lochristi 3/9/2015 2/10/2015 Zomergem 8/9/2015 7/10/2015 Lovendegem 4/9/2015 3/10/2015 Moerbeke 10/9/2015 23/9/2015 Sint-Niklaas 10/9/2015 9/10/2015 Waasmunster 9/9/2015 8/10/2015 Kruibeke 9/9/2015 9/10/2015 Waarschoot 7/9/2015 6/10/2015 Op basis van de kennisgeving zijn alle betrokkenen uitgenodigd om hun visie te geven op de volledigheid van het geplande onderzoek in het MER. Dit betekent dat het publiek en alle betrokkenen de officiële en wettelijk opgelegde mogelijkheid hebben om aanvullingen te formuleren bij de benodigde inhoud van het MER en in het bijzonder over de noodzakelijk te onderzoeken effecten, alternatieven en maatregelen. De inspraakreacties van burgers en belangengroepen worden tijdens de terinzagelegging via de gemeenten verzameld en gebundeld bij de Vlaamse Overheid, dienst Mer en zijn bestudeerd en besproken door de leden van de dienst Mer. Ook de dienst Mer zelf kan opmerkingen formuleren. Samen zullen zij bepalen welke Rapport - 1-7 oktober 2016

opmerkingen en aanvullingen aanleiding geven tot een uitbreiding of inkrimping van het onderzoek dat dient te gebeuren in het MER door de MER-deskundigen, erkend door de Minister. Tegelijkertijd aan de terinzagelegging vindt ook een adviesronde plaats bij de verschillende betrokken administraties. De dienst Mer heeft een (ontwerp)richtlijnvergadering georganiseerd in Gent op 16/10/2015. Op deze vergadering zijn alle bevoegde instanties en gemeenten uitgenodigd en zijn de inspraakreacties en adviezen besproken. Nadien neemt de dienst Mer een beslissing betreffende de richtlijnen en worden deze richtlijnen betekend aan de initiatiefnemer. De betrokken adviesinstanties worden geïnformeerd dat de richtlijnen terug te vinden zijn op de website van de dienst Mer. Deze richtlijnen zijn bedoeld om de inhoud, reikwijdte en het detailleringsniveau bij te sturen, om met andere woorden richting te geven aan het milieueffectrapport. Na het betekenen van de richtlijnen (LNE/MER/PR2240) op 19 november 2015 is voorliggend project MER opgesteld met in acht name van de richtlijnen. Dit MER is opgesteld door een team van erkende deskundigen onder leiding van een MER coördinator. Na het indienen van het ontwerp-mer kan door de dienst Mer een informeel overleg ( ontwerptekstbespreking ) georganiseerd worden met de bevoegde instanties en de initiatiefnemer. Op deze vergadering kunnen opmerkingen gegeven worden op de ontwerpteksten. Aan de hand van deze opmerkingen wordt het MER bijgesteld en daarna ingediend bij de dienst Mer. De dienst Mer keurt het definitief MER goed of af binnen de 30 dagen na de indiening ervan. De administratie toetst het definitieve project-mer aan de richtlijnen en vereiste gegevens en komt tot een beslissing uiterlijk 30 dagen na ontvangst van het definitieve project-mer-rapport. Het resultaat van de toetsing leidt tot een goed- of afkeuring van het project-mer. Het goedgekeurde project-mer, het project-mer-verslag (opgesteld door de administratie) en eventuele bijzondere richtlijnen liggen vanaf de betekening van de beslissing ter inzage bij de administratie. 7 oktober 2016-2 - Rapport

1.2 Leeswijzer De eerste twee hoofdstukken van dit ontwerp project-mer zijn inleidende hoofdstukken. Een eerste betreft een beschrijving van de m.e.r.-procedure, een tweede een algemene beschrijving van het voorgenomen project en de MER-plicht. In hoofdstuk 3 wordt het voorgenomen project en het domein toegelicht. In hoofdstuk 4 worden de mogelijke alternatieven aangegeven. Hoofdstuk 5 geeft de ruimtelijke, juridische en beleidsmatige elementen aan die van toepassing zijn op het voorgenomen project of waarbij in het MER gebruik van kan gemaakt worden (bijvoorbeeld om de referentiesituatie te beschrijven). Hoofdstuk 6 bevat het ingreep-effectschema. Hierin worden per ingreep de mogelijke effecten aangegeven. In hoofdstuk 7 wordt de referentiesituatie bepaald. Hierbij wordt rekening gehouden met bestaande en/of toekomstige projecten/plannen in het gebied. Ook de verschillende ontwikkelingsscenario s worden in dit hoofdstuk beschreven. De hoofdstukken 8 tot en met 14 bevatten, per discipline, een beschrijving van de referentiesituatie, van de methodologie en het beoordelingskader en de beschrijving en beoordeling van de effecten. In hoofdstuk 15 komt de voortoets passende beoordeling aan bod en in hoofdstuk 16 worden de eventuele grensoverschrijdende effecten en cumulatieve effecten samengevat. Dit laatste geldt zowel voor de cumulatieve effecten van de alternatieven onderling als van de alternatieven met het pakket recreatief medegebruik. De integratie en eindsynthese zijn in hoofdstuk 17 opgenomen. Hoofdstukken 18 tot en met 20 bevatten ten slotte een verklarende woordenlijst, een lijst van afkortingen en de literatuurlijst. Rapport - 3-7 oktober 2016

2 INLEIDING 2.1 Situering en korte schets van het project Via het hoogspanningsnet vervoert Elia de elektriciteit van de stroomproducenten naar de grote industriële verbruikers en naar de distributienetten, zodat zij die tot bij de verbruikers (woningen, bedrijven, enz.) kunnen brengen. Elia dient een aantal investeringen door te voeren aan het huidige Belgische hoogspanningsnet. Hiervoor werd een investeringsprogramma opgesteld waarvan onder meer het project Mercator- Horta deel uitmaakt. Het project Mercator-Horta betreft de vervanging van de 380 kv geleiders op de bestaande as Mercator-Horta (zie illustratie 2-1). Deze bovengrondse hoogspanningsverbinding werd in de jaren 70 gebouwd en ligt volledig in de provincie Oost-Vlaanderen. Het onderstation Mercator ligt in de gemeente Kruibeke en het onderstation Horta ligt in de gemeente Zomergem. Illustratie 2-1: Situering bestaande as Mercator-Horta (paarse contour) i.f.v. interconnecties 2.2 Doelstelling en noodzaak van het project Het doel van het project is het verhogen van de capaciteit op de as Mercator-Horta. Om dit doel te bereiken worden de geleiders vervangen en worden de masten van de bestaande hoogspanningslijn Mercator-Horta versterkt. Het project Mercator-Horta draagt bij aan de ontwikkeling van het transmissienet voor elektriciteit. Het project is een onderdeel van het investeringsprogramma uit het Federaal Ontwikkelingsplan 2010-2020 1, dat opgesteld werd door Elia in samenwerking 1 Online beschikbaar via http://economie.fgov.be/nl/binaries/ontwikkelingsplan_elia_tcm325-161067.pdf 7 oktober 2016-4 - Rapport

met de Algemene Directie Energie en het Federaal Planbureau. De vervanging en versterking van de lijn Mercator-Horta is in het Ontwikkelingsplan opgenomen als een noodzakelijke ontwikkeling van de interconnecties 2. De verdere ontwikkeling van de interconnecties initieert de oprichting van elektriciteitssnelwegen zoals aangekondigd door de Europese Unie ( Electricity Highways). Zij zullen zowel voor de elektriciteitsvoorziening moeten instaan als voor de integratie van de markten met een aanzien aandeel aan hernieuwbare productie. Verschillende tendensen liggen aan de basis van de noodzaak van dit project: Toenemende transit fluxen doorheen België ten gevolge van integratie van hernieuwbare energiebronnen in het Europese systeem en verdere marktintegratie op Europees niveau; De aansluiting van de windmolenparken op zee (via Stevin-project); Specifieke ontwikkeling van interconnecties tussen België en diens buurlanden. De as Mercator-Horta is cruciaal als verbinding met onze buurlanden (zie ook illustratie 2-1): o De onderzeese verbinding met het Verenigd Koninkrijk (Nemo-project). NEMO zet via Stevin druk naar Horta bij import of trekt vermogen uit Horta bij export; o Versterking van de zuidgrens met het ontwikkelen van de as Horta - o Avelgem Avelin/Mastaign. Dit leidt tot een sterkere noord-zuid verbinding; Versterking van de noordgrens middels het plaatsen van een tweede transformator in Zandvliet en versterking lijn Doel-Zandvliet met een verbeterde noord-zuid transit als gevolg; De bevoorradingszekerheid in het algemeen en de verdere economische ontwikkeling in Europa en België. Denk bijvoorbeeld aan de mogelijke aansluiting van nieuwe gascentrales door het sluiten van bestaande nucleaire centrales en sluiting thermische eenheden. Samenvattend kan gesteld worden dat het vervangen en versterken van de geleiders van de lijn Mercator-Horta essentieel is voor de bevoorradingszekerheid, de ontwikkeling van de interne markt en de integratie van hernieuwbare energiebronnen. Illustratie 2-2: Noodzaak van het project Mercator- Horta 2 Het Federaal Ontwikkelingsplan 2010-2020 is op dit moment van kracht. Momenteel wordt er gewerkt aan het nieuwe Federaal Ontwikkelingsplan met horizon 2015-2025. Het milieueffectenrapport bij dit plan heeft onlangs ter inzage van het publiek gelegen, meer bepaald van 13 mei tot 15 juli 2015. De noodzaak van de lijnversterking Mercator Horta wordt hierin opnieuw bevestigd en meer concreet beschreven. Het ontwikkelingsplan en ontwerp- MER zijn digitaal beschikbaar via de link http://www.elia.be/nl/grid-data/griddevelopment/investeringsplannen/federal-development-plan-2015-2025 Rapport - 5-7 oktober 2016

2.3 Toetsing aan de Milieubeoordelingsplicht Het besluit van de Vlaamse regering van 10 december 2004 houdende de vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectenrapportage (B.S. 17/02/2005) legt vast voor welke categorieën van projecten de opmaak van een project- MER vereist is. Ze zijn ingedeeld in 3 bijlagen: enerzijds de bijlage I-projecten die steeds onderhevig zijn aan de project-mer-plicht en anderzijds de bijlage II-projecten waarvoor de initiatiefnemer een gemotiveerde aanvraag tot ontheffing aan de mer-plicht kan indienen. In het besluit van 1 maart 2013 werd een bijlage III toegevoegd waarin projecten opgenomen zijn waarvoor de initiatiefnemer een project-mer screening moet opstellen. Om te bepalen of het project dat het voorwerp vormt van de vergunningsaanvraag, tot het toepassingsgebied van het besluit behoort, moet de volgende stapsgewijze aanpak gevolgd worden: Stap 1. Is het project dat voorwerp vormt van de vergunningsaanvraag, opgenomen in bijlage I van het m.e.r.-besluit? Ja. Het project valt onder volgende categorie van de bijlage I-projecten: Categorie 28b: Wijziging of uitbreiding van de in bijlage I, II of III opgenomen projecten, waarvoor reeds een vergunning is afgegeven, die zijn of worden uitgevoerd, wanneer die wijziging of uitbreiding aanleiding geeft tot een overschrijding van de in bijlage I genoemde drempelwaarden (niet in rubriek 28, a) opgenomen wijziging of uitbreiding). Van deze overschrijding van de drempelwaarde is sprake ofwel als de drempelwaarde van bijlage I voor het eerst wordt overschreden door het samenvoegen van de reeds vergunde en de nog te vergunnen activiteiten (= project) ofwel als de verschillende uitbreidingen samen, sinds de laatst verleende ontheffing of goedgekeurd MER (voor zover deze bestaan), groter zijn dan de drempelwaarde van bijlage I. Voorliggend project betreft een vervanging en versterking van een bestaande hoogspanningslijn. Dit is in de bijlage I vermeld onder Categorie 24: Aanleg van bovengrondse hoogspanningsleidingen van 150 kv of meer en langer dan 15 km. Aangezien er over een afstand van 49 km bestaande hoogspanningsverbindingen worden aangepast, voldoet voorliggend project aan categorie 28b. Van zodra het project voldoet aan stap 1 moet voor het project een door de dienst Milieueffectrapportage van de Vlaamse overheid (Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid) goedgekeurd milieueffectrapport deel uitmaken van de vergunningsaanvraag. Voor de opmaak van het milieueffectrapport voor het voorgenomen project is het D.A.B.M. van toepassing. Projects of Common Interest (PCI) De Europese verordening (EU) Nr. 347/2013 van het Europese Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende richtsnoeren voor de trans-europese energieinfrastructuur en tot intrekking van Beschikking nr. 1364/2006/EG en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 713/2009, (EG) nr. 714/2009 en (EG) nr. 715/2009 legt richtsnoeren vast voor de tijdige ontwikkeling en de interoperabiliteit van de in bijlage I genoemde prioritaire corridors en gebieden van de trans-europese energieinfrastructuur ( prioritaire corridors en gebieden voor energie-infrastructuur ). 7 oktober 2016-6 - Rapport

Met name worden/wordt bij deze verordening: a) de selectie van projecten van gemeenschappelijk belang behandeld die vereist zijn om prioritaire corridors en gebieden ten uitvoer te leggen en die vallen binnen de energie-infrastructuur categorieën op het gebied van elektriciteit, gas, olie en koolstofdioxide als omschreven in bijlage II ( energie-infrastructuur categorieën ); b) de tijdige uitvoering van projecten van gemeenschappelijk belang vergemakkelijkt door de vergunningverleningsprocessen te stroomlijnen, nauwer te coördineren en te versnellen en door de inspraak van het publiek te verbeteren; c) regels en richtsnoeren vastgesteld voor de grensoverschrijdende toewijzing van kosten- en risicogerelateerde stimulansen voor projecten van gemeenschappelijk belang; d) de voorwaarden vastgesteld voor het in aanmerking komen van projecten van gemeenschappelijk belang voor financiële bijstand van de Unie De lijn Horta-Mercator is opgenomen in de bijlage I. Bijlage I bij amending Regulation (EU) No 347/2013 of the European Parliament and of the Council as regards the Union list of projects of common interest. Onder 2 Priority Corridor North-South Electricity Interconnections in Western Europe ('NSI West Electricity') is het project Mercator Horta opgenomen Cluster of projects in northern and western Belgium to increase the transmission capacity: 2.24 Internal line between Horta Mercator (BE). 2.4 Bestaande en benodigde vergunningen Bestaande vergunningen LIW220 (13-jul-73): Verklaring van openbaar nut en wegvergunning. Avelin tot Franse Grens tot Avelgem over Zomergem tot Rodenhuize aanleg lijn bestaande uit 2 3-fasige draadstellen, iedere fase hiervan bestaande uit 2 samengebundelde blanke geleiders in alu legering met stalen kern van 593,5 mm², en uit 2 aardgeleiders in alu legering met stalen kern van 298 mm². LEV215 (14-nov-73): Verklaring van openbaar nut en wegvergunning. Mercator: Aftakking Rodenhuize 380kv aanleg HS-lijn van 2 3-fasige draadstellen, iedere fase hiervan bestaande uit 2 samengebundelde blanke geleiders in alu legering met stalen kern van 593,5 mm² en uit 2 aardgeleiders in alu legering met stalen kern van 298 mm² opgesteld op metalen vakwerkmast. Aan te vragen vergunningen Onder meer volgende vergunningen zijn nodig: Stedenbouwkundige vergunningen: voor de vervanging van de geleiders over het tracé Horta tot Mercator, voor het verplaatsen van maximaal 2 masten en voor het kappen van bomen. In deze vergunning worden geïntegreerd: natuurvergunning voor vegetatiewijziging in groene bestemming op het gewestplan. Rapport - 7-7 oktober 2016

Milieuvergunning: voor noodgeneratoren (rubriek 12.1.2/3.1.2 b, hulpdiensttransformatoren (rubriek 12.2.1.), bronbemaling voor bouwkundige werken (rubriek 53.2) Wegvergunning voor het kruisen van openbaar domein met hoogspanningsvergunning Verklaring van openbaar nut voor het kruisen van privaat domein met hoogspanningsverbindingen. Machtigingen voor werken in nabijheid van spoorwegen, nabij Fluxys-leidingen, uitzonderlijk vervoer van materiaal Daarnaast zullen de aannemers de nodige werkvergunningen dienen te bekomen zoals bv voor aansluiten van werfwegen op wegen, tijdelijk inbuizen van grachten, eventuele politievergunningen voor tijdelijke omleidingen,. Vanaf 23/02/2017 zal de omgevingsvergunning in voegen zijn. Indien de aanvraag voor stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend voor het in werking treden van de omgevingsvergunning zal het dossier afgehandeld worden volgens de huidige procedure. 2.5 Naam van de initiatiefnemer Dit MER wordt uitgevoerd op initiatief van: Elia System operator Keizerslaan 20 1000 Brussel Contactpersoon: Karel De Laet Het MER wordt uitgevoerd door HaskoningDHV Belgium NV, Schaliënhoevedreef te 2800 Mechelen. 20D 2.6 Team van deskundigen De opmaak van de project-mer is uitgevoerd door hiertoe erkende deskundigen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de erkende externe deskundigen en de interne deskundigen. 7 oktober 2016-8 - Rapport

Tabel 2.1: Team van MER-deskundigen en -medewerkers Externe deskundigen Discipline Deskundige Geldigheid Medewerk(st)er(s) Nummer erkenning erkenning Coördinator Filip Lauryssen Onbepaalde duur MB/MER/EDA-EDA-654/v2 Inge Brusten Bodem Filip Lauryssen Onbepaalde duur MB/MER/EDA-EDA-654/v2 Elke Delbare Water Filip Lauryssen Onbepaalde duur MB/MER/EDA-EDA-654/v2 Elke Delbare Geluid en trillingen Tom Schyvens Onbepaalde duur MB/MER/EDA-441 Kristof Wijns Pieter Vandessel Licht, warmte en EMvelden An Van den Putte Filip Lauryssen Onbepaalde duur MB/MER/EDA-EDA-654/v2 Landschap, bouwkundig Els Ryckx erfgoed en archeologie (Landschap) Guy Geudens Onbepaalde duur AMV/ERK/MER/EDA-709-v1 Fauna en flora Guy Geudens Onbepaalde duur AMV/ERK/MER/EDA-709-v1 Inge Brusten Interne deskundigen Elia Technisch deskundigen project Jomme Vrolix Deskundigen Elektromagnetische velden Anne Dabin Deskundigen MER-aspecten Karel De Laet, Jeroen Mentens De discipline Mens behandelt hoofdzakelijk de aspecten van Hinder en Gezondheid en zal uitgevoerd worden door de MER-coördinator Filip Lauryssen en medewerker Inge Brusten. De mobiliteitsaspecten (verkeershinder) in de discipline Mens worden behandeld door erkend deskundige Jon Van Dijck (MB/MER/EDA-800). Rapport - 9-7 oktober 2016

3 PROJECTBESCHRIJVING 3.1 Figuren en bijlagen Figuur 3-1: Overzichtsfiguur project en toponiemen Figuur 3-2: Situering project op topografische kaart Figuur 3-3: Situering project op orthofoto Figuur 3-4: Gewestplan Figuur 3-5: Masttypes Figuur 3-6: Funderingen Figuur 3-7: Geleiders, bebakening Bijlage 3.1: Overzichtstabel eigenschappen masten 3.2 Huidige situatie Situering en toponiemen Het project betreft de vervanging en versterking van de 380 kv geleiders op de bestaande bovengrondse hoogspanningslijn Mercator-Horta. De situering van het project is weergegeven op figuur 3-1. De lijn ligt volledig in de provincie Oost- Vlaanderen en doorkruist de volgende 12 gemeenten: Zomergem; Lovendegem; Waarschot; Evergem; Gent; Lochristi; Moerbeke; Lokeren. Sint-Niklaas; Waasmunster; Temse; Kruibeke. Het onderstation Horta ligt in de gemeente Zomergem en Mercator in de gemeente Kruibeke. Onderstation Rodenhuize ligt in de haven van Gent (zie figuur 3-1). De hoogspanningsverbinding kan functioneel opgesplitst worden in de lijn Mercator- Rodenhuize (Elia code EV215) enerzijds en de lijn Rodenhuize-Horta anderzijds (Elia code IW220). De lengte van deze twee lijnen is respectievelijk 34,4 km en 14,2 km. De lijn loopt vanaf kort voor Rodenhuize (vanaf Evergem) tot Mercator parallel aan een 150 kv lijn. Vanaf Heimolen bij Sint-Niklaas loopt een tweede 150 kv-lijn parallel tot Mercator. De figuur 3-3 toont het projectgebied op de luchtfoto. Het projectgebied is aangeduid als buffer van 300 m aan weerszijden van de lijn. Gewestplan en RUP Het gewestplan (figuur 3-4) ter hoogte van het projectgebied is weergegeven op figuur 3-4. De hoogspanningslijnen zijn in het Gewestplan opgenomen. Onderstaande 7 oktober 2016-10 - Rapport

Illustratie 3-1 laat zien hoe de 380 kv lijn, die het onderwerp is van voorliggend MER, is aangeduid in het Gewestplan. Ook de 150 kv parallel aan deze 380 kv lijn is aangeduid op het Gewestplan. Illustratie 3-1 Extract van het Gewestplan met aanduiding van de hoogspanningslijnen Onderstaande tabel geeft een analyse van de lengte doorkruising per gemeente en per codering van het Gewestplan, zonder rekening te houden met eventuele wijzigingen door RUP s en BPA s (zie verder Hoofdstuk 5). In totaal is er sprake van 49 km. Tabel 3.1: Lengte doorkruising (km) doorheen de verschillende gemeenten en per code van het Gewestplan. Gemeente codering gewestplan Omschrijving km doorkruising BPA/RUP Doorkruiste bestemmingen BPA/RUP Gewestplan gemeente Evergem 9,2 100 Woongebied 0,06 600 bufferzones 2,33 Rapport - 11-7 oktober 2016

Gemeente codering gewestplan Omschrijving km doorkruising BPA/RUP Doorkruiste bestemmingen BPA/RUP Gewestplan gemeente 701 natuurgebieden 0,67 900 agrarische gebieden 6,2 RUP Zone voor leiddingstraat voor hoofdtransportl nutsleidingen eding tussen Kluizen en Eeklo BPA Zone voor Doornzelestraat glastuinbouw Zone voor recreatieve landbouw in open gebied Zone voor bestaande woningen in koppelingsgebied Zone voor landbouwbedrijven Gent 4,26 901 Landschappelijk waardevol agrarisch gebied 1,33 regionaal bedrijventerrein met 1011 openbaar karakter 1,36 gebied voor zeehaven - en 1044 watergebonden bedrijven 1,37 1504 bestaande waterwegen 0,20 Afbakening zeehavengebie d Gent BPA: Kanaal Gent- Terneuzen Kruibeke 0,8 gemeenschapsvoorzieningen en 200 openbare nutsvoorzieningen 0,17 900 agrarische gebieden 0,60 Lochristi 5,5 100 Woongebied 0,05 900 agrarische gebieden 2,83 7 oktober 2016-12 - Rapport

Gemeente codering gewestplan 901 Omschrijving km doorkruising BPA/RUP Doorkruiste bestemmingen BPA/RUP Gewestplan gemeente Landschappelijk waardevol agrarisch gebied 2,61 Lokeren 6,5 102 woongebied met landelijk karakter 0,43 700 groengebieden 0,04 701 natuurgebieden 0,25 800 bosgebieden 0,09 900 agrarische gebieden 0,88 901 Landschappelijk waardevol agrarisch gebied 4,75 1504 bestaande waterwegen 0,07 Lovendegem 1,1 900 agrarische gebieden 0,83 Landschappelijk waardevol agrarisch 901 gebied 0,28 Moerbeke 0,4 GemRUP Weehaag (2009) BD 14/11/2007 Woonuitbreidin g Rup zonevreemde woningen BPA APA Lokeren/Moerb eke/lochristi Woonzone Tuinzone Overdruk zonevreemde woningen in ruimtelijk niet kwetsbare gebieden Overdruk zonevreemde woningen in ruimtelijk kwetsbare gebieden Agrarische zone type 1 Agrarische zone type 2 Agrarisch landschappelijk waardevol Landelijke woonzone type 1 Rapport - 13-7 oktober 2016

Gemeente codering gewestplan Omschrijving km doorkruising BPA/RUP Doorkruiste bestemmingen BPA/RUP Gewestplan gemeente 701 natuurgebieden 0,03 800 bosgebieden 0,32 Sint-Niklaas 9,5 100 woongebied 0,5 102 woongebied met landelijk karakter 0,5 105 woonuitbreidingsgebieden 0,7 402 gebieden voor verblijfrecreatie 0,2 500 parkgebieden 0,0 700 groengebieden 0,3 900 agrarische gebieden 7,1 901 Landschappelijk waardevol agrarisch gebied 0,0 1000 Industriegebieden 0,0 1100 ambachtelijke bedrijven en kmo's 0,1 1500 bestaande autosnelwegen 0,0 Afbakening regionaal stedelijk gebied Sint-Niklaas (gewestelijk RUP) Hoogspanningsl Zone voor ijn Aftakking nutsleidingen lokeren-150 V BPA Puitvoet Woonfunctie al dan niet samen met winkelfunctie BPA Schoonhout Strook voor wegen Zone herlocalisatie bestaand bedrijf Ambachtelijke zone bufferstrook voortuinstrook BPA Gulden Zone voor Sporen openbaar nut Bufferzone Reservatiezone voor wegen BPA Tereken woongebied RUP Smisstraat Zone voor bos Zone voor 7 oktober 2016-14 - Rapport

Gemeente codering gewestplan Omschrijving km doorkruising BPA/RUP Doorkruiste bestemmingen BPA/RUP Gewestplan gemeente meergezinswoning en Zone voor eengezinswoningen Publieke groenzone Commerciële zone Temse 6,3 102 woongebied met landelijk karakter 0,4 105 woonuitbreidingsgebieden 0,2 700 groengebieden 0,1 900 agrarische gebieden 3,2 901 Landschappelijk waardevol agrarisch gebied 0,1 1000 Industriegebieden 2,3 Waarschoot 2,5 900 agrarische gebieden 2,5 2,1 100 woongebied 0,0 102 woongebied met landelijk karakter 0,1 104 woonpark 0,3 700 groengebieden 0,1 701 natuurgebieden 0,2 900 agrarische gebieden 0,7 Waasmunster 901 Landschappelijk waardevol agrarisch gebied 0,7 Zomergem 0,9 901 Landschappelijk waardevol agrarisch gebied 0,9 Totaal 49,0 49,0 Bovenstaande tabel is samengevat door middel van totalen per codering van het Gewestplan in tabel 3.2. Tabel 3.2: Samenvattende tabel Gewestplan Gewestplan omschrijving km doorkruising % van totaal agrarische gebieden 24,84 50,7 Landschappelijk waardevol agrarisch gebied 10,67 21,8 bufferzones 2,33 4,8 Industriegebieden 2,3 4,7 Rapport - 15-7 oktober 2016

Gewestplan omschrijving km doorkruising % van totaal woongebied met landelijk karakter 1,43 2,9 gebied voor zeehaven - en watergebonden bedrijven 1,37 2,8 regionaal bedrijventerrein met openbaar karakter 1,36 2,8 natuurgebieden 1,15 2,3 woonuitbreidingsgebieden 0,9 1,8 Woongebied 0,61 1,2 groengebieden 0,54 1,1 bosgebieden 0,41 0,8 woonpark 0,3 0,6 bestaande waterwegen 0,27 0,6 gebieden voor verblijfrecreatie 0,2 0,4 gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen 0,17 0,3 ambachtelijke bedrijven en kmo's 0,1 0,2 parkgebieden 0,0 0,0 bestaande autosnelwegen 0,0 0,0 3.3 Algemene opbouw van bovengrondse hoogspanningsverbindingen en onderstations Gezien de techniciteit van de hoogspanningsmaterie, worden in deze paragraaf een aantal kenmerken van een bovengrondse hoogspanningsverbinding besproken. Hierin zullen een aantal begrippen verduidelijkt worden, die verder in het dossier nog van toepassing zijn. Algemeen bestaat een bovengrondse hoogspanningsverbinding uit draadstellen van metalen geleiders, die ophangen aan masten. Een draadstel bestaat uit drie fases van geleiders, die samen driefasige wisselstroom vervoeren. Naargelang de transporteisen zijn er één, twee of meerdere draadstellen. Er zijn twee belangrijke types geleiders, de klassieke AMS-geleiders (Aluminium-Magnesium-Silicium) enerzijds - momenteel geïnstalleerd op de lijn Horta/Mercator - en de hoog-performante HTLS-geleiders (High Temperature Low Sag) anderzijds de toekomstige geleiders op de lijn Horta/Mercator. Illustratie 3-2: Links conventionele geleiders, rechts HTLS 7 oktober 2016-16 - Rapport

3.3.1 Masten Op de masten zijn tot slot ook isolatoren, aardkabels en eventueel bebakening aanwezig. In onderstaande paragrafen worden de verschillende elementen gedetailleerd toegelicht. Eerst wordt een algemene uitleg gegeven en ten tweede worden de eigenschappen specifiek voor voorliggend project Mercator-Horta besproken. Het geheel van eigenschappen van de masten is opgenomen in bijlage 3.1:. De masten zijn de steunen die de hoogspanningslijnen dragen en worden ook wel pylonen genoemd. Op het bovenste deel van de mast zijn mastarmen voorzien waarop de geleiders vastgemaakt worden met behulp van isolatorkettingen. Op plaatsen waar het tracé afwijkt van een rechte lijn, zijn hoekmasten vereist. Deze zijn zwaarder dan klassieke lijnmasten omdat deze een grotere trekkracht van de geleiders moeten verdragen. Onderstaande illustratie toont het onderscheid tussen verschillende masttypes. Illustratie 3-3: Verschillende masttypes (bron: project-mer Stevin) Mercator-Horta Op de lijn Mercator-Horta komen verschillende types masten voor op basis van het silhouet. De hoogte van de masten kan eveneens verschillen. Dit is weergegeven op figuur 3-5 en in bijlage 3.1:. De masten worden genummerd per lijntraject met unieke Elia-code. Voor het betreffende traject Mercator tot Horta zijn er 2 lijn codes van toepassing: - EV215: Traject Rodenhuize Mercator met als code voor de masten EV215 1 tot EV215 84, Rapport - 17-7 oktober 2016

- IW220: Traject Rodenhuize Horta met als code voor de masten IW220 1 tot IW220 34. De types masten worden door Elia gecodeerd, met als vorm XX.YY. De eerste twee tekens (XX) bepalen het type, de twee cijfers op het einde (YY) de hoogte tot aan de onderste mastarm. Onderstaande illustraties tonen de verschillende masttypes (die dus ook het uitzicht bepalen) die op het traject Mercator Horta voorkomen. Het merendeel van de masten is van het type dubbele vlag. Ter hoogte van Temse komen donaumasten voor, die ook lager zijn. Een vijftal masten in de Gentse haven is van het type dubbele vlag voor vier draadstellen. Mast P1bis die de aantakking naar Rodenhuize maakt, is van het type kattenkop. Mastnummers EV215 84 - EV215 82 en EV215 62 - EV215 1 en IW220 5- IW220 35 masttype dubbele vlag Illustratie 3-4: Voorbeeld van masttype dubbele vlag 7 oktober 2016-18 - Rapport

Mastnummers EV215 81-EV215 63 Donaumast Illustratie 3-5: Voorbeeld van masttype donaumast Mastnummers EV226 1bis Kattenkop Deze mast maakt de verbinding naar het onderstation van Rodenhuize. Illustratie 3-6: Voorbeeld van masttype kattenkop Rapport - 19-7 oktober 2016

Mastnummer IW220 1- IW220 4 Dubbele vlag voor 4 draadstellen Illustratie 3-7: Voorbeeld van masttype dubbele vlag voor vier draadstellen (slechts uitgerust met twee draadstellen) 3.3.2 Funderingen De fundering is de (deels) ondergrondse constructie die de mast draagt. Hoogspanningsmasten worden hoofdzakelijk gefundeerd op ofwel oppervlaktefunderingen, één geïsoleerde zoolfundering per mastvoet, ofwel met diepfunderingen, één of meerdere geschroefde kokerpalen of boorpalen per mastvoet. Mercator-Horta In de huidige situatie komen op de lijn Mercator-Horta (EV215) twee types funderingen voor, namelijk paalfundering en zoolfundering. Het type fundering per mast is weergegeven op figuur 3-6 en in bijlage 3.1:. Het merendeel van de masten heeft paalfunderingen. De masten IW220 5 tot IW220 35N1 van de lijn Rodenhuize Horta hebben zoolfunderingen. De nieuwe geleiders zullen grotere krachten uitoefenen op de masten waardoor verstevigingen van de masten en van de funderingen nodig zijn. De mast zelf wordt verstevigd door waar nodig metalen profielen bij te plaatsen. Voor de bijkomende fundering worden 2 à 3 boorpalen per mastvoet bijgeplaatst met een boorpaalmachine. Deze worden met een verbindingsmassief verbonden met de bestaande fundering. Naar alle mastpercelen worden een tijdelijke toegang aangelegd voor een dieplader met een boorpaalmachine. 3.3.3 Draadstellen De elektrische weg wordt ook wel draadstel genoemd. Op onderstaande illustratie zijn de draadstellen in verhouding tot de bovengrondse hoogspanningsverbinding aangeduid voor een spanningsniveau van 380 kv. Op onderstaande illustratie 3-8 zijn twee draadstellen aanwezig (links en rechts van de mast). Het hoogspanningsnet is driefasig waardoor er per draadstel 3 fasen aanwezig zijn: op de foto draagt elke mastarm één 7 oktober 2016-20 - Rapport

fase. De afstand tussen de fasen wordt bepaald door het spanningsniveau van de verbinding. Illustratie 3-8: Onderdelen van een hoogspanningsverbinding van 380 kv (bron: project-mer Stevin) 3.3.4 Geleiders Mercator-Horta In de huidige situatie zijn op de volledige lijn Mercator-Horta twee driefasige draadstellen aanwezig. Enkel in de aftakking naar Rodenhuize (mast P1bis) in de haven van Gent is er maar één draadstel (zie figuur 3-7). Een fasegeleider is een geleider waarop hoogspanning zit en waarin de elektrische stroom vloeit. De hoeveelheid stroom die een hoogspanningsverbinding kan transporteren wordt bepaald door het type van geleider en het aantal geleiders per fase (in illustratie 3-8 zijn dit er twee). Indien er meer dan 1 geleider per fase aanwezig is spreken we van een bundelgeleider. Er kunnen tot vier geleiders per fase gebundeld worden. Er bestaan verschillende types geleiders. Hedendaagse geleiders zijn doorgaans opgebouwd uit een aluminiumlegering en worden ook wel AMS-geleiders genoemd (Aluminium-Magnesium-Silicium). Om meer stroom te transporteren, kan in principe de doorsnede van de geleider worden vergroot. Een tweede type geleiders zijn de hogeperformantiegeleiders of HTLS-geleiders (High Temperature Low Sag). Deze zijn heterogeen opgebouwd: ze bestaan uit een dragende kern met zeer goede mechanische eigenschappen, met daar rond een speciale aluminiumlegering met zeer goede elektrische en thermische eigenschappen. Dit leidt tot een geleider die minder uitzet doordat de dragende koolstofkern minder uitzet bij Rapport - 21-7 oktober 2016

hogere temperaturen, en die bovendien een grotere transportcapaciteit heeft ten opzichte van een klassieke geleider. Low Sag staat dus voor het minder doorhangen van deze geleiders. Deze geleider is samengesteld uit afgeplatte deelgeleiders die maken dat de buitenkant van de geleider een gladder oppervlak heeft en daardoor minder aan windweerstand onderhevig is. Dit gladder en ook kleiner buitenoppervlak is minder aan coronageluid onderhevig. De lengte van een overspanning tussen twee masten kan uiteenlopend zijn. Voor de 380 kv tot 150 kv-lijnen bedraagt de afstand minder dan 600 m. Mercator-Horta In de huidige situatie zijn op de volledige lijn Mercator-Horta overal twee klassieke AMS geleiders per fase aanwezig. De spanlengte tussen de geleiders kan sterk variëren. Op de lijn Mercator Horta kan dit variëren tussen 256 m en 534 m. 3.3.5 Isolatoren Een isolator kan een bepaalde elektrische spanning isoleren (zie illustratie 3-8) van de mast. De aaneengekoppelde isolatoren noemt men een isolatorketting. Mercator-Horta In de huidige situatie zijn glazen isolatoren aanwezig. 3.3.6 Aardkabels De bovenste kabel(s) aan de mast dient om de bliksems op te vangen en af te voeren naar de aarde via de masten (zie illustratie 3-8). Deze kabel wordt soms ook nog bliksemkabel of waakdraad genoemd. Mercator-Horta In de huidige situatie zijn op de volledige lijn Mercator-Horta twee aardkabels aanwezig, één aan elke kant van de mast. 3.3.7 Bebakening Elia heeft voorafgaand advies gevraagd bij de FOD Mobiliteit en Defensie. Bebakening is in het projectgebied enkel nodig bij kruising van autosnelwegen of gelijkgestelde wegen (Illustratie 3-9) zoals opgenomen in de circulaire bebakening hindernissen 3. Het kruisen van autosnelwegen is in deze circulaire opgenomen onder categorie B. De categorie B betreft de bescherming van visuele routes boven autosnelwegen. Alle voorwerpen of delen ervan die zich binnen 130 m van een autosnelweg bevinden (gemeten vanuit de as waarmee het rijvak werd ontworpen) en waarvan de hoogte 40 m boven het peil van de omliggende grond bedraagt, dienen van signalisatie te worden voorzien. Bovendien dient voor kabels die de 3 Federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer, Directoraat-generaal Luchtvaart, Circulaire CIR-GDF 03, circulaire bebakening hindernissen, 12/06/2006, betreffende de bebakening van hindernissen voor de luchtvaart. 7 oktober 2016-22 - Rapport

autosnelweg kruisen de eerste draagstructuur aan elke zijde van de autosnelweg te worden gesignaliseerd, van zodra hetzij de kabels, hetzij de top van de draagstructuren zich boven de 40 m boven het omliggend terrein bevinden. Bovengrondse draden, kabels en dergelijke, die een rivier een vallei of een autosnelweg kruisen zouden moeten bebakend worden en hun draagstructuren bebakend en verlicht, indien een luchtvaartkundige studie aantoont dat de draden of kabels een gevaar vormen voor luchtvaarttuigen, waarbij evenwel de bebakening van de draagstructuren mag worden weggelaten wanneer ze met obstakelverlichting van hoge intensiteit zijn verlicht bij dag. Wanneer er vastgesteld is dat bovengrondse draden, kabels, en dergelijke, moeten bebakend worden, maar het niet uitvoerbaar is om bakens op lijnen, draden of kabels of dergelijke aan te brengen, dan dient obstakelverlichting met hoge intensiteit type B te worden aangebracht op hun draagstructuren. Vaste objecten die dienen bebakend te worden moeten, indien uitvoerbaar, gekleurd te zijn. Indien niet uitvoerbaar dienen de objecten bovenaan te worden voorzien van bakens of vlaggen. De te gebruiken kleuren zijn wit en rood (of oranje). Illustratie 3-9 Bebakening volgens circulaire CIR/GDF-03 van 12 06 2006 Een baken aangebracht op een kabel of op draden en dergelijke zal bolvormig zijn en een diameter hebben van niet minder dan 60 cm. De tussenafstand tussen twee opeenvolgende bakens of tussen een baken en de dragende structuur moet aangepast zijn aan de diameter van het baken, en in geen geval zal de tussenafstand meer zijn dan: - 30 m wanneer de diameter van de marker 60 cm bedraagt, geleidelijk toenemend met de diameter van het baken tot - 35 m wanneer het baken een diameter heeft van 80 cm en verder geleidelijk toenemend tot een maximum van - 40 m wanneer het baken een diameter heeft van ten minste 130 cm Rapport - 23-7 oktober 2016

Wanneer kabels of meerdere kabels of dergelijke aanwezig zijn, zal het baken niet lager mogen worden geplaatst dan de hoogste kabel op het te signaleren punt. Voor de Elia hoogspanningskabels en masten aan weerzijde van de autosnelwegen volstaat bebakening met bollen op de hoogste kabel (meestal de aarding) en de masten geschilderd in 2 kleuren wit en rood. Mercator-Horta In de huidige situatie is er op meerdere plaatsen van de lijn Mercator-Horta bebakening aanwezig. De masten waar dit het geval is zijn aangeduid op figuur 3-7. 3.3.8 Onderstations Onderstations zijn de knooppunten in het hoogspanningsnet, waar de koppeling naar de verscheidene verbindingen kan worden gemaakt en waar de energie kan getransformeerd worden naar verscheidene spanningsniveaus. Een onderstation wordt ook wel hoogspanningsstation genoemd. In onderstaande illustratie wordt een onderstation weergegeven met aanduiding van de verschillende onderdelen. Een onderstation is opgebouwd uit verschillende velden die aangesloten zijn op één, twee of drie gemeenschappelijke railstelsels. Op een veld kan een transformator, een ondergrondse kabel, een luchtlijn of een ander hoogspanningselement worden aangesloten. Een veld heeft als belangrijkste functies het beveiligen en het aan- en afschakelen van het aangesloten hoogspanningselement (cf. elektrische zekering). Vermogenstransformatoren zijn nodig om de spanning te transformeren, dit wil zeggen de spanning van één bepaald net (bv 150 kv) omzetten naar deze van een ander net (bv 36 kv) en dit met een hoog rendement. Portieken zijn de metalen structuren waarop de lijnafdaling toekomt vanop een hoogspanningsmast. Illustratie 3-10: Onderdelen van een onderstation en portiek (bron: project-mer Stevin) Er zijn twee types hoogspanningsstations: AIS (Air Insulated Stations) en GIS (Gas Insulated Stations). AIS worden ook wel buitenposten genoemd gezien ze zich in open 7 oktober 2016-24 - Rapport

lucht bevinden. In GIS zijn alle functionele elementen in een omsloten geheel ondergebracht, dat met gas (doorgaans SF 6 ) geïsoleerd is. Door het grotere isolatievermogen tegenover lucht kunnen deze installaties aanzienlijk kleiner uitgevoerd worden, zodat het geheel veel minder plaats inneemt. Mercator-Horta In de huidige situatie komt de lijn Mercator-Horta in de buurt van drie onderstations: Horta, Rodenhuize en Mercator. De ligging van de onderstations in het projectgebied is aangeduid op figuur 3-1. Horta is een GIS dat sinds 10/06/2015 in dienst is (zie ook verder referentiesituatie in 7.2). Rodenhuize en Mercator zijn AIS. Alle drie de stations zijn momenteel reeds aangetakt op de lijn. Verder passeert de 380 kv-lijn Mercator- Horta enkele onderstations van de parallel lopende 150 kv-lijn, maar is er niet op aangetakt. Illustratie 3-11: Foto van AIS Mercator met in het noorden het 380kv station (ca. 450 x 180 meter) en in het zuiden het 150 kv station Rapport - 25-7 oktober 2016

Illustratie 3-12: Luchtfoto van AIS Rodenhuize (ca. 60 x 60 meter) en mast Illustratie 3-13: Luchtfoto van Horta (ca. 120 x 80 meter) (Bron: google maps, 2016) 7 oktober 2016-26 - Rapport

3.4 Gepland project in de aanlegfase 3.4.1 Aanleg werftoegangen, werfzones en zones voor kabeltrek Als eerste stap worden werftoegangen aangelegd naar de verschillende mastlocaties voor de aan- en afvoer van materiaal en personeel. Er wordt één toegangsweg per mast voorzien van circa 5 meter breed, waarlangs de aanvoer van materiaal en personeel gebeurt. De precieze uitvoeringswijze van de werfwegen wordt in overleg met de aannemer bepaald en is dus op heden niet gekend. Deze weg kan bestaan uit houten rijschotten, metalen rijplaten en/of geotextiel en steenslag, etc. die achteraf verwijderd wordt. Ter hoogte van elke mast wordt een werfzone van circa 15 m breed rondom de mastvoeten voorzien. Deze werfzone wordt tijdelijk verstevigd met rijplaten of steenslag, etc. die achteraf verwijderd wordt. Illustratie 3-14: Schematische weergave van werfzone van 15 m (rood) rond elke mast (zwart) Bij sommige masten wordt een extra zone voor kabeltrek aangelegd. Het ontwerp van deze zone is maatwerk en voor de lengte wordt de vuistregel van drie maal de masthoogte beschouwd. Op de uiteinden van deze zone komt de haspel te staan voor het vervangen van de geleiders (zie verder 3.4.5). Enkel deze uiteinden moeten dan ook tijdelijk verstevigd worden met rijplaten of steenslag, etc. die achteraf verwijderd wordt. De volledige zone van kabeltrek wordt door de aannemer vrijgemaakt van vegetatie. Rapport - 27-7 oktober 2016

Illustratie 3-15: Voorbeeld van zones voor kabeltrek (rode arcering) bij een lijnmast (boven) en een hoekmast (onder) De werftoegangen, werfzones en zones voor kabeltrek zorgen ervoor dat schade aan de omgeving geminimaliseerd wordt. Wanneer de aanleg van deze zones klaar is, zal de bouwplaats afgebakend worden. Dit kan gebeuren door middel van een hekwerk of een andere fysische omheining bestaande uit een afsluiting in houten palen waartussen een staaldraad aangebracht wordt. Tussen de staaldraden wordt er telkens een rood-witte ketting (of lint in versterkt materiaal) gespannen om de aanwezigheid van de staaldraden te benadrukken. Op regelmatige afstand wordt een signalisatiebord aangebracht met de vermelding verboden de werf te betreden. Na afloop van de werken, wordt de tijdelijke verharding terug verwijderd. Het herstel van het bodemgebruik en eventueel beplanting ter plaatse vraagt eveneens aandacht. Tijdelijke werfdepots Op een aantal locaties zullen werfdepots ingericht worden. Deze locaties dienen voor opslag van materiaal, haspels, installatie van bureaucontainers, afvalcontainers, enz. Voor deze werfdepots wordt eerst nagezien of er bestaande (leegstaande) verharde sites in de buurt van de werken gehuurd kunnen worden. Indien dit niet mogelijk is, dient een terrein ingericht te worden als werfdepot. Deze locaties zullen afgebakend worden door middel van hekwerk. Net zoals de andere werfzones en toegangen wordt een tijdelijke verharding aangebracht zoals bijvoorbeeld bitumendoek met daarop een laag steenslag. 7 oktober 2016-28 - Rapport

De werfdepots worden in de buurt van het lijntraject ingericht zodat hinder voor omwonenden geminimaliseerd wordt. De nabijheid van bestaande wegenis is belangrijk zodat het gemakkelijk te bereiken is. Vanaf de openbare weg zullen deze depots met wegwijzers aangegeven worden. De depots dienen voldoende groot (minimaal 100 x 50 m) te zijn zodat het nodige materiaal gestockeerd kan worden. De werfdepots zijn nog niet gekend en zullen door de aannemer (nog niet aangesteld) worden bepaald. In voorliggend MER zullen de zones worden aangeduid waar de depots een minimale impact zullen hebben. Hierop wordt ingegaan in de disciplines bodem, water, geluid met input naar natuur en mens. Met andere woorden zullen gevoelige zones uitgesloten worden als mogelijke locatie voor een tijdelijk depot. Een omvangrijk stockage is nodig voor de haspels met nieuwe geleiders en de lege haspels. Daarom gaan we ervan uit dat de werfdepots nabij de zones voor kabeltrek worden gezocht. Een andere bepalende factor is de ruimtelijke fasering van de werken. De volledige lijn zal opgesplitst worden in een nog nader te bepalen- aantal loten in functie van de aanbesteding. De volgende fasering is momenteel vooropgesteld: - 2017: mastversterkingen over het gehele traject Mercator tot Horta. Dit houdt in dat zowel het vakwerk wordt bijgewerkt en de fundering wordt aangepast - 2018: vervangen geleiders van beide draadstellen tussen Mercator en Rodenhuize - 2019: vervangen geleiders van beide draadstellen tussen Rodenhuize en Horta Voor de versterking van de masten wordt verwacht dat een werfdepot minder nodig is, of op een grotere afstand mag liggen en daarom binnen een bestaand bedrijventerrein zal gevonden kunnen worden. Na afloop van de werken, wordt de tijdelijke verharding terug verwijderd. Het herstel van het bodemgebruik ter plaatse vraagt eveneens aandacht. 3.4.2 Onderstations In het kader van dit project zijn geen ingrepen gepland in de onderstations Horta en Rodenhuize. Het aantakken van de lijn op het onderstation Mercator wordt meegenomen als uitvoeringsalternatief (zie volgende paragraaf). 3.4.3 Mastversterking Wanneer de geleiders op de hoogspanningsmasten vervangen worden door nieuwe geleiders kan het zijn dat de krachten op de masten toenemen en dat de masten onvoldoende sterk zijn. Het gaat vooral om laterale krachten (van bijvoorbeeld de wind door de grotere diameter van de nieuwe geleiders) en longitudinale krachten (van het opspannen van de geleider). Hiervoor zijn er dus mastversterkingen nodig. Voor voorliggend MER wordt er van uitgegaan dat alle masten zullen moeten versterkt worden (= worst-case). Monteurs zullen hiervoor in de masten klimmen om er ijzeren profielen te vervangen of bij te plaatsen. Indien de hoeveelheid ijzers die vervangen of bijgeplaatst worden teveel worden, wordt geopteerd om de mastonderdelen te vervangen door een volledig nieuw gedeelte. Rapport - 29-7 oktober 2016

Voor mast EV215 3 van de lijn Mercator-Rodenhuize is het niet duidelijk of verdere versterking nog mogelijk is gezien het een ophangmast is die in verankering staat. Om die reden wordt een volledige vervanging van deze mast meegenomen als uitvoeringsalternatief (zie verder 4.5.2). 3.4.4 Funderingsversterking Voor voorliggend MER wordt er van uitgegaan dat alle funderingen zullen moeten versterkt worden (= worst-case). In het algemeen wordt geopteerd voor het versterken van de fundering door het realiseren van twee of meerdere funderingspalen per mastvoet en een betonmassief dat de nieuwe palen verbindt met de bestaande constructie en instaat voor de nodige krachtenoverdracht. De keuze van deze versterkingen wordt bepaald door de omgeving en beschikbare ruimte, de originele fundering en de toekomstige belastingen. Twee types palen komen in aanmerking voor deze versterkingen: - Micropalen: Micropalen (Type IGU) worden gerealiseerd door het inboren met behulp van boorwater van stalen wapeningsbuizen in stukken van 1 à 2 m. Deze stukken worden onderling verbonden door een schroefverbinding. Eens de micropaal op diepte is, wordt het boorwater langsheen de micropaal vervangen door een groutinjectie. Dit type paal kan trillingsvrij en geluidsarm worden uitgevoerd. - Boorpalen: Hoogspanningsmasten worden hoofdzakelijk gefundeerd op ofwel oppervlaktefunderingen, één geïsoleerde zoolfundering per mastvoet, ofwel met diepfunderingen, één of meerdere geschroefde kokerpalen of boorpalen per mastvoet. Gezien de hoge belastingen bij 380 kv masten en indien de ondergrond ongunstige is langsheen het vooropgestelde tracé, is men genoodzaakt om te werken met funderingspalen. Dan kan er geopteerd voor 1 of meerdere geïnclineerde boorpalen met grote diameter (75 cm tot 150 cm) per mastvoet. Deze boorpalen zijn opgebouwd uit beton en zijn over de gehele lengte voorzien van een stalen wapeningsbuis. Een boorpaal wordt gerealiseerd door het inbrengen van stalen buisvormige bekistingelementen met een wriktafel en het simultaan uitgraven van de grond in deze elementen met een grijpbak. Van zodra de gewenste diepte bereikt is, wordt de stalen wapeningsbuis in de bekistingvorm geplaatst en de volledige paal gebetonneerd. Tijdens het betonneren worden de recupereerbare bekistingelementen langzaam terug omhoog gebracht, zodat enkel de stalen wapeningsbuis achterblijft. Al deze handelingen gebeuren door eenzelfde boorpaalmachine. Een bemaling is enkel noodzakelijk bij een hoge grondwaterstand. Illustratie 3-16: Beeld van funderingsversterking type micropalen 7 oktober 2016-30 - Rapport

Deze verbindingsmassieven worden deels bovengronds uitgevoerd. Indien de omstandigheden het toelaten kunnen deze massieven volledig ondergronds worden uitgevoerd. Dit is afhankelijk van de beschikbare ruimte, aanwezigheid van grondwater, de toekomstige belasting en de geometrie van de bestaande fundering. We gaan ervan uit dat bemaling noodzakelijk zal zijn (=worst-case). Het transport van de boorpaalmachine en micropalenmachine gebeurt met een dieplader. Er wordt naar de noodzakelijke mastpercelen een toegang aangelegd voor een dieplader met boorpaalmachine. 3.4.5 Vervangen geleiders Bij het vervangen van de draadstellen worden een aantal stappen opeenvolgend doorlopen: - De nieuwe geleiders worden via mobiele trekstations over de masten getrokken. Om deze trekstations op de juiste plaatsen stabiel te kunnen opstellen worden tijdelijke toegangen aangelegd. - Ter hoogte van de kruisingen met (water)wegen en spoorwegen worden beschermingsportieken geplaatst. Deze blijven gedurende de gehele aanlegfase aanwezig en beschermen de passanten in geval van loskomende geleiders tijdens de aanleg. Ook op de plaatsen waar woningen overspannen worden, worden beschermingsportieken aangebracht. De beschermingsportieken bestaan uit twee (of, indien de te beschermen afstand dit vereist, meer) houten palen die boven de woningen met elkaar verbonden zijn door een dwarse balk. De palen worden in de volle grond geplaatst of indien de lokale situatie dit niet toelaat (vb. in bebouwde omgeving) in betonnen voeten van ongeveer 1 m³. - De bestaande glazen isolatorketting wordt vervangen door een nieuwe composietisolator (zie illustratie 3-19). Dit nieuw type isolator van composietmateriaal bestaat uit één stuk en is lichter in gewicht. Tegelijk worden de geleiders in een loopwiel geplaatst onder de nieuwe isolator. Deze wielen zijn slechts tijdelijk aanwezig. - De bestaande AMS geleiders worden vervangen door HTLS geleiders (zie beschrijving in 3.3.4). De bestaande geleider wordt aan één uiteinde met een trekkoord vastgemaakt aan een mobiel trekstation. Aan het andere uiteinde wordt de nieuwe geleider bevestigd aan de bestaande geleider waarna deze over het tracé wordt getrokken. Dan wordt met de oude geleider de nieuwe geleider doorgetrokken. Aan het begin- en uiteinde staat respectievelijk een rem- en trekmachine (zie illustratie 3-18). - De nieuwe geleider wordt zo ingesteld (cf. opgespannen) dat de maximale doorhang gelijk zal zijn aan de maximale doorhang vandaag. - Van de twee aanwezige aardkabels wordt één vervangen door een nieuwe met geïntegreerde optische vezels (OPGW = OPtical Ground Wire) die eveneens gebruikt zal worden voor gegevenscommunicatie tussen de posten. Het vervangen van de aardkabel gebeurt op dezelfde manier als het vervangen van de geleiders (zie eerder). - Als laatste stap in het gehele project worden de beschermingsportieken verwijderd. Rapport - 31-7 oktober 2016

Illustratie 3-17: Voorbeeld van beschermingsportieken ter hoogte van de kruising van een weg Illustratie 3-18: Voorbeeld van machine voor kabeltrek 7 oktober 2016-32 - Rapport

Illustratie 3-19: Voorbeelden composiet isolatorkettingen (hier 150kV. Op de onderste foto is de rechter isolator traditioneel van glas en de linker een composietisolator Illustratie 3-20: Het trekken van de kabels bij een hoogspanningslijn Rapport - 33-7 oktober 2016

Ter hoogte van het onderstation Mercator wordt het draadstel binnen gebracht. Gezien de precieze uitvoering van deze ingreep nog niet vast ligt wordt dit meegenomen als een uitvoeringsalternatief (zie verder 4.5.1). Op een aantal locaties langsheen het tracé Mercator Horta worden werfdepots ingericht. Hier vindt tijdelijke opslag plaats van materiaal en haspels met geleiders en worden werfcontainers geplaatst. In eerste instantie wordt gezocht naar bestaande sites kunnen gehuurd worden. Indien deze niet gevonden worden zullen locaties afgebakend worden, de teelaarde verwijderd, gronddoek aangebracht en aangevuld met een laag steenslag. Waar nodig worden rijplaten aangebracht. 3.4.6 Aanpassen bebakening De initiatiefnemer heeft voor de bebakening een préadvies gevraagd aan de FOD Mobiliteit en Defensie. Bebakening is binnen het projectgebied enkel nodig bij kruising met snelwegen en gelijkaardige wegen. De huidige aanwezige bebakeningsbollen (zie beschrijving in 3.3.7) zullen dus over het grootste deel van de lijn verwijderd mogen worden. Zichtbaarheid voor vliegverkeer is één aspect van bebakening. Daarnaast speelt ook de zichtbaarheid mee voor avifauna (aanvliegkans). Dit aspect zal mee beoordeeld worden. 3.4.7 Timing en fasering De totale duur van het project vervangen geleiders van Mercator tot Horta wordt geschat op drie jaar. De volledige lijn zal opgesplitst worden in een nog nader te bepalen- aantal loten in functie van de aanbesteding. Ervaring uit andere gelijkaardige projecten leert dat er waarschijnlijk 4 tot 5 loten zullen zijn, wat neer komt op ongeveer 24 tot 30 masten per lot. Wat al wel vast ligt is de verdeling van de werken per jaar: - 2017: mastversterkingen over het gehele traject van Mercator tot Horta. Met versterkingen in het vakwerk en de funderingen - 2018: vervangen geleiders van beide draadstellen tussen Mercator en Rodenhuize - 2019: vervangen geleiders van beide draadstellen tussen Rodenhuize en Horta De lijn kan niet buiten dienst genomen worden in de winter (richttijd ca. oktober tot maart) omwille van de hogere elektriciteitstransporten die over deze verbinding gebeuren in deze periode. Dit betekent eveneens dat er geen mastversterkingen bovenin de masten kunnen gebeuren in deze periode. Ook het vervangen van de geleiders kan niet in deze winterperiode. Tot slot kunnen ook de funderingsversterkingen niet plaatsvinden bij vriestemperaturen (kouder dan -5 C). Verder is er coördinatie nodig tussen de funderingswerken enerzijds en de lijnwerken (mastversterking en vervangen geleiders) anderzijds. Deze werken mogen niet op dezelfde mast tegelijk plaatsvinden. De funderingswerken en versterken van het vakwerk van de masten dienen te gebeuren voor het vervangen van de geleiders. 7 oktober 2016-34 - Rapport

3.4.8 Machinepark Onder andere volgende machines zullen worden ingezet om de hoogspanningsgeleiders te vervangen. Kranen voor het aanleggen van rijplaten Graafmachines Vrachtwagens voor aan- en afvoer van materialen en grondstoffen Betonmixer Mobiel trekstation Generator voor de trekmachine Torenkraan Kraan Hoogtewerker Heimachines voor het heien van funderingspalen Paalboormachines 3.5 Gepland project in de exploitatiefase Gebruik van de lijn In functie van een veranderd elektriciteitslandschap (meer decentrale productie, meer interconnecties) is er nood om geleiders op de lijn Mercator-Horta ter vervangen door HTLS geleiders. Deze kunnen een grotere stroom aan oftewel hebben een grotere capaciteit (I rated ). Dit is noodzakelijk om tijdens bepaalde ogenblikken grote hoeveelheden stroom te transporteren. De nood aan een upgrade van de lijn Mercator Horta is gebaseerd op basis van netberekeningen uitgevoerd door de Elia netexperts op een 2020-scenario. Dit 2020- scenario houdt rekening met de evolutie in de energiemix (o.a. de integratie van hernieuwbare energie) en de evolutie in het verder uitbouwen van de interconnectiecapaciteit (cf. verdere integratie tussen Nederland en België, interconnectie NEMO met het Verenigd Koninkrijk, zie ook eerder 2.2). Deze evoluties leiden enerzijds tot sterkere fluctuaties in de energiestromen o.a. door het variabel karakter van hernieuwbare energie en dus ook tot sterkere fluctuaties in de belasting van de lijnen. Anderzijds leiden deze tot tijdelijk/plaatselijk grotere energiestromen, bijvoorbeeld door de verdere uitbouw van offshore windenergie, en dus ook tot grotere piekbelastingen van de lijnen. Elia dient het net te ontwikkelen en vervolgens uit te baten rekening houdend met alle situaties die zich gedurende het jaar kunnen voordoen, dus ook met de momenten waarop het net meer dan gemiddeld tot maximaal belast wordt. Bovendien dienen de lijnen steeds over voldoende reservecapaciteit (typisch 20 à 40% ten opzichte van de piekbelasting) te beschikken om eventuele netincidenten op te vangen. Voor de belangrijke grote energie-assen zijn er meerdere aspecten waarmee rekening gehouden dient te worden om de benodigde capaciteit te bepalen: - Een algemene stijging van het binnenlandse energieverbruik. Dit heeft voornamelijk een effect op de gemiddelde belasting. In verhouding tot de andere aspecten is dit voor dit project het minst belangrijke. Rapport - 35-7 oktober 2016

- Een verhoging van energiebronnen die sterk fluctueren in de tijd (zon en wind) op het Belgische net. Doordat de verbinding Mercator-Horta o.a. aansluit op de verbinding Horta-Stevin worden de (geplande) windparken op zee via de verbinding Mercator-Horta verdeeld en zal ook de jaargemiddelde stroom stijgen. De variatie in productie van windenergie is echter dusdanig groot dat dit een effect zal hebben op de pieken in de stromen. Voornamelijk de jaarlijkse maximumstroom zal door de hernieuwbare energie toenemen. Dit is een erg belangrijk aspect in het bepalen van de benodigde capaciteit voor dit project. - Een verhoging van de langeafstandstransporten (tussen landen). Dit is gerelateerd aan de fluctuatie van hernieuwbare energie en heeft een gelijkaardig effect. De hogere piekbelastingen vormen aldus de reden waarom de capaciteit van de lijn Mercator-Horta dient verhoogd te worden, en niet zozeer de gemiddelde belasting die omwille van de grote fluctuaties op jaarbasis relatief beperkt is. Tabel 3.3 geeft de verwachte stromen op beide draadstellen van de verbinding Horta- Mercator. Dit overzicht geeft duidelijk aan dat de nominale capaciteit van de geleiders bijna zal verdubbelen. Deze grotere capaciteit is niet continu nodig, maar slechts wanneer er een grote doorvoer noodzakelijk is (interconnecties) of wanneer er een onbalans dreigt te ontstaan als gevolg van o.a. een teveel of tekort aan decentrale opwekking (wind, zon). De gemiddelde stroom doorheen de toekomstige nieuwe HTLS geleiders bedraagt slechts 15 % van de beschikbare capaciteit (I rated ) of nominale capaciteit, wat relatief laag is. De verwachte jaarlijkse maximumstroom (I max ) bedraagt daarentegen 65 % van de geplande capaciteit, wat hoog is. De geplande gemiddelde belasting is, zoals uit de tabel af te lezen is, mogelijk met de bestaande infrastructuur. De verwachte piekbelastingen overschrijden echter duidelijk de capaciteit van de huidige verbinding waardoor een aanpassing die met de hoge pieken overweg kan noodzakelijk is. Tabel 3.3: Verwachte stromen op de lijn Mercator-Horta Draadstel Capaciteit Maximale piekbelasting Gemiddelde belasting naam I rated (A) % I max (A) % I mean (A) % 380.73 (huidig) 2000 100 1590 79,5 447 22,3 380.74 (huidig) 2186 100 1755 80,3 403 18,4 380.73 (toekomstig) 4000 100 2623 65 603 15 380.74 (toekomstig) 4000 100 2623 65 603 15 Onderstaande figuur 3-8 geeft visueel de huidige en toekomstige stromen weer. 7 oktober 2016-36 - Rapport

Figuur 3-8 Huidige en toekomstige stromen (I - in Ampère) Om de magnetische velden tot een minimum te beperken zal de initiatiefnemer de draden van een draadstel transponeren. Rekening houdende met deze maatregel wordt de geplande situatie een getransponeerde lijn. Door in elk draadstel de volgorde van de fasen te wisselen, is het mogelijk dat de individuele magnetische velden elkaar gedeeltelijk gaan opheffen in plaats van bij elkaar opgeteld te worden. Uiterlijk is er geen enkele mogelijkheid om dit te waar te nemen. Deze transponering zorgt er voor dat de EM-velden minder uitgesproken aanwezig zijn. Praktische gebeurt dit door de aantakkingen op de onderstations via de hoogspanningsposten anders uit te voeren. Er wordt dan gesproken van compensatie door transpositie van de fasen. De op die manier gecompenseerde lijnen worden getransponeerde lijnen genoemd (zie illustratie 3-21). Illustratie 3-21: Vergelijking tussen de posities van de fasen in de twee draadstellen van een lijn (typevoorbeeld) Rapport - 37-7 oktober 2016

Overige operationele werkzaamheden Het onderhoud en snoeibeleid van de lijn Mercator-Horta zal niet wijzigen ten opzichte van de huidige situatie. 7 oktober 2016-38 - Rapport

4 ALTERNATIEVENONDERZOEK 4.1 Figuren en bijlagen 4.2 Inleiding Figuur 4-1: Potentiële inplantingslocaties windturbines Naast het nulalternatief kunnen er voor dit MER twee soorten alternatieven onderscheiden worden: tracéalternatieven en uitvoeringsalternatieven. Vooreerst wordt voor elke soort alternatieven een beschrijving gegeven. In een laatste paragraaf wordt aangegeven welke alternatieven uiteindelijk weerhouden worden en dus verder meegenomen worden in het MER. 4.3 Nulalternatief Het nulalternatief beschrijft de situatie indien het voorgenomen project niet wordt uitgevoerd. Het vervangen en versterken van de geleiders van de lijn Mercator-Horta is echter essentieel voor de bevoorradingszekerheid, de ontwikkeling van de interne markt en de integratie van hernieuwbare energiebronnen. Het project kadert in de Federale en Europese ontwikkeling van het transmissienet (zoals beschreven in 2.2) en maakt deel uit van het beslist beleid. Het niet-uitvoeren van het project leidt tot het niet maximaal kunnen bouwen/exploiteren van offshore en onshore windparken in West-Vlaanderen, het niet optimaal kunnen gebruiken van de NEMO-verbinding en het beperken van de vrijmaking van de Europese elektriciteitsmarkt. Het nulalternatief is in strijd met het Europese en Belgische energiebeleid. De huidige geleiders kunnen de potentiële pieken niet aan wat een risico betekent voor het uitvallen van deze verbinding indien de geleiders niet worden vervangen. Het nulalternatief komt op lokaal vlak overeen met de referentiesituatie (zie verder 7.2) en de effecten ten opzichte van die situatie worden dus in die zin onderzocht in het MER. Op een hoger niveau leidt het nulalternatief echter tot het niet kunnen behalen van de doelstellingen voor hernieuwbare energie. Wat tot gevolg heeft dat er meer fossiele emissies zullen blijven en ook hier de doelstellingen niet kunnen behaald worden (verminderen van CO 2- uitstoot zal niet mogelijk zijn). 4.4 Tracéalternatieven Het voorgenomen project heeft als doel het verhogen van de capaciteit op de as Mercator-Horta door de vervanging en versterking van de 380 kv geleiders op de bestaande as Mercator-Horta. Onderzoek naar andere locaties of tracés is bijgevolg niet zinvol en er worden bijgevolg geen tracéalternatieven weerhouden. Vanuit de inspraak worden voor 2 locaties tracé alternatieven gevraagd: 1. Ondergrondse aanleg van hoogspanningslijnen ter hoogte van woonwijken en kruising E17 te Sint-Niklaas 2. Verplaatsen van mast ter hoogte van de Van Eyck wijk. Deze worden in onderstaande paragrafen besproken. Rapport - 39-7 oktober 2016

1. Ondergrondse aanleg van HS lijnen ter hoogte van woonwijken en kruising E17 te Sint-Niklaas Inspraak: Een ondergrondse aanleg van 380kV leiding ter hoogte van de kruising met de E17 te Sint-Niklaas zou voordelen kunnen opleveren voor de zoekzone voor windturbines in deze omgeving. Potentieel voordeel voor windturbines Illustratie 4-1 geeft de integrale kaart met potentiële inplantingslocaties (zoeklocaties) voor windturbines in de provincie Oost-Vlaanderen met aanduiding van het projectgebied. Deze kaart is een onderdeel van het beleidskader 4 dat de Provincie Oost- Vlaanderen heeft uitgewerkt. Dit beleidskader ondersteunt de inplanting van zowel groot-, midden- als kleinschalige windturbines op een ruimtelijke en landschappelijk verantwoorde manier. Illustratie 4-1 Potentiële inplantingslocaties voor windturbines in de Provincie Oost-Vlaanderen Onderstaande kaart is een extract van de kaart met potentiële locaties voor windturbines in Oost-Vlaanderen, ter hoogte van de kruising met de E17, zoals opgenomen in het Provinciaal Ruimtelijke Structuurplan (Op 18 juli 2012 werd de tweede gedeeltelijke herziening van het PRS door de minister goedgekeurd. Op 7 augustus 2012 werd het gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en het is dus sinds 21 augustus 2012 in werking getreden.) Voor het volledige traject van de hoogspanningslijn is de kaart opgenomen in Figuur 4-1. 4 http://www.oost-vlaanderen.be/public/wonen_milieu/energie/wind_water_zon/windenergie/beleidskader/ 7 oktober 2016-40 - Rapport

Op de website van de Provincie Oost-Vlaanderen (beleidskader en actieprogramma s windturbines) worden hoogspanningslijnen enerzijds als verstorend gezien maar geven zij anderzijds net de mogelijkheid om windturbines te integreren, er is hier sprake van aanknopingspunten 5. De hoogspanningslijnen van 2 x 150kV en 380 kv kruisen de E17 ten zuiden van Sint- Niklaas. In bovenstaande figuur zijn de potentiële locaties voor windturbines gearceerd aangegeven. Over een afstand van ongeveer 10 km snijden de drie hoogspanningslijnen deze zoekzone. Aangezien er afstandsregels te respecteren zijn om windturbines te plaatsen in de nabijheid van hoogspanningslijnen zullen de windturbines enerzijds aangeknoopt kunnen worden met de hoogspanningslijnen maar anderzijds ook een zeker afstand moeten bewaren van deze lijnen. De afstand die windturbines dienen te houden van hoogspanningslijnen is afhankelijk van diverse factoren maar komt in globo overeen met 3,5 x de rotordiameter. Deze afstand kan verkleind worden tot 1,5 keer de rotordiameter (170 à 280 m) mits het aanbrengen van trillingsdempers op de geleiders. Het ondergronds brengen van een bestaande hoogspanningslijn verhoogt dus in theorie de zone voor inplanting van windturbines (met als hypothese een rotordiameter van 150 m) met een strook van 2x 225 m. Deze strook heeft uiteraard de beperking dat windturbines niet op het tracé van de ondergrondse hoogspanningsverbinding geplaatst mogen worden. Gezien de specifieke omstandigheid waarbij de 380kV-lijn parallel loopt aan twee bestaande 150kV-lijnen, met een afstand van 50 m tussen de 380kV en 150kV-lijnen, zou het ondergronds brengen van de 380kV-verbinding hier slechts een bijkomende strook voor windmolens beschikbaar maken van 50 m. Dit vertegenwoordigt een toename van de voor inplanting bruikbare oppervlakte binnen het PRS met 0,08 %. De behuizing is er dens waardoor deze omgeving ook voor windturbines weinig kansrijk wordt geacht. 5 http://www.oost-vlaanderen.be/public/wonen_milieu/energie/ wind_water_zon/windenergie/beleidskader/ #subtitlen100d1: Het hoogspanningsnetwerk: Omwille van hun grootschaligheid en hun grote landschappelijke impact als lijninfrastructuren kunnen de bovengrondse hoogspanningsleidingen van 150kV en 380 kv als aanknopingspunt worden geselecteerd. Lijninfrastructuren zijn niet binnen iedere omgeving even sterke aanknopingspunten. Dit is erg afhankelijk van het landschapstype waarin de infrastructuren zich bevinden. Zo kunnen hoogspanningsleidingen binnen sterk stedelijke omgevingen een sterk aanknopingspunt zijn, in de open ruimte kan de inplanting van windturbines nabij deze leidingen eerder een sterker negatief effect op het landschap met zich meebrengen. De secundaire wegen zijn vaak omgeven door historisch gegroeide bebouwing en zullen aldus in de praktijk vaak minder vaak aanleiding geven tot mogelijke inplantingslocaties Rapport - 41-7 oktober 2016

Het ondergronds brengen van de kruising met de E17 levert dus slechts een verwaarloosbare winst op in functie van de zoekzone voor windturbines. Algemeen principe bij netontwikkeling Het beleid van Elia bij de aanleg van nieuwe hoogspanningsverbindingen volgt het BATNEEC-principe: Best Available Technology Not Entailing Excessive Costs. Met andere woorden. het gebruik van de best beschikbare technieken die geen buitensporige kosten met zich mee brengen. De aanpak is gericht op het, op een economisch realistische wijze, minimaliseren van de milieuhinder die door de nieuwe hoogspanningsverbindingen veroorzaakt zouden kunnen worden. Dit beleid gaat uit van een cascademodel waarbij een aantal mogelijkheden stap voor stap onderzocht worden: 1. Het optimaliseren van bestaande infrastructuur a. Wanneer masten voorzien zijn om een bijkomend draadstel te dragen, zal dit als eerste optie onderzocht worden om het netwerk te versterken. b. Waar het mogelijk is om de uitbatingspanning van de verbinding te verhogen (hogere doorvoercapaciteit), kan dit als bijkomende ingreep gebeuren. c. Door de vervanging van geleiders door een nieuwer type geleiders kan mogelijk een beperkte verhoging van capaciteit bereikt worden, zonder grote ingrepen aan de infrastructuur zelf. d. Indien de voorgaande mogelijkheden onvoldoende zijn om de vereiste capaciteit te bereiken, wordt nagegaan of bestaande verbindingen vervangen kunnen worden of omgebouwd kunnen worden tot verbindingen met een hogere spanning op dezelfde locatie. 2. Voor de locatie van nieuwe verbindingen wordt, cfr de principes van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV), uitgegaan van een maximale bundeling met bestaande infrastructuren. Dit kunnen andere, reeds bestaande, hoogspanningsverbindingen zijn maar ook andere infrastructuur zoals (spoor- /water-) wegen. 3. Voor nieuwe verbindingen van 150 kv en minder wordt nagegaan of het mogelijk is om deze ondergronds aan te leggen. Voor 380 kvhoogspanningsverbindingen wordt deze mogelijkheid slechts in zeer uitzonderlijke gevallen overwogen. Vooral omdat de technologie op het gebied van ondergrondse verbindingen nog in de kinderschoenen staat, omdat de transmissiecapaciteit van een ondergrondse verbinding kleiner is en omdat een ondergrondse verbinding qua beschikbaarheid minder betrouwbaar is dan een bovengrondse verbinding. De plaatsing van een ondergrondse verbinding impliceert overigens aanzienlijke verplichtingen op het gebied van de coördinatie met de andere leidingbeheerders en het voorkomen van mobiliteitsproblemen. Dit geldt niet alleen voor de werffase van het plaatsen van de verbinding, maar ook voor de onderhouds- en herstelwerken tijdens de hele levensduur van de kabel. 4. Indien nieuwe bovengrondse hoogspanningsverbindingen op spanningen lager dan en gelijk aan 150 kv noodzakelijk zijn, streeft Elia ernaar om de totale lengte van bovengrondse hoogspanningsverbindingen gelijk te houden, het zogenaamde standstill principe. Dit wordt gerealiseerd door andere bovengrondse verbindingen af te breken en de structuur van het hoogspanningsnet aan te passen met behulp van oa. ondergrondse hoogspanningsverbindingen. 5. Waar nieuwe bovengrondse hoogspanningslijnen noodzakelijk zijn (380 kv en in uitzonderlijke gevallen 150 kv) wordt ernaar gestreefd om woonzones zoveel mogelijk te vermijden. 7 oktober 2016-42 - Rapport

Waar een bovengrondse lijn bestaat, geniet de verdere ontwikkeling van deze bovengrondse lijn, door bv het plaatsen van een bijkomend draadstel of het vervangen van de geleiders, de voorkeur. Dit is van toepassing voor alle spanningsniveaus. Technisch Voor spanningsniveaus hoger dan 150 kv wordt bij de aanleg van nieuwe verbindingen steeds uitgegaan van bovengrondse verbindingen om volgende technische redenen: - Een ondergrondse verbinding is minder betrouwbaar voor wat betreft haar beschikbaarheid dan een bovengrondse verbinding. o Een ondergrondse verbinding bestaat uit veel meer elementen (kabelmoffen, overgangsstations, reactanties) dan een bovengrondse en er is dus inherent meer kans op fouten. o Als een ondergrondse verbinding uitschakelt, blijft de verbinding onbeschikbaar gedurende meerdere dagen of weken omdat het vinden van de fout bij een ondergrondse verbinding moeilijk verloopt en vaak met graafwerken gepaard gaat. Dit in contrast met een bovengrondse verbinding die vaak automatisch terug inschakelt of waarbij de fout snel gevonden en hersteld kan worden. o Bij een bovengrondse verbinding komen bovendien veel minder structurele defecten voor dan bij een ondergrondse verbinding gezien dit een goed ontwikkelde technologie is. - De ondergrondse kabels dienen zeer robuust uitgerust te kunnen worden om de temperatuurschommelingen in de kabel aan te kunnen. De warmteoverdracht in de grond is namelijk slechter dan in de lucht. o Hierdoor worden de ondergrondse kabels in een speciaal zandbed aangelegd. Een deel van de uitgegraven grond wordt afgevoerd en vervangen door dolomiet, dat een betere warmteoverdracht mogelijk maakt. o De isolatie van dergelijke kabels is eveneens voorzien op het voorkomen van wortelintreding en dergelijke. o Eenmaal de kabel onder de grond zit, is er quasi niets meer aan te wijzigen, verbeteren, repareren,.. - Ondergrondse verbindingen leiden tot hogere verliezen van getransporteerde elektriciteit. o Doordat kabels zich zeer capacitief gedragen zal actief vermogen verschuiven naar reactief vermogen. Enkel actief vermogen is bruikbaar voor de eindgebruiker. Reactief vermogen creëert warmteverliezen en beperkt de nuttige capaciteit van de installatie. - De transmissiecapaciteit van een lange ondergrondse verbinding is beperkt (~1000 MVA per verbinding ten opzichte van 1800 MVA per draadstel). Hierdoor dienen meerdere verbindingen aangelegd te worden om dezelfde capaciteit te kunnen bekomen. - Bij een ondergrondse verbinding dient aan de overgang van een bovengrondse naar een ondergrondse hoogspanningsverbinding een overgangsstation aangelegd te worden om het reactief vermogen van ondergrondse verbindingen te compenseren. Dit geldt ook voor het alternatief ter hoogte van de kruising met de E17. Rapport - 43-7 oktober 2016

o o Voor de inrichting van ieder overgangsstation is een oppervlakte van ca. 1 à 1,5 ha nodig. Aan minstens één van de twee uiteinden van een ondergrondse hoogspanningsverbinding dient het overgangsstation voorzien te zijn van een reactantie, dat geluid produceert. Voor het alternatief ter hoogte van de kruising met de E17, zullen bovendien over de gehele lengte de bestaande masten moeten afgebroken worden. Zoals hierboven vermeld zullen overgangsstations aangelegd moeten worden en eveneens nieuwe eindmasten geconstrueerd worden. De bestaande masten zijn immers niet ontworpen om als eindmast te dienen. Deze technische uitdagingen zullen in zowel het Belgische Stevinproject als in het Nederlandse Randstadproject (van TenneT) gemonitord worden om het gedrag van 380kV-ondergrondse verbindingen in een vermaasd net te bestuderen alsook de bruikbaarheid van dergelijke netelementen in het systeem te evalueren. Voor een spanningsniveau van 150 kv worden wel frequent ondergrondse verbindingen gerealiseerd omdat de technologie hiervoor reeds goed ontwikkeld is. Nieuwe 70 kv- en 110 kv-verbindingen worden zelfs bij voorkeur ondergronds gelegd. Ook de aanlegfase is bij ondergrondse verbindingen veel gecompliceerder dan bij bovengrondse verbindingen. Het aanleggen van ondergrondse verbindingen vindt normaal plaats via graafwerken in open sleuven, waarbij voor een 380 kv een breedte nodig is van enkele 10-tallen meters. Onderstaande schets (Illustratie 4-2) geeft indicatief de verschillende werfzones aan die noodzakelijk zijn tijdens de aanleg van de sleuf, waarbij een zone van +/- 55m breed gebruikt wordt. Illustratie 4-2: Graven van de sleuven voor kabelaanleg (bron: http://www.stevin.be/werven/wervenop-een-rij/kabelwerken-ondergronds-in-5-fasen/) Wanneer het graven van een sleuf niet mogelijk is, wordt er gekozen voor microtunneling of een gestuurde boring. Dit is een techniek die wordt gebruikt bijvoorbeeld bij de kruising van waterwegen of grote hindernissen. De diepte hangt af van de topologie en schommelt meestal tussen 3 m en 20 m. De diameter van het boorgat bedraagt 0,4 m tot 1 m. Bij het aanleggen van ondergrondse kabels zijn er eveneens elke 500 à 800 m speciale verbindingen noodzakelijk tussen de verschillende kabelgedeelten. Die verbindingsputten nemen voor een 380 kv verbinding aanzienlijk meer ruimte in dan de kabels zelf en kunnen tot 15 m lang en 3 m breed zijn. 7 oktober 2016-44 - Rapport

Illustratie 4-3 Verbindingsmoffen om de 500 800 m (Elia brochure ondergrondse verbindingen) Milieu Elementen tijdens aanlegfase Bodem Het ondergronds brengen van de geleiders zal grondverzet met zich meebrengen. Bij een gemiddelde breedte van ongeveer 20 m en diepte van 2,4 m is er per strekkende m kabellengte 48 m 3 grondverzet nodig. Dit kan deels worden teruggeplaatst, maar om de thermische overdracht te verbeteren wordt de aarde rondom de kabels vervangen door dolomiet. Dit betekent dat circa 20 % van de uitgegraven bodem afgevoerd zal worden. Rondom de sleuf kan bodemverdichting optreden door de werkzaamheden met zware graafmachines en vrachtwagens. Gebruik van rijplaten en schotten zal dit kunnen milderen. Aanleg van tijdelijke werfwegen door verwijdering van teelaarde, plaatsen van gronddoek en aanbrengen steenslag zal dit effect eveneens verminderen. De aangelegde werfwegen worden na aanleg verwijderd en de oorspronkelijke toestand hersteld. Op onderstaande Illustratie 4-4 wordt een beeld gegeven van de werken aan het kabeltraject. Rapport - 45-7 oktober 2016

Illustratie 4-4: Werken in functie van kabeltracé. Water Om de kabelsleuf droog te houden zal een bemaling noodzakelijk zijn. Omdat het over een aanzienlijke lengte en diepte gaat zal de impact aan weerszijde van de sleuf enkele honderden meters ver kunnen rijken. Het aantrekken/verplaatsen van verontreiniging in dit dichtbevolkt gebied is niet uitgesloten. Fauna en flora Tijdens de werken, noodzakelijk voor het graven van de sleuf en aanleggen van de kabels, kan fauna hinder ondervinden van verstoring als gevolg van geluid, extra beweging en licht. Om in den droge te kunnen werken tijdens de aanleg van de kabels in de sleuf zal er bemaling noodzakelijk zijn. Hierdoor kunnen verdrogingseffecten optreden. Aangezien het tijdelijk is en er geen waardevolle natuurgebieden binnen de invloedstraal vallen zal dit aanvaardbaar zijn. Mens (hinder door geluid, stof, mobiliteit) Tijdens de aanleg van de ondergrondse kabels zullen er graafmachines werkzaam zijn en zal er aan en af rijden van vrachtwagens voorkomen met zand, grond en materiaal. Dit zal mogelijk hinder veroorzaken door geluid en stof. Het vrachtkeer van en naar de werven zullen op de lokale wegen mogelijk verkeershinder veroorzaken. Het betreft bewegingen en werkzaamheden langsheen een traject die bij vervanging van de geleiders kortstondig zijn. Bij het ingraven van de kabels is er zeer intensief grondverzet nodig, met als gevolg meer bewegingen, meer geluid en meer kans op stofvorming, en zullen de werken ook langer duren. Elementen vanuit exploitatie Receptor landschap Visueel zal er deels positieve impact zijn, t.h.v. het deel waar de bovengrondse masten en leiding verdwijnt. Maar de omgeving is stedelijk met heel wat industrie en de E17 waardoor deze positieve impact niet opweegt tegen de verhoogde impact van o.a. de onderstations. Bovendien zijn er nog 2 150kV-lijnen aanwezig in de omgeving waarmee de huidige 380kV-lijn gebundeld verloopt. 7 oktober 2016-46 - Rapport

Receptor fauna en flora Bij bovengrondse hoogspanningslijnen is er kans op aanvaring van vogels. Dit is uiteraard niet mogelijk bij ondergrondse kabels. Ter plaatse van de hoogspanningsstations zal er bijkomend ruimtebeslag zijn. Ondergrondse kabels geven eveneens elektromagnetische velden. Deze nemen snel af met de afstand tot de kabel maar zijn lokaal veel hoger. Receptor mens Voor bovengrondse verbindingen is de fysieke impact beperkt tot de mastvoet (~10 à 15 m breed). Voor ondergrondse verbindingen is er een permanent onbebouwbare brede corridor van min. 12 meter zonder bomen/constructies over de ganse lengte. Landbouw is nog wel mogelijk boven de kabels. Zowel een bovengrondse als een ondergrondse verbinding genereren magnetische velden (bovengrondse verbindingen genereren ook elektrische velden). De verschillen in magnetische velden tussen bovengrondse en ondergrondse verbindingen zijn afhankelijk van de kenmerken van de desbetreffende verbindingen. In de meeste situaties zal in de directe nabijheid van een ondergrondse verbinding het magnetische veld hoger liggen dan bij een bovengrondse verbinding door het feit dat de ondergrondse verbinding op 1,5 m - 2m diepte in de grond ligt terwijl de lijn meestal 20 à 30 m boven het maaiveld hangt. En bij een ondergrondse verbinding neemt de sterkte van het magneetveld in de regel sneller af met de afstand ten aanzien van die verbinding dan bij een bovengrondse verbinding. Bij een ondergrondse verbinding wordt het elektrisch veld tegengehouden door de isolerende omhulsels. Onderstaande illustratie geeft een beeld van de elektromagnetische velden voor een bovengrondse lijn in vergelijking met een ondergrondse kabel, in dit geval 150 kv maar hetzelfde principe geldt voor 380kV. De breedte van het EM veld is aanzienlijk kleiner maar de piek boven de as van de kabel is groter. Rapport - 47-7 oktober 2016

Illustratie 4-5 Vergelijking elektromagnetische velden van bovengrondse lijnen en ondergrondse kabels Economisch Een ondergrondse 380kV - verbinding heeft een hoge kostprijs. Volgens Elia is de aanleg van een ondergrondse kabel een factor 10 duurder ten opzichte van een aanleg van een nieuwe bovengrondse verbinding. In vergelijking met de aanpassing van een bestaande hoogspanningslijn wordt het verschil nog groter. Wegens de beperkte technische ervaring met dit soort verbindingen van een zeer recente technologische ontwikkeling, is de levensduur onvoorspelbaar. Het valt te vrezen dat op lange termijn meer en bovendien hoge vervangingsinvesteringen nodig zijn. Deze elementen resulteren in hogere transmissietarieven. Ruimtelijk Ter plaatse van het ondergronds gaan en bovengronds komen zal er ruimtelijk een grote impact zijn (overgangsstations, kabels, zwaardere masten met eindportieken). Er zal bijkomende (landbouw)oppervlakte ingenomen worden tijdens de aanleg. Grondinname van de overgangsstations bedraagt 1 à 1,5 ha per onderstation. In dit geval zouden er 2 nodig zijn (2 à 3 ha). Ter hoogte van woonwijken is een traject noodzakelijk met beschikbare breedte voor de 3 x 2 fasen 380 kv die het onderwerp zijn van voorliggend project. Hiervoor is minstens een breedte nodig van 12 m die permanent onbebouwd is (woningen, bomen, ) De kabels dienen voldoende ver uit elkaar te worden geplaatst om veiligheidsoverwegingen en om onderlinge beïnvloeding te vermijden. De ruimtelijke impact ter plaatse van het ondergronds brengen en terug bovengronds aansluiten is aanzienlijk door het aanleggen van onderstations en velden om de kabels 7 oktober 2016-48 - Rapport

aan te sluiten en veilig weer aan te koppelen. Typisch heeft een onderstation een oppervlakte van 1 ha (100 m x 100 m). Conclusie voor alternatief 1 Het ondergronds brengen van de bestaande hoogspanningsverbinding zal de beschikbare ruimte als zoekzone voor windturbines slechts verwaarloosbaar verhogen. De milieuwinst (visueel, aanvaring, EMF) is erg beperkt en onevenredig tot de te leveren inspanning en risico s op technisch en economisch vlak. Hierdoor wordt dit alternatief als niet redelijk beschouwd en niet verder onderzocht in dit MER. 2. Mast verplaatsen Van Eyckwijk in Waasmunster Het verplaatsen van de masten van de HS lijnen (380 kv) rondom de bestemming woonpark Van Eyckpark te Waasmunster. Onderstaande Illustratie 4-6 geeft de locatie weer. De oranje contour is de Van Eyckwijk van waaruit gevraagd wordt of een verplaatsing mogelijk is. Een voorstel voor verplaatsing is weergegeven op Illustratie 4-7. De verplaatsing is hierbij zo n 150m. Illustratie 4-6: Locatie Van Eyckwijk Rapport - 49-7 oktober 2016

Illustratie 4-7: Theoretisch mogelijke verplaatsing hoogspanningslijnen ter hoogte Van Eyckwijk Technisch Het voorliggend project betreft het vervangen van 380 kv geleiders. In het beschouwde gebied ligt er parallel aan deze 380 kv lijn een 150 kv lijn. Het verplaatsen van enkel de 380 kv lijn heeft geen zin. Daarom evalueren wij het verplaatsen van zowel de 150 kv als de 380 kv lijn. Een tracéverlegging is technisch mogelijk. Een verplaatsing zou betekenen dat er 6 nieuwe masten voor de 150 kv lijn nodig en zijn en 5 nieuwe masten voor de 380 kv lijn. De nieuwe masten zouden in theorie in de open ruimte ten noorden van de wijk geplaatst kunnen worden. De masten voor en na de wijk zijn momenteel lijn masten. Bij verplaatsing van het tracé moeten deze vervangen worden door hoekmasten (zwaarder van constructie en funderingen). Er zal telkens een nieuwe hoekmast gebouwd moeten worden naast de bestaande lijn. Milieu Elementen tijdens aanlegfase Bodem Door het plaatsen van nieuwe masten zal het bodemprofiel plaatselijk aangetast worden. Er zal per mast circa 100 m 3 grondverzet nodig zijn. De aanleg van werfwegen gaat eveneens gepaard met grondverzet en grondinname. Deze grond kan echter ter plaatse blijven en kan worden hergebruikt voor herstel. Hierbij zullen werfwegen noodzakelijk zijn naar de nieuw te plaatsen masten als naar de oude masten die dienen verwijderd te worden na ingebruikname van de omleiding. Ter hoogte van werfwegen en werfzones en trekzones kan bodemverdichting optreden ten gevolge van werfverkeer en door het rijden met zwaar materiaal. Bodemverontreiniging zou kunnen ontstaan door calamiteiten tijdens de werken, zoals lekkende brandstoftanks en/of olie- en brandstofleidingen van machines en voertuigen, morsen, De effecten kunnen gemilderd worden. 7 oktober 2016-50 - Rapport

Water Indien bemaling nodig is voor het plaatsen van de nieuwe masten, kan er impact zijn op het grondwater. Dit bemalingswater zal worden afgeleid naar het dichtstbijzijnde oppervlaktewater. De effecten kunnen gemilderd worden. Fauna en flora Het plaatsen van nieuwe masten en bevestigen van de hoogspanningskabels en het afbreken van de bestaande masten kan geluidshinder en visuele hinder voor de fauna in de omgeving met zich meebrengen. Ook het werfverkeer op de toegangsweg kan visuele hinder en geluidshinder veroorzaken. De werfzones en toegangswegen impliceren een tijdelijke ruimteinname waarbij de aanwezige vegetatie en mogelijk leefgebied voor fauna verloren gaat. Indien bemaling nodig is, kunnen verdrogingseffecten optreden. Aangezien dit tijdelijk is en er geen waardevolle natuurgebieden in de omgeving liggen, zal dit aanvaardbaar zijn. Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Het plaatsen van de masten kan een verstoring betekenen van eventueel aanwezig archeologisch erfgoed. Gezien het gaat om een beperkte oppervlakte en zo nodig een opgraving gebeurt, wordt deze verstoring verwaarloosbaar geacht. Mens (hinder door geluid, stof, mobiliteit) Tijdens de werken zullen vrachtwagens af en aan rijden, wat mogelijk hinder kan veroorzaken door geluid en stof. Het vrachtverkeer van en naar de werven zullen op de lokale wegen mogelijk verkeershinder veroorzaken. Deze effecten zijn echter tijdelijk. De nieuwe masten zullen op landbouwpercelen geplaatst worden. Tijdens de werken zal er dus een beperking zijn in het bewerken van deze landbouwpercelen. Elementen tijdens exploitatiefase Receptor Landschap De masten zullen verplaatst worden van een bosrijke woonwijk naar een open landbouwlandschap. De landschappelijke impact zal dus verhogen, aangezien de masten duidelijker in het landschap aanwezig zullen zijn, veel forser (omwille van het type als hoekmast) en talrijker zijn dan de bestaande masten (om de bocht te kunnen maken). De visuele hinder voor de bewoners van de woonwijk zal verminderen. Vanuit de ruime omgeving zal de hinder echter verhogen. Het huidige lijntraject (tamelijk rechtdoor) zal een lokale knik vertonen, veel zichtbaarder zijn en veel forsere masten bevatten. Receptor Fauna en flora Er zullen nieuwe hoogspanningsverbindingen geïnstalleerd worden, echter de oude zullen verdwijnen. De kans op draadslachtoffers (vogels of vleermuizen) zal niet aanzienlijk wijzigen. Het betreft geen masten met een verhoogd aanvliegrisico (Figuur 12-6). Rapport - 51-7 oktober 2016

Om veiligheidsredenen is onder de hoogspanningskabels geen hoogstammige vegetatie toegelaten. Onder de oude masten zal nu echter terug hoogstammige vegetatie kunnen groeien, waardoor het effect verwaarloosbaar zal zijn. Receptor Mens De nieuwe masten nemen ruimte in en kunnen ook een effect hebben op de gebruiksfunctie van de onderliggende percelen. De masten zullen geplaatst worden op agrarische percelen, waardoor minder ruimte beschikbaar zal zijn voor landbouw. De huidige hoogspanningslijnen geven geen aanleiding tot overschrijding van de Vlaamse interventienorm van 10 µt voor het binnenklimaat van toepassing op woningen en publieke gebouwen. Het referentieniveau van ICNIRP voor dagelijkse blootstelling van publiek en het Europese referentieniveau, beide overal van toepassing, bedraagt respectievelijk 200 µt en 100 µt. Door de omleiding van de lijnen zal de afstand tussen de woningen en de hoogspanningslijnen worden vergroot en kan er van uitgegaan worden dat de invloed van de EMF velden gerelateerd aan de hoogspanningslijnen zal afnemen. Uitgaande van de huidige 0,4 µt contour rondom de hoogspanningslijn van 85 m bevinden er zich 11 woningen binnen deze contour. Met het verplaatsen van de hoogspanningslijnen zouden er 10 buiten deze contour vallen. In het voorliggend project (de vervanging van de geleiders) zal de 0,4 µt contour afnemen door het toepassen van transpositie. Hierdoor zal de contour verminderen van 85 naar 65 m. Conclusie De zeer lokale en beperkte milieuwinst weegt niet op tegen de nadelen en maatschappelijke kost die hiermee gepaard gaan. 4.5 Uitvoeringsalternatieven In deze fase van het project liggen de ingrepen grotendeels vast, maar zijn kleine varianten en uitvoeringsalternatieven nog mogelijk. 4.5.1 Aanpassen aansluiting op onderstation Mercator Ter hoogte van het onderstation Mercator wordt het draadstel binnengebracht. De precieze uitvoering van deze ingreep ligt nog niet vast. Om die reden worden er twee uitvoeringsalternatieven meegenomen. De bijgevoegde illustraties geven in oranje lijnen aan wat de mogelijk nieuwe situatie zal inhouden. De doorkruiste rode lijnen zullen dan verdwijnen. Uitvoeringsalternatief a De bestaande eindmast EV215 84 blijft behouden en het draadstel komt aan de reeds bestaande mastarmen. 7 oktober 2016-52 - Rapport

Illustratie 4-8: Uitvoeringsalternatief a Rapport - 53-7 oktober 2016

Uitvoeringsalternatief b Er komt een nieuwe eindmast naast EV215 84 en EV215 84 wordt afgebroken. Illustratie 4-9: Uitvoeringsalternatief b 4.5.2 Versterken / vervangen mast EV215 3 Voor de mast EV215 3 van de lijn Mercator-Rodenhuize is het niet duidelijk of verdere versterking nog mogelijk is. Om die reden worden er twee uitvoeringsalternatieven meegenomen. Voor beide alternatieven zal een funderingsversterking noodzakelijk zijn en worden ook nieuwe isolatoren voorzien. Versterken mast EV215 3 Zie beschrijving van de geplande ingrepen in 3.4.1. Vervangen mast EV215 3 Net zoals bij het versterken van masten, wordt eerst de toegang tot de mast aangelegd voor aan- en afvoer van materiaal en personeel. In dit uitvoeringsalternatief wordt vervolgens de mast afgebroken en verschroot. Er wordt een grotere werfzone van 60 x 50 meter aangelegd voor de assemblage van de nieuwe mast en voor het plaatsen van de kranen. De nieuwe mast zal geplaatst worden op circa 60 m van de bestaande mast. Hiervoor zullen kranen ingezet worden om de verschillende mastdelen uit elkaar te halen en om nieuwe geassembleerde mastonderdelen terug te plaatsen. 7 oktober 2016-54 - Rapport

De fundering vindt plaats op basis van boorpalen of geschroefde kokerpalen. Geschroefde kokerpalen worden gerealiseerd door het inbrengen van een stalen buis (diameter 456mm) door een combinatie van schroeven en drukken. De stalen buis beschikt over een boorpunt en tijdens het inschroeven wordt een groutinjectie via deze boorpunt langsheen de schacht aangebracht. De wapeningsbuis kan in 1 of meerdere stukken worden uitgevoerd. Deze stukken worden dan onderling verbonden door een lasverbinding. Eens de schroefpaal op diepte is, wordt de binnenzijde van de wapeningsbuis tot boven gebetonneerd. De geschroefde kokerpaal werkt grondverdringend en kan trillingsvrij en geluidsarm worden uitgevoerd. De mast zelf worden ter plaatse geassembleerd. Vakwerkmasten bestaan uit vele metalen profielen die eerst geassembleerd worden tot grote afzonderlijke stukken van de mast. Vervolgens worden deze aparte stukken met behulp van kranen op elkaar gestapeld. Het aan elkaar bevestigen van deze stukken gebeurt door monteurs die in de mast klimmen. Als laatste worden de armen van de hoogspanningsmast waaraan de geleiders komen te hangen aan de mast bevestigd. 4.6 Conclusie alternatievenonderzoek Voor het betreffende lijntraject Mercator-Horta komt het nulalternatief overeen met de referentiesituatie en er worden geen tracéalternatieven weerhouden. De lokale nuance heeft te maken met de ontwikkelingen van de Belgische elektriciteitsmarkt en de nood voor het verzwaren van de lijn (zie paragraaf 4.6). Voor het aanpassen van de toegang tot onderstation Mercator worden twee uitvoeringsalternatieven weerhouden. Hetzelfde geldt voor het versterken/vervangen van mastev215 3 ten oosten van Rodenhuize. Rapport - 55-7 oktober 2016

5 RUIMTELIJKE, ADMINISTRATIEVE, JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE ASPECTEN VAN HET PROJECT Figuur 5-1 Situering RUP s en BPA s Het project is onderworpen aan een aantal randvoorwaarden. Deze randvoorwaarden zijn enerzijds van technisch-uitvoerbare aard en anderzijds zijn er een aantal administratieve, juridische en beleidsmatige aspecten die betrekking hebben op het project. In onderstaande tabel zijn de meest relevante administratieve, juridische en beleidsmatige randvoorwaarden getoetst aan het project. Onderstaande tabel bevat eveneens een overzicht van het Vlaams beleid en de regelgeving, die van toepassing kan zijn op het projectgebied. Tabel 5.1: Randvoorwaarden die betrekking hebben op het project Randvoorwaarden Relevantie Bespreking van de relevantie Verwijzing Ruimtelijk ordeningsrecht Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) Relevant De VCRO is de coördinatie van het decreet ruimtelijke ordening en heeft als doel de zorg voor de kwaliteit van de leefomgeving. In de ruimtelijke ordening staat het bestemmingsplan centraal. De codex geeft aan voor welke ingrepen een stedenbouwkundige vergunning nodig is. Het MER is een bijlage van de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning. Het Gewestplan Relevant Het tracé doorkruist hoofdzakelijk agrarische gebieden. Daarnaast eveneens de bestemmingen; industriegebied woongebied, regionaal bedrijventerrein met openbaar karakter, bufferzones, natuurgebieden, landschappelijk waardevolle agrarische gebieden, woongebied met landelijk karakter, ontginningsgebieden, bosgebieden, bestaande waterwegen, groengebieden, woonuitbreidingsgebieden, woonpark, groengebieden De hoogspanningslijnen en de hoogspanningspost Mercator zijn aangeduid op het Figuur 3.4 Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Relevant Gewestplan als gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut Geeft de gewenste ruimtelijke structuur van Vlaanderen aan als een kader waarin de ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden. Het 380kV en 150kV-hoogspanningsnet evenals de transformatorstations voor het 380kV-net worden beschouwd als structuurbepalend op Vlaams niveau omwille van de transportfunctie voor elektriciteit en de ruimtelijke impact vooral op de landschappelijke structuur (visueel) en de - Rapport - 57-7 oktober 2016

Randvoorwaarden Relevantie Bespreking van de relevantie Verwijzing nederzettingsstructuur Gewestelijk Ruimtelijk Relevant GRUP hoogspanningsstation Zomergem. Het station Horta te Zomergem maakt Uitvoeringsplan onderdeel uit van het Belgisch primair transportnetwerk (380kV) en wordt dus beschouwd als een onderdeel van een hoofdtransportleiding die wordt vastgelegd op Vlaams niveau. Het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan verschaft een vergunningsbasis voor de bouw van een hoogspanningsstation. De zone van het hoogspanningsstation Horta is via dit GRUP bestemd voor activiteiten van openbaar nut. GRUP optimalisatie van het Hoogspanningsnetwerk in Vlaanderen. De doelstelling van dit RUP is de aanleg mogelijk te maken van: - een 380kV hoogspanningsleiding tussen Zomergem (hoogspanningsstation Horta) en Zeebrugge (inclusief accessoires zoals omvormstations); - een hoogspanningsstation op het grondgebied van Zeebrugge (Stevin) - een leidingenstraat van op het strand naar het hoogspanningsstation Stevin voor de aansluiting van het Belgische elektriciteitsnetwerk op het Britse netwerk en voor de aansluiting van de offshore-windmolenparken op het Belgische net. De nieuwe 380 kv verbinding zal zorgen voor een robuuster hoogspanningsnetwerk in de regio - GRUP Afbakening Zeehavengebied Gent- Inrichting R4 Oost en R4 West - GRUP Afbakening zeehavengebied Gent Fase 2 - GRUP afbakening regionaal stedelijk gebied Sint-Niklaas - GRUP Zones voor windturbines te Kruibeke en Beveren - GRUP hoogspanningslijn aftakking Lokeren Provinciaal ruimtelijk structuurplan Oost Vlaanderen Addendum windturbines Relevant In het PRS wordt de provinciale visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie toegelicht en worden de taakstellingen die opgelegd zijn door de hogere overheid verder uitgewerkt. Het addendum windturbines voorziet in een zoekzone voor windturbines die overlapt - 7 oktober 2016-58 - Rapport

Randvoorwaarden Relevantie Bespreking van de relevantie Verwijzing met het projectgebied. Gemeentelijke Uitvoeringsplannen/BPA Gemeentelijke Ruimtelijke Structuurplannen Niet relevant Niet relevant Sint-Niklaas: BPA Puitvoet BPA Schoonhout BPA Gulden Sporen BPA Tereken Evergem: BPA doornzelestraat De afbakening van hoogspanningsleidingen ( 150 kv) is afgebakend op Vlaams niveau. De hoogspanningslijn doorkruist 2 woonuitbreidingsgebieden in de omgeving Sint-Niklaas. Binnen deze gebieden zijn delen in optie volgens het goedgekeurd GRS, andere delen zijn gelegen in een APA, BPA of RUP. GRUPs die worden doorkruist: Sint-Niklaas: RUP Smisstraat Lokeren: RUP zonevreemde woningen RUP Weehaag Mededeling aan de Vlaamse Regering van 1 juni 2012 inzake aanleg nieuwe bovengrondse hoogspanningsleidingen Niet relevant In de mededeling zijn een aantal maatregelen meegedeeld voor het project Stevin en Brabo waar nieuwe lijnen worden geplaatst in functie van de aansluiting van de nieuwe windturbineparken. In voorliggend project betreft het geen nieuwe lijnen, maar een vervanging van geleiders op een bestaande lijn. Milieuhygiënerecht Grondwaterdecreet Relevant Het decreet heeft als doel het grondwater te beschermen, met het oog op eventueel gebruik ervan als drinkwater. Het Vlaamse Gewest kan dan ook het direct of indirect lozen, opslaan op of in de bodem van verontreinigende stoffen verbieden Het decreet bakent waterwingebieden en beschermingszones af. Hierbinnen zijn zaken Discipline Bodem, Water Rapport - 59-7 oktober 2016

Randvoorwaarden Relevantie Bespreking van de relevantie Verwijzing verboden, gereglementeerd of aan een vergunning onderworpen. Er zijn geen waterwingebieden gelegen binnen het projectgebied. Vlarem Relevant Hoogspanningslijnen worden niet als hinderlijke inrichtingen beschouwd. Dus voor de plaatsing of versterking is geen milieuvergunningsaanvraag noodzakelijk. Tijdens de werkzaamheden (aanlegfase) kan het zijn dat bepaalde zaken een milieuvergunning vereisen. Vlarebo Relevant Om de verspreiding van bodemverontreiniging te verhinderen, stelde de Vlaamse regering regels op voor het hergebruik van uitgegraven bodem. Deze regels staan beschreven in hoofdstuk 13 van het Vlaams Reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming (kortweg het VLAREBO). Er zal tijdens de werkzaamheden grondverzet noodzakelijk zijn. Wanneer het volume > 250 m 3 is een onderzoek naar de kwaliteit van de uit te graven bodem noodzakelijk. Materialendecreet en Relevant De geleiders tussen Mercator en Horta worden volledig vervangen. De oude kabels uitvoeringsbesluit Vlarema worden afgevoerd via een erkend verwerker. Elektrische velden Relevant In het Ministerieel Besluit16 van 7 mei 1987 (Staatsblad van 14.05.1987) gewijzigd door het Ministerieel Besluit van 20 april 1988 wordt een limiet opgelegd voor de elektrische velden die opgewekt worden door lijnen voor het transport of de distributie van energie (AREI art 139). Dit besluit bepaalt dat de waarde van het niet gestoord elektrisch veld in een niet verstoord regime, opgewekt door een installatie van transport of verdeling van elektrische energie lager moet zijn dan volgende waarden, gemeten op 1,5 meter van de grond of woningen: 1. in woongebieden of in gebieden voor woongebied bestemd volgens het gewestplan: 5 kv/m 2. in overspanning van wegen: 7 kv/m 3. op andere plaatsen: 10 kv/m Daarnaast wordt door het ICNIRP17 de norm van 5 kv/m voor het elektrisch veld bij 50 Hz aanbevolen. Hoofdstuk 2.4 Discipline Bodem Discipline mens 7 oktober 2016-60 - Rapport

Randvoorwaarden Relevantie Bespreking van de relevantie Verwijzing Magnetische velden Relevant In het Besluit van de Vlaamse Regering houdende maatregelen tot bestrijding van de Discipline mens gezondheidsrisico s door verontreiniging van het binnenmilieu worden o.a. de ELFvelden genormeerd. Als richtwaarde wordt een waarde kleiner of gelijk aan 0,2 μt vooropgesteld, en als interventiewaarde 10 μt. In het ICNRP worden in functie van de bescherming van de gezondheid volgende normen voorgesteld: 200 μt voor blootstelling van de algemene bevolking en 1 mt voor blootstelling van de beroepsbevolking. Extreem laag frequente magnetische velden van elektrische installaties Potentieel relevant In opdracht van de dienst Milieu & Gezondheid werd in 2010-2011 een consultatietraject georganiseerd dat tot doel had om een wetenschappelijk onderbouwd en maatschappelijk gedragen rapport op te stellen met adviezen voor het omgaan met milieu- en gezondheidsrisico s van ELF van elektrische installaties zoals hoogspanningsverbindingen. Rekening houdend met de conclusies van consultatietraject heeft de Vlaamse Regering in een mededeling van 1 juni 2012 o.a. de volgende aanbevelingen gemaakt: Discipline mens - het overspannen van bestaande gevoelige functies bij nieuwe hoogspanningslijnen tot een minimum te beperken; - geen nieuwe gevoelige functies plaatsen in magneetveldzones van bestaande hoogspanningslijnen - compensatie van de waardevermindering van woningen /opkoopregeling in de zone met gebruiksbeperkingen van de nieuwe bovengrondse lijnen. Natuurbehoud Decreet betreffende natuurbehoud en natuurlijk milieu: 1. Vlaams ecologisch netwerk (VEN) Relevant Relevant Centraal staan een planmatige aanpak (natuurbeleidsplan), een horizontaal beleid ( stand-still principe) en een gebiedsgericht beleid. Effecten aan flora en fauna moeten zoveel mogelijk worden vermeden om te voldoen aan het stand still principe In deze gebieden wordt in de toekomst een beleid gevoerd dat sterk gericht is op natuurbehoud en -ontwikkeling, gebaseerd op een natuurrichtplan. Het VEN gebied De Moervaartdepressie tot Durmevallei overlapt met het Discipline Fauna en Flora Discipline Fauna en Flora Verscherpte Rapport - 61-7 oktober 2016

Randvoorwaarden Relevantie Bespreking van de relevantie Verwijzing projectgebied natuurtoets 2. Vlaamse en/of erkende natuurreservaten Niet relevant Terreinen, van belang voor behoud en ontwikkeling van natuur(lijk milieu), die aangewezen of erkend zijn door de Vlaamse Regering. Er bevinden zich geen erkende natuurreservaten in het projectgebied - 3. Vogelrichtlijn-gebied en Important Bird Area (IBA) Relevant Heeft als doel de instandhouding van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten en hun leefgebieden. IBA is relevant voor de Gentse Kanaalzone 4. Habitatrichtlijn-gebied Relevant De Habitatrichtlijn heeft als doel de biologische diversiteit in de Europese Unie in stand te houden. Het projectgebied overlapt met habitatrichtlijngebied Bossen en heiden van zandig Vlaanderen, oostelijk deel (BE2300005) Discipline Fauna en Flora Voortoets passende beoordeling Discipline Fauna en Flora Voortoets passende beoordeling Ramsargebied Niet relevant De Ramsar-conventie is een internationale overeenkomst inzake watergebieden (draslanden) die van internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor watervogels. Er zijn geen Ramsargebieden in of in de omgeving van het projectgebied. Bosdecreet Relevant Regelt behoud, bescherming, aanleg en beheer van bossen. Regelt in dit verband ook de kappingen, vergunningsvoorwaarden en eventuele compensaties (art. 50). Het traject doorkruist bosgebied Soortbeschermingsbesluit Potentieel relevant Het soortbeschermingsbesluit vervangt de voormalige soortbeschermingswetgeving (o.a. KB 1976 en 1980). Voor verschillende categorieën beschermde soorten worden verbodsbepalingen, mogelijkheden en procedures voor afwijking en mogelijkheden voor beschermende maatregelen opgesomd. Indien beschermde soorten binnen het projectgebied voorkomen, moet hiermee rekening gehouden worden. Discipline Fauna en Flora Discipline Fauna en Flora 7 oktober 2016-62 - Rapport

Randvoorwaarden Relevantie Bespreking van de relevantie Verwijzing Wet op onbevaarbare waterlopen (polders en wateringen). Beheer van bevaarbare waterwegen Decreet betreffende integraal waterbeleid Relevant Relevant relevant Regelt ondermeer de bepaling betreffende de buitengewone werken van de verbetering of wijziging Indien een onbevaarbare waterloop of beek dient gekruist te worden voor toegang tot een mast zal deze tijdelijk worden ingebuisd, wat kan aanzien worden als wijziging waarbij de waterloop niet wordt beschadigd maar tevens niet als doel heeft deze te verbeteren. De bevaarbare waterlopen in Vlaanderen worden beheerd door verschillende waterwegbeheerders. Die waterwegbeheerders behoren tot het beleidsdomein Mobiliteit en Openbare Werken en zijn verantwoordelijk voor de aanleg en onderhoud van de waterwegen, oevers, jaagpaden en bruggen en sluizen. Ook leveren zij vergunning, concessies of andere toelatingen af die te maken hebben met de waterweginfrastructuur. Het projectgebied kruis het kanaal Gent-Terneuzen. De beheerder is hier de afdeling Maritieme Toegang van het Departement Mobiliteit en Openbare werken. Doelstellingeninstrument in verband met het integraal waterbeleid. Het watersysteem wordt op gecoördineerde en geïntegreerde manier ontwikkeld om te voldoen aan de kwaliteitsdoelstellingen voor het ecosysteem en multifunctioneel gebruik. Wanneer bemaling noodzakelijk is voor het bijkomend funderen van de masten zal ook water geloosd moeten worden. De kwaliteit van dit water dient te voldoen aan de kwaliteitseisen. Bescherming van het cultuurhistorisch patrimonium Onroerenderfgoeddecreet Relevant Vervangt vroegere monumentendecreet en landschapsdecreet en beschermt monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurhistorisch landschap en archeologische sites om hun erfgoedwaarden. Het voorziet in totaal zes vastgestelde inventarissen: De inventaris van het bouwkundig erfgoed De landschapsatlas De inventaris van houtige beplantingen met erfgoedwaarde - Discipline water Discipline Landschap Rapport - 63-7 oktober 2016

Randvoorwaarden Relevantie Bespreking van de relevantie Verwijzing De inventaris van historische tuinen en parken De inventaris van de archeologische zones Kaart van de gebieden waar geen archeologisch erfgoed te verwachten valt Het voorziet vier mogelijke beschermingsstatuten voor erfgoed, al dan niet met inbegrip van een overgangszone. Beschermd stads- en dorpsgezicht: Beschermd cultuurhistorisch landschap Beschermd monument: Beschermde archeologische site Tijdens de aanlegfase zullen werkzaamheden als graafwerken en aanleg van werfwegen mogelijk interfereren met (archeologisch) erfgoed. Milieubeleid Milieubeleidsplan Relevant Het Milieubeleidsplan 2011-2015 is de opvolger van het MINA-plan 3(+), dat liep tot eind 2010. Het MINA 4 bevat 38 vernieuwende en entiteitsoverschrijdende projecten of maatregelenpakketten. Eén van de projecten is risicobeheer en elektromagnetische velden. Er worden een reeks acties beschreven die de mogelijke risico s van elektromagnetische velden moeten aanpakken. Hiermee wordt o.a. ingegaan op een resolutie van het Vlaams Parlement (2009) betreffende niet-ioniserende velden. Die resolutie vraagt maatregelen m.b.t. mogelijke gezondheidseffecten van zendmasten, hoogspanningslijnen en andere bronnen van niet-ioniserende velden. Het gaat hierbij o.a. om blootstellingsnormen, informatievoorziening naar burgers en wetenschappelijk onderzoek. Andere aandachtspunten/(mogelijke) acties zijn: uitbreiding van de regelgeving naar het gehele frequentiedomein van de niet-ioniserende velden (0 tot 300 GHz) en mogelijke richtlijnen naar ruimtelijke ordening i.v.m. hoogspanningslijnen In het kader van dit project werd: - eind 2011 de start gegeven voor het opstellen van een conceptnota i.v.m. beleidsopties voor het omgaan met risico s van hoogspanningslijnen; - in het najaar 2011 een website over hoogspanningslijnen opgemaakt Discipline mens 7 oktober 2016-64 - Rapport

Randvoorwaarden Relevantie Bespreking van de relevantie Verwijzing (www.lne.be/hoogspanning). Provinciaal Milieubeleidsnota Oost- Vlaanderen 2010-2013 Potentieel relevant De strategische nota van de provincie beschrijft de visie van de Provincie op het vlak van leefmilieu, energie en integraal waterbeleid. Ook mobiliteit, ruimtelijke planning, landbouw, komen aan bod daar waar er raakvlakken zijn met leefmilieu. Gemeentelijke milieubeleidsplannen Potentieel relevant De relevante zaken worden in het milieubeleidsplan van Vlaanderen ondervangen. - Kruibeke: milieubeleidsplan 2006-2010 - Temse: milieubeleidsplan 2006-2010 - Sint-Niklaas: milieubeleidsplan 2008-2013 - Lokeren: milieubeleidsplan 2006-2011 verlengd tot 2013 - Lovendegem: milieubeleidsplan 2007-2011 Er werden geen recentere milieubeleidsplannen gevonden - Gent: beleidsnota milieu 2014-2019 Klimaatplan 2014-2019 Rapport - 65-7 oktober 2016

6 INGREEP-EFFECTSCHEMA EN GEGEVENSOVERDRACHT 6.1 Globale analyse en scoping naar relevante milieuaspecten 6.1.1 Bodem Het project Mercator-Horta betreft de vervanging en versterking van de 380 kv geleiders op de bestaande hoogspanningsas Mercator-Horta. In onderstaande scoping van relevante milieuaspecten wordt aangegeven welke effecten verwacht kunnen worden. Tenzij anders vermeld, zullen de hieronder besproken effecten meegenomen worden in de effectbespreking van de verschillende milieudisciplines. Aanlegfase Er wordt onderzocht in welke mate onverstoorde bodem zal worden aangetast (wijziging bodemprofiel). Er zijn beperkte uitgravingen nodig, bijvoorbeeld in functie van de aanleg van werfwegen en uitgraven van funderingsmassieven. Het vervangen van de geleiders brengt met zich mee dat de masten verstevigd moeten worden. Dit gebeurt eenvoudig door bijkomend vakwerk te lassen en bijkomende fundering van de mastvoeten. Hiervoor is het noodzakelijk dat er werfwegen worden aangelegd naar de verschillende masten. Op regelmatige afstand op de lijn worden trekzones aangelegd. In deze zone zal een trekmachine de nieuwe geleiders via de oude draadstellen trekken en zo vervangen. In deze trekzones zullen eveneens machines betreden. In de werfzones rondom de masten kan bodemverdichting optreden ten gevolge van het werfverkeer. De versteviging van de funderingen gebeurt aan de hand van micropalen of boorpalen. De voorziene funderingen zijn beperkt in omvang en diepte (enkele meters), de diepere ondergrond is daarom niet relevant. Er wordt geëvalueerd of er wijzigingen in de bodemkwaliteit kunnen worden verwacht door calamiteiten tijdens de werken (vb. brandstof). De aanleg van werfzones, trekzones en werfwegen zal een tijdelijke inname met zich meebrengen van onder andere landbouwgronden. Hierdoor is er tijdelijk een wijziging van grondgebruik. Een specifiek protocol wordt daar gevolgd. Het herstel van het bodemgebruik ter plaatse van de werfzones vraagt wel aandacht. In de discipline bodem wordt het bodemgebruik besproken, de effectbeoordeling is ondergebracht bij de discipline mens. Exploitatiefase De aanwezigheid van de bovengrondse hoogspanningsverbindingen en de uitbating ervan heeft geen effect op de bodem. 7 oktober 2016-66 - Rapport

6.1.2 Grondwater Aanlegfase Zowel het versterken van bestaande funderingen als het aanleggen van nieuwe funderingen zal gebeuren met paalfunderingen. Afhankelijk van het type paal zullen de palen uitgevoerd worden door groutinjectie (micropalen), grondontname (boorpalen) of grondverdringing (geschroefde kokerpalen). Uitgebreide langdurige bemaling komt niet voor. Om rekening te kunnen houden met een worst-case analyse (kortstondige bemaling enkel bij welbepaalde masten en bij hoge grondwaterstand) onderzoeken we de effecten van kortstondige bemaling op het grondwatersysteem (worst-case). Er bestaat namelijk een risico dat er binnen de invloedstraal (intrekgebied rondom de bemaling) een verontreiniging aanwezig is. Op basis van gekende gegevens van OVAM databank gaan wij na of deze verontreiniging binnen de invloedstraal van onttrekking liggen en of er binnen de kortstondige bemalingstijd verontreiniging kan worden aangetrokken. Er wordt nagegaan of er in de aanlegfase een effect op de grondwaterkwaliteit kan optreden. De tijdelijke toename van verharde oppervlakte door de aanleg van werfwegen of gebruik van rijplaten wordt als niet relevant geacht voor de infiltratie en aanvoer naar het grondwater. De werfwegen en rijplaten hebben een beperkte oppervlakte. Het eventuele water dat niet rechtstreeks infiltreert maar links of rechts van de werfweg wordt afgeleid kan onmiddellijk infiltreren en zal geen invloed hebben op aanvoer naar het grondwater. Exploitatiefase De funderingspalen zullen door hun beperkt volume geen impact veroorzaken op de grondwaterstroming. Ook is de bijkomende oppervlakte van de extra fundering voor versteviging zeer beperkt, netto zal er niet minder toevoer van hemelwater naar het grondwater zijn. In de exploitatiefase heeft dit projectonderdeel geen effect op het grondwatersysteem. 6.1.3 Oppervlaktewater Aanlegfase Het vervangen van de geleiders zal niet interfereren met oppervlaktewater. De waterlopen zullen bovengronds gekruist worden. Er zullen dus geen effecten op het oppervlaktewatersysteem beschouwd worden. Er wordt wel nagegaan wat de mogelijke impact op de oppervlaktewaterkwaliteit zal zijn binnen de aanlegfase. Indien bemaling nodig is zal het onttrokken water afgevoerd moeten worden gedurende een beperkte tijd. Er moet vermeden worden dat verontreinigd grondwater wordt onttrokken en geloosd. De werfwegen en rijplaten zullen niet zorgen voor een bijkomende oppervlakkige hemelwaterafvoer. Werfwegen zijn semi doorlatend en afstromend hemelwater zal zijdelings infiltreren. Rijplaten zijn niet doorlatend maar de oppervlakte (breedte) is beperkt, waardoor het afstromend water links en rechts kan infiltreren en er geen hemelwater bijkomend moet worden afgevoerd. Werfwegen kunnen oppervlaktewaters kruisen zodat deze tijdelijk ingebuisd moeten worden. De inbuizingen zullen voldoende groot zijn om de doorstroming niet te belemmeren. Rapport - 67-7 oktober 2016

6.1.4 Geluid Exploitatiefase De inname door mastvoeten wordt niet als relevant beschouwd gelet op het geringe volume in functie van de inname van overstromingsgebied en het verminderen van de infiltratiemogelijkheden. Er worden dus in de exploitatiefase geen effecten verwacht. Aanlegfase In de aanlegfase zijn verschillende afzonderlijke werkzaamheden te beoordelen, in hoofdzaak geconcentreerd rond de verschillende werfzones ter hoogte van de masten: Werfverkeer: aan- en afvoer materiaal Funderingswerken: inboren van micropalen, betonmixers en pompen Mastversterkingen: mobiele telescopische hijskranen Kabeltrekwerken: trekmachines, remmachines De impact zal kwalitatief beschreven worden aan de hand van het op enkele referentieafstanden (10 m, 20 m, 50 m, 100 m en 200 m) te verwachten specifiek geluid van deze verschillende activiteiten. Exploitatiefase Bij bovengrondse hoogspanningslijnen kan het voorkomen dat er een fluitend geluid te horen is veroorzaakt door wind rondom de kabels en masten. Dit komt echter slechts onder zeer specifieke omstandigheden voor en is dus een zeldzaam fenomeen. Het is niet te modelleren en zeer onvoorspelbaar. Het is voornamelijk een hoogfrequent geluid dat sterk afneemt met de afstand. De luchtabsorptiewaarde bij hoge frequenties is hoger dan bij lage(re) frequenties. Het door wind veroorzaakte geluid neemt dus snel af in functie van de afstand. Dit specifieke geluid wordt ook gemaskeerd door andere geluiden die ontstaan ten gevolge van de wind zoals bewegende takken en bladeren in de wind, andere fluitende objecten, etc. Dit effect zal niet verder beschouwd worden in de effectbespreking. Daarnaast kunnen rond de bovengrondse hoogspanningsverbindingen bij vochtig weer geluidseffecten optreden als gevolg van het corona-effect, wat een licht knetterend geluid veroorzaakt. Het corona-effect wordt het vaakst opgemerkt bij mist en regen. Corona is het geleidend worden (doorslaan) van lucht door ionisatie onder invloed van een hoge elektrische veldsterkte. Deze micro-ontladingen vonkjes zijn soms hoorbaar als gekraak of geknetter en komen vaker voor bij: Oudere geleiders met ronde draden; Afzetting van luchtvervuiling op de geleiders; Het vormen van druppels op de geleiders bij mist of regenweer. Door het gebruik van gladde geleiders wordt dit effect sterk verminderd: de buitenste draden van de geleider zijn niet rond maar hebben een speciaal profiel zodat het buitenoppervlak van de geleider glad wordt. 6.1.5 Lucht en Klimaat Aanlegfase Tijdens de aanlegfase zullen werfwegen worden aangelegd en in functie van de versterking van de fundering beperkte graafwerken rondom de masten. De eigenlijke fundering zal versterkt worden door middel van paalfunderingen (geen graafwerken). Er 7 oktober 2016-68 - Rapport

zal beperkt transport plaatsvinden over de aangelegde werfwegen en in de werfzones rondom de masten. Dit is per locatie een zeer tijdelijke activiteit met een beperkt aandeel aan stofverspreiding. Dit zal worden besproken onder de receptordiscipline Mens. Er zijn geen werkzaamheden voorzien op de onderstations. Enkel het binnenkomen van de geleiders op het onderstation Mercator zal gewijzigd worden. Exploitatiefase De invloed van hoogspanningslijnen op fijn stof, meer bepaald het corona effect, is uitvoerig onderzocht door o.a. het RIVM (2007, actualisering 2011). Uit deze studie is gebleken dat de hoogspanningslijnen de negatieve impact van fijn stof op de mens niet aannemelijk versterken. Dit effect wordt niet geëvalueerd in deze studie. Ook het richtlijnenboek geeft aan dat er geen relevante effecten zijn te verwachten voor lucht bij bovengrondse geleiders. Op de onderstations zijn geen wijzigingen voorzien die bijkomende effecten naar lucht kunnen veroorzaken tijdens exploitatie. Er zijn geen GIS velden (Gas Insulated Switch) in het project aanwezig waardoor het verlies van SF 6 niet van toepassing is. Daarom wordt het aspect lucht in exploitatiefase niet meegenomen. Voor het aspect klimaat is het relevant te vermelden dat het transport van elektriciteit doorheen hoogspanningslijnen een verlies veroorzaakt doordat de getransporteerde energie weerstand ondervindt en deels in warmte wordt omgezet. Dit verlies dient bijkomend geproduceerd te worden waarmee ook extra CO 2 wordt uitgestoten. Elia berekent deze op basis van de energiemix (productie). Afhankelijk van het aandeel energie geproduceerd vanuit fossiele brandstoffen of hernieuwbare energie zal dit CO 2 equivalent wijzigen. Echter de geleiders worden vervangen o.a. om te voldoen aan de toekomstige bijkomende productie met duurzame bronnen en om een grotere leveringszekerheid te waarborgen. Om te voldoen aan de klimaatdoelstellingen van Europa zal o.a. 90 % van de energie geproduceerd worden uit hernieuwbare energie. Het extra verlies aan energie wordt daarom niet als negatief effect gezien omdat het net bijdraagt aan de verwezenlijking van de energiemix met een groter aandeel aan hernieuwbare bronnen en interconnecties met het buitenland. Relevante effecten Aanlegfase: stofhinder ten gevolge van werkverkeer Dit wordt besproken in de discipline Mens Hinder. Conclusie Aangezien er geen relevante effectgroepen geïdentificeerd worden (zie bovenstaande analyse) vervalt de discipline Lucht en klimaat voor voorliggend project. Rapport - 69-7 oktober 2016

6.1.6 Licht, warmte en EM-velden Aanlegfase Indien ook s nachts gewerkt wordt, zal verlichting van de werf noodzakelijk zijn. Hierdoor kan lichthinder optreden voor de receptoren Mens en Natuur. Nachtwerk is echter in principe niet voorzien en zal steeds vermeden worden. Eventueel kan via vergunningen wel opgelegd worden om het plaatsen van beschermingsportieken of werken boven de autosnelweg of andere te kruisen infrastructuren s nachts te doen. Het aspect EM-velden is niet relevant tijdens de aanlegfase. Tijdens de werken wordt de spanning volledig van de geleiders gehaald. Er zullen dus ook geen warmteverliezen zijn zodat deze effectgroep ook niet relevant is. Exploitatiefase Licht Er is geen lichtbebakening voorzien. Warmte Transport van elektriciteit doorheen hoogspanningsleidingen gaat gepaard met warmteverliezen. Deze verliezen worden o.a. veroorzaakt door de weerstand van de geleiders. Voor een gegeven hoeveelheid elektrische energie getransporteerd doorheen een geleider zal er bij een hoger voltage minder stroom nodig zijn waardoor er minder verlies zal zijn. Dit is een belangrijke reden waarom het transmissienet op hoogspanning wordt uitgebaat. De warmteverliezen afkomstig van de bovengrondse geleiders zijn echter gering per lopende meter en de geproduceerde warmte wordt onmiddellijk afgegeven aan de omgevingslucht en heeft dan ook een verwaarloosbare impact op de omgeving en het milieu. Voor voorliggend project met bestaande hoogspanningslijn zal er ten opzichte van de referentiesituatie ook geen verschil zijn m.b.t. het aspect warmte zodat deze effectgroep niet relevant is. EM-velden De versterking van de hoogspanningslijn heeft als doel om meer stroom te kunnen transporteren. Dit zal een wijziging van het magnetisch veld veroorzaken. De potentiële invloed van de wijziging in magnetisch veld zal in dit MER worden nagegaan. 6.1.7 Receptor Landschap Aanlegfase Bij de uitvoering zullen tijdelijke werfdepots en plaatselijk werfinrichting nodig zijn. Hierdoor kan in zeer beperkte mate effect verwacht worden op microschaal in de effectgroepen landschapsstructuur en typologie en landschapsbeeld en -beleving. De opslag van materieel kan immers tijdelijk landschapsverstorend werken. Bijna doorheen het volledige projectgebied zullen werken uitgevoerd worden waardoor een aantal erfgoedzones in de nabijheid van de uit te voeren werken gelegen zijn. Hier zal bekeken worden in hoeverre deze werken het erfgoedlandschap en het bouwkundig erfgoed kunnen storen of mogelijk kunnen beschadigen. De verstoring van aanwezig archeologisch erfgoed door de funderingsversterking is potentieel relevant. 7 oktober 2016-70 - Rapport

Exploitatiefase Het project betreft het vervangen van geleiders op een bestaande hoogspanningslijn. De beperkte ingrepen in dit project, zoals het vervangen van de geleiders, het versterken van de masten en de funderingen en het aanpassen van de bebakening zullen het huidige landschap zo goed als niet wijzigen. De bestaande lichtbebakening zal worden verwijderd. Er zal enkel met bebakeningsbollen en kleuren van de masten worden gewerkt waar nodig. De visuele impact is minimaal. 6.1.8 Receptor Natuur Aanlegfase De werfzone en de toegangsweg die bij elke mast worden aangelegd, impliceren mogelijk een tijdelijke ruimteinname. Deze kan gepaard gaan met de vernietiging van de aanwezige vegetatie, inclusief het kappen van bomen en de wijziging van kleine landschapselementen. De effecten van eventuele bemaling op vegetatie worden bestudeerd in de beschermingszones (Natura 2000 en VEN). De werken in de aanlegfase kunnen geluidshinder en visuele hinder (inclusief lichthinder) ten aanzien van de in de omgeving aanwezige fauna met zich kunnen meebrengen. Hierbij zal gefocust worden op de effecten op avifauna. De exacte locatie van de werfdepots, voor tijdelijke opslag van materiaal en machines, zijn nog niet gekend aangezien de onderhandelingen nog lopende zijn met grondeigenaren. Het Mer zal daarom zones aanduiden waar deze depots bij voorkeur niet worden aangelegd. Dit zal voornamelijk gebeuren op basis van criteria uit de discipline fauna en flora. Exploitatiefase Het voorgenomen project heeft als doel de vervanging en versterking van de 380 kv geleiders op de bestaande as Mercator-Horta. Aangezien er geen nieuwe bovengrondse verbindingen of draadstellen bijkomen, zullen een aantal effectgroepen niet relevant zijn: Direct permanent ruimtebeslag van vegetatie en leefgebied; Netwerkeffecten op fauna ten gevolge van barrièrewerking bovengrondse hoogspanningsleidingen (vb. draadslachtoffers vogels en vleermuizen); Effecten op fauna door visuele hinder en geluidsproductie van onderstations en luchtlijnen; Het effect van het verwijderen van de bestaande bebakening op de zichtbaarheid en aanvaringsrisico s voor avifauna worden bestudeerd. Over de effecten op fauna ten gevolge van geluidshinder door het corona-effect enerzijds en elektromagnetische velden anderzijds is onvoldoende literatuur beschikbaar. Beiden worden als een leemte in de kennis beschouwd. In de exploitatiefase is beheer en onderhoud van het transmissienetwerk noodzakelijk. Om veiligheidsredenen is onder de hoogspanningskabels geen hoogstammige vegetatie toegelaten. Het onderhoud en snoeibeleid van de lijn Mercator-Horta zal niet wijzigen ten opzichte van de huidige situatie, zodat de effectgroep beperking hoogstammige bomen niet relevant is voor voorliggend project. Rapport - 71-7 oktober 2016

6.1.9 Receptor Mens Aanlegfase Het gebruik van machines voor graafwerkzaamheden, bemaling, funderingen mobiele trekstations, werfverkeer zal mogelijk hinder met zich mee brengen als gevolg van Geluid Licht Stof Verkeershinder Tijdelijke grondinname Door de werken in de aanlegfase worden percelen in landbouwgebruik tijdelijk ingenomen. Samen met de landbouworganisaties (Boerenbond, Algemeen Boerensyndicaat en Waalse tegenhangers) heeft Elia een protocolakkoord afgesloten voor de vergoedingen die aan betrokken landbouwers betaald worden. Die hangen o.a. af van de geteelde gewassen 6. Exploitatiefase Landgebruik Naast het direct ruimtebeslag van de masten kunnen de hoogspanningsverbindingen ook een effect hebben op de gebruiksfuncties van de onderliggende percelen. Deze gebruiksfuncties zullen echter niet beperkender zijn als voorheen, aangezien het project enkel de vervanging van geleiders betreft. Op nog te bebouwen percelen, onder of nabij de hoogspanningslijnen, gelden er afstandsregels voor gebouwen en machines onder de geleiders. Ook windturbines kunnen enkel op een bepaalde veiligheidsafstand van de hoogspanningsverbindingen gerealiseerd worden. Algemeen wordt uitgegaan van 1,5 x de rotordiameter van de windturbines, als horizontale afstand tussen de inplantingsplaats van een windturbine en een elektrische geleider. EM-velden Zowel elektrische als magnetische velden hebben gekende en mogelijke effecten. De gekende effecten komen evenwel enkel voor bij hoge veldniveaus die niet bereikt worden binnen dit project. Omtrent de mogelijke effecten is er nog wetenschappelijke onzekerheid. Dit wordt verder uitgewerkt bij de discipline licht, warmte en EM-velden. 6 De medewerkers van Elia stellen voor de werken samen met de landbouwers een plaatsbeschrijving op en bekijken achteraf de geleden schade. Meer info daarover op http://www.elia.be/nl/over-elia/corporate-socialresponsibility/mens-milieu/vergoedingen-landbouw 7 oktober 2016-72 - Rapport

Vanuit de discipline Licht, warmte en EM-velden worden de gegevens van de gewijzigde magnetische velden gebruikt om de mogelijk geïmpacteerde bevolking te bepalen. Het gewijzigd aantal bewoners binnen de contouren van EM-velden wordt inzichtelijk gemaakt. Ten gevolge van het corona-effect kan er in de exploitatie geluidshinder voor de omwonenden optreden. Vanuit de discipline geluid komen de gegevens om na te kunnen gaan of er bijkomende hinder van geluid kan optreden als gevolg van de nieuwe geleiders. Visuele hinder wordt er niet verwacht. In vergelijking met de referentiesituatie wijzigt het uitzicht immers nauwelijks. Enkel de verwijdering van bebakening op een aantal delen van het traject zal een wijziging met zich meebrengen. Bij navraag is gebleken dat lichtbebakening niet nodig is. De verplichting van bebakening in het projectgebied geldt enkel voor overkruisingen van autosnelwegen en gelijkaardige wegen. Daarbij is het voldoende de meest nabije masten in rood en wit te schilderen en de bovenste kabel van de overkruising te voorzien van bebakeningsbollen. Bij het wegnemen en vervangen van de geleiders zullen eveneens de bestaande bebakeningsbollen verdwijnen. Deze zijn momenteel op meer plaatsen aangebracht en niet uitsluitend bij overkruisingen van snelwegen en gelijkaardig (figuur 3.7) 6.1.10 Samenvatting Onderstaande tabel geeft een samenvattend overzicht van de hierboven beschreven scoping. Tabel 6.1. Overzicht scoping Discipline Effectgroep aanlegfase Effectgroep exploitatiefase Bodem Optreden bodemverdichting Niet van toepassing Risico op bodemverontreiniging Aantasting bodemprofiel Wijziging bodemgebruik Grondwater Invloed van kortstondige bemaling (enkel Niet van toepassing noodzakelijk voor funderingswerken bij hoge grondwaterstand) wijziging grondwaterkwaliteit Oppervlaktewater Wijziging oppervlaktewaterkwaliteit en - Niet van toepassing kwantiteit Geluid Effecten als gevolg van werfactiviteiten Effecten veroorzaakt door corona-effect (machines) Licht, warmte en Effecten als gevolg van verlichting tijdens de Wijziging van EM-velden EM velden aanleg Verwijderen lichtbebakening Receptor Cultuurhistorische en erfgoedwaarden Niet van toepassing Landschap Archeologisch erfgoed Receptor Natuur Direct ruimtebeslag voor werfactiviteiten Effect van wijziging bebakening op Effect van bemaling op vegetatie in aanvaringskans avifauna beschermingszones Verstoringseffecten door werkzaamheden (visueel, geluid, licht) Receptor Mens Hinder als gevolg van geluid, licht en/of Gezondheidseffecten door EM-velden Rapport - 73-7 oktober 2016

Discipline Effectgroep aanlegfase Effectgroep exploitatiefase stofontwikkeling tijdens werkzaamheden Hinder door corona-effect Verkeershinder door werkzaamheden Aangezien er geen relevante effectgroepen geïdentificeerd worden voor de discipline Lucht en klimaat (zie bovenstaande analyse in 6.1.5) vervalt deze discipline voor voorliggend project. 7 oktober 2016-74 - Rapport

7 ALGEMENE AFBAKENING REFERENTIESITUATIE EN METHODOLOGIE EFFECTVOORSPELLING EN BEOORDELING 7.1 Figuren en bijlagen Figuur 7-1: Overzicht van het projectgebied en de studiegebieden voor de verschillende disciplines 7.2 Referentiesituatie Om de wijzigende toestand te kunnen kaderen is het van belang op voorhand aan te geven naar welke toestand binnen het projectgebied zal gerefereerd worden (referentiesituatie). Voor dit MER is gekozen om als referentiesituatie de huidige toestand te nemen met inbegrip van het recent in dienst genomen onderstation Horta. Verder is het een bestaande hoogspanningslijn van Mercator tot Horta via Rodenhuize, met bestaande pylonen of masten. 7.3 Afbakening van het studiegebied Het projectgebied is het gebied waarbinnen de geplande ingrepen plaatsvinden. Dit komt overeen met een zone rondom de lijn Mercator-Horta met zijn onderstations. Het studiegebied wordt voor elke discipline apart afgebakend. Op figuur 7-1 zijn de verschillende studiegebieden weergegeven. De beschrijving wordt gegeven bij de verschillende disciplines zelf. 7.4 Methodologie effectvoorspelling Voor elke discipline worden een aantal onderdelen besproken, zijnde: de methode waarmee de effecten van de wijziging bepaald worden; de effectuitdrukking: beknopte beschrijving van de verschillende effecten die bepaald worden; er wordt ook aangegeven in welke eenheden de effecten uitgedrukt worden. Niet alle effectgroepen die beschreven worden, worden ook beoordeeld. Bepaalde effectgroepen dienen als basis voor de effectbeschrijving in andere disciplines bijvoorbeeld Geluid en Licht, warmte en EM-velden voor het beoordelen van de effectgroepen Mens Hinder en Mens - Gezondheid. Om te vermijden dat bepaalde effecten twee keer beoordeeld worden, worden deze enkel in de receptordiscipline (receptor natuur, receptor landschap, receptor mens) beoordeeld. Per discipline wordt aangegeven welke effectgroepen besproken worden en welke effectgroepen beoordeeld worden. Indien effectgroepen wel besproken, maar niet beoordeeld worden, wordt toegevoegd aan welke discipline de gegevens doorgegeven worden. Rapport - 75-7 oktober 2016

Alle criteria worden gewaardeerd ten overstaan van de referentiesituatie. In de waardering van negatieve en positieve effecten wordt een schaal gehanteerd van -3 tot +3, waarbij de scores als volgt gedefinieerd worden: -3: Aanzienlijk negatief effect -2: Negatief effect -1: Beperkt negatief effect 0: Geen of verwaarloosbaar effect +1: Beperkt positief effect +2: Positief effect +3: Aanzienlijk positief effect Wanneer er voor een onderdeel van het project verschillende effecten optreden, kan de waardering van deze effecten niet worden opgeteld. De effecten met een waardering van +3 of -3 worden als maatgevend beschouwd. Het toekennen van de waardering met punten gaat gepaard met een grote mate van vereenvoudiging, waardoor de scores enkel mogen worden bekeken samen met de beschrijving van de effecten. 7.5 Ontwikkelingsscenario s Ontwikkelingsscenario s geven aan hoe de projectomgeving kan evolueren door: gestuurde (menselijke) ontwikkelingen: door zowel private als publieke initiatiefnemers en van door de overheid genomen beleidsbeslissingen; de autonome ontwikkeling; en de gezamenlijke evolutie van beide. Per discipline zal nagekeken worden of het project een invloed heeft op de ontwikkelingsscenario s. Er wordt nagekeken of de ontwikkelingsscenario s nog kunnen gerealiseerd worden nadat het project uitgevoerd is. Tevens wordt nagegaan of het al dan niet realiseren van de ontwikkelingsscenario s impact heeft op de effectbeschrijving en beoordeling van het project. Autonome ontwikkeling De autonome ontwikkeling betreft in dit project de huidige situatie, namelijk het voortbestaan van de lijn Mercator Horta met de huidige geleiders, aangevuld met de realisatie van de Stevinverbinding die momenteel in aanbouw is. Bij een dergelijke autonome ontwikkeling zullen echter de ontwikkelingen van de verbinding tussen UK en België en de windturbineparken op de Noordzee niet volledig kunnen benut worden. Omdat dit in strijd is met het Europese en Belgische energiebeleid en dus geen wenselijke ontwikkeling is wordt de autonome ontwikkeling niet weerhouden als ontwikkelingsscenario. Verbinding Horta Avelgem Avelin (Frankrijk) Voorliggend project kadert in een internationale context (zie ook beschrijving in 2.2) waarin de versterking van de zuidgrens in de toekomst van belang kan zijn. Concreet gaat het om de as Horta Avelgem-Avelin, weergegeven op onderstaande illustratie. Het is nog niet duidelijk of en wanneer deze lijn versterkt zou worden. De eventuele Vlaamse, Waalse en Franse MER-trajecten zijn ook nog niet opgestart. Het is dus raadzaam deze verbinding in voorliggend plan mee te nemen als een ontwikkelingsscenario. 7 oktober 2016-76 - Rapport

Illustratie 7-1: Situering ontwikkelingsscenario Horta-Avelgem-Avelin (paarse contour) i.f.v. interconnecties Plaatsing windturbines in de zoekzones van het addendum PRS Oost-Vlaanderen Het beleidskader en actieprogramma windturbines van de Provincie Oost-Vlaanderen spreekt op haar website bij sites die wel in aanmerking komen onder andere over het hoogspanningsnetwerk: Omwille van hun grootschaligheid en hun landschappelijke impact als lijninfrastructuren kunnen de bovengrondse hoogspanningsleidingen van 150 en 370 kv als aanknopingspunt worden geselecteerd. Lijninfrastructuren zijn niet binnen iedere omgeving even sterke aanknopingspunten. Dit is erg afhankelijk van het landschapstype waarin de infrastructuren zich bevinden. De secundaire wegen zijn vaak omgeven door historisch gegroeide bebouwing en zullen aldus in de praktijk vaak minder vaak aanleiding geven tot mogelijke inplantingslocaties. Naast de mogelijkheid aan te haken aan de lijnelementen van de hoogspanningslijn is er door Elia een veiligheidsafstand voorgeschreven voor windturbines van 3,5 keer de rotordiameter 7. Kortere afstanden, tot 1,5 keer de rotordiameter, zijn mogelijk mits het aanbrengen van trillingsdempers. De hoogspanningslijn 380 kv Mercator Horta is een bestaande lijn waarvan de geleiders worden vervangen. Hierdoor is er geen bijkomende invloed te verwachten in vergelijking met de referentiesituatie. 7 http://www.elia.be/~/media/files/elia/safety-environment/140701_procedure-nl-windturbines.pdf Rapport - 77-7 oktober 2016

Ombouw van de R4 Oost en R4 West tot primaire wegen door AWV Het betreft aanpassingen van de R4 Oost en West om het verkeer op de kruispunten vlotter te doen verlopen en veiliger. Ook voor fietsers worden veilige oplossingen gezocht. De lijn Mercator Horta is een bestaande lijn die de werken niet in het gedrang brengen. Relevante ontwikkelingen in BPA s/rup s of structuurplannen gemeenten en provincie De ontwikkelingen voorgesteld en gepland in de BPA s en RUP s interfereren niet met voorliggend project. De situering van de BPA s en RUP s is voorgesteld op de Figuur 5-1. 7.6 Cumulatieve effecten De lijn Mercator-Horta loopt vanaf kort voor Rodenhuize (vanaf Evergem) tot Mercator parallel aan een 150 kv lijn. De cumulatieve effecten tijdens exploitatie van het project met deze 150 kv lijn worden meegenomen in de disciplines EM-velden, Geluid en Landschap. 7.7 Leemten in de kennis Indien tijdens de opmaak van de kennisgevingsnota leemten in de kennis gekend zijn, worden deze opgenomen bij de disciplines (zie hoofdstukken 8 tot 17). Leemten die in het onderzoek naar de effecten naar boven komen, zullen in het ontwerp-mer opgelijst worden. Eveneens zal aangegeven worden hoe met deze leemten is omgegaan bij de effectbepaling. 7 oktober 2016-78 - Rapport

8 DISCIPLINE BODEM 8.1 Figuren en bijlagen Figuur 8-1 a: Bodemkaart textuur Figuur 8-1 b: Bodemkaart drainageklassen Figuur 8-1 c: Bodemkaart - profielontwikkeling Figuur 8-2: Betreedbaarheidsklassen Figuur 8-3: Bodemgebruikskaart Figuur 8-4: Geologie Figuur 8-5: Percelen met bodemonderzoek Figuur 8-6: Verontreinigde bodems 8.2 Afbakening van het studiegebied 8.2.1 Geologie Het studiegebied voor de discipline Bodem wordt bepaald als het gebied waarbinnen de bodem effecten kan ondervinden van het project. Het gaat hierbij tijdens de aanlegfase om verstoring door de plaatsing van funderingen, bodemverdichting,. Deze effecten zullen voor de eigenlijke werf steeds beperkt blijven binnen het projectgebied (figuur 7-1). De geologie van het studiegebied bestaat uit een Quartair pakket bovenop Tertiaire lagen. In het oosten, ter hoogte van Mercator, is het Quartaire pakket minder dan 5 m dik. Verder naar het westen, voorbij Sint-Niklaas, wordt het pakket steeds dikker tot meer dan 20 m voorbij Lokeren. Tussen Rodenhuize en Horta komen zones voor waar het Quartaire pakket meer dan 25 m dik is. Het Quartair bestaat hier voornamelijk uit leem, zandleem en zand. Onderaan komt vaak een grindlaagje voor. Lokaal, bijvoorbeeld ter hoogte van Moerbeke, kunnen venige of kleiige laagjes voorkomen. In het westen van het studiegebied, ter hoogte van Horta, bestaat het Quartair uit klei. Onder het Quartaire pakket komen Tertiaire lagen voor. De verschillende lagen zijn weergegeven op figuur 8-4. Voor dit project zullen de Tertiaire lagen enkel van belang zijn waar het Quartair slechts een beperkte dikte heeft, namelijk tussen Mercator en Sint-Niklaas. Ter hoogte van Mercator bestaat de bovenkant van het Tertiair uit de klei van Boom (van oost naar west: Lid van Putte, Lid van Terhagen en Lid van Belsele-Waas) en lokaal zand van de formatie van Kattendijk. Verder richting Rodenhuize komt het kleizand complex van Zelzate voor met van oost naar west het zand van Ruisbroek en het zand van Bassevelde. De klei van Watervliet komt binnen het projectgebied niet voor. Verder naar het westen komen de verschillende zandige en kleiige lagen van de Formatie van Maldegem voor. Hier is het Quartair echter al 20 m dik. De diepere geologie zal voor dit project minder belangrijk zijn. Rapport - 79-7 oktober 2016

Helemaal in het westen van het studiegebied, ter hoogte van Horta, komen de zanden van Oedelem en Vlierzele voor. 8.3 Beschrijving van de referentiesituatie 8.3.1 Bodemprofiel De textuur, de drainageklassen en het bodemprofiel worden weergegeven op figuur 8-1a-c. Binnen het studiegebied komen voornamelijk zandige en lemige bodems voor. In het westen, in de omgeving van Horta komen voornamelijk lemige valleibodems voor. Vanaf Rodenhuize en verder naar het oosten is de bodem meer zandig, al komen nog lemige (vallei)bodems voor. In het oosten van het studiegebied, ter hoogte van Mercator, bestaat de bodem uit zandleem en leem. Over het volledige studiegebied kan lokaal klei voorkomen. Binnen het studiegebied komen drainageklassen voor van droog tot zeer nat. De natte bodems komen voornamelijk voor langs de waterlopen. In het grootste deel van het studiegebied is de belangrijkste drainageklasse matig nat. In het oosten van het projectgebied zijn matig droge tot droge bodems overheersend. De meeste bodems zijn bodems met of zonder profielontwikkeling (33%), bodems met textuur B horizont en/of bodems met verwerings-b horizont of structuur-b horizont (21%) en bodems met verbrokkelde humus en/of ijzer aanrijkingshorizont (15%). Verder komen nog bodems met verbrokkelde, sterk gevlekte of discontinue textuur-b horizont, bodems met geel-rode klei-aanrijkingshorizont, bodems met een duidelijke humus- en/of ijzer-b horizont en bodems met diepe antropogene humus A horizont voor. Binnen het studiegebied zijn geen waardevolle bodems aanwezig. 8.3.2 Betreedbaarheid Een bodem met een goede structuur heeft grote poriën en hierdoor een lage dichtheid. Dit bevordert de beluchting, waterdoorlatendheid en worteldoordringbaarheid van de bodem. Als gevolg van betreding en bewerking wordt de bodem verstoord, verplaatst en/of gecompacteerd. Hierdoor kan de structuur gedeeltelijk of volledig worden vernietigd, waardoor het poriënvolume afneemt en de dichtheid toeneemt. Drainagecapaciteit en vochtgehalte van de bodem zijn de meest kritische factoren die de reactie van de bodem op druk bepalen. Een droge bodem is sterker, een natte bodem is gevoeliger voor verdichting. Met toenemend vochtgehalte daalt de mechanische sterkte van de bodem. De daling van deze mechanische sterkte is meer uitgesproken naarmate het kleigehalte hoger is. De bodemtextuur van de bovenste 30 cm is bepalend voor de gevoeligheid van de bodem voor verdichting. Op basis van textuur en drainageklasse van de bodem is een tabel samengesteld die de gevoeligheid van de bodem voor verdichting weergeeft (tabel 8.1). De gevoeligheid voor verdichting neemt toe van zand naar klei en van droog naar nat. 7 oktober 2016-80 - Rapport

Tabel 8.1: Verdichtingsgevoeligheidsschaal op basis van textuur en drainageklasse drainageklasse Textuur gevoeligheid a b c d A D h i I e f g verdichting Z L 0 1 2 4 4 4 5 6 6 5 6 7 S L 0 1 2 4 4 4 5 6 6 5 6 7 P M 0 1 3 5 5 5 6 7 7 6 7 8 L H 3 4 6 6 6 7 8 8 7 8 9 A H 3 4 6 6 6 7 8 8 7 8 9 E ZH 3 5 7 7 7 8 9 9 8 9 10 U ZH 3 5 7 7 7 8 9 9 8 9 10 V ZH 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 10 Z: zand; S: lemig zand; P: lichte zandleem; A: leem; L: zandleem; E: klei; U: zware klei; V:veen a: zeer droog; b: droog; c: matig droog; d: matig nat; e: nat, met reductiehorizont; f: zeer nat met reductiehorizont; g: uiterst nat; h: nat zonder reductiehorizont; i: zeer nat zonder reductiehorizont; A: a+b+c+d; D: b+c. H: hoog; ZH: zeer hoog; M: matig: L: laag; 0: ongevoelig; 10: zeer gevoelig BETREEDBAARHEIDSKLASSE B1: 0-2 onmiddellijk na regenval/vroeg voorjaar B2: 3-4 snel betreedbaar na regenval/voorjaar B3: 5-8 voldoende droogtijd in acht nemen B4: 9-10 niet betreedbaar met zware machines zonder schade De tien gevoeligheidsklassen voor verdichting zijn vertaald naar vier klassen die de betreedbaarheid voor bewerking van de bodem aangeven na een regenbui of in het voorjaar. Bij een gevoeligheid van 0 tot 2 is de bodem vrijwel onmiddellijk betreedbaar na een regenbui of vroeg in het voorjaar. Bij een gevoeligheid van 3 tot 4 is enige wachttijd na een regenbui of in het voorjaar aangewezen. Bij een gevoeligheid van 5 tot 8 dient de bodem voldoende te zijn uitgedroogd vooraleer deze betreden kan worden. In het voorjaar dient eveneens langer te worden gewacht met bewerkingen/betreding. Een bodem met een gevoeligheid van 9-10 is zeer nat en droogt zeer traag op. Betreding dient te worden vermeden. Aangezien de fysische ingrepen zoals graafwerkzaamheden en transport enkel op Belgisch grondgebied zullen plaatsvinden en er in het kader van het project geen betreding zal zijn op Nederlands grondgebied, wordt deze inventarisatie van de verdichtingsgevoeligheid enkel toegepast op Belgisch grondgebied. In het projectgebied komen voornamelijk gronden voor met betreedbaarheidsklasse B2 (44%). Deze bevinden zich verspreid over het volledige projectgebied (figuur 8-2). Gronden met betreedbaarheidsklasse B1 (28%) bevinden zich voornamelijk in de zone tussen Mercator en Rodenhuize. Daarnaast komen ook 20% gronden met betreedbaarheidsklasse B3 voor, voornamelijk ter hoogte van Mercator en van Rodenhuize. Verspreid over het terrein komen ook geïsoleerde gronden voor met Rapport - 81-7 oktober 2016

betreedbaarheidsklasse B3. Betreedbaarheidsklasse B4 komt voor bij minder dan 1% van het terrein. Op 8% van het terrein is de betreedbaarheid niet gekend. Dit is voornamelijk ter hoogte van bebouwd gebied. 8.3.3 Bodemgebruik Het bodemgebruik binnen het projectgebied wordt weergegeven op figuur 8-3. Het bodemgebruik bestaat voornamelijk uit akkers (38%), graslanden (25%), urbane gebieden (21%) en in minder mate kleine landschapselementen (7%). Het overige landgebruik komt slechts heel beperkt voor (steeds minder dan 2,5%). 8.3.4 Bodemkwaliteit Verspreid over het volledige projectgebied werden bodemonderzoeken uitgevoerd (tabel 8-4). Deze zijn voornamelijk geconcentreerd ter hoogte van de woonkern van Sint- Niklaas, het Kanaal Gent-Terneuzen en Kruibeke langs de Schelde waar risico activiteiten hebben plaatsgevonden. 8.4 Effectbeschrijving en effectbeoordeling Voor de discipline Bodem zal enkel de aanlegfase van belang zijn. In de exploitatiefase zullen geen verdere effecten op de bodem plaatsvinden. Tijdens de aanlegfase moeten de masten bereikt kunnen worden met machines zoals funderingsmachines, betonmolens, hoogtewerkers, kranen, trekmachines. De meeste werkzaamheden bevinden zich bovengronds aan de masten en de geleiders. Omdat de nieuwe geleiders zwaarder zijn en meer zullen inwerken op de masten dienen deze verstevigd te worden, zowel in het vakwerk als de fundering van de mastvoeten. Hiervoor zal er rondom de bestaande funderingspalen worden geboord en verbindingsmassieven gegoten worden. 8.4.1 Beoordelingskader Het beoordelingskader voor de discipline Bodem wordt weergegeven in tabel 8.2. Tabel 8.2: Beoordelingskader discipline Bodem Score Wijziging bodemprofiel Bodemverdichting Bodemkwaliteit +3 Aanzienlijk positieve verbetering bodemkwaliteit +2 Positieve verbetering bodemkwaliteit +1 Beperkte verbetering bodemkwaliteit 0 Geen bijkomende aantasting Alle te betreden gronden Verwaarloosbaar of geen effect van onverstoorde bodems hebben betreedbaarheidsklasse 1 of bodemkwaliteit minder dan 20% van de gronden heeft betreedbaarheidsklasse 2-1 Beperkte aantasting minder dan 20% van de beperkte verslechtering 7 oktober 2016-82 - Rapport

Score Wijziging bodemprofiel Bodemverdichting Bodemkwaliteit onverstoorde bodems gronden heeft bodemkwaliteit betreedbaarheidsklasse 3 en/of meer dan 20% van de gronden heeft betreedbaarheidsklasse 2-2 Negatief effect aantasting onverstoorde bodems -3 Aanzienlijk negatief effect aantasting onverstoorde bodems meer dan 20% van de Negatieve evolutie bodemkwaliteit gronden hebben betreedbaarheidsklasse 3 Er zijn gronden aanwezig met Aanzienlijke verslechtering betreedbaarheidsklasse 4. bodemkwaliteit 8.4.2 Aanlegfase De werken die gepaard gaan met de verschillende alternatieven zijn identiek aan de hierboven beschreven werkzaamheden en worden daarom niet afzonderlijk beschreven. Een nieuwe mast (toegang Mercator en vervangen mast P3) heeft een vergelijkbare impact op de bodem. Hierbij worden eveneens een werfweg en werfzone aangelegd die de betreedbaar van machines mogelijk maakt voor o.a. de aanvoer van materiaal, kranen. Profiel Voor de aanleg van de werfwegen wordt slechts ondiep (maximaal 50 cm) voornamelijk de teelaarde tijdelijk weggenomen. Na beëindiging van de werken wordt deze teruggeplaatst. De werfwegen en zones worden zoveel mogelijk voorzien op bestaande wegen en paden. Er worden geen waardevolle of cultuurhistorische bodems vastgesteld nabij het traject en de bijhorende masten. De bodemingrepen vinden plaats bij aanleg van werfwegen en werfzones. Voor de aanleg van bijkomende fundering met funderingspalen rondom de bestaande fundering is een zeer beperkte ontgraving nodig wat een te verwaarlozen impact heeft op het profiel van de bodem (0). Betreedbaarheid De textuur van de bodem heeft een goede betreedbaarheid of geringe verdichtingsgevoeligheid B2 en B1 (620 ha). Een deel binnen het studiegebied is ongedefinieerd. Ten oosten van Rodenhuize, ten noorden van Lokeren en ter hoogte van Mercator zijn meer verdichtingsgevoelige bodems aanwezig. 202 ha heeft een betredingsgevoeligheid B3 en 12 ha B4 of een mogelijks aanzienlijk negatief effect (-3). Dit effect kan gemilderd worden. Doordat er werfwegen worden aangelegd, door verwijdering van de teelaarde en aanleg met hetzij steenslag, hetzij met rijplaten is de impact van verdichting zeer gering. Na de werken wordt de oorspronkelijke situatie zo goed als mogelijk hersteld. Bij de herstelling wordt dan ook niet meer op de herstelde zones gereden met zware machines. Rapport - 83-7 oktober 2016

Tabel 8.3 Oppervlakte per betreedbaarheidsklasse binnen projectgebied Betreedbaarheid ha Niet gedefinieerd 153 B1 272 B2 348 B3 202 B4 12 Totaal 987 Bodemkwaliteit. In de werfzones zullen funderingsmachines, kranen en trekmachines werken. Hierbij bestaat een geringe kans op lekkage van brandstof. Slechts bij calamiteiten of pech kan de brandstof (een geringe hoeveelheid) vrijkomen. Aangezien er permanent iemand tijdens de werken aanwezig zal zijn op de werven kan bij eventueel voorkomen van een calamiteit onmiddellijk worden opgetreden om de lek te stoppen en de nodige acties te ondernemen om de vrijgezet verontreiniging op te ruimen. De impact hiervan is verwaarloosbaar (0). Het grondverzet noodzakelijk voor het aanleggen van funderingen en de verbindingsmassieven is beperkt tot maximaal 100 m 3 per mast. Indien deze grond niet kan ter plaatse blijven zal dit worden afgevoerd conform de grondverzetregeling in Vlarebo (maximaal 10 vrachtwagens). Voor het aanleggen van de werfwegen zal de teelaarde zijdelings worden gestockeerd en bij het einde der werken terug geplaatst worden. Tabel 8.4 geeft een overzicht van de bodemonderzoeken in de OVAM databank. Op Figuur 8-5 en Figuur 8-6 zijn respectievelijk de bodemonderzoeken en de vastgestelde vervuilingen op kaart weergegeven. Aan de hand daarvan is het risico op uitgraven van verontreinigde bodem geëvalueerd. In het volgende hoofdstuk betreffende de discipline water zal dieper ingegaan worden op de mogelijke invloed op de kwaliteit van het grondwater bij eventuele bemaling. Tabel 8.4: Overzicht van bodemonderzoeken langsheen het traject Mercator Horta met samenvatting van relevante informatie Lijntraject locatie/mast dossiernummer laatste samenvatting Mogelijke nummer onderzoek invloed van bemaling IW220 Horta - Rodenhuize IW220 34- IW220 33 27748 EE0 2009 IW220 34- IW220 33 31345 OBO 2008 IW220 28- IW220 27 35822 OBO 2010 werk -en standplaats mevr Elisabeth Driessen; er is bodem ontgraven tijdens de saneringswerken. 7 oktober 2016-84 - Rapport

Lijntraject locatie/mast dossiernummer laatste samenvatting Mogelijke nummer onderzoek invloed van bemaling EV215 Rodenhuize - Mercator IW220 25 30484 OBO 2008 IW220 24- IW220 23 25412 OBO 2005 IW220 21- IW220 20 20129 OBO 2007 IW220 21- IW220 20 18422 OBO 2009 IW220 17- IW220 16 10931 OBO 2008 IW220 16- IW220 15 21543 OBO 2003 IW220 8- IW220 7 64978 OBO 2014 IW220 7- IW220 6 18680 BBO 2005 IW220 5- IW220 4 5901 OBO 2015 IW220 5- IW220 4 19248 OBO 2007 IW220 4- IW220 3 19248 OBO 2007 IW220 4- IW220 3 30248 BBO 2014 IW220 3- IW220 2 551 EEO 2014 EV215 2- EV215 4 26741 OBO 2015 EV215 2- EV215 4 28706 OBO 2012 EV215 2- EV215 4 27615 OBO 2015 varkenshouderij met stookolie en diesel; geen BBO nodig voor beperkte historische verontreiniging met MO voormalig gemeentestort; PAK en ZM als verdachte stoffen; BSP nodig op 1 perceel verhoogde waarde MO in grond niet bevestigd in 2015; geen verontreiniging aanwezig BSP nodig voor asbestverontreiniging in grond op perceel 139 N12; geen verspreiding naar buurpercelen. Er blijft een kleine restverontreiniging achter in het vaste deel van de aarde (t.h.v. van wandstaal 3107, opp.: 2,75m³). Aangezien er in het vaste deel gesaneerd werd tot onder de vooropgestelde risicogebaseerde terugsaneerwaarde, kan men stellen dat er geen ernstige bedreiging uitgaat van de achtergebleven restverontreiniging. verontreiniging met koper in grond en ZM in grondwater; geen BBO nodig verontreiniging met zink en PAK's in grond en nikkel in grondwater; geen BBO nodig verontreiniging met ZM en MO in grond en arseen en aluminium in grondwater; geen BBO nodig Rapport - 85-7 oktober 2016

Lijntraject locatie/mast dossiernummer laatste samenvatting Mogelijke nummer onderzoek invloed van bemaling EV215 2- verontreiniging met arseen en nikkel in EV215 4 grondwater en MO en zink in grond; 20733 OBO 2013 geen BBO nodig EV215 2- EV215 4 6894 OBO 1998 EV215 2- verontreiniging met ZM en PAK's in EV215 4 grond en ZM in grondwater; geen BBO 20557 OBO 2016 nodig EV215 2- verdachte stoffen BTEX en VOCl's; BSP EV215 4 13248 BBO 2002 nodig EV215 2- EV215 4 307 OBO 1997 EV215 2- EV215 4 5086 OBO 2005 EV215 4- voormalige garagewerkplaats; sanering EV215 5 26820 BSP 2011 door ontgraving gepland EV215 4- EV215 5 10023 OBO 1999 EV215 4- EV215 5 14577 OBO 2015 geen verontreiniging aanwezig EV215 8- EV215 9 21013 OBO 2003 EV215 9- EV215 10 10950 OBO 2008 EV215 14 16302 OBO 2015 geen verontreiniging aanwezig EV215 14- EV215 16 17146 OBO 2002 EV215 14- EV215 16 16987 OBO 2001 EV215 14- restverontreiniging met benzeen en EV215 16 xylenen in grond en MTBE in 20723 EEO 2012 grondwater; geen risico's. EV215 16- EV215 17 16948 OBO 2002 EV215 16- EV215 17 17673 OBO 2002 x x x EV215 26 21757 OBO 2003 EV215 26 22842 OBO 2004 EV215 29 5154 OBO 2007 EV215 29 71865 OBO 2015 geen verontreiniging aanwezig EV215 29 26070 OBO 2004 EV215 41 53186 OBO 2012 geen verontreiniging aanwezig 7 oktober 2016-86 - Rapport

Lijntraject locatie/mast dossiernummer laatste samenvatting Mogelijke nummer onderzoek invloed van bemaling EV215 41 17644 EEO 2005 EV215 46- EV215 47 18691 OBO 2009 EV215 46- EV215 47 20668 OBO 2014 EV215 57- EV215 58 1961 OBO 2006 EV215 57- EV215 58 2765 OBO 1999 EV215 57- EV215 58 4328 OBO 2002 geen info, enkel dat er verdere maatregelen nodig zijn verontreiniging met nikkel en cadmium in grondwater; geen BBO nodig x EV215 59 21039 OBO 2003 EV215 60- verontreiniging met zink in het EV215 63 50129 OBO 2012 grondwater; geen BBO nodig EV215 60- verontreiniging met lood in grond; geen EV215 63 4214 OBO 2013 BBO nodig EV215 60- Op dit terrein worden momenteel 2 EV215 63 saneringen uitgevoerd: voor de aanwezige VOCl-verontreiniging is een dechlorinatie a.d.h.v. bioschermen 1948 TTR 2014 bezig. Voor de stookolieverontreiniging wordt de drijflaag gerecupereerd, maar voorlopig met weinig succes. EV215 60- EV215 63 71108 OBO 2015 geen verontreiniging aanwezig EV215 60- verontreiniging met arseen, nikkel, 1,2- EV215 63 dichlooretheen en vinylchloride in 3709 OBO 2015 grondwater; geen BBO nodig EV215 60- Verdachte stoffen PCB, ZM en MO; EV215 63 5165 EEO 2000 verdere maatregelen nodig na EEO EV215 60- EV215 63 10413 OBO 2011 EV215 60- EV215 63 5842 OBO 2000 EV215 60- verdachte stoffen MO, BTEX en MTBE EV215 63 7304 BBO 2009 (BOFAS tankstation); BSP nodig EV215 60- EV215 63 34473 OBO 2009 EV215 60- verontreiniging met MO in grond en EV215 63 kalium, natrium, sulfaten en chloriden in 6272 BBO 2015 grondwater; geen BSP nodig EV215 60- verontreiniging met VOCl's in grond en EV215 63 3020 BBO 2015 grondwater; geen BSP nodig x x x Rapport - 87-7 oktober 2016

Lijntraject locatie/mast dossiernummer laatste samenvatting Mogelijke nummer onderzoek invloed van bemaling EV215 65- EV215 71 5194 OBO 1997 EV215 65- EV215 71 24511 OBO 2004 EV215 65- EV215 71 7449 OBO 2004 EV215 65- ontgraving met bemaling uitgevoerd; EV215 71 verdere maatregelen nodig; geen 27853 EEO 2010 verdere info EV215 65- EV215 71 35246 OBO 2010 EV215 65- EV215 71 5987 OBO 2007 EV215 65- EV215 71 6899 OBO 2010 EV215 65- verdachte stoffen MO, BTEX, ZM, EV215 71 OBBO VOCl's; sanering nodig; geen verdere 16682 2009 info EV215 65- EV215 71 5715 OBO 1997 EV215 65- EV215 71 15943 OBO 2001 EV215 65- EV215 71 14640 OBO 2001 EV215 65- niet conform; verontreiniging met BTEX EV215 71 en VOCl in grondwater uit OBO 2015 weerlegd; andere verontreinigingen 10677 BBO 2016 geen BSP nodig EV215 65- EV215 71 22877 OBO 2004 EV215 65- ontgraving voorzien voor verontreiniging EV215 71 met MO in grond en grondwater binnen 13027 BSP 2015 5 jaar EV215 65- EV215 71 28816 OBO 2010 EV215 65- EV215 71 51203 OBO 2012 geen verontreiniging aanwezig EV215 65- EV215 71 7174 OBO 2010 EV215 65- EV215 71 27214 OBO 2005 EV215 65- EV215 71 5394 OBO 2002 EV215 65- EV215 71 25459 OBO 2005 x x x 7 oktober 2016-88 - Rapport

Lijntraject locatie/mast dossiernummer laatste samenvatting Mogelijke nummer onderzoek invloed van bemaling EV215 65- EV215 71 31003 OBO 2008 EV215 65- EV215 71 17565 OBO 2001 EV215 65- EV215 71 17861 OBO 2007 EV215 65- verontreiniging met MO in grond en MO EV215 71 en xylenen in grondwater; geen BBO 50183 OBO 2012 nodig EV215 65- EV215 71 68323 OBO 2015 geen verontreiniging aanwezig EV215 65- OBBO verontreiniging met MO in grond en EV215 71 61942 2014 VOCl's in grondwater; geen BSP nodig EV215 65- verdachte stoffen MO, BTEX, PCB, ZM; EV215 71 25649 BBO 2005 BSP nodig EV215 65- EV215 71 25429 OBO 2007 EV215 65- EV215 71 27539 OBO 2006 EV215 65- EV215 71 11615 OBO 2000 EV215 65- EV215 71 35908 OBO 2010 EV215 65- EV215 71 29843 OBO 2007 EV215 65- EV215 71 23562 OBO 2008 EV215 65- EV215 71 24808 OBO 2004 EV215 65- EV215 71 4195 OBO 1997 EV215 65- EV215 71 31662 OBO 2008 EV215 65- EV215 71 7147 OBO 1998 EV215 65- grondwaterverontreiniging met chroom EV215 71 die wordt gesaneerd d.m.v. gestimuleerde afbraak (koolstofbron 15553 BSP 2013 injectie, goed voor 5 tot 10 jaar afbraak) EV215 65- EV215 71 26797 OBO 2005 EV215 65- EV215 71 883 OBO 1998 EV215 65- EV215 71 11225 OBO 2011 x x Rapport - 89-7 oktober 2016

Lijntraject locatie/mast dossiernummer laatste samenvatting Mogelijke nummer onderzoek invloed van bemaling EV215 65- EV215 71 35435 OBO 2010 EV215 65- EV215 71 22552 OBO 2004 EV215 65- verontreiniging met VOCl's in EV215 71 grondwater; sanering d.m.v. gestimuleerde afbraak (halfjaarlijkse 35808 BSP 2011 injectie nutrolase, einde voorzien in 2017) EV215 65- EV215 71 30014 OBO 2007 EV215 65- EV215 71 28061 OBO 2006 EV215 71- EV215 73 22864 OBO 2005 EV215 71- EV215 73 27006 OBO 2005 sanering waarbij bodem ontgraven is en EV215 71- nog restverontreiniging is met MO en EV215 73 14301 EEO 2005 ZM EV215 71- EV215 73 14621 OBO 2001 EV215 71- EV215 73 12867 OBO2012 geen verontreiniging aanwezig x Uit te graven grond zal voornamelijk ter plaatse worden hergebruikt. Indien afvoer noodzakelijk is zal dit een te verwaarlozen hoeveelheid zijn. Ook voor de aanleg van werfwegen wordt enkel de bovenlaag afgeschraapt en opzij gelegd om later terug te plaatsen. De kans op aantreffen van grondverontreiniging is gering. Mocht er toch bodemvreemd materiaal of verontreiniging aangetroffen worden tijden graafwerken wordt aangeraden om contact te nemen met een bodemsaneringsdeskundige. In het volgende hoofdstuk water wordt nader ingegaan op de mogelijke invloed van bemaling op eventuele verontreiniging in de nabijheid van de masten. 7 oktober 2016-90 - Rapport

Tabel 8.5: Effectbeoordeling discipline Bodem tijdens aanlegfase (haakjes = met mildering) Effectgroep Score Bodem Toegang Mercator bestaande mast Toegang Mercator nieuwe mast Vervangen Versterken mast EV215 3 EV215 3 Profiel 0 0 0 Verdichting -3 (0) -3 (0) -3 (0) Bodemgebruik 0 0 0 Bodemkwaliteit 0 0 0 mast Tijdelijke werfdepots In functie van tijdelijke opslag van materiaal en machines zijn tijdelijke werfdepots nodig. Deze zullen door de aannemers worden aangelegd. Het lijnstuk tussen Mercator en Horta zal opgedeeld worden in nog nader te bepalen loten die onder de aannemers worden verdeeld. De aannemer is verantwoordelijk voor de keuze van het werfdepots die zijn keuze zal overleggen met Elia ter goedkeuring. In dit MER worden waar relevant bij voorkeur uit te sluiten zones benoemd. Enkele criteria worden hier benoemd die verband houden met bodemkarakteristieken: - Bij voorkeur op bestaande industriële terreinen met reeds hoge mate van verstoorde bodem of bestaande verharding; - Wanneer er geen mogelijkheid bestaat om bestaande ingerichte terreinen te benutten zullen bodems geklasseerd als verdichtingsgevoeligheid B3 en B4 vermeden worden. Dit zijn veelal zwaardere bodems (leem, klei) in combinatie met hoge grondwaterstanden (zie water). Het voorkomen van deze bodems is in figuur 8-2 gegeven. 8.4.3 Exploitatiefase Tijdens exploitatie is er geen impact op de bodem. 8.5 Milderende maatregelen Zoals aangegeven wordt verdichting vermeden door het aanleggen van werfwegen met steenslag of het gebruik van rijplaten. Voor het aanleggen van werfwegen wordt de teelaarde verwijderd en opzij gelegd. Daarna wordt worteldoek en steenslag aangebracht. Hierop kan zonder probleem worden gereden met zwaar materiaal. Rijplaten worden voor de werken aangebracht op de bodem. Het gewicht van rollend materiaal wordt hierdoor evenredig verdeeld waardoor de effecten van verdichting zeer gering zijn tot onbestaande. Het herstel van de oorspronkelijke situatie door verwijderen van de steenslag en gronddoek en het terug plaatsen van de teelaarde zijn milderende maatregelen. Accidentele bodemverontreiniging wordt vermeden door goed onderhoud van de machines, regelmatige controle en correcte adequate procedures indien er zich een calamiteit voordoet met lekkage van verontreinigende stoffen. Rapport - 91-7 oktober 2016

8.6 Leemten in de kennis Er zijn voor de discipline Bodem geen leemten in de kennis 7 oktober 2016-92 - Rapport

9 DISCIPLINE WATER 9.1 Figuren en bijlagen Figuur 9-1: Infiltratiegevoelige gebieden Figuur 9-2: Kwetsbaarheid grondwater Figuur 9-3: Overstromingsgevoelige gebieden Figuur 9-4: Waterlopen in het studiegebied 9.2 Afbakening van het studiegebied Het studiegebied voor de discipline Water wordt bepaald als de zone waarin effecten kunnen optreden voor grondwater en oppervlaktewater. Enkel tijdens de aanlegfase kunnen de ingrepen een mogelijk effect te weeg brengen. De masten dienen toegankelijk te zijn voor het materieel. Hierdoor kan het zijn dat beken tijdelijk ingebuisd moeten worden. Voor de werkzaamheden aan de fundering van de masten kan een bemaling noodzakelijk zijn. De invloedzone is beperkt. Voor dit project wordt het studiegebied gelijk genomen met het projectgebied. 9.3 Beschrijving van de referentiesituatie 9.3.1 Grondwater Infiltratiegevoeligheid Figuur 9-1 toont de infiltratiegevoeligheid van het projectgebied. Het grootste deel van het projectgebied is infiltratiegevoelig. Niet-infiltratiegevoelige zones komen voornamelijk voor langs waterlopen, waar het grondwaterpeil te hoog is om infiltratie toe te laten, in bebouwde zones, waar alles verhard is, en waar op de bodemkaart klei voorkomt (Figuur 8-1a). Grondwaterkwetsbaarheid De kwetsbaarheid van het grondwater voor verontreiniging wordt weergegeven op figuur 9-2. Het oostelijke deel van het studiegebied, vanaf Mercator tot Waasmunster is weinig kwetsbaar. Dit komt doordat de deklaag kleiig is en eventuele vervuiling moeilijk tot aan het grondwater indringt. Voorbij Waasmunster verder naar het westen is het grondwater zeer kwetsbaar. De deklaag bestaat hier immers uit zand, wat een snellere infiltratie mogelijk maakt. 9.3.2 Oppervlaktewater Overstromingsgebieden Op figuur 9-3 zijn de overstromingsgebieden weergegeven. Binnen het studiegebied komen enkele mogelijke en effectieve overstromingsgebieden voor. De meerderheid bevindt zich langs de waterlopen. Effectieve overstromingsgebieden bevinden zich van oost naar west langs volgende waterlopen: Leebeek Moervaart Wandamansbeek Rapport - 93-7 oktober 2016

Mariabeek Westlede Watergang Zuidlede Dijkgracht Hasselsgracht Molenvaardeken Burggravenstroom Sleidingsvaardeken Vletgracht Brakeleiken Klein Brakeleiken Kruisstraat waterloop Verder ook nog langs enkele naamloze waterlopen. Elementen voor watertoets - Er worden geen permanente verhardingen voorzien - De tijdelijke verhardingen zijn hetzij doorlatend (werfwegen) of worden met rijplaten aangelegd. Bij deze laatste zal het hemelwater onmiddellijk naast de rijplaten kunnen infiltreren. - De waterlopen die doorkruist moeten worden met werfwegen of werkzones zullen tijdelijk ingebuisd worden en na de werken hersteld in de oorspronkelijke staat. - De bemalingswerken zijn tijdelijk van aard (maximaal enkele weken) en omvang. Het bemalingswater wordt in de dichtstbijzijnde waterloop geloosd die het verwachte debiet aankan. Oppervlaktewaterkwaliteit De waterlopen in het studiegebied zijn weergegeven op figuur 9-4. Voor de belangrijkste waterlopen (bevaarbare waterlopen en waterlopen van 1 e categorie) zijn de kwaliteitsindexen opgevraagd via het geoloket van VMM. De kwaliteitsindexen worden hieronder beschreven. Voor elk van deze waterlopen zijn de meest recente metingen binnen het studiegebied weergegeven in tabel 9.4. Biologische waterkwaliteit De index voor biologische waterkwaliteit weerspiegelt de kwaliteit van een stilstaand of stromend oppervlaktewater aan de hand van de planten of dieren die erin voorkomen. De beschrijving van de biologische kwaliteit van de Vlaamse oppervlaktewateren gebeurt voornamelijk aan de hand van de Belgische Biotische Index (BBI). Deze is gebaseerd op de aanwezigheid van zoetwaterongewervelden in het water, waaronder wormen, bloedzuigers, slakken, kreeftachtigen, schaaldieren en insecten. De BBI kan als waardemeter gelden voor de algemene toestand van een waterloop over een langere periode (weken tot maanden). De BBI bedraagt maximaal 10 (zeer goed) en minimaal 0 (zeer slecht of biologisch dood). Hoe hoger de BBI, hoe beter de waterkwaliteit. Een BBI van 7 of meer voldoet aan de VLAREM II norm. De waarden zijn ingedeeld in zes klassen met overeenkomstige kleurencode, weergegeven in onderstaande tabel 9.1. 7 oktober 2016-94 - Rapport

Tabel 9.1: Kwaliteitsklassen biologische waterkwaliteit Fysico-chemische waterkwaliteit De fysico-chemische waterkwaliteit geeft een beoordeling van de kwaliteit van de waterkolom van een oppervlaktewater op basis van fysische kenmerken (bijvoorbeeld zuurtegraad, geleidbaarheid, ) of chemische kenmerken (aanwezigheid van vervuilende stoffen). Voor de beschrijving van de fysisch-chemische kwaliteit van oppervlaktewateren kunnen we gebruik maken van de Prati Index voor zuurstofverzadiging (PI0). Deze is gebaseerd op een reeks metingen van fysische en chemische parameters en beoordeelt zo de toestand van de waterkolom op jaarbasis. Hoe lager de Prati Index, hoe beter de waterkwaliteit. Voor deze index is geen wettelijke norm vastgelegd. Een Prati Index kleiner dan of gelijk aan 4 geldt als richtwaarde voor een matige waterkwaliteit. Dit toetsingsniveau stemt overeen met een goede biologische kwaliteit. Zes kwaliteitsklassen worden onderscheiden, waaraan een bepaalde kleurencode voor grafische voorstelling wordt toegekend, weergegeven in onderstaande tabel 9.2. Rapport - 95-7 oktober 2016

Tabel 9.2: Kwaliteitsklassen Prati Index MMIF De MMIF is de Multimetrische Macro-invertebraten Index Vlaanderen. Op basis van de aanwezige macro-invertebraten wordt de kwaliteit van het oppervlaktewater bepaald. Onderstaande tabel 9.3 geeft de schaalverdeling weer. Tabel 9.3: Kwaliteitsklassen MMIF Deze kwaliteitsindexen worden in onderstaande tabel 9.4 weergegeven voor het studiegebied. Tabel 9.4: Kwaliteitsindexen oppervlaktewater Meetpunt Waterloop BBI PI0 MMIF 38 000 Moervaart 6 (2005) 2,56 (2010) 0,3 (2005) 52 000 Zuidlede 8 (2014) 3,54 (2014) 0,85 (2014) 32 800 Kanaal Gent-Terneuzen 5 (2005) 3,5 (2002) 0,85 (2002) 35 300 Molenvaardeken 7 (2013) 3,76 (2014) 0,8 (2013) 79 200 Brakeleien 8 (2014) 2,81 (2014) 0,6 (2014) 788 150 T Liefken 5 (2000) 3,66 (1997) 0,4 (2000) * Grijze waarden dateren van voor 2010 en zijn bijgevolg niet meer up-to-date. Het oppervlaktewater heeft hier een hoofdzakelijk matige tot goede kwaliteit. 7 oktober 2016-96 - Rapport

9.4 Effectbeschrijving en effectbeoordeling Het vervangen van geleiders heeft tijdens de aanlegfase mogelijk een impact op oppervlaktewater. In functie van het bijkomend funderen van de masten kan een bemaling noodzakelijk zijn. Eventuele calamiteiten kunnen de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater beïnvloeden. 9.4.1 Beoordelingskader Het beoordelingskader voor de discipline Water wordt weergegeven in tabel 9.5. Tabel 9.5: Beoordelingskader discipline Water Score Wijziging grondwaterkwaliteit Wijziging oppervlaktewaterkwaliteit +3 Aanzienlijke positief effect grondwaterkwaliteit Aanzienlijke positief effect oppervlaktewaterkwaliteit +2 Positief effect grondwaterkwaliteit Positief effect oppervlaktewaterkwaliteit +1 Beperkt positief effect verbetering grondwaterkwaliteit 0 Verwaarloosbaar of geen wijziging grondwaterkwaliteit Beperkte positief effect oppervlaktewaterkwaliteit Verwaarloosbaar of geen wijziging oppervlaktewaterkwaliteit -1 Beperkt negatief effect grondwaterkwaliteit Beperkte negatief effect oppervlaktewaterkwaliteit -2 Negatief effect grondwaterkwaliteit Negatief effect oppervlaktewaterkwaliteit -3 Aanzienlijke negatief effect grondwaterkwaliteit Aanzienlijke negatief effect oppervlaktewaterkwaliteit * stedelijke functies: wonen (huizen), werken (bedrijventerreinen) en voorzieningen (scholen, kerken, sportvelden). Er worden geen wijzigingen van infiltratiecapaciteit verwacht - De tijdelijke verharding van de werfwegen en werkplatforms zal uitgevoerd worden hetzij met doorlatende steenslag of met rijplaten. Bij deze laatste zal het water zijdelings van de platen kunnen infiltreren; - De bodemverdichting wordt vermeden door bovenstaande maatregelen (zie discipline bodem). Hierdoor zal er na de werken geen wijziging zijn van de infiltratiecapaciteit van de ondergrond. 9.4.2 Aanlegfase Wijziging grondwaterkwaliteit Indien de grondwatertafel te hoog staat voor het correct aanbrengen van het verbindingsmassief kan een bemaling aan de orde zijn. Deze dient de grondwatertafel lokaal te verlagen tot 0,5 m onder de funderingsdiepte. Het zullen kortstondige bemalingen zijn. Indien er een mobiele bodemverontreiniging (afhankelijk van het oplosbaarheidsproduct en hechting aan de bodemdeeltjes) aanwezig is in de nabijheid van de bemaling bestaat de kans op extra verspreiding van de verontreiniging als gevolg van de bemaling. Op basis van de bodemonderzoeken in de databank van OVAM is nagegaan of er in het studiegebied een kans is op voorkomen van verontreiniging. Tabel 8.4 in het hoofdstuk bodem, geeft een overzicht van de bodemonderzoeken die via de OVAM databank beschikbaar zijn. De relevante informatie over de aangetroffen Rapport - 97-7 oktober 2016

bodemverontreiniging is opgenomen in deze tabel. Op basis van deze informatie is geëvalueerd of er een potentieel risico bestaat dat de verontreiniging beïnvloed wordt door de bemaling. Met andere woorden dat deze kan worden aangetrokken als gevolg van de onttrekkingskegel of dat er kans bestaat op verontreinigd bemalingswater. Hierbij wordt rekening gehouden met de mobiliteit van de verontreiniging. Zo zijn BTEX of VOCl componenten mobieler dan zware metalen en PAK. Om het effect op de grondwatertafel en de invloedstraal van een bemaling te kunnen berekenen is een beperkt model opgezet. Daarbij zijn volgende uitgangspunten gehanteerd. De basis van het watervoerend freatisch pakket op 3,5m diepte; Een gemiddelde doorlatendheid van 5 m/dag; Een gewenste verlaging tot 2,5 m diepte wat overeenstemt met 0,5 m onder het niveau van de maximale uitgraving voor het verbindingsmassief; Een bemalingsperiode van 5 weken, waarbij tijdens de laatste 2 weken de einddiepte is bereikt; 4 onttrekkingsputten met telkens 1 in de nabijheid van elke mast. Deze onttrekking gelijktijdig. Er wordt aan slechts 2 diagonale masten gelijktijdig gewerkt. De resultaten van deze berekening zijn; - De eerste 3 weken bedraagt het debiet 112 m³/d; - Na het bereiken van de gewenste diepte bedraagt dit nog 96 m³/d Onderstaande illustratie geeft het verloop van de grondwatertafel tijdens de bemaling. Daarop is af te leiden dat de gewenste einddiepte na 2 à 3 weken is gerealiseerd. Illustratie 9-1 Verloop grondwatertafelverlaging tijdens bemaling 7 oktober 2016-98 - Rapport

Het model geeft eveneens de maximale invloedstraal bij bemaling gedurende een vijftal weken. Dit is geïllustreerd in Illustratie 9-2:. De berekende invloedstraal bedraagt 96 m. Dit betekent dat er tot op een afstand van 96 m van de onttrekking verlaging van de grondwatertafel mogelijk is en er dus waterdeeltjes gaan verplaatsen zowel verticaal als horizontaal. De Illustratie 9-2: geeft de bemalingscontour waarin de verschillende kleuren de verlaging aangeeft. De verplaatsing van waterdeeltjes is eveneens op de figuur weergegeven. Een symbool staat voor een verplaatsing van 5 m. Een waterdeeltje op 23,5 m van de bemalingsput kan na 5 weken opgepompt worden. In de eerste plaats moet vermeden worden dat verontreinigd bemalingswater ongezuiverd wordt geloosd op oppervlaktewater. Dit wil zeggen dat indien er zich een verontreiniging bevindt binnen een straal van 25 m er voorzorgen moeten genomen om te vermijden dat er verontreinigd grondwater wordt geloosd. Illustratie 9-2: Bemalingscontour en verplaatsingssnelheid van waterdeeltjes (één symbool om de 5 dagen) De wijziging van grondwaterkwaliteit is mogelijk door een eventuele verplaatsing van grondwaterverontreiniging. Deze verplaatsing van verontreiniging vindt niet plaats aan dezelfde snelheid als een waterdeeltje. Dit wordt retardatie genoemd. Verschillende fysische verschijnselen veroorzaken deze retardatie. Een geladen deeltje kan Rapport - 99-7 oktober 2016

bijvoorbeeld adsorberen aan de bodemmatrix, of organische stoffen hebben een affiniteit voor organische stof aanwezig in de bodem (bij een organisch stofgehalte van 0,5 % zal een goed oplosbare component als vinylchloride zich 1,5 trager verplaatsen dan een waterdeeltje. Om rekening te houden met een minder gunstige situatie houden wij rekening met een retardatie van 1,5. In Tabel 9.6Hierbij is geen rekening gehouden met de plaatselijke grondwaterstroming, die zowel kan tegenwerken als meewerken met de verplaatsing. Verontreinigingen die buiten de straal van 80 m rondom de masten liggen waar bemaling zal plaatsvinden zullen nagenoeg geen bijkomende verspreiding ondergaan als gevolg van de bemaling. Tabel 9.6: Berekende verplaatsing waterdeeltjes tijdens bemaling (5 weken) Afstand tot bemalingsput (m) Verplaatsing waterdeeltje (m) na 5 weken bemaling Verplaatsing verontreiniging met retardatie 1,5 (m) 30 13 9 40 6,5 7 50 4,25 4 60 2,8 3 70 1,75 2 80 1,1 0,7 Er zijn geen verontreinigingscontouren gelegen binnen deze straal van 80 m. Er worden dan ook geen effecten verwacht van de bemaling op eventuele verspreiding van verontreiniging. Wijziging oppervlaktewaterkwaliteit Het bemalingswater zal moeten afgevoerd worden via een nabijgelegen waterloop. Op basis van beschikbare informatie zijn er geen zones met verhoogde zoutconcentratie in het grondwater (DOV de verziltingskaart van noordelijk Vlaanderen). Zoals hierboven beschreven worden er op basis van de gekende verontreinigingen geen effecten verwacht op de kwaliteit van het bemalingswater. De lozing van bemalingswater zal dan ook geen of verwaarloosbaar effect hebben op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Daar waar waterlopen worden gekruist door de werfzones en wegen zullen deze ingebuisd worden zodat de afvoer gegarandeerd blijft tijdens de aanlegfase. Nadien wordt de oorspronkelijke situatie terug hersteld. Dit neemt niet weg dat er tijdens de bemaling voldoende aandacht moet blijven voor de opvolging van de kwaliteit van het bemalingswater. Tijdelijke werfdepots Aangezien locatiekeuze van de tijdelijke werfdepots pas kan gebeuren nadat de aannemers zijn geselecteerd worden in dit MER criteria vermeld waarmee rekening kan gehouden worden bij de keuze van de ligging van een werfdepot. Bij voorkeur worden deze gekozen op bestaande terreinen (industrie, opslagplaatsen) die beschikbaar zijn tijdens de aanlegfase. Vanuit de discipline water zijn een aantal overstromingsgevoelige gebieden aangeduid binnen het projectgebied. Deze dienen te worden vermeden. Buffergebieden of bufferbekkens zijn uiteraard uitgesloten. Vooraleer een locatiekeuze te maken wordt aangeraden de figuur 9-3 te raadplegen en de recent overstroomde gebieden en risicozones voor overstromingsgebieden (geopunt.be) te vermijden voor aanleg van werfdepots. 7 oktober 2016-100 - Rapport

Enkele momenteel vermelde zones binnen het projectgebied kunnen worden benoemd: - Lokeren: Overstroming van de Durme waardoor landerijen onder water komen te staan; - Sint-Niklaas: water op Leestraat. Water vanuit de Overloopbeek loopt over ter hoogte van duiker onder de Leebrug. Bij aanleg van het werfdepot is het noodzakelijk de bestaande afwateringstoestand te evalueren en waar nodig maatregelen te treffen indien bepaalde opslag een gewijzigde afwatering met zich mee zou brengen. Bestaande infiltratiezones en beken of grachten zijn in hun bestaande toestand te behouden. Tabel 9.7: Beoordeling discipline Water tijdens aanlegfase mits in achtname van milderende maatregelen Effectgroep Beoordeling Toegang Mercator bestaande mast Toegang Mercator nieuwe mast Versterken mast EV215 3 Vervangen mast EV215 3 Infiltratie 0 0 0 Grondwaterkwaliteit 0 0 0 Oppervlaktewaterkwaliteit 0 0 0 9.4.3 Exploitatiefase Tijdens exploitatie zijn er geen effecten binnen de discipline Water. 9.5 Leemten in de kennis Er zijn geen leemtes in de kennis. Rapport - 101-7 oktober 2016

10 DISCIPLINE GELUID EN TRILLINGEN 10.1 Afbakening van het studiegebied Het studiegebied voor de discipline geluid wordt beperkt tot een zone van 200 m aan weerszijden van het tracé aangezien de mogelijke verhoging van het geluidsniveau hier beperkt is tot het coronaeffect en hier geen hoge geluidsniveaus worden gehaald, en tot 500 m vanaf de werfzones rond de pylonen. Op figuur 7-1 is het studiegebied (iets vereenvoudigd) weergegeven als een buffer van 500 m aan weerszijden van de HS-lijn. 10.2 Beschrijving van de referentiesituatie In het kader van dit MER zijn geen geluidsmetingen voorzien ter beschrijving van de referentiesituatie, noch voor de situatie rond de werfzones (aanlegfase), noch ter bepaling van het corona-effect veroorzaakt door de huidige geleiders (exploitatiefase). Exploitatiefase - Corona-effect Het huidige corona-effect kan echter wel beschreven worden aan de hand van een theoretisch model. Hiervoor wordt conform NBN-EN-50341-1:2012 art 5.10.2 internationaal gebruik gemaakt van formules zoals gepubliceerd door CIGRE (Conseil International des Grands Réseaux Electriques 8 ). De aldus berekende parameter AN (Audible Noise of hoorbaar geluid ) dient dan vergeleken te worden met de nationale regelgeving, zoals beschreven in NBN EN 50341-3:2001 9. Deze berekeningen werden uitgevoerd door Elia voor een referentiepunt op 20 m afstand van de hoogspanningslijn en 2 m boven het maaiveld. Er werd voor twee representatieve delen op het tracé een berekening gemaakt: tussen Pylonen EV215 11 en EV215 12, en tussen pylonen EV215 63 en EV215 64. Tabel 10.1 Berekende waarden voor Audible Noise Deeltracé Audible Noise (AN) op 20 m in db(a) re 20 µpa Huidige AMS-geleiders Nationale normwaarde Berekende waarde volgens EN 50341-3 P11-P12 hoogte pyloon +/- 67m P63-P64 hoogte pyloon +/- 40m 51,7 54,6 53 db(a) bij nat weer Voortgaande op deze berekeningen blijkt dat in de referentiesituatie, dus met de huidige AMS-geleiders, er een grote kans bestaat dat de nationale normwaarde bij extreem 8 Interferences produced by corona effect of electric systems -- Practical Guide for Calculation -- Chapter 8 uit 1974 9 Bovengrondse elektrische lijnen boven 45 kv wisselspanning Deel 3 Verzameling van nationale normatieve aspecten art 5.5.2. 7 oktober 2016-102 - Rapport

120 110 100 90 80 70 60 50 40 30 20 1 regenweer zou overschreden worden, althans op het referentiepunt op 20 m van de buitenste geleider. Anderzijds zijn er gemeten waarden uit 2011-2012 op vergelijkbare afstanden van een 380 kv lijn met AMS-geleiders (verslag AIB-Vinçotte 60310445-28-001). Tussen masten IW220 35 en IW220 36 van de lijn 380 kv lijn Rodenhuize Horta, eveneens met 2 x 2 bundelgeleiders AMS, en in een vergelijkbare omgeving als de hier bestuurde lijn, werd een maximale waarde van 41,7 db(a) gemeten voor de relevante 1/3- oktaafbanden, en dit bij een 99% vochtigheid. Op het moment van deze meting was er geen ander stoorgeluid. CORONA-2 Monday 14 nov 2011 1h00 50 1/3 octave band spectral analysis mpt2-southeast-14nov11-1h00 40 Measured Overall Level Lp Frequency Ranges dba dbz 47.0 25-250 Hz 18.4 dba 42.1 315 Hz - 1 khz 31.5 1.25-10 khz 41.7 Corona-effect overheersend. Lp in db 30 20 10 0 31.5 63 125 250 500 1k 2k 4k 8k LZeq LAeq Tone Geen ander achtergrondgeluid. Relatieve vochtigheid = 99% 20 FFT analysis -- 0-10 khz -- 3200 lines dba dbz Lp in db 10 0 6 504 1002 1500 1998 2496 2994 3492 3990 4488 4986 Illustratie 10-1: Gemeten corona-effect langs lijn Rodenhuize Avelgem zie verslag AIB-Vinçotte 60310445-28-001 De berekende waarden volgens de CIGRE-formule liggen 10 db hoger en moeten dus naar alle waarschijnlijkheid als worst-case beschouwd worden. 10.3 Methodologie effectvoorspelling en beoordeling In de aanlegfase zijn verschillende afzonderlijke werkzaamheden te beoordelen, in hoofdzaak geconcentreerd rond de verschillende werfzones ter hoogte van de masten: Werfverkeer: aan- en afvoer materiaal Funderingswerken: inboren van micropalen, betonmixers en pompen Mastversterkingen: mobiele telescopische hijskranen Kabeltrekwerken: trekmachines, remmachines De impact zal kwalitatief beschreven worden aan de hand van het op enkele referentieafstanden (10 m, 20 m, 50 m, 100 m en 200 m) te verwachten specifiek geluid van deze verschillende activiteiten. Rapport - 103-7 oktober 2016

Het type (kranen, betonmolens en pompen, stroomgeneratoren, kabeltrekkers, helikopters, ) en aantal ingezette machines wordt per werffase door de opdrachtgever opgegeven, op basis van gelijkaardige werven die momenteel in uitvoering zijn (zoals funderingswerken aan masten op het traject Eeklo-Stevin, en kabeltrekwerken op de lijn Zutendaal- Van Eyck). De effectvoorspelling voor de exploitatiefase, waarbij enkel nog het corona-effect als relevant beschouwd wordt, gebeurt op dezelfde manier als voor de referentiesituatie, dus op basis van door Elia-deskundigen met de CIGRE-formules theoretisch bepaalde geluidsniveaus. 10.4 Beoordelingskader 10.4.1 Aanlegfase De mogelijke geluidsimpact van de activiteiten in de aanlegfase zal voor enkele referentieafstanden (10 m, 20 m, 50 m, 100 m en 200 m) worden opgegeven, en getoetst worden aan de MKN milieukwaliteitsnorm voor op het traject relevante gebieden. Een beoordelingskader is voor deze effectgroep niet op te stellen. In dit hoofdstuk wordt geen beoordeling uitgevoerd, maar de resultaten van de aanlegfase worden doorgegeven naar de receptoren Mens en Natuur. 10.4.2 Exploitatiefase Corona-effect Aangezien het hier geen ingedeelde inrichtingen betreft, en er dus geen echte limietwaarden van toepassing zijn, alsook omwille van het slechts periodiek voorkomen van het corona-geluid kan het normale significantiekader voor geluidsbelasting niet toegepast worden. Bovendien is het oorspronkelijk omgevingsgeluid dat uiteraard ruim kan variëren over het uitgestrekte traject van de hoogspanningslijn niet gekend. De theoretisch bepaalde toekomstige geluidsniveaus zullen eveneens getoetst worden aan de nationale normwaarde volgens EN 50341-3 (53 db(a) bij nat weer). 7 oktober 2016-104 - Rapport

10.5 Effectbeschrijving en effectbeoordeling 10.5.1 Aanlegfase - Werfzones Voor de vervanging van de hoogspanningskabels en de hiermee gepaard gaande mastversterkingen zal in de aanlegfase gebruik worden gemaakt van volgende machines: Tabel 10.2 Geluidsvermogens machinepark Omschrijving Aantal Geluidsvermogen LwA Hydraulische graafmachine Excavator bv CAT 325 @ 120 kw en 26 ton voor het aanleggen van de rijplaten en het uitgraven van de funderingen in db(a) re 1pW Outdoor Directive Noise EC/2000/14 Stage II Te beschouwen LwA onder reële condities 1 103 106 dba/stuk Vrachtwagens @ 25km/h op de werf Hoogwerker - Verreiker bv Merlo Roto 60.24 @ 130 kw 1.5 ton 20m Mobiele kraan bv Terex Explorer 5500 @ 400 kw maximale hoogte icl jib = 80m Trekmachine + Stroomgenerator bv Atlas Copco QAS125 @ 125 kva aangenomen Lw trekmachine = Lw generator Betonmixer bv Liebherr HTM904 @ 16m³ - 80 kw Paalboormachines bv Soilmec STM20 @ 119 kw Boren van funderingspalen Heimachines bv UHC Fundex F2200 @ 330 kw Heien van betonnen funderingspalen 1 97 100 dba/stuk 1 105 108 dba/stuk 1 110 110 dba/stuk 1 97 100 dba/stuk 1 106 106 dba/stuk 1 109 109 dba/stuk 1 123 123 dba/stuk Europese directieve EC/2000/14 (Geluid van machines voor gebruik in de open lucht) geeft limietwaarden waaraan de machines moeten voldoen. Deze limietwaarden zijn gebaseerd op geluidsmetingen onder welbepaalde reproduceerbare omstandigheden, waarbij de machines niet belast zijn, en waarbij dus het geluid van laden en lossen, van het werkelijk belasten van de motoren etc. niet inbegrepen is. Deze limietwaarden zijn enkel bedoeld om een eerlijke competitie tussen verschillende leveranciers na te streven. Om het werkelijk uitgestraald geluidsvermogen van dergelijke machines (in casu graafmachines, vrachtwagens en hoogwerkers verreikers) in te schatten baseren we ons dus beter op in situ gemeten geluidsniveaus. Uit ervaring en literatuur gaan we Rapport - 105-7 oktober 2016

uit van 3 db(a) als minimaal te beschouwen verschil tussen de limietwaarde uit EC/2000/14 en de werkelijke geluidsproductie. Voor voorliggend project beschouwen we 4 mogelijke werven: Werf 1 Funderingswerken (zonder boren of heien) Funderingswerken zonder Heien of Boren Hydraulische graafmachine Betonmixer Vrachtwagen TOTAAL Geluidsvermogen LwA in db(a) re 1pW 106 dba/stuk 106 dba/stuk 100 dba/stuk 109,5 dba/stuk Werf 2 Boren van betonpalen voor diepfundering Geluidsvermogen LwA in db(a) re 1pW Paalboormachine Betonmixer Vrachtwagen TOTAAL 109 dba/stuk 106 dba/stuk 100 dba/stuk 111,0 dba/stuk Werf 3 Mastversterkingen Geluidsvermogen LwA in db(a) re 1pW Mobiele kraan Verreiker - hoogwerker Vrachtwagen TOTAAL 110 dba/stuk 108 dba/stuk 100 dba/stuk 112,5 dba/stuk Werf 4 Kabeltrekwerken Geluidsvermogen LwA in db(a) re 1pW Stroomgenerator + Trekmachine Verreiker - hoogwerker Vrachtwagen TOTAAL 100 dba/stuk 108 dba/stuk 100 dba/stuk 109,2 dba/stuk Algemeen kan er dus uitgegaan worden van een totaal geluidsvermogen voor de werf dat varieert van 109 tot 112,5 db(a). Indien de funderingspalen niet zouden kunnen geboord worden, en er een heimachine zou ingezet worden, dan ligt het maximaal te verwachten geluidsvermogen ruim 10 db hoger. Dit is dus bij voorkeur te vermijden. De machines zijn niet continu in werking waardoor de hierboven vermelde geluidsvermogens dus te beschouwen zijn als maximale waarden per werffase. Er kan 7 oktober 2016-106 - Rapport

redelijkerwijze aangenomen worden dat er hoe dan ook altijd enige activiteit zal zijn met een minimaal geluidsvermogen van 100 db(a). Het specifiek geluid van deze verschillende werven wordt berekend op referentieafstanden van 20 m tot 500 m van het centrum van werf, of pyloon. Voor deze vereenvoudigde berekeningen volgens ISO 9613 werd uitgegaan van een volledig vlak terrein, en een uniforme bronhoogte van 2 m boven het maaiveld. Verder wordt een continue en simultane werking van de per werf beschouwde machines aangenomen. Het aldus berekend specifiek geluid worden samengevat in onderstaande tabel. Tabel 10.3 Berekend specifiek geluid Lsp op een bepaalde afstand van het centrum van de werf. Berekend Specifiek geluid Lsp op x m van centrum werf in db(a) re 20 µpa 20 m 30 m 40 m 50 m 60 m 70 m 80 m 90 m 100 m 125 m 150 m 175 m 200 m 250 m 300 m 400 m 500 m Minimale activiteit Werf 1 Funderingswerken Werf 2 Boren van betonpalen Werf 3 Mastversterkingen Werf 4 Kabeltrekwerken 66 62 60 58 56 55 54 52 52 50 48 47 46 45 43 40 38 76 72 69 67 65 64 63 62 61 58 57 56 55 53 51 48 46 77 73 71 69 67 66 65 63 63 61 59 58 57 56 54 51 49 79 75 72 70 69 67 66 65 64 62 61 59 58 57 55 52 50 75 71 69 67 65 64 63 62 61 59 57 56 55 54 52 49 47 Heien 89 85 83 81 79 78 77 75 74 73 71 70 69 68 66 63 61 Om het berekende specifiek geluid te toetsen aan de MKN milieukwaliteitsnorm, werd volgende kleurencode toegepast: Tabel 10.4 Toetsing berekend geluid aan MKN Lsp Voldoet aan MKN geldend voor gebieden <40 Gebied 1: Landelijke gebieden <45 <50 <55 Gebied 4: Gebied 5bis: Gebied 7: Gebied 2: Gebied 3: Gebied 6: Gebied 8: Gebied 9: Woongebieden Agrarische gebieden Andere gebieden. Op <500 m van industriegebieden. Op <500 m van ambachtelijke bedrijven. Recreatiegebieden. Bufferzones Op <500m van grindwinning. Rapport - 107-7 oktober 2016

Lsp Voldoet aan MKN geldend voor gebieden <60 Gebied 5: Industriegebieden >60 Op basis van deze berekeningen kan dan volgende evaluatie enkel voor de dagperiode - gemaakt worden: Het specifiek geluid van een werf met een minimale activiteit -- ingeschat op een geluidsvermogen van 100 (dba) -- zal tot op een afstand van 400 m hoger blijven dan de MKN geldend voor landelijke gebieden, tot op 200 m hoger dan de MKN voor zuivere woongebieden, en tot op 100 m hoger dan de MKN voor woongebieden op <500 m van industrie, KMO, of nutsbedrijven. Gedurende de verschillende werffasen zullen er periodes voorkomen waarbij het specifiek geluid maximaal 10 à 12 db hoger ligt, en waardoor dit specifiek geluid pas op 400 m onder de MKN voor woongebieden op <500 m van industriegebieden zou zakken, of 4x verder dan tijdens de minimale activiteit op een dergelijke werf. 10.5.2 Exploitatiefase - Corona-effect Door de vervanging van de huidige AMS-geleiders door nieuwe HTLS-geleiders zou het AN (Audible Noise), veroorzaakt door het corona-effect, dalen. Er werden analoge berekeningen uitgevoerd als voor de referentiesituatie, voor dezelfde referentiepunten en dezelfde twee representatieve delen op het tracé. 7 oktober 2016-108 - Rapport

Tabel 10.5: Berekende waarden Audible Noise Deeltracé Audible Noise AN op 20m in db(a) re 20µPa P11-P12 hoogte pyloon +/- 67m P63-P64 hoogte pyloon +/- 40m Berekende waarde 51,7 48,9 54,6 52,0 HTLS- Nieuwe geleiders Huidige AMSgeleiders Nationale normwaarde volgens EN 50341-3 53 db(a) bij nat weer Het vervangen van de geleiders zal volgens deze berekeningen een daling van een 2 à 3 db met zich meebrengen, waardoor de nationale normwaarde bij extreem regenweer gerespecteerd wordt. 10.5.3 Conclusie Geluid Aanlegfase - Werfzones Het specifiek geluid van een werf met een minimale activiteit -- ingeschat op een geluidsvermogen van 100 (dba) -- zal tot op een afstand van 400 m hoger blijven dan de MKN geldend voor landelijke gebieden, tot op 200 m hoger dan de MKN voor zuivere woongebieden, en tot op 100 m hoger dan de MKN voor woongebieden op <500 m van industrie, KMO, of nutsbedrijven. Gedurende de verschillende werffasen zullen er periodes voorkomen waarbij het specifiek geluid maximaal 10 à 12 db hoger ligt, en waardoor dit specifiek geluid pas op 400 m onder de MKN voor woongebieden op <500 m van industriegebieden zou zakken, of 4x verder dan tijdens de minimale activiteit op een dergelijke werf. Dit effect is tijdelijk. Exploitatiefase - Corona-effect Het vervangen van de geleiders zou dus een daling van een 2 à 3 db geven, waardoor de nationale normwaarde bij extreem regenweer zou gerespecteerd worden. 10.6 Leemten in de kennis Er zijn geen leemten in de kennis voor de discipline Geluid en trillingen. Rapport - 109-7 oktober 2016

11 DISCIPLINE LICHT, WARMTE EN EM-VELDEN 11.1 Figuren Figuur 11-1 magnetisch veld contouren 11.2 Afbakening van het studiegebied Aanlegfase: een zone rondom de werkzones waar er mogelijk lichthinder te verwachten valt. Exploitatiefase: zone aan weerskanten van de as van de geleiders waarbinnen een invloed van het magnetisch veld kan worden verwacht. De afstand bij gemiddelde belasting wordt in het MER berekend aan weerszijde van de geleiders. 11.3 Elektrische en magnetische velden achtergrond 11.3.1 Fysische principes Alle componenten die tussenkomen in het transport van elektrische energie evenals het merendeel van de uitrustingen die zij voeden, produceren elektrische en magnetische velden met dezelfde frequentie als deze van het elektriciteitsnet. In Europa bedraagt deze zogenaamde industriële frequentie 50 Hz. In de elektriciteitsleer wordt het elektrisch veld gebruikt om het verschijnsel van aantrekking of afstoting door een elektrische lading op een andere elektrische lading aan te geven 10. Op dezelfde manier karakteriseert het magnetisch veld de kracht uitgeoefend door een bewegende elektrische lading (stroom) of door een permanente magneet op een andere elektrische lading in beweging. De praktische eenheid voor de sterkte van het elektrisch veld is de kilovolt per meter kv/m (1000 V/m); deze voor de sterkte van het magnetisch veld is de ampère per meter (A/m). Men geeft echter dikwijls de voorkeur aan de eenheid van de geïnduceerde magnetische veldsterkte die de invloed van het magneetveld op een bepaalde omgeving weergeeft. De praktische eenheid van magnetische inductie is de microtesla (µt) (1 µt = 0,000001 T). In het vervolg van dit document zal ter vereenvoudiging de term magnetisch veld gebruikt worden in plaats van magnetisch inductieveld, ook al is het algemeen gebruikelijk de eenheid van magnetische inductie te gebruiken om de veldsterkte te karakteriseren. Dit schept geen probleem voor de meeste niet-magnetische middenstoffen, zoals lucht, waarvoor 1 µt overeenkomt met 0,8 A/m. Vanuit een praktisch standpunt kan men stellen dat het elektrisch veld verbonden is met de spanning terwijl het magnetisch inductieveld opgewekt wordt door de voorbij vloeiende stroom. Een voorwerp onder spanning veroorzaakt steeds een elektrisch veld, ook al vloeit er geen enkele stroom door. Het magnetisch inductieveld daarentegen, wordt alleen opgewekt als een stroom vloeit. 10 Het is bijvoorbeeld dit verschijnsel dat het gevoel van tinteling veroorzaakt als gevolg van het bewegen van de haartjes van de hand wanneer men het in de buurt van een TV-scherm houdt. 7 oktober 2016-110 - Rapport

Sommige velden zijn constant of variëren slechts langzaam 11, zoals het magnetisch veld van de aarde 12 of het natuurlijke elektrisch veld aan het aardoppervlak 13. De velden die opgewekt worden door de netten voor elektriciteitstransport en -distributie en door de toestellen die door deze netten gevoed worden, zijn wisselvelden. Ze worden gekenmerkt door hun frequentie (deze bedraagt 50 Hz) en hun intensiteit. Een bovengrondse lijn genereert zowel een elektrisch als een magnetisch veld. Bij een ondergrondse kabel wordt het elektrisch veld afgeschermd door de metalen afscherming die de kabel omringt. Het magneetveld van een bovengrondse lijn 14 : - Is evenredig met de sterkte van de stroom die er doorvloeit; - Is afhankelijk van de geometrische opstelling van de geleiders; - Neemt toe met de onderlinge afstand tussen de geleiders zelf; - Neemt af met de afstand tot de lijn; - Is niet afhankelijk van de spanning. Vermits het magneetveld afhangt van de stroom en niet van de spanning, zal bij een hoogspanningslijn op een hogere spanning (zoals bv 380kV) niet noodzakelijk een sterker magneetveld aanwezig zijn dan bij een lijn op een lagere spanning (zoals bv 150kV). Wanneer de spanning stijgt, zal echter over het algemeen ook de afstand tussen de geleiders en de sectie ervan toenemen, zodat de velden meestal ook toenemen wanneer de nominale spanning stijgt. Het maximale elektrisch veld dat onder een bovengrondse hoogspanningslijn aanwezig is, is in eerste benadering evenredig met de spanning van de lijn en omgekeerd evenredig met de afstand tussen de onderste geleider en de grond. 11.3.2 Gezondheidseffecten Er is al decennia lang erg veel onderzoek uitgevoerd naar het mogelijke verband tussen ELF-EMV en gezondheid. In de eerste plaats dient een onderscheid te worden gemaakt tussen vastgestelde effecten en mogelijke effecten (BBEMG). Vastgestelde effecten Bij blootstelling aan zeer hoge intensiteiten van magnetische en/of elektrische velden van 50 Hz kunnen zich acute directe effecten voordoen. Deze effecten zijn grondig bestudeerd bij vrijwillige proefpersonen en bij dieren. Aanbevelingen en richtlijnen zijn bedoeld om ons te beschermen tegen deze vastgestelde kortetermijneffecten. 11 Men spreekt ook van statische velden 12 Dit veld wordt veroorzaakt door de circulatie van materie binnenin de aardkern en is van de grootteorde van 40 µt in onze streken 13 Het is van de grootteorde van 100 tot 200 V/m maar kan 10kV/m overschrijden bij een onweer 14 De lijn bevat steeds minstens drie vermogensgeleiders (fasegeleiders genoemd) en, in de meeste gevallen, ook een beschermingsgeleider of bliksemdraad om ze te beschermen tegen blikseminslag en om de elektrische risico s bij storingen en fouten te beperken. Voor de lijnen met de hoogste spanningen (220 en 380kV) zijn de fasegeleiders bovendien meestal ontdubbeld ; men spreekt in dat geval van bundelgeleiders. Rapport - 111-7 oktober 2016

Kortetermijneffecten hangen af van de lokale sterkte van het elektrische veld in elk weefsel. Dit verklaart waarom de referentie-eenheid het elektrische veld is, uitgedrukt in Volt per meter (V/m). Het elektrische veld 50 Hz gaat slechts gedeeltelijk door het menselijk lichaam (tussen de buitenzijde en binnenin het lichaam is er een reductie grosso modo met een factor van 1 miljoen). Het veld veroorzaakt voornamelijk een migratie van ladingen aan het oppervlak van het lichaam. Deze geïnduceerde stromen lopen dus over het oppervlak van het lichaam en het is enkel een residuele stroom die het binnenin het lichaam loopt. Het magnetische veld 50 Hz gaat doorheen het menselijke lichaam en induceert elektromotorische krachten die Foucault - stromen (of Eddy currents ) veroorzaken, die in de vorm van lussen in het inwendige van het lichaam circuleren. Illustratie 11-1 Verschillende effecten in het menselijk lichaam bij EMV Er zijn een aantal duidelijk vastgestelde acute effecten van blootstelling aan hoge niveaus van laagfrequente elektrische en magnetische velden op het zenuwstelsel: Directe stimulatie van zenuwen en spierweefsels Inductie van fosfenen ter hoogte van het netvlies 15. Deze effecten hebben drempels waaronder ze niet voorkomen en kunnen worden vermeden door het naleven van geschikte basisrestricties m.b.t. in het lichaam geïnduceerde elektrische velden. Blootstelling aan laagfrequente elektrische velden veroorzaakt goed gedefinieerde biologische responsen via oppervlakteladingseffecten. Het voorkomen van de pijnlijke 15 Fosfenen zijn lichtflitsen die in het oog kunnen worden waargenomen. Deze flitsen kunnen ontstaan door rechtstreekse mechanische, elektrische of magnetische stimulatie van het netvlies. Hoogmagnetische velden kunnen stroom induceren ter hoogte van het netvlies die kan leiden tot magnetofosfenen. 7 oktober 2016-112 - Rapport

effecten van ladingseffecten op het lichaamsoppervlak door dergelijke blootstelling wordt opgevolgd via de referentiewaarden die zijn vastgesteld in de normen. De acute effecten komen slechts voor bij hoge veldniveaus vanaf 1mT (1000µT) en zijn degene waarvoor de waarde van referentiewaarde 200µT geldt. Deze waarde van 200µT bevat reeds een veiligheidsfactor 5. Elektrische stromen komen ook van nature voor in het menselijke lichaam: Een elektro-encefalogram is de registratie van de elektrische activiteit van de hersenen. De registratie van de elektriciteit geproduceerd door de neuronen in de hersenen is mogelijk dankzij kleine elektroden die op de hoofdhuid worden geplaatst. Een elektrocardiogram is de registratie van de elektrische activiteit van het hart. Het is een spier die, zoals alle spieren, een zekere hoeveelheid elektriciteit afgeeft als zij actief is. De afgegeven elektriciteit kan geregistreerd worden met behulp van elektroden. Mogelijke effecten Over de rol van blootstelling aan elektrische en magnetische velden van 50 Hz voor de gezondheid, vooral langdurige blootstelling aan velden met lage stroomsterkte die vaak voorkomen in de dagelijkse leefwereld. Er werd bij bevolkingsonderzoeken een statistisch verband gevonden tussen wonen in de buurt van hoogspanningslijnen en het meer voorkomen van kinderleukemie. Daarbij zijn groepen kinderen die in de buurt van hoogspanningslijnen wonen vergeleken met groepen kinderen die niet in de buurt van hoogspanningslijnen wonen. Deze onderzoeken gaven een statistisch verband aan tussen leukemie en een verhoogde blootstelling aan een magnetisch veld vanaf 0,4 µt. Het gaat om een louter statistisch verband, dat wil niet zeggen dat magnetische velden de oorzaak zijn van het meer voorkomen van leukemie (dan is het een oorzakelijk verband). In de worst-case veronderstelling dat er een oorzakelijk verband zou zijn, dan komt dit verhoogd risico overeen met een relatief risico van 2. Dit wil zeggen dat kinderen die langdurig blootgesteld zijn aan 0,4 µt of meer, 2 maal zoveel kans hebben om leukemie te ontwikkelen dan kinderen die aan minder dan 0,4 µt worden blootgesteld. Dit betekent voor Vlaanderen dat er ongeveer 1 geval van leukemie per 2 jaar veroorzaakt zou worden door blootstelling aan het magnetisch veld van alle hoogspanningslijnen samen. Het totaal aantal leukemiediagnoses bij kinderen in Vlaanderen bedroeg volgens het Kankerregister in 2010 44, in 2011 32 en in 2012 49 diagnoses (Gezondheid en Milieu 16 ). Het Internationaal Agentschap voor Kankeronderzoek (IARC) klasseerde omwille van dit statistisch verband het extreem lage frequentie magnetisch veld in 2002 als mogelijk kankerverwekkend voor de mens. (Stoffen waarbij er meer bewijs is voor hun kankerverwekkend vermogen worden geklasseerd in klasse 2A, waarschijnlijk kankerverwekkend en stoffen die bewezen kankerverwekkend zijn in klasse 1). 16 http://www.gezondheidenmilieu.be/nl/subthemas/hoogspanning-592.html Rapport - 113-7 oktober 2016

Om te bewijzen dat dat magnetisch veld de oorzaak is, is er bevestiging nodig uit onderzoek op proefdieren en op cellijnen. Dat bijkomend onderzoek heeft nooit kunnen aantonen dat de velden de oorzaak van het meer voorkomen van kinderleukemie zijn. De Europese Commissie heeft het EFHRAN (European Health Risk Assessment Network on Electromagnetic Fields Exposure) opdracht gegeven een synthese te maken van het onderzoek naar de risico s die mogelijk samenhangen met magnetische velden. Onderstaande tabel geeft de classificatie van onderzochte risico s en magnetische-velden. Hieruit blijkt dat het enige effect dat met beperkte zekerheid een relatie heeft met magnetische-velden leukemie bij kinderen is, doch niet noodzakelijk een causaal verband, zoals hoger vermeld werd. Voor volwassenen is er geen relatie gekend tussen gezondheidsfactoren en magnetische velden. Tabel 11.1 De sterkte van aantoonbaarheid voor verschillende gezondheidsrisico s mogelijk gerelateerd aan lage frequentie magnetische velden zoals aangegeven door EMF-NET (2009) en SCENIHR (2009a) en aangepast met het resultaat van meer recent onderzoek. Bron: EFHRAN (2012) Meer informatie hierover vind je op de site van de BBEMG (Belgian Bioelectromagnetics group) 17. 17 http://www.bbemg.be/nl/startpagina-bbemg.html 7 oktober 2016-114 - Rapport

Aanbevelingen en reglementeringen Internationaal niveau ICNIRP, "International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection", is een onafhankelijke internationale, door de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) erkende commissie. De ICNIRP heeft als hoofddoel richtlijnen op te stellen om de blootstelling aan elektrische en magnetische velden (EMV) te beperken, Deze richtlijnen moeten bescherming bieden tegen alle vastgestelde schadelijke gezondheidseffecten. De richtlijnen zijn gebaseerd op: Duidelijk vastgestelde effecten (van lichte tintelingen aan het huidoppervlak tot reële hinder) kunnen worden veroorzaakt door blootstelling aan laagfrequente elektrische velden. De inductie van fosfenen in het netvlies door laagfrequente magnetische velden kan als model worden gebruikt om geïnduceerde elektrische velden op het centrale zenuwstelsel naar voren te brengen. Met het oog op de aan de wetenschappelijke gegevens inherente onzekerheid, werden bij het opstellen van de blootstellingsrichtlijnen reductiefactoren toegepast. Een reductiefactor wordt toegepast voor de blootstelling van het publiek (in vergelijking met beroepsmatige blootstelling). Hij houdt rekening met zijn heterogeniteit (leeftijdsverschil, gezondheidstoestand van het publiek, omgevingsomstandigheden, persoonlijke gevoeligheid). Normen, aanbevelingen en richtlijnen moeten bescherming bieden tegen alle vastgestelde schadelijke gezondheidseffecten van elektrische en magnetische velden (EMV).Hieronder worden richtlijnen en aanbevelingen en normen gegeven op verschillende niveaus (WHO, Europa, Vlaanderen) ICNIRP richtlijnen (2010) De referentieniveaus voor blootstelling aan elektrische en magnetische velden van 50 Hz voor het publiek (dagelijkse blootstelling) zijn: - Magnetische fluxdichtheid: 200 µt - Elektrische velden: 5 kv/m - Contactstromen: 500 µa Europese aanbevelingen en richtlijnen (1999) De referentieniveaus voor 50 Hz velden (publiek): - Magnetische fluxdichtheid: 100 µt rms (root mean square of kwadratisch gemiddeld) - Elektrische velden: 5 kv/m rms - Contactstromen: 500 µa Rapport - 115-7 oktober 2016

Deze Europese aanbevelingen stemmen overeen met de waarden uit een oudere ICNIRP-richtlijn. Nationale normen - Blootstelling van het publiek Elk land is vrij om de aanbevelingen naar eigen goeddunken te interpreteren en eigen normen vast te leggen. België heeft normen voor de blootstelling van het publiek aan elektrische velden: 5 kv/m in bewoonde zones of zones bedoeld voor bewoning 7 kv/m boven wegen 10 kv/m op andere plaatsen Daarentegen is er geen nationale wetgeving voor de beperking van de blootstelling aan magnetische velden van 50 Hz. Voor de volledigheid moet evenwel opgemerkt worden dat de maximale waarde van het magnetische veld onder een hoogspanningslijn (gemeten met in achtneming van de wettelijke veiligheidsafstanden) altijd lager is dan 50 µt Vlaams Gewest Het binnenmilieubesluit van het Vlaamse Gewest bepaalt de kwaliteitsnormen van verschillende chemische, fysische en biotische factoren voor het binnenmilieu. Dit besluit vormt op dit ogenblik in Vlaanderen het enige wetgevend kader met betrekking tot de binnenmilieuproblematiek en geeft o.a. richt- en interventiewaarden voor een aantal fysische, chemische en biotische factoren in het binnenmilieu. Dit Binnenmilieubesluit geldt enkel voor woningen en publiek toegankelijke ruimtes. Dus niet voor bv kantoren (tenzij deze publiek toegankelijk zijn). Bijlage II van dit Binnenmilieubesluit geeft de kwaliteitsnormen voor het binnenmilieu aangaande fysische factoren, waaronder ELF magnetische velden. Tabel 11.2 Kwaliteitsnormen voor het binnenmilieu volgens het Binnenmilieubesluit Stof/factor Richtwaarde Interventiewaarde ELF - magnetisch veld 0,2 µt 10 µt Wat dient te worden verstaan onder de kwaliteitsnormen is hieronder gedefinieerd: - interventiewaarde: meetbare grootheid die overeenkomt met een maximaal toelaatbaar risiconiveau, dat behoudens in geval van overmacht, niet mag worden overschreden en bij overschrijding aanleiding geeft tot preventieve actie - richtwaarde: meetbare grootheid die overeenkomt met een kwaliteitsniveau van het binnenmilieu dat zoveel mogelijk moet worden bereikt of gehandhaafd Ter informatie, een typische veldsterktewaarde van de grootteorde van 20 µt is meetbaar op een tiental cm afstand van de gebruikelijke elektrische toestellen zoals microgolfoven, haardroger, scheerapparaat of stofzuiger. 7 oktober 2016-116 - Rapport

11.4 Het hoogspanningsnet van Elia Het hoogspanningsnet van Elia is samengesteld uit bovengrondse lijnen of ondergrondse kabelverbindingen waarvan de spanning 380 kv (380.000 volt), 220 kv, 150 kv, 110kV, 70 kv, 36 kv en 30 kv bedraagt. De elektriciteit die geleverd wordt aan de distributiemaatschappijen, wordt in het algemeen teruggebracht tot op een spanningsniveau begrepen tussen 5 en 15 kv. De huishoudelijke klanten worden gevoed op 230 of 380 V. 11.4.1 Velden opgewekt door een bovengrondse lijn Magnetisch veld Zoals aangegeven is in 11.3.1, hangt het magnetisch veld dat door een bovengrondse hoogspanningslijn opgewekt wordt, in hoofdzaak af van de stroom die er door vloeit en het aantal en de opstelling van de geleiders. Men onderscheidt in het algemeen twee gevallen naargelang de lijn een enkel circuit (draadstel genoemd, gezien het 3 fasen bevat) of meerdere circuits (of draadstellen) bevat. Elk draadstel is dus samengesteld uit een geheel van drie blanke geleiders die van elkaar geïsoleerd zijn. Voor de hoogste spanningen (380 kv) bevat het draadstel drie bundelgeleiders, waarbij elke bundel zelf samengesteld is uit minstens 2 blanke geleiders (niet van elkaar geïsoleerd). Naast de draadstellen omvat de lijn meestal een of twee aardgeleiders - ook bliksemkabels of waakdraden genoemd - die zich boven de draadstellen bevinden en bestemd zijn om deze te beschermen tegen blikseminslag en ook om een deel van eventuele foutstromen af te leiden. In normale bedrijfstoestand zal er steeds een zwakke stroom (enkele ampères) door deze waakdraad vloeien. Lijn met één draadstel of enkelvoudige lijn In de veronderstelling dat, in eerste benadering, de geleiders rechtlijnig zijn en voor een welbepaalde opstelling van deze, is het magnetisch veld rechtstreeks evenredig met de driefasenstroom die er doorvloeit en met de gemiddelde onderlinge afstand tussen de geleiders. Het veld is, in eerste benadering 18, omgekeerd evenredig met het kwadraat van de afstand tot het zwaartepunt van de drie fasegeleiders, voor zover deze afstand groot is in vergelijking met de gemiddelde afstand tussen de geleiders. In de nabijheid van de lijn verandert het veld omgekeerd met de afstand tot de onderste geleider. Het aantal geleiders per fase heeft echter geen invloed op de waarde van het magnetisch veld. Op basis van deze evenredigheidsregels, is het in principe mogelijk een berekende of gemeten veldwaarde voor een bepaalde plaats en stroom te extrapoleren naar andere plaatsen of andere stroomwaardes. In de praktijk dient men er echter rekening mee te houden dat de geleiders niet rechtlijnig zijn maar tussen twee masten een zogenaamd «kettinglijnprofiel» volgen. Ze bevinden zich in het midden van de overspanning dichter bij de grond dan ter hoogte 18 Op grote afstand (> 50 m) wordt het veld beïnvloed door de stroom die geïnduceerd wordt in de aardgeleider en neemt dan niet langer omgekeerd met het kwadraat van de afstand af maar omgekeerd met de afstand af. Een eventueel onevenwicht tussen de fasestromen kan eveneens deze veldsterkteafnamewet lichtjes wijzigen. Rapport - 117-7 oktober 2016

van de isolatorkettingen van de masten. De verticale afstand tussen de geleiders en de rechte lijn die hun ophangingspunten aan de isolatoren verbindt, wordt lokale doorhang genoemd. Deze doorhang is maximaal in het midden van de overspanning (mediaan van de doorhang). Wanneer de overspanning waterpas is, d.w.z. dat de rechte die de ophangingspunten verbindt horizontaal is, en wanneer de grond ook waterpas is, stemt het laagste punt van de geleiders overeen met de mediaan van de doorhang 19. Tenzij uitdrukkelijk anders gesteld wordt in het vervolg van het document, zijn de berekeningen steeds uitgevoerd in de worst case scenario waarbij de geleiders rechtlijnig zijn, evenwijdig met de rechte die hun ophangingspunten aan de isolatorkettingen verbindt en die de raaklijn is van de kettinglijn, d.w.z. gelegen is op een fictieve hoogte boven de grond die in de buurt ligt van hun werkelijke hoogte in het laagste punt. Een ander probleem dat zich bij de extrapolaties voordoet, is dat de doorhang van de geleiders afhangt van hun temperatuur die op haar beurt afhangt van de stroom die er doorvloeit. Hoe groter de stroom is, hoe groter de doorhang zal zijn. Daarom speelt er in de onmiddellijke nabijheid van de lijn meer dan alleen de evenredigheid tussen het magnetisch veld en de stroom. Ook hier is, tenzij uitdrukkelijk anders gesteld wordt in het vervolg van het document, de berekeningen uitgevoerd voor de maximale doorhang bij nominale stromen (of referentiestromen), d.w.z. de maximale toegelaten permanente stromen in de geleiders en dit voor de meest ongunstige bedrijfsomstandigheden 20. In deze omstandigheden blijven de velden rechtstreeks evenredig met de stroom, wat toelaat ze voor elke waarde van de stroom te extrapoleren. Lijn met meerdere draadstellen of meervoudige lijn Wanneer de lijn meerdere draadstellen omvat, worden de velden die door elk van deze verwekt worden in elk punt van de ruimte vectorieel opgeteld. Het is relatief eenvoudig de resultante hiervan te berekenen maar de extrapolatie naar de verschillende plaatsen of naar verschillende waarden van de stroom is enkel mogelijk in het eenvoudige geval dat de lijn slechts twee symmetrische draadstellen bevat waar identieke (of nagenoeg identieke) stromen doorvloeien. Wanneer de lijn met twee draadstellen in dubbele vlag opgesteld is (e), kunnen er zich nog twee mogelijkheden voordoen naargelang de volgorde van de fasen in de twee draadstellen identiek is, zoals in Illustratie 11-2 weergegeven wordt door de getallen 4, 8, 12, of omgekeerd 21 is. Men spreekt in dat geval van een lijn met transpositie. In het eerste geval is de afname van het veld met de afstand omgekeerd evenredig met het kwadraat van de afstand, zoals het geval is voor een enkelvoudige lijn. In het tweede geval neemt het veld benaderend af omgekeerd evenredig met de derde macht van de afstand 22. Men zal dus proberen om, wanneer het technisch mogelijk is, de 19 Wanneer de grond sterk hellend is of wanneer de hoogte van aanpalende masten sterk verschilt, kan het zich voordoen dat het punt waar de doorhang maximaal is, gevoelig verschilt van het punt waar de afstand tussen de geleiders en de grond het kleinst is 20 Volgens NBN C34-100 21 In dat geval heeft men van hoog naar laag aan een kant 12, 8, 4, en 4, 8, 12 aan de andere kant 22 Bij grote afstand ten opzichte van de gemiddelde afstand tussen de geleiders en voor zover de stroom in de waakdraad te verwaarlozen is. 7 oktober 2016-118 - Rapport

geleiders te transponeren 23. In deze opstelling kan het zich echter voordoen dat het veld in de as van de lijn groter is dan bij de opstelling zonder transpositie. Voor de andere opstellingen, zoals de opstelling in driehoek of Donau ( Illustratie 11-3), of voor de opstellingen met meer dan 2 draadstellen ( Illustratie 11-3 c en f), zijn de zaken minder evident en levert het niet noodzakelijk een voordeel op om de volgorde van de geleiders om te wisselen. In vele gevallen behoren de draadstellen tot onafhankelijke circuits, of zelfs tot andere spanningen, en kan men enkel schattingen uitvoeren. In het bijzonder kan men, wanneer het gaat over het toevoegen van een nieuw draadstel aan een bestaande lijn zoals dit hier het geval is, de bijdrage van het nieuwe draadstel aan het globale veld evalueren. Men zal in dat geval dezelfde hypothesen gebruiken voor wat betreft de evolutie in de tijd van de stromen in de twee draadstellen. 150-14 150-13 4 4 12 12 8 8 150-14 150-13 4 12 8 12 8 4 Illustratie 11-2: a) lijn zonder transpositie b) lijn met transpositie 23 Zelfs indien er verschillende stromen door de twee draadstellen vloeien Rapport - 119-7 oktober 2016

a b c d e f g h Illustratie 11-3 Standaardopstellingen van bovengrondse lijnen Legende : a) Zadel e) Vlag b) Driehoek f) Vlag c) Kattekop g) Donau d) Horizontaal h) Caravelle 11.4.2 Elektrisch veld Zoals aangegeven is in paragraaf 11.3.1, is het elektrisch veld maximaal onder de geleiders en hangt het hoofdzakelijk af van de spanning van de lijn en de afstand tussen de onderste geleider en de grond. Bij gelijke spanning en afstand tussen de geleider en de grond, zal het veld in de buurt van de grond echter licht toenemen wanneer het aantal geleiders per fase toeneemt. Wanneer men zich verwijdert van de as van de lijn, neemt het elektrisch veld snel af, vooral wanneer de lijn meerdere draadstellen met getransponeerde fasen bevat. 7 oktober 2016-120 - Rapport

11.5 Methodologie effectvoorspelling en beoordeling 11.5.1 Aanlegfase Indien voor het versneld uitvoeren van de werken ook s nachts gewerkt wordt, zal verlichting van de werf noodzakelijk zijn. Dit zal zo maximaal mogelijk vermeden worden. Indien toch noodzakelijk zal dit effect van zeer korte duur zijn (enkele dagen tot weken) waardoor er een gemiddelde afstand van 200 m als aanvaardbare toetswaarde wordt genomen. 11.5.2 Exploitatie De magnetische-velden rondom de hoogspanningslijnen worden berekend voor verschillende belastingen van de lijn: 100 % -I rated of I nominaal ontwerpcapaciteit van de lijn (dus continu vol vermogen doorheen de lijn, is een theoretische worst case en komt in praktijk niet voor); Gemiddelde belasting - I mean. Op basis van historische data en voorspellingen kan Elia de gemiddelde belasting over de lijn bepalen. Deze gemiddelde belasting wordt standaard gebruikt om de potentiële langetermijnblootstelling aan EM velden te bepalen. Reële piekbelasting - I max : is fluctuerend al naargelang de belasting over de lijn. Dit is informatief berekend want heeft geen waarde voor bepaling van eventuele streefwaarde overschrijdingen, omdat deze steeds betrekking hebben op een langdurige blootstelling De afstanden waarbinnen de 0,2 µt waarde overschreden wordt zal worden aangeduid op kaart als een contour rondom de hoogspanningslijnen. De 0,4 µt en 10 µt waarden worden eveneens visueel gepresenteerd. Op basis van deze contouren kan de Dienst Milieu en Gezondheid van het Departement LNE bepalen hoeveel woningen er binnen deze contouren gelegen zijn en hoeveel personen (gecategoriseerd op leeftijd) er blootgesteld worden aan de respectievelijke magnetische-velden ( x > 0,2 µt, x > 0,4 µt, x > 10 µt). Deze analyse is beschreven in het hoofdstuk Mens (Hoofdstuk 14). De Dienst Milieu en Gezondheid van het Departement LNE berekent het aantal inwoners en kinderen die blootgesteld kunnen worden aan de magnetische-velden. 24 Voor de toekomstige situatie wordt eenzelfde oefening gedaan. Beide kunnen vergeleken worden. 11.6 Relevante effecten Aanlegfase: s nachts werken of niet (lichthinder); Exploitatiefase: Magnetische-velden binnen de 0,2 µt, 0,4 µt en 10 µt contouren. 24 Meer info via http://www.lne.be/themas/milieu-en-gezondheid/hoogspanning Rapport - 121-7 oktober 2016

11.7 Beoordelingskader Een beoordelingskader is voor deze effectgroep niet op te stellen. In dit hoofdstuk wordt geen beoordeling uitgevoerd, maar de resultaten worden doorgegeven naar de receptoren Mens en Natuur. 11.8 Effectbeschrijving en effectbeoordeling 11.8.1 Velden opgewekt door de upgrade van de lijn 380/73-74 tussen Mercator en Horta Configuratie De onderstaande tabel bevat het overzicht van de belangrijkste technische kenmerken van de lijn die tussenkomen bij de bepaling van de velden. Tabel 11.3 Kenmerken van de lijn Mercator Horta Kenmerk Bestaande lijn (referentiesituatie) Lijn na upgrading (geplande toestand) Aantal draadstellen 2 2 Opstelling Dubbele vlag (P11-P12) Donau (P63-P64) Dubbele vlag (P11-P12) Donau (P63-P64) Onafhankelijkheid van de stromen in de ja ja draadstellen Transpositie van de geleiders neen ja Betrokken overspanningen P11-P12 en P63-P64 Nominale spanning 380 kv 380 kv Draadstelreferentie 380/73-74 380/73-74 Type van geleiders 380.73: 594 AMS-AC 380.74: 621 AMS ACCC-Z 380 Antwerp HTLS Lo-sag 940/87 Aantal geleiders per fase 2 2 Nominale stroom per fase 380.73: 2000 A 380.74: 2186 A 4000 A 4000 A 7 oktober 2016-122 - Rapport

11.8.2 Stromen Stroomsterkte De toekomstige toestand moet kunnen vergeleken worden met de huidige. Daarvoor dienen de stromen in de verschillende draadstellen eerst geschat worden. In beide gevallen worden drie stroomamplitudes in aanmerking genomen: 1) De nominale stroom (I rated ). Dit is de maximumstroom waarvoor de lijn ontworpen is, en die er permanent kan doorvloeien ongeacht de werkelijke structuur van het net en in de strenge omgevingsomstandigheden die gedefinieerd zijn in 0. In de werkelijkheid zal deze stroom slechts in uitzonderlijke omstandigheden en tijdelijk bereikt worden (fout op een andere lijn) 25 2) De jaarlijkse maximumstroom (I max ) bij normale 26 bedrijfstoestand (winterpiek), rekening houdend met de werkelijk belastingen van het net. Het gaat hier niet over een ogenblikkelijke piek maar over een maximumstroom die het resultaat is van het gemiddelde over een kwartier 27 van de ogenblikswaarden die geregistreerd zijn over de loop van een jaar. Een goede waardebepaling van deze stroom is het 95 ste percentiel van de jaardistributie van stroom, d.w.z. de waarde van de stroom die slechts 5 % van de tijd overschreden wordt. Voor een nieuwe lijn is deze stroom vooraf uiteraard niet gekend. Ze ligt in het algemeen in de buurt van 70 % van de nominale stroom. Voor het huidige project worden, voor de bestaande toestand, de stromen geschat op basis van de metingen van de laatste drie jaren (2012-2014) en voor de nieuwe geleiders op basis van load flows berekeningen. De verwachte I max ligt op zo n 65% van de nominale stroom. 3) De jaargemiddelde stroom (I mean ). Deze is vergelijkbaar met de stroom die gedurende 50 % van de tijd niet overschreden wordt (ook mediaan of 50 ste percentiel genoemd), rekening houdend met de belastingen van het net die van uur tot uur en volgens de seizoenen wijzigen. Deze stroom ligt in het algemeen rond de 50 % van de jaarlijkse maximumstroom. Voor het huidige project wordt ze berekend op dezelfde wijze als de jaarlijkse maximumstroom (metingen voor de huidige toestand en load flows voor de toekomstige, cf hoger). De verwachte I mean ligt op zo n 23% van de jaarlijkse maximumstroom. Het zijn de gemiddelde stromen die normaal in rekening genomen moeten worden voor de bepaling van de velden in het kader van een blootstelling op lange termijn. Tabel 11.4 Schatting van de stromen in de verschillende draadstellen Draadstel I rated (A) I max (A) I mean (A) 380.73 (huidig) 2000 1590 447 380.74 (huidig) 2186 1755 403 380.73 (toekomstig) 4000 2623 603 380.74 (toekomstig) 4000 2623 603 25 Wat men doorgaans formuleert als de regel van N-1 : de lijnen zijn gedimensioneerd om een tijdelijke overbelasting te kunnen dragen als gevolg van het accidenteel uitvallen van een van de componenten van het net (transformator, onderbrekingstoestel, lijn, kabel ). 26 Dus zonder rekening te houden met de uitzonderlijke belastingen tengevolge van een fout 27 Men berekent elk kwartier het gemiddelde van de stroom van het vorige kwartier en men weerhoudt de maximale waarde op jaarbasis van dit gemiddelde. Rapport - 123-7 oktober 2016

Betrokken overspanningen Twee van de laagste overspanningen werden gekozen om een conservatief (worstcase) beeld van de magnetische velden te kunnen geven: EV215 11- EV215 12 die uitgerust is met masten in dubbele vlagopstelling en EV 215 63-EV215 64 waar de masten in Donau opstelling zijn. Faseschikking In de huidige toestand zijn de draadstellen niet getransponeerd (Illustratie 11-4). Alhoewel de stromen in deze twee draadstellen onafhankelijk van elkaar zijn, zijn ze meestal sterk gecorreleerd. Daardoor zal in de toekomst de faseschikking van één van de twee draadstellen gewijzigd worden om van het gunstige effect van de transpositie op de velden te kunnen genieten (Illustratie 11-5). Illustratie 11-4 Faseschikking huidige toestand zonder transpositie Illustratie 11-5 Faseschikking toekomstige situatie met transpositie 7 oktober 2016-124 - Rapport

11.8.3 Berekende veldsterkteprofielen in de buurt van de lijn Illustratie 11-6 en Illustratie 11-9 geven de veldprofielen die berekend zin voor de jaarlijkse maximale stroom en gemiddelde stroom doorheen de geleiders in de bestaande toestand (referentie). Deze veldprofielen zijn berekend voor de bestaande toestand in een vlak loodrecht op de lijn gelegen in het midden van respectievelijk overspanning EV215 11-EV215 12 en overspanning EV215 63-EV215 64. Illustratie 11-7 en Illustratie 11-10 geven dezelfde profielen in de toekomstige toestand zonder aanpassing van de faseschikking (geen transpositie). Illustratie 11-9 en Illustratie 11-11 geven dezelfde profielen in de toekomstige toestand met toepassing van de transpositie. Uit die figuren blijkt duidelijk dat de veldniveaus onder de lijn naar verhouding met de stromen zullen toenemen. De corridors nemen toe met ongeveer 20%. Door toepassing van de transpositie kan men er voor zorgen dat deze corridors niet toenemen, in tegendeel: ze zullen ten opzichte van de bestaande toestand sterk verminderen in de overspanningen in dubbele vlagopstelling (cf. P11-P12) en ook, maar in minder mate, onder de overspanningen in Donau (cf. P63-P64). Illustratie 11-6 Bestaande toestand: maximum en gemiddelde veldprofielen berekend op 1,5 m boven het maaiveld in het midden van de overspanning EV215 11-12 Rapport - 125-7 oktober 2016

Illustratie 11-7 Toekomstige toestand: maximum en gemiddelde veldprofielen berekend op 1,5 m boven het maaiveld in het midden van de overspanning EV215 11-12 Illustratie 11-8 Toekomstige toestand: maximum en gemiddelde veldprofielen berekend op 1,5 m boven het maaiveld in het midden van de overspanning EV215 11-12 na transpositie van de fasen 7 oktober 2016-126 - Rapport

Illustratie 11-9 Bestaande toestand: maximum en gemiddelde veldprofielen berekend op 1,5 m boven het maaiveld in het midden van de overspanning EV215 63-64 Illustratie 11-10 Toekomstige toestand: maximum en gemiddelde veldprofielen berekend op 1,5 m boven het maaiveld in het midden van de overspanning EV215 63-64 Rapport - 127-7 oktober 2016

Illustratie 11-11 Toekomstige toestand: maximum en gemiddelde veldprofielen berekend op 1,5 m boven het maaiveld in het midden van de overspanning EV215 63-64 na transpositie van de fasen De beïnvloedingscorridors, i.e. de afstanden aan beide kanten van lijn tot de welke de veldniveaus een bepaalde drempel overschrijden worden gegeven in Tabel 11.5 Onderstaande illustraties geven in de omgeving van woningen de berekende magnetische veldcontouren in de huidige en toekomstige situatie, uitgaande van de bovenstaande worst case aannames. Illustratie 11-12 Legende bij de illustraties 7 oktober 2016-128 - Rapport

Illustratie 11-13. Berekende magnetische veldcontouren bij masten EV215 24-25 Illustratie 11-14. Berekende magnetische veld contouren bij masten EV215 26-27 Rapport - 129-7 oktober 2016

Illustratie 11-15 Berekende magnetische veld contouren bij masten EV215 28-29 Illustratie 11-16 Berekende magnetische veld contouren bij masten EV215 41-42 7 oktober 2016-130 - Rapport

Illustratie 11-17 Berekende magnetische veld contouren bij masten EV215 46-47 Illustratie 11-18 Berekende magnetische veld contouren bij masten EV215 48-49 Rapport - 131-7 oktober 2016

Illustratie 11-19 Berekende magnetische veld contouren bij masten EV215 50-51 Illustratie 11-20 Berekende magnetische veld contouren bij masten EV215 54-55 7 oktober 2016-132 - Rapport

Illustratie 11-21 Berekende magnetische veld contouren bij masten EV215 60-61 Illustratie 11-22 Berekende magnetische veld contouren bij masten EV215 61-63 Rapport - 133-7 oktober 2016

Tabel 11.5: Magnetische veldcorridors (afstand tot de as van de lijn) Representatief deel van de lijn Dubbele vlag mast Donau mast Situatie 0,2 µt 0,3 µt 0,4 µt 10 µt Referentie 130 m 100 m 85 0 Gepland Zonder Niet berekend 104 11 m transpositie Gepland Met 66 m 57 m 51 m 7 m Transpositie Referentie 100 m 80 m 69 m 0 Gepland Zonder Niet berekend 84 m 0 transpositie Gepland Met 97 m 78 m 67 0 Transpositie Omwille van de overschrijding van de 10 µt-drempel in de bovenstaande worst-casesituatie (laagste doorhang) werden bijkomende berekeningen uitgevoerd om na te gaan of dit ook effectief het geval zou zijn ter hoogte van bewoning. Hieruit blijkt dat in de praktijk de gemiddelde velden de waarde van 10 µt nergens overschrijden ter hoogte van bewoning. Dit is bevestigd door meer gerichte berekeningen uit te voeren op de lijnstukken waar de masthoogtes het geringst zijn en waar bewoning is. Onderstaande Tabel 11.6 geeft het resultaat van deze berekeningen. Dit toont aan dat de interventiewaarde van 10 µt nergens wordt overschreden. De hoogst voorkomende jaargemiddelde veldsterkte bedraagt 6,72 µt. Tabel 11.6 Detailberekening magnetische velden verschillende lijnstukken Overspanning 0,2 μt 0,4 μt 10 μt max (μt) EV215 24-EV215 25 62 m 46 m - 2,65 EV215 26-EV215 27 65 m 49 m - 6,72 EV215 28-EV215 29 65 m 48 m - 3,08 EV215 41-EV215 42 68 m 50 m - 3,36 EV215 46-EV215 47 59 m 40 m - 1,28 EV215 48-EV215 49 66 m 50 m - 4,16 EV215 50-EV215 51 68 m 50 m - 3,18 EV215 54-EV215 55 64 m 46 m - 2,08 EV215 60-EV215 61 59 m 42 m - 1,51 EV215 62-EV215 63 65 m 46 m - 2,14 De berekende corridors zijn in de toekomstige situatie kleiner dan in de huidige situatie, wanneer er gewerkt wordt met transpositie. Deze worst case corridors worden in de discipline Mens (hoofdstuk 14) gebruikt om het aantal bewoners met een mogelijke invloed van de hoogspanningslijnen in kaart te brengen en de potentiële gevolgen van de vervanging van de geleiders te evalueren. 7 oktober 2016-134 - Rapport

11.8.4 Metingen op het terrein Elia heeft bij particulieren metingen uitgevoerd van het elektrisch veld en het magnetisch veld gerelateerd aan het hoogspanningsnet in de buurt. Twee metingen zijn voor dit project relevant. Deze worden hier vermeld in een samenvattende Tabel 11.7. De belasting op de lijn was op het moment van de metingen normaal. Hierbij kan uitgegaan worden van de gemiddelde belasting op de lijn van 403-447 ampère. De normen en interventiewaarde worden gerespecteerd. Tabel 11.7 Resultaten van uitgevoerde metingen bij particulieren Woning Locatie Elektrisch veld (V/m) Magnetisch veld (µt) 1 Gelijkvloers 103,4 6,66 Eerste verdieping 1.137 9,62 Tuin 1.697 6,53 2 Gelijkvloers 4,8 3,97 Eerste verdieping Vooraan Achteraan 23,6 21,3 5,33 4,95 Tweede verdieping 56,4 6,11 Buiten (terras) 758 3,89 Norm blootstelling publiek 5.000 bewoonde zones Interventiewaarde binnenmilieubesluit (woningen en publieke gebouwen) 10 Kalibratie van metingen en berekende EM velden. In samenwerking met LNE, Dienst Milieu en Gezondheid is een meetcampagne op het terrein uitgevoerd. Deze metingen hebben als doel de berekende waarden te kunnen toetsen aan de gemeten waarden in het veld. Elia besloot deel te nemen aan deze opmetingen, om de eigen berekeningen ook te kunnen toetsen aan de realiteit. Op de lijn 380.74 zijn veldmetingen uitgevoerd tussen masten P25 en P26. Onderstaande grafieken vatten de resultaten van deze meetcampagne samen. De rode lijn geeft telkens de gemeten waardes van het magnetisch veld aan. De andere lijn is het resultaat van het rekenmodel van Elia. Dat resultaat werd berekend op dezelfde locatie als de metingen, op basis van de effectieve stromen op dat moment. Uit deze vergelijking blijkt dat het rekenmodel zeer goed overeenkomt met de gemeten waardes op het terrein. Hierdoor kan men besluiten dat de berekende invloedzones een realistische weergave zijn van de toekomstige impact van de lijn. Rapport - 135-7 oktober 2016

Illustratie 11-23 Vergelijking tussen gemeten veldsterkte en berekende veldsterkte 11.8.5 Elektrisch veld Aangezien de spanning niet gewijzigd zal worden zullen de elektrische velden niet relevant veranderen. Het elektrisch veld kan enkel wijzigen (kleiner worden) doordat de geleiders minder doorhangen dan de huidige geleiders. Dit effect is echter te klein om over een positief effect te spreken. Daarom werden de elektrische veldprofielen niet berekend. Onder de lijn zal, in ieder geval, het elektrisch veldniveau lager blijven dan de maximum drempel die door het AREI vastgelegd is (10 kv/m). 11.9 Leemten in de kennis De berekeningen voor de magnetische velden gebruiken een worst-case-benadering. De effectieve velden zullen dus quasi overal lager zijn dan berekend. Er zijn geen verdere leemten in de kennis voor de discipline Licht, warmte en EMvelden. 7 oktober 2016-136 - Rapport

12 RECEPTOR NATUUR 12.1 Figuren en bijlagen Figuur 12-1: Speciale beschermingszones, VEN-gebieden en natuurgebieden Figuur 12-2: Biologische waardering (BWK 2014) Figuur 12-3: Habitatkaart indicatief voorkomen van habitats Figuur 12-4: Verboden te wijzigen vegetatie Figuur 12-5: Gebieden en trekroutes van de Vogelatlas Figuur 12-6: Aanvliegrisico avifauna Figuur 12-7: Verstoringsgevoelige zones 12.2 Afbakening van het studiegebied Het studiegebied voor de receptor natuur omvat om te beginnen het projectgebied. Voor de aspecten van verstoring voor fauna wordt het studiegebied eveneens uitgebreid met de zones waar een verhoogd geluidsniveau kan optreden. Het gaat om een zone van zo n 200 m rondom de lijn en 500 m rondom werfzones, zoals in de discipline Geluid en trillingen is aangehouden. Waar het projectgebied een speciale beschermingszone kruist, wordt deze ook mee in beschouwing genomen. Voor avifauna wordt eveneens rekening gehouden met de belangrijke vogelgebieden en routes (zie beschrijving in Error! Reference source not found.). 12.3 Beschrijving van de referentiesituatie 12.3.1 Beschermingszones Het projectgebied overlapt met het habitatrichtlijngebied Bossen en heiden van zandig Vlaanderen, oostelijk deel (BE2300005) (Figuur 12-1). Meer bepaald gaat het om de deelgebied 8 en 9 met naam Vallei Moervaart Zuidlede. Dit habitatrichtlijngebied overlapt gedeeltelijk met het VEN-gebied De Moervaartdepressie tot Durmevallei (code 208), dat verder uitloopt ten oosten van Eksaarde (Figuur 12-1). Het projectgebied is niet gelegen in een vogelrichtlijngebied. Ter hoogte van mast EV215 30 tot EV215 33 bevinden zich deelgebieden van het natuurgebied De Lokerse Moervaartmeersen, in beheer van vzw Durme. Habitatrichtlijngebied BE2300005 Een overzicht van de habitats en soorten waarvoor het habitatrichtlijngebied oorspronkelijk werd aangemeld is gegeven in tabel 12.1. Rapport - 137-7 oktober 2016

Tabel 12.1 Habitats en soorten waarvoor het habitatrichtlijngebied BE2300005 oorspronkelijk werd aangemeld Code Habitats Naam 2330 Open grasland met Corynephorus- en Agrostissoorten op landduinen 3130 Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot de Littorelletalia uniflora en/of de Isoëtes-Nanojunctea 3150 Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition 4010 Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix 4030 Droge Europese heide 6410 Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (Eu-Molionion) 6430 Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones 9120 9160 91E0 Soorten Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion) Sub-Atlantische en midden-europese wintereikenbossen of eikenhaagbeukbossen behorend tot het Carpinion-betuli Alluviale bossen met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salcicion albae) Kamsalamander - Triturus cristatus De Kamsalamander komt actueel slechts ter hoogte van deelgebied 1 Drongengoed- Maldegemveld voor in enkele poelen. In de betreffende deelgebieden 8 en 9 werd de soort niet waargenomen. Ook worden de potenties in deze deelgebieden laag ingeschat. Het habitattype 9120 neemt de grootste oppervlakte in de SBZ in (ca. 736 ha) en komt in vrijwel alle deelgebieden voor. Habitattype 91 E 0 komt eveneens in vrijwel alle deelgebieden voor met een totale oppervlakte van ca. 341 ha. Beiden bevinden zich in een gedeeltelijke aangetaste actuele staat van instandhouding. De eigenschappen van deze habitats en soorten bij aanmelding zijn weergegeven in. Hierbij wordt de oppervlakte gegeven als het percentage van de totale oppervlakte van het SBZ-H en de relatieve oppervlakte als een percentageklasse ten opzichte van de totale Belgische oppervlakte. Hoe hoger de p, hoe groter het belang van dit richtlijngebied voor het behoud van het habitattype in België. Behoud is een aanduiding van de beschermingsvooruitzichten en representativiteit is een aanduiding van de representativiteit van het habitattype in de SBZ-H. De mate van representativiteit drukt uit hoe typisch een habitat is voor het betreffende habitattype. 7 oktober 2016-138 - Rapport

Tabel 12.2: Eigenschappen van de aangemelde habitats en soorten in SBZ-H BE2300005 Code prioritair Oppervlakte Rel. oppervlakte Behoud Representativiteit Algemeen 2330 nee ca 1% 2% >= p > 0% 3130 nee ca 1% 15% >= p > 2% 3150 nee ca 1% 2% >= p > 0% 4010 nee ca < 1% 2% >= p > 0% 4030 nee ca < 1% 2% >= p > 0% 6410 nee ca < 1% 15% >= p > 2% 6430 nee ca 10% 15% >= p > 2% 9120 nee ca 13% 15% >= p > 2% 9160 nee ca < 1% 2% >= p > 0% 91E0 ja ca 13% 15% >= p > 2% Uitstekende instandhouding Uitstekende instandhouding Goede instandhouding Goede instandhouding Uitstekende instandhouding Goede instandhouding Passabele of verminderde instandhouding Passabele of verminderde instandhouding Uitstekende instandhouding Uitstekende instandhouding goed goed goed beduidend goed goed goed goed Uitstekend Uitstekend Soort populatie Behoud Isolatie Kamsalamander ca 15% >= p > 2% Goede instandhouding Waardevol Uiterst waardevol Waardevol Waardevol Uiterst waardevol Waardevol Waardevol Beduidend Uiterst waardevol Uiterst waardevol niet-geïsoleerde, door de rest van het areaal omsloten populatie In het rapport ter onderbouwing van de gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen wordt een indicatie gegeven van het belang van de SBZ voor het realiseren van de instandhoudingsdoelen. Er wordt een onderscheid gemaakt: - In de essentiële en zeer belangrijke gebieden zijn prioritaire acties aangewezen voor het halen of behouden van de Vlaamse doelen - De belangrijke gebieden hebben een klein oppervlakte- of populatieaandeel van Europees te beschermen habitats en/of soorten Een samenvatting van deze gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen en het belang van het gebied worden weergegeven in tabel 12.3 Rapport - 139-7 oktober 2016

Tabel 12.3: Samenvattende weergave van de gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen van toepassing in SBZ-H BE2300005 Habitats belang gebied areaal oppervlakte kwaliteit 2330 kennislacune = 3130 *** 3150 kennislacune = 4010 * = 4030 * = 6230 ** = 6410 ** 6430 * = 6510 * = = 9120 ** = 9160 * = 9190 kennislacune = 91E0 ** = Soorten Drijvende waterweegbree kennislacune = = Kamsalamander * Brandt's vleermuis/gewone baardvleermuis Gewone/Grijze grootoorvleermuis * = = ** = = Laatvlieger kennislacune = = Mopsvleermuis *** = Ruige/Gewone/Kleine dwergvleermuis kennislacune = = Watervleermuis * = = Rosse vleermuis kennislacune = = ( = behoud van de huidige situatie of verbetering) en het belang van het gebied voor de realisatie ervan ( *** essentieel, ** zeer belangrijk, * belangrijk) Managementplan 1.0 De realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen gebeurt door maatregelen op het terrein. De concrete ruimtelijke ligging, de planning van en afspraken over deze maatregelen zijn/worden opgenomen in plannen of projecten. Het managementplan geeft per SBZ een overzicht van de uitgevoerd, geplande en/of noodzakelijke plannen of projecten van de verschillende organisaties en mensen. Het managementplan 1.0 is te beschouwen als een basis- of startversie van de managementplannen met indicatieve opgave van de taaksteling per SBZ en per deelgebied. Voor het deelgebied Vallei Moervaart-Zuidlede werden volgende prioritaire inspanningen opgesomd: PI1: Kwaliteitsverbetering van aanwezige bos- en andere habitattypes PI3: Omvorming van populierenbos naar alluviale bossen PI4: Bosuitbreidingen PI5: Realisatie van aaneengesloten moeras- en natte graslandencomplex 7 oktober 2016-140 - Rapport

12.3.2 Vegetatie PI6: Plaatselijk herstel van de hydrologie Evaluatie Biologische waarderingskaart (BWK) De waardering volgens de biologische waarderingskaart (BWK versie 2014) is weergegeven in Figuur 12-2. Een overzicht van de biologische waardering in het studiegebied (300 m rondom projectgebied + SBZ en VEN) is weergegeven in Tabel 12.4. Tabel 12.4: Biologische waardering studiegebied Oppervlakte (ha) Biologische waardering SBZ/VEN Projectgebied Totaal m Biologisch minder waardevol 192 4835 5027 Complex van biologisch minder waardevolle en mw waardevolle elementen 89 578 667 Complex van biologisch minder waardevolle, mwz waardevolle en zeer waardevolle elementen 4 36 40 Complex van biologisch minder waardevolle en mz zeer waardevolle elementen 2 26 28 w Biologisch waardevol 166 366 531 Complex van biologisch waardevolle en zeer wz waardevolle elementen 148 85 234 z Biologisch zeer waardevol 216 279 Totaa l 6806 Ongeveer 15% van de vegetaties die voorkomen in het studiegebied zijn aangeduid als biologisch waardevol of zeer waardevol (BWK-codes w, wz en z). Hiervan is 8% gelegen in een beschermd gebied. Het grootste deel van de vegetatie in het studiegebied buiten SBZ of VEN is dus biologisch minder waardevol. Habitats Van de BWK werd een indicatieve vertaling naar de Europese of regionaal belangrijke habitats gemaakt. Deze is weergegeven op Figuur 12-3. Hieruit werden oppervlaktes binnen het studiegebied berekend, weergegeven in tabel 12.5. Rapport - 141-7 oktober 2016

Tabel 12.5: Aanwezige habitats in studiegebied Oppervlakte (ha) Habitattype SBZ/VEN Projectgebied Totaal 3150 Van nature eutrofe meren 0,2 0,2 gh,3150 Van nature eutrofe meren of geen habitattype: misschien habitatwaardig 6,9 0,7 7,6 9120 Atlatntische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei 25,6 22,2 47,8 6430,rbbhf Regionaal belangrijk biotoop moerasspirearuigte met graslandkenmerken 4,6 1,6 6,2 6430_hf Moerasspireaverbond 1,1 1,1 6510,gh Laaggelegen schraal hooiland of geen habitattype 0,4 8,8 9,2 Atlantisch zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook 9120,gh Taxus in de ondergroei of geen habitattype 2,8 0,3 3,1 9,10E+01 Vochtige alluviale bossen 9,5 0,2 9,8 91E0_va Beekbegeleidend vogelkers-essenbos en essen-iepenbos (Pruno-Fraxinetum) 26,6 0,1 26,7 91E0_vn Ruigt-elzenbos (Filipendulo-Alnetum, Macrophorbio-Alnetum, Cirsio-Alnetum) 137,8 9,8 147,6 91E0_vnva Ruigt-elzenbos, deels beekbegeleidend vogelkers-essenbos en essen-iepenbos 53,4 0,0 53,4 gh Geen habitattype van de habitatrichtlijn 509,1 5913,2 6422,3 gh_ae Geen habitattype (eutrofe plas, potentieel habitat) 12,2 2,8 15,0 rbbhc Regionaal belangrijk biotoop dotterbloemgrasland 0,7 8,9 9,6 Regionaal belangrijk biotoop: Moerasspirearuigte met rbbhf graslandkenmerken 1,2 1,2 rbbmc Regionaal belangrijk biotoop: grote zeggevegetaties 2,9 0,2 3,1 rbbmc,bos Regionaal belangrijk biotoop: grote zeggevegetaties met bos 0,2 0,2 rbbmr Regionaal belangrijk biotoop rietland en andere Prhagmitionvegetaties 1,4 4,7 6,2 rbbmr,bos Regionaal belangrijk biotoop rietland en andere Prhagmitionvegetaties met bos 1,1 1,1 rbbsf Regionaal belangrijk biotoop moerasbos van breedbladige wilgen 7,6 7,0 14,6 rbbsp Regionaal belangrijk biotoop: doornstruwelen van leemhoudende gronden 0,1 0,0 0,1 x Geen beslissing over al dan niet habitattype of regionaal belangrijk biotoop 10,4 9,1 19,5 Totaal 815,7 5989,9 6805,6 Het meest voorkomende habitattype in het studiegebied is het Atlantisch zuurminnende beukenbos met Ilex en soms Taxus in de ondergroei (9120). Ongeveer 94% van de oppervlakte van het studiegebied is echter niet aangeduid als habitattype uit de habitatrichtlijn. Verboden te wijzigen vegetatie Kwetsbare vegetaties mogen niet gewijzigd worden, tenzij met een ontheffing. De vraag tot ontheffing kan ingediend worden bij het ANB. In het geval van een aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning geldt deze als ontheffingsvraag. 7 oktober 2016-142 - Rapport

Het is verboden volgende vegetaties te wijzigen, ongeacht hun ruimtelijke bestemming (op graslanden na); Historisch permanent grasland met inbegrip van het daaraan verbonden microreliëf en poelen, indien deze gelegen zijn in groengebieden, parkgebieden, buffergebieden, bosgebieden en de met deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening of indien deze gelegen zijn binnen de perimeter van beschermd landschap of van de beschermingsgebieden Poldercomplex en Het Zwin + krekengebied. Vennen en heiden Moerassen en waterrijke gebieden Duinvegetatie Deze vegetaties zijn weergegeven op Figuur 12-4. Het betreft voornamelijk graslanden (hp). 12.3.3 Fauna (vogels en vleermuizen) Vogels Om een beeld te geven van de belangrijke gebieden voor avifauna in de omgeving van het projectgebied wordt gebruik gemaakt van de Vlaamse risicoatlas vogelswindturbines (Everaert et al., 2011). De belangrijkste gebieden en trekroutes in de omgeving van het studiegebied zijn weergegeven in Figuur 12-5. Geen enkel akker- of weidevogelgebied bevindt zich binnen het studiegebied. Op ongeveer 200 m van mast IW220 16 bevindt zich het pleistergebied Spaarbekkens Kluizen, aangeduid voor Fuut, Slobeend, Wilde eend, Kuifeend, Brilduiker en Kievit. Dit gebied is eveneens aangeduid als slaapplaats voor meeuwen. Het Kanaal Gent- Terneuzen Gent-Zelzate is ook aangeduid als pleister- en rustgebied voor watervogels en steltlopers en kruist de hoogspanningslijn tussen masten IW220 4 en IW220 3. De trekroutes (voedseltrek, slaaptrek en seizoenstrek) volgens de risicoatlas zijn eveneens weergegeven op Figuur 12-5. Heel wat routes kruisen de hoogspanningslijn Horta Mercator. Ter hoogte van mast IW220 18 IW220 15 kruist een voedseltrekroute voor eenden. Verscheidene slaaptrekroutes kruisen de hoogspanningslijn van Horta tot Rodenhuize. Het zijn voornamelijk slaaptrekroutes voor meeuwen en steltlopers zoals Wulp. Ter hoogte van masten EV215 45 EV215 51 en EV215 64 EV215 73 kruisen enkele slaaptrekroutes voor meeuwen. Een seizoenstrekroute loopt eveneens over de hoogspanningslijn, ter hoogte van masten 44 tot 56. Aangezien aanvaring met hoogspanningsleidingen een belangrijke oorzaak van mortaliteit is bij vogels, heeft Elia de opdracht gegeven aan Aves-Natagora, Natuurpunt, INBO en Vogelbescherming Vlaanderen om de hoogspanningsleidingen in België te klasseren volgens aanvliegrisico. Hierbij werd onder andere rekening gehouden met aanvaringsgevoelige vogelsoorten en de gebieden en trekroutes van de vogelatlas. De delen van het traject Horta Mercator met een verhoogde kans op vogelaanvlieging zijn weergegeven in Figuur 12-6. Het zijn deze delen van het traject die in bovenvermelde studie als high priority (score > 50) werden aangeduid. Het betreft de Rapport - 143-7 oktober 2016

hoogspanningslijn tussen de masten IW220 5 en IW220 7 en tussen IW220 12 en IW220 19 op het traject Rodenhuize Horta. Voor aanvaring door vogels is de aanwezigheid van bollen of andere markeringen op de aardkabel van belang. In de referentiesituatie zijn die aanwezig op de trajecten, aangegeven in figuur 3-7. Vleermuizen Op de site van Natuurpunt (waarnemingen.be) kan nagegaan worden waar vleermuizen zijn waargenomen en welke soorten. De kaarten laten waarnemingen zien op een raster van 5 km bij 5 km. Wanneer een dergelijk raster overlapt met het projectgebied wordt hieronder kort ingegaan op de waargenomen soort. Dit geeft een algemene indicatie van waargenomen vleermuizen in het projectgebied. Enkele soorten houden vast aan hun standplaats maar vele soorten migreren (jaar tot jaar of ook zomer en winter) waardoor dit beeld van voorkomen kan wijzigen. Hieronder is kort een beschrijving opgenomen van hun uitvlieggedrag en vliegroutes (waarnemingen.be). Rosse vleermuizen Nyctalus noctula (vrij algemeen voorkomend) Vooral in het voor- en najaar worden rosse vleermuizen ook wel jagend boven lantaarns aangetroffen. De vlucht is snel (tot 50 km/u) en relatief hoog. In sommige omstandigheden, zoals direct na het uitvliegen, jagen de dieren op 5-50 m hoogte, maar meestal jagen de dieren op echt grote hoogte (50-400 m) en vermoedelijk zijn ze dan dikwijls buiten het bereik van de huidige bat-detectors. De vlucht is rechtlijnig, met snelle wendingen en duikvluchten. De rosse vleermuis is waargenomen in de omgeving van Lochristi, Lokeren en Sint-Niklaas. Bosvleermuizen Nyctalus leisleri (zeer zeldzaam) verlaten de verblijfplaats gemiddeld tussen 15 en 40 min. na zonsondergang, iets later dan rosse vleermuizen. Soms vliegen de eerste dieren al kort voor zonsondergang uit. Het uitvliegen vindt vroeger plaats bij een bewolkte hemel dan bij heldere hemel. Op weg naar de jachtgebieden vliegen de vleermuizen hoog over het landschap. Bosvleermuizen zijn rond Lokeren waargenomen. De Laatvlieger Eptesicus serotinus (vrij algemeen voorkomend) wordt omschreven als een kenmerkende soort voor open en halfopen landschap. Nochtans is hij niet echt afhankelijk van kleine landschapselementen om zich te oriënteren. Het oversteken van open gebied vormt voor laatvliegers dan ook geen probleem. Jagen doen ze dikwijls langsheen opgaande vegetatie, maar echter steeds op enige afstand ervan verwijderd, aangezien zich daar dikwijls grote concentraties insecten bevinden. Laatvliegers zijn waargenomen in de omgeving van Lochristi, Lokeren en Sint Niklaas. Ruige dwergvleermuizen Pipistrellus nathusii (vrij algemeen voorkomend) kunnen open landschappen oversteken, maar volgen toch liever kleine landschapselementen zoals bomenrijen en hagen. Via telemetrie-onderzoek vond men dat ruige dwergvleermuizen tijdens eenzelfde nacht tot maximaal 6 km van de kolonieplaats foerageren. De Ruige dwergvleermuzien zijn waargenomen in de zone tussen Gent en Sint Niklaas. 7 oktober 2016-144 - Rapport

De Kleine dwergvleermuis Pipistrellus pygmaeus (zeer zeldzaam) De weinige waarnemingen in Vlaanderen en Brussel gebeurden op 1 na allemaal bij water: boven een gracht in de buurt van bomen op de oevers, bij een brug over een kanaal en boven vijvers aan de rand van het bos. Bij een kasteelruïne in een bosgebied was er daarentegen geen open water in de omgeving. De kleine dwergvleermuis jaagde er rond de torens van de ruïne op ca. 15 m hoogte. Waarneming nabij Lochristi (noordoostelijk). 12.4 Methodologie effectvoorspelling en beoordeling 12.4.1 Aanlegfase Direct ruimtebeslag van vegetatie en leefgebied De werfzone en de toegangsweg die bij elke mast worden aangelegd, impliceren een tijdelijke ruimte-inname die gepaard kan gaan met de vernietiging van de aanwezige vegetatie (inclusief rooien van bomen). Dit effect wordt bepaald met behulp van een GIS-analyse waarbij per BWK-eenheid de gangbare waarderingscategorie gehanteerd wordt om de ernst van de effecten in te schatten. Voor de vernietiging van kleine landschapselementen baseren we ons op recente luchtfoto s. De herstelbaarheid van de voormalige vegetaties (en desgevallend het microreliëf) na afloop van de aanlegfase hangt o.a. af van het type vegetatie, de lokale omstandigheden en de situatie na afloop van de aanlegfase (bodemcompactie, mineralisatie door vergraving bodem etc.). Bij de uitvoering zullen tijdelijke werfdepots nodig zijn. Indien nodig wordt bij de effectbepaling aangegeven op welke locaties dit niet mag gebeuren omwille van de effecten op de receptor natuur. Indien nodig worden milderende maatregelen voorgesteld. De bemaling nodig voor de werkzaamheden, is zeer kortstondig (enkele weken). Er worden daarom geen indirecte effecten verwacht. Verstoring van fauna door werfwerkzaamheden: visuele hinder en geluidshinder De funderingsversterking, mastversterking en het vervangen van de hoogspanningskabel zijn activiteiten die geluidshinder en visuele hinder (incl. lichthinder) ten aanzien van de in de omgeving aanwezige fauna met zich kunnen meebrengen. Hetzelfde geldt voor de aanleg en afbraak van de tijdelijke werfzones en toegangswegen. Ook het werfverkeer op de tijdelijke toegangsweg, die speciaal voor elke mast wordt aangelegd, zal visuele hinder en geluidshinder veroorzaken. Hierbij zal gefocust worden op de effecten op avifauna. Het project wordt niet verwacht effect te hebben op vleermuizen. Belangrijke zones voor avifauna worden in kaart gebracht. Als grenswaarde voor de geluidscontour voor verstoring van fauna wordt 40 db genomen aangezien deze waarde als algemeen gangbaar aanvaard wordt in de literatuur (Kleijn 2008). Voor visuele verstoring zijn er geen vaste grenswaarden. Dit zal dan ook kwalitatief ingeschat worden o.a. op basis van gekende gevoeligheid van soorten. Indien nodig worden milderende maatregelen voorgesteld. Rapport - 145-7 oktober 2016

12.4.2 Exploitatiefase Het voorgenomen project heeft als doel de capaciteit op de bestaande as Mercator- Horta te verhogen. Om dit doel te bereiken worden de 380 kv geleiders vervangen en worden de masten verstevigd. Aangezien er geen nieuwe bovengrondse verbindingen of draadstellen bijkomen, zullen een aantal effectgroepen niet relevant zijn: Direct permanent ruimtebeslag van vegetatie en leefgebied; Netwerkeffecten op fauna ten gevolge van barrièrewerking bovengrondse hoogspanningsleidingen (vb. draadslachtoffers vogels en vleermuizen); Effecten op fauna door visuele hinder en geluidsproductie van onderstations en luchtlijnen; Het effect van het verwijderen van de bestaande bebakening op de zichtbaarheid en aanvaringsrisico s voor avifauna worden bestudeerd. Over de effecten op fauna ten gevolge van geluidshinder door het corona-effect enerzijds en elektromagnetische velden anderzijds is onvoldoende literatuur beschikbaar. Dit wordt toegevoegd aan leemte in de kennis (zie verder 12.9). Over de effecten van elektrische en (elektro)magnetische velden op vleermuizen is nog heel weinig bekend. Bij een recent onderzoek (B. Nicholls, P. A. Racey, 2007) bleek dat vleermuizen de elektromagnetische velden rond radarinstallaties mijden. Dit betrof velden met een elektrisch veld groter dan 2 V/m. Dit zou theoretisch kunnen betekenen, dat verblijfplaatsen in de directe omgeving van hoogspanningslijnen ongeschikt worden voor vleermuizen, waardoor de dieren verhuizen. Daarnaast is het niet uitgesloten dat vleermuizen tijdens foerageren en trekbewegingen hoogspanningslijnen mijden dan wel versneld passeren. Anekdotische informatie op basis van veldwaarnemingen van foeragerende vleermuizen toont echter aan dat vleermuizen veelvuldig rond hoogspanningsleidingen foerageren en niet gehinderd lijken te worden (o.a. eigen waarnemingen Bureau Waardenburg). In de exploitatiefase is beheer en onderhoud van het transmissienetwerk noodzakelijk. Om veiligheidsredenen is onder de hoogspanningskabels geen hoogstammige vegetatie toegelaten. Het onderhoud en snoeibeleid van de lijn Mercator-Horta zal niet wijzigen ten opzichte van de huidige situatie, zodat de effectgroep beperking hoogstammige bomen niet relevant is voor voorliggend project. 12.5 Effectuitdrukking De effecten worden als volgt uitgedrukt: Aanlegfase Oppervlakte vegetaties die verdwijnen, met inachtneming van de waarde ervan (ha biologisch (zeer) waardevol volgens BWK); Wijziging kleine landschapselementen (kwalitatief beschrijvend); Wijziging fauna door visuele en geluidshinder in de aanlegfase: zones waarin verstoring kan optreden voor verstoringsgevoelige avifauna (kwalitatief beschrijvend). 7 oktober 2016-146 - Rapport

Exploitatiefase Wijziging aanvaringskans avifauna door verwijderen bebakening. 12.6 Beoordelingskader Voor de synthese voor de receptor wordt gewerkt met een beoordelingskader voor populaties en ecotopen. Een globale beoordeling volgt uit een combinatie van deze twee. Beoordelingskader voor soorten vanuit een populatie-ecologische benadering: Aanzienlijk negatief effect: Ingeschat wordt dat het waarschijnlijk is dat het voortbestaan van bepaalde (zeldzame / bedreigde) soorten op regionaal niveau in het gedrang komt. Een dergelijk drastisch effect kan worden veroorzaakt door (a) het verdwijnen van een kernpopulatie of (b) het verdwijnen van essentiële deelpopulaties, stapstenen of corridors; Negatief effect: Ingeschat wordt dat een (zeldzame / bedreigde) soort op lokaal niveau zal achteruitgaan ten gevolge van projectrealisatie maar dat het regionaal voorkomen van de soort niet in het gedrang komt (bv. wegvallen van bepaalde populaties of corridors maar behoud van essentiële kernpopulaties, behoud van het netwerk als geheel); Beperkt negatief effect: het is mogelijk dat bepaalde deelpopulaties/corridors van (zeldzame / bedreigde) soorten negatief worden beïnvloed, maar de effecten op de kwantiteit en de kwaliteit van de leefgebieden voor de soort op regionaal én op lokaal niveau zijn beperkt; Verwaarloosbaar of geen effect: er kan niet worden uitgesloten dat bepaalde deelpopulaties/ corridors van (zeldzame / bedreigde) soorten negatief worden beïnvloed, maar de effecten op de kwantiteit en de kwaliteit van de leefgebieden voor de soort op regionaal én op lokaal niveau zijn beperkt; Beperkt positief effect: het is mogelijk dat bepaalde deelpopulaties/corridors van soorten (zeldzame / bedreigde) positief worden beïnvloed, maar de effecten op de kwantiteit en de kwaliteit van de leefgebieden voor de soort op regionaal én op lokaal niveau zijn beperkt; Positief effect: Ingeschat wordt dat een (zeldzame / bedreigde) soort op lokaal niveau zal vooruitgaan ten gevolge van projectrealisatie maar dat het regionaal voorkomen van de soort niet fundamenteel wijzigt (bv. bermen functioneren als bijkomende corridors of leefgebieden voor bepaalde soorten); Aanzienlijk positief effect: Ingeschat wordt dat het waarschijnlijk is dat op regionaal niveau (zeldzame / bedreigde) soorten (hernieuwde) kansen zullen krijgen als gevolg van de projectrealisatie. Een dergelijk effect kan worden veroorzaakt door (a) het ontstaan van unieke habitats die in de regio voorheen niet voorkwamen of (b) het ontstaan van corridors die het mogelijk maken dat soorten uit verder gelegen gebieden zich kunnen verspreiden naar de betreffende regio. Beoordelingskader voor ecotopen: Aanzienlijk negatief effect: Ingeschat wordt dat het waarschijnlijk is dat het voortbestaan van bepaalde waardevolle ecotopen op regionaal niveau in het gedrang komt. Een dergelijk drastisch effect kan worden veroorzaakt door (a) aanleg van lijninfrastructuur doorheen unieke ecotopen, (b) het wijzigen van Rapport - 147-7 oktober 2016

de abiotische omstandigheden van unieke ecotopen ten gevolge van projectrealisatie. Negatief effect: Ingeschat wordt dat een waardevol ecotoop gevoelig zal achteruitgaan op regionaal niveau. Kwantitatieve richtwaarden: >5% van het totaal voorkomen van het ecotoop op regio-niveau / meer dan 50 ha van een ecotoop verdwijnt. Beperkt negatief effect: Ingeschat wordt dat een waardevol ecotoop een zekere achteruitgang zal ondergaan ten gevolge van projectrealisatie op lokaal niveau. Kwantitatieve richtwaarden: 1-5% van het totaal voorkomen van het ecotoop op regio-niveau / tussen 5-50 ha van een ecotoop verdwijnt. Verwaarloosbaar of geen effect: de oppervlakte/kwaliteit van bepaalde ecotopen zal enige wijziging kunnen ondergaan maar deze is niet essentieel in een regionale context Beperkt positief effect: Ingeschat wordt dat voor een waardevol ecotoop een zekere toename zal optreden ten gevolge van projectrealisatie op lokaal niveau. Kwantitatieve richtwaarden: 1-5% van het totaal voorkomen van het ecotoop op regio-niveau / realisatie van 5-50 ha van een ecotoop. Positief effect: Ingeschat wordt dat voor een waardevol ecotoop een zekere toename zal optreden ten gevolge van projectrealisatie op regionaal niveau. kwantitatieve richtwaarden: >5% van het totaal voorkomen van het ecotoop op regio-niveau / realisatie van >50 ha van een ecotoop. Aanzienlijk positief effect: Ingeschat wordt dat het waarschijnlijk is dat het bepaalde waardevolle ecotopen op regionaal niveau sterk zullen toenemen of zelfs verschijnen. Een dergelijk effect kan worden veroorzaakt door het ontstaan van unieke abiotische omstandigheden ten gevolge van projectrealisatie. Bij de effectbeoordeling wordt op lokaal detailniveau (per mast) bestudeerd welke waardevolle vegetatievlekken (ecotopen) ingenomen worden door de werf in de aanlegfase. We gaan er worst case van uit dat deze vegetatieoppervlakte permanent verdwijnt. Bijvoorbeeld een stuk bosrand of enkele bomen uit een bomenrij worden gekapt en eventueel ontstronkt tijdens de aanlegwerken van dit project én worden na de werken niet vervangen én deze oppervlakte wordt ingenomen door een uitbreiding van het aangrenzend gemaaid intensief cultuurgrasland. Dit leidt tot een lokale, strenge beoordeling, die we ook expliciet beschrijven in 12.7.1. Synthetiserend wordt daarna het geheel van de lokale ingrepen beschouwd om het bovenstaande beoordelingskader voor ecotopen op regionaal niveau toe te passen. Daarnaast zullen de algemene bepalingen van het Natuurdecreet inzake vegetatiewijziging, verlies aan kleine landschapselementen, zorgplicht en standstillprincipe, bijkomend besproken worden. 12.7 Effectbeschrijving en effectbeoordeling 12.7.1 Direct ruimtebeslag tijdens de aanlegfase Deze evaluatie beschrijft in detail de verschillende masten waar een natuurelement de nodige aandacht verdient. Er worden milderende maatregelen geformuleerd aangaande mogelijke benadering van de mast in functie van de geplande werkzaamheden. Met behulp van GIS-analyses wordt bepaald welke oppervlakte waardevolle vegetatie verwijderd zal worden en worst case permanent kan verdwijnen. 7 oktober 2016-148 - Rapport

Op het traject IW220 van Rodenhuize naar Horta IW220 1 bevindt zich in een groenzone (Illustratie 12-1). Benadering is mogelijk vanaf de aanliggende weg, maar voor aanleg van de werfzone zal alle houtige opslag gekapt en ontstronkt moeten worden. Bovendien is bij mast IW220 1 een zone voor kabeltrek voorzien waar alle vegetatie gekapt en ontstronkt moet worden (Illustratie 12-2). De te rooien 28 vegetatie is op de BWK aangeduid als complex van biologisch waardevolle en zeer waardevolle elementen. Het betreft een ruigte of pioniersvegetatie (ku+) en populierenbestand op droge bodem (ls). Rekening houdend met zowel de trekzone als de werfzone, zal ongeveer 0,7 ha waardevolle houtige vegetatie gerooid worden. Dit effect wordt lokaal ingeschat als negatief (-2). Er wordt aanbevolen om na uitvoering van de werken een heraanplant van de vegetatie te doen ofwel te opteren voor een spontane ontwikkeling van vegetatie op het terrein. Dit wordt besloten in overleg met de bevoegde instanties. Het effect wordt dan beperkt negatief en tijdelijk (-1t) beoordeeld. Illustratie 12-1: Omgeving P1 28 Rooien is het vellen van een boom of struik en bijkomend ook verwijderen van de stronk. Het begrip rooien van een bos(perceel) wordt ook als synoniem voor ontbossen gebruikt, als er na deze maatregel niet opnieuw bos wordt aangelegd en dus de functie permanent gewijzigd wordt. In dit MER gebruiken we in dat geval de term ontbossen. Rapport - 149-7 oktober 2016

Illustratie 12-2: Zone voorzien voor kabeltrek bij P1 Nabij P2 (Illustratie 12-3) bevindt zich een boselement dat binnen de werfzone valt, op de BWK aangeduid als biologisch waardevol. De oppervlakte bedraagt ongeveer 0,01 ha. Het rooien van dit jonge bosje wordt op lokaal niveau beoordeeld als beperkt negatief (-1). Als milderende maatregel wordt gegeven het bosje te vrijwaren bij aanleg van de werfzone. De beoordeling wijzigt dan naar geen effect (0). Illustratie 12-3: Omgeving P2 7 oktober 2016-150 - Rapport

Volgens de BWK is IW220 3 gelegen in een biologisch waardevolle loofhoutaanplant. Rondom de mast zal ongeveer 0,13 ha beplanting gerooid moeten worden. Op lokaal niveau wordt dit effect beoordeeld als negatief (-2). IW220 3 ligt vlak aan de straat maar doordat er een gracht tussen de weg en de mast ligt, zal deze worden benaderd zoals aangeduid op illustratie 12-4. Illustratie 12-4: Omgeving P3 met aanduiding werfzone en toegangsweg Aan mast IW220 11 worden zones voor kabeltrek voorzien (Illustratie 12-5). Deze vallen allen in biologisch minder waardevol gebied. Ongeveer 0,10 ha bomen zullen gerooid moeten worden. Op lokaal niveau wordt dit effect negatief beoordeeld (-2). Als milderende maatregel wordt gegeven deze bomen heraan te planten na uitvoering van de werken. De beoordeling verandert dan naar beperkt negatief en tijdelijk (-1t). Rapport - 151-7 oktober 2016

Illustratie 12-5: Zone voor kabeltrek IW220 11 Nabij mast IW220 15 is een boselement gelegen, bij beschadiging is het effect lokaal negatief (-2). De mast kan echter benaderd worden via de Nieuweweg, zoals aangeduid op Illustratie 12-6. Op deze manier moet geen waardevolle vegetatie gerooid worden en is er geen effect (0). Illustratie 12-6: Omgeving en bereikbaarheid mast IW220 15 Mast IW220 17 is omgeven door een tuin met bomen en struiken (Illustratie 12-7). Er is ongeveer 15 m rondom de mast nodig om met de funderingsmachines te kunnen manoeuvreren. Ca. 0,09 ha biologisch waardevolle vegetatie zal gerooid worden. Op lokaal niveau wordt dit effect negatief beoordeeld (-2). Als milderende maatregel wordt 7 oktober 2016-152 - Rapport

gegeven om na de werken de bestaande bomenrij opnieuw aan te planten, waardoor de beoordeling beperkt negatief en tijdelijk (-1t) wordt. Illustratie 12-7: Omgeving mast IW220 17 Mast IW220 20 is bereikbaar vanuit het westen, via een bestaande laan tussen de bomen (Illustratie 12-8). Bij beschadiging van de laanbomen is het effect lokaal negatief (-2). De hoogte moet voldoende zijn voor kranen en funderingsmachines. Eventueel worden enkele takken gesnoeid. Het effect wordt beoordeeld als geen effect (0). Illustratie 12-8: Omgeving mast IW220 20 met aanduiding toegangsweg Aan mast IW220 23 worden zones voor kabeltrek voorzien (Illustratie 12-9). De mast zelf bevindt zich op biologisch minder waardevol gebied. De trekzone in het noordoosten kruist een biologisch waardevolle bomenrij (Salix sp.). In totaal zal er ca. 200 m bomenrij (ca. 0,2 ha) gerooid worden, waarvan 30 m (ca. 0,03 ha) op de BWK aangeduid is als biologisch waardevol. Dit wordt negatief (-2) beoordeeld op lokaal Rapport - 153-7 oktober 2016

niveau. Als milderende maatregel wordt gegeven de oriëntatie van de trekzone aan te passen om de biologisch waardevolle bomenrij niet te rooien en de beperkte lengte die eventueel toch gerooid moet worden opnieuw aan te planten. De beoordeling verandert dan naar tijdelijk en beperkt negatief (-1t) op lokaal niveau. Illustratie 12-9: Zones voor kabeltrek IW220 23 Nabij IW220 27 zijn enkele biologisch waardevolle houtkanten (Illustratie 12-10). Bij beschadiging is het effect hier lokaal negatief (-2). De mast is echter voldoende bereikbaar via het minder waardevol akkerland. Het effect is geen effect (0). 7 oktober 2016-154 - Rapport

Illustratie 12-10: Omgeving mast IW220 27 met aanduiding werfzone Aan mast IW220 30 worden zones voor kabeltrek voorzien (Illustratie 12-11). Hiervoor zal ca. 50 m (ca. 0,07 ha) van een waardevolle bomenrij (Salix sp.) gerooid worden en ca. 0,02 ha bomen aangeduid als biologisch minder waardevol. Het effect wordt beoordeeld als negatief (-2) op lokale schaal. Als milderende maatregel wordt gegeven de oriëntatie van de trekzone aan te passen zodat deze niet overlapt met de waardevolle bomenrij en om de kleine oppervlakte met minder waardevolle bomen opnieuw aan te planten. Het effect wordt dan beperkt negatief en tijdelijk (-1t) op lokaal niveau. Rapport - 155-7 oktober 2016

Illustratie 12-11: Zone voor kabeltrek IW220 30 Nabij IW220 33 zijn enkele waardevolle knotwilgen die binnen de perimeter voor de werfzone vallen (Illustratie 12-12). Er zal ongeveer 0,03 ha waardevolle vegetatie gerooid worden, wat op lokaal niveau als beperkt negatief (-1) wordt beoordeeld. Aangezien rondom de mast veel open ruimte is, wordt aanbevolen deze bomen te vrijwaren. De beoordeling verandert dan naar geen effect (0). Illustratie 12-12: Omgeving mast IW220 33 7 oktober 2016-156 - Rapport

Aan mast IW220 35 nabij het onderstation Horta ligt een biologisch waardevolle naaldhoutaanplant en zuur eikenbos (Illustratie 12-13). Dit eikenbos is eveneens indicatief vertaald als habitattype 9120 (Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms Taxus in de ondergroei), zoals weergegeven op illustratie 12-14. Het bos ligt niet binnen de werfzone en er zal dus geen waardevolle vegetatie moeten verdwijnen. Er zal een trekmachine geplaatst moeten worden, maar dit kan gebeuren zonder negatief effect op de vegetatie. Illustratie 12-13: Ligging mast IW220 35 Illustratie 12-14: Biologische waardering en habitatkaart omgeving IW220 35 Rapport - 157-7 oktober 2016

Op het traject EV215 van Rodenhuize naar Mercator Mast EV215 1 is omgeven door struiken en bomen. Rechts is een talud aanwezig (Illustratie 12-15). Om de funderingswerken te kunnen uitvoeren zal de houtige vegetatie gerooid worden en de talud aangepast. Op de biologische waarderingskaart is deze zone aangeduid als complex van waardevolle en zeer waardevolle elementen. Er zal ongeveer 0,1 ha waardevolle vegetatie gerooid worden en niet hersteld. Op lokaal niveau wordt dit beoordeeld als negatief (-2). Illustratie 12-15: Omgeving mast EV215 1 Mast EV215 5 is zonder probleem bereikbaar vanuit het zuiden via een bestaand spoor in het grasland vanaf de Putteveldestraat (Illustratie 12-16). Daarbij kan de biologisch waardevolle bomenrij ten oosten grotendeels bewaard blijven. Door aanleg van de werfzone en een zone voor kabeltrek (Illustratie 12-17) zal echter ongeveer 80 m (ca.0,04 ha) van de bomenrij gekapt moeten worden. Aanbevolen wordt om de zone voor kabeltrek aan te passen of te verplaatsen om zo de waardevolle bomenrij te vrijwaren. Het effect verandert dan van negatief (-2) naar beperkt negatief en tijdelijk (- 1t) op lokaal niveau. 7 oktober 2016-158 - Rapport

Illustratie 12-16: Bereikbaarheid mast EV215 5 Illustratie 12-17: Zone voor kabeltrek bij mast EV215 5 Nabij mast EV215 10 staat een waardevolle knotwilgenrij langsheen de gracht (Illustratie 12-18). De mast zal via de andere zijde worden benaderd, zodat de rij niet gerooid moet worden. Bij aanleg van de werfzone zullen toch ongeveer 6 bomen ofwel ca. 0,04 ha gerooid moeten worden. Op lokaal niveau wordt dit beoordeeld als negatief (-2). Aanbevolen wordt om de wilgen enkel te snoeien, de beoordeling wijzigt dan naar geen effect (0). Rapport - 159-7 oktober 2016

Illustratie 12-18: Ligging mast EV215 10 Bij mast EV215 12 is aandacht vereist voor de bermen langs Koedreef en t Jongenstraat. Deze zijn aangeduid als biologisch waardevol en indicatief habitattype 6510, gh (Laaggelegen schraal hooiland: glanshaververbond of geen habitattype uit de Habitatrichtlijn) (Illustratie 12-19). Aanbevolen wordt dat de machines gebruik zullen maken van de bestaande opening aan de Koedreef om negatieve effecten te vermijden en daardoor een neutrale beoordeling te krijgen (0) (Illustratie 12-20 en Illustratie 12-21). Illustratie 12-19: Biologische waardering en habitatkaart (Geopunt.be) 7 oktober 2016-160 - Rapport

Illustratie 12-20: Ligging en bereikbaarheid mast EV215 12 Illustratie 12-21: Toegang tot mast EV215 12 Ook in de omgeving van mast EV215 13 dient rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van habitattype 6510, gh langsheen de Koedreef. Om negatieve effecten te vermijden wordt aanbevolen dat de machines via een dreef met houtkanten (onverhard verlengde van de Koedreef) de mast benaderen (Illustratie 12-22). De toegang is voldoende breed, maar aandacht is noodzakelijk voor de houtkanten. Rapport - 161-7 oktober 2016

Aan mast EV215 13 wordt een zone voor kabeltrek voorzien, zoals weergegeven op Illustratie 12-23. Bij aanleg van deze zone zal een oppervlakte van ongeveer 0,08 ha habitattype 6510 verwijderd worden. Dit wordt beoordeeld als negatief (-2). Als milderende maatregel wordt gegeven om de kabeltrekzone aan een andere mast te voorzien of de oriëntatie aan te passen zodat geen vegetatie verwijderd moet worden van het habitattype. De beoordeling wijzigt dan naar verwaarloosbaar effect (0). Illustratie 12-22: Bereikbaarheid mast EV215 13 (verlengde van de Koedreef) Illustratie 12-23: Zone voor kabeltrek mast EV215 13 Rondom mast EV215 17 is houtige opslag aanwezig (Illustratie 12-24). De struiken (ca. 0,07 ha) moeten gerooid worden voor constructie van de werfzone. Deze vegetatie is op 7 oktober 2016-162 - Rapport

de biologische waarderingskaart niet aangeduid als biologisch waardevol. De beoordeling is beperkt negatief (-1). De mast kan bereikt worden langs een berijdbare zandweg, dan moet geen extra vegetatie verwijderd worden, behalve eventueel enkele laaghangende takken (Illustratie 12-25). Het effect wordt lokaal beoordeeld als beperkt negatief en tijdelijk (-1t), als de gerooide struiken opnieuw aangeplant worden. Illustratie 12-24: Omgeving mast EV215 17 Illustratie 12-25: Toegangsweg mast EV215 17 Aan mast EV215 20 wordt een zone voor kabeltrek voorzien (Illustratie 12-26). In het westen ligt ongeveer 0,4 ha van deze trekzone binnen habitatrichtlijngebied en is aangeduid als complex van waardevolle en minder waardevolle elementen. Het betreft twee eutrofe vijvers en een loofhoutaanplant. Ingeschat wordt dat 0,2 ha waardevol loofhout voor de aanleg van de trekzone gekapt en ontstronkt zal worden. Het betreft echter geen habitat of zoekzone voor de ontwikkeling ervan binnen het SBZ. Lokaal wordt dit effect beoordeeld als negatief (-2). Als na de werken in overleg met ANB (te Rapport - 163-7 oktober 2016

bepalen in de vergunningsfase) herplant of gewerkt wordt met spontane verjonging van inheems loofhout, dan wordt de beoordeling beperkt negatief en tijdelijk (-1t). Illustratie 12-26: Zone voor kabeltrek mast EV215 20 Aan de noordzijde van mast EV215 32 zijn bomen in de bosrand aanwezig die gerooid moeten worden voor aanleg van de werfzone (Illustratie 12-27). Deze bomen zijn aangeduid als biologisch waardevolle elementen in complex met minder waardevolle elementen. Het gaat om ongeveer 0,09 ha, het dichtst bij de mast. Lokaal wordt dit effect beoordeeld als negatief (-2). Indien dit deel van de bosrand opnieuw ontwikkeld met inheemse bomen en struiken, verandert de beoordeling naar beperkt negatief en tijdelijk (-1t). Illustratie 12-27: Omgeving mast EV215 32 7 oktober 2016-164 - Rapport

Mast EV215 33 is gelegen in een biologisch waardevol populierenbestand op vochtige bodem (Illustratie 12-28, Illustratie 12-29). Door de aanwezigheid van een bestaande onverharde piste kan de mast bereikt worden zonder negatieve effecten. De struiken en bomen rondom de mast zullen echter gerooid moeten worden voor de aanleg van de werfzone. Ongeveer 0,28 ha waardevolle en zeer waardevolle vegetatie zal verwijderd moeten worden. De zeer waardevolle vegetatie (0,08 ha) is een regionaal belangrijk biotoop dotterbloemgrasland (habitattype rbbhc) en voedselrijke zoomvormende ruigten (habitattype 6430). Dit wordt lokaal beoordeeld als negatief (-2). Aanbevolen wordt om de grootte van de werfzone zo aan te passen dat geen vegetatie verwijderd dient te worden binnen het belangrijk biotoop dotterbloemgrasland en voedselrijke zoomvormende ruigten. Als bovendien gewerkt wordt met rijplaten in deze aangepaste werfzone, verandert de beoordeling naar beperkt negatief en tijdelijk (-1t). Deze graslandvegetatie is een verboden te wijzigen vegetatie volgens het Natuurdecreet. Illustratie 12-28: Biologische waardering en habitatkaart rond mast EV215 33 (Geopunt.be) Rapport - 165-7 oktober 2016

Illustratie 12-29: Omgeving mast EV215 33 Aan mast EV215 36 wordt een zone voor kabeltrek voorzien (Illustratie 12-30). Ten oosten zullen enkele bomen (ca. 0,04 ha) gerooid moeten worden, er is echter geen vegetatie aangeduid als biologisch waardevol. Dit effect wordt op lokale schaal beoordeeld als beperkt negatief (-1). Als milderende maatregel wordt gegeven na de werken de bomen her aan te planten, waardoor de beoordeling beperkt negatief en tijdelijk wordt (-1t). Illustratie 12-30: Zone voor kabeltrek mast EV215 36 Mast EV215 38 bevindt zich achter enkele gebouwen. De toegang links onder op Illustratie 12-31 is te smal. Hierdoor zal de mast moeten benaderd worden via het landbouwbedrijf, waar enkele struiken gerooid moeten worden. Deze zijn niet aangeduid als biologisch waardevol op de biologische waarderingskaart. Het effect wordt als 7 oktober 2016-166 - Rapport

beperkt negatief (-1) beoordeeld. Bij heraanplant van de struiken wordt deze beoordeling tijdelijk (-1t). Illustratie 12-31: Toegang tot mast EV215 38 Aan de westelijke zijde van mast EV215 43 ligt een bosrand (Illustratie 12-32). Hier zal gesnoeid moeten worden om de werfzone aan te leggen. Het effect wordt beoordeeld als verwaarloosbaar (0). Illustratie 12-32 Omgeving mast EV215 43 Rapport - 167-7 oktober 2016

Rondom mast EV215 45 is een bos gelegen waar rooiwerken noodzakelijk zijn, zowel voor de aanleg van de werfzone als om de toegang te verbreden (Illustratie 12-33). Ongeveer 0,08 ha waardevolle vegetatie zal gerooid worden en niet hersteld. Dit wordt op lokaal niveau beoordeeld als negatief (-2). Illustratie 12-33: Omgeving mast EV215 45 Tussen mast EV215 48 en EV215 49 wordt een zone voor kabeltrek voorzien (Illustratie 12-34). Hierbij zullen slechts een beperkt aantal bomen gerooid moeten worden en niet opnieuw aangeplant. De te rooien oppervlakte waardevolle vegetatie wordt geschat op 0,10 ha. Op lokaal niveau wordt het effect negatief (-2) beoordeeld. Illustratie 12-34: Zone voor kabeltrek mast EV215 48 en mast EV215 49 Mast EV215 49 staat in twee tuinen met groen (Illustratie 12-35). Hier zijn rooiwerken nodig om de funderingsmachines voldoende dicht te laten naderen. Het betreft ca. 0,1 ha waarvan de helft aangeduid is als biologisch waardevol op de BWK. Dit effect wordt negatief (-2) beoordeeld. Aanbevolen wordt dat de oorspronkelijke situatie hersteld wordt na de werken. Het effect wordt dan als beperkt negatief en tijdelijk (-1t) 7 oktober 2016-168 - Rapport

beoordeeld. De toegang tot de mast kan via de privé-oprit zoals weergegeven in Illustratie 12-36. Illustratie 12-35: Omgeving mast EV215 49 Illustratie 12-36: Toegangsweg mast EV215 49 Rapport - 169-7 oktober 2016

Mast EV215 55 is ten zuiden omgeven door een bomenrand (Illustratie 12-37). Ongeveer 0,1 ha waardevolle vegetatie valt binnen de voorziene werfzone. Indien dit gerooid wordt, wordt het effect beoordeeld als negatief (-2). Aangezien er voldoende afstand is tot de mastvoeten, wordt aanbevolen enkel te snoeien en de bomen te vrijwaren. De beoordeling wordt dan geen effect (0). Illustratie 12-37: Omgeving mast EV215 55 Aan mast EV215 58 zal een zone voor kabeltrek komen (Illustratie 12-38). In de westelijke zone zullen enkele (ca. 0,08 ha) biologisch waardevolle bomen gerooid moeten worden. Dit effect wordt op lokaal niveau beoordeeld als negatief (-2). Aanbevolen wordt om de zone voor kabeltrek anders te oriënteren zodat deze bomen niet binnen de trekzone vallen. De beoordeling wordt dan geen effect (0). 7 oktober 2016-170 - Rapport

Illustratie 12-38: Zone voor kabeltrek mast EV215 58 en EV215 59 Rond mast EV215 61 (Illustratie 12-39) is onvoldoende ruimte voor de werfzone waardoor de bomen vlak aan de mastvoet moeten gerooid worden, die niet hersteld worden. Het betreft ca. 0,07 ha biologisch waardevolle vegetatie. Het effect wordt lokaal beoordeeld als beperkt negatief (-1). Illustratie 12-39: Ligging mast EV215 61 Nabij mast EV215 62 zullen rooiwerken noodzakelijk zijn om voldoende plaats te creëren voor de funderingsmachines. Bovendien wordt hier een zone voor kabeltrek voorzien (Illustratie 12-40, Illustratie 12-41). In totaal zal ongeveer 0,30 ha waardevolle vegetatie gerooid worden (-2). Aanbevolen wordt om de trekzone aan een andere mast Rapport - 171-7 oktober 2016

te voorzien en de kleine te rooien oppervlakte opnieuw aan te planten. Het effect wordt dan als tijdelijk en beperkt negatief (-1t) beoordeeld. Illustratie 12-40: Zone voor kabeltrek mast EV215 62 7 oktober 2016-172 - Rapport

Illustratie 12-41: Omgeving mast EV215 62 Naast mast EV215 63 is een knotwilgenrij die binnen de werfzone valt (Illustratie 12-42). Ongeveer 50 m (ca. 0,05 ha) van deze waardevolle bomenrij wordt gerooid. Dit wordt beoordeeld als beperkt negatief (-1). Ook binnen de zone voor kabeltrek (Illustratie 12-43) valt ongeveer 70 m (ca. 0,07 ha) van een knotwilgenrij. Deze knotbomen zijn echter relatief laag, dus wordt aanbevolen om deze rij niet te rooien om negatieve effecten te minimaliseren. Bijkomend wordt als milderende maatregel gegeven om na de werken de gerooide hoge knotwilgen te vervangen. Het effect wordt dan beperkt negatief en tijdelijk (-1t). Rapport - 173-7 oktober 2016

Illustratie 12-42: Omgeving mast EV215 63 Illustratie 12-43: Zone voor kabeltrek mast EV215 63 Ten oosten van mast EV215 64 is een biologisch waardevolle knotwilgenrij (Illustratie 12-44). Deze bevindt zich ver genoeg van de mast en zal geen hinder ondervinden. Dichterbij bevinden zich echter ook enkele bomen, op de BWK aangeduid als biologisch minder waardevol. Ongeveer 0,02 ha hiervan valt net binnen de voorziene werfzone. 7 oktober 2016-174 - Rapport

Het effect van het rooien van deze bomen wordt op lokaal niveau beoordeeld als beperkt negatief (-1). Aanbevolen wordt om deze bomen te behouden, aangezien voldoende ruimte voor de werfzone aanwezig is. Het effect verandert dan naar geen effect (0). Illustratie 12-44: Omgeving mast EV215 64 Mast EV215 65 bevindt zich in de tuin van een wellnesscentrum. De bestaande toegang tot de tuin is te smal waardoor beperkte rooiwerken nodig zijn (Illustratie 12-45). Rondom de mastvoet zijn eveneens rooiwerken voorzien voor de aanleg van de werfzone. Het betreft ca. 0,07 ha vegetatie, aangeduid als biologisch minder waardevol. Het effect wordt negatief beoordeeld (-2). Aanbevolen wordt dat na de werken de tuin terug in de oorspronkelijke staat hersteld wordt. Het effect wordt dan beperkt negatief en tijdelijk (-1t). Rapport - 175-7 oktober 2016

Illustratie 12-45: Omgeving mast EV215 65 Rondom mast EV215 73 zijn struiken aanwezig welke gerooid moeten worden (Illustratie 12-46) en niet worden hersteld. Het betreft ca. 0,09 ha biologisch minder waardevolle vegetatie. Het effect wordt beperkt negatief (-1) beoordeeld. 7 oktober 2016-176 - Rapport

Illustratie 12-46: Omgeving mast EV215 73 Aan mast EV215 78 wordt een zone voor kabeltrek voorzien (Illustratie 12-47). Er zal geen waardevolle vegetatie verwijderd worden. Illustratie 12-47: Zone voor kabeltrek mast EV215 78 Ten oosten van mast EV215 81 staan enkele bomen die gerooid moeten worden voor de aanleg van de werfzone. Het betreft ca. 0,04 ha minder waardevolle vegetatie (Illustratie 12-48). Het effect wordt op lokaal niveau beperkt negatief (-1) beoordeeld. Bij heraanplant (met gepast plantsoen) van de solitaire bomen is het effect tijdelijk (-1t). Rapport - 177-7 oktober 2016

Illustratie 12-48: Omgeving mast EV215 81 Aan mast EV215 82 wordt een zone voor kabeltrek voorzien (Illustratie 12-49). Binnen deze zone vallen slechts een beperkt aantal bomen. Het betreft ca. 0,03 ha biologisch minder waardevolle vegetatie. Het effect wordt op lokaal niveau beperkt negatief (-1) beoordeeld. Aanbevolen wordt om na uitvoering van de werken de bomenrij opnieuw aan te planten, waardoor het effect tijdelijk en beperkt negatief (-1t) wordt. 7 oktober 2016-178 - Rapport

Illustratie 12-49: Zone voor kabeltrek mast EV215 82 Nabij mast EV215 84 valt een bomenrij binnen de werfzone (Illustratie 12-50). Het betreft ca. 0,05 ha biologisch minder waardevolle vegetatie. Het rooien van deze vegetatie wordt op lokaal niveau negatief (-2) beoordeeld. Als milderende maatregel wordt gegeven deze struiken enkel te snoeien, aangezien ze voldoende laag lijken. De beoordeling verandert dan naar geen effect (0). Aan mast 84 wordt ook een zone voor kabeltrek voorzien, zoals aangeduid op Illustratie 12-51. Binnen de zone voor kabeltrek zal ca. 0,18 ha biologisch waardevolle vegetatie gerooid worden. Dit effect wordt negatief (-2) beoordeeld op lokaal niveau. Aanbevolen wordt om de oriëntatie van de trekzone aan te passen, zodat geen waardevolle vegetatie binnen de trekzone valt. De beoordeling verandert dan naar verwaarloosbaar effect (0). Rapport - 179-7 oktober 2016

Illustratie 12-50: Omgeving mast EV215 84 Illustratie 12-51: Zone voor kabeltrek mast EV215 84 Samenvatting direct ruimtebeslag In Tabel 12.6 wordt een overzicht gegeven van het direct ruimtebeslag zoals hierboven besproken en de beoordeling zonder en met inachtname van de milderende maatregelen. De effecten werden per mast, op lokaal niveau beoordeeld. 7 oktober 2016-180 - Rapport

Tabel 12.6: Overzicht direct ruimtebeslag (ha) met oppervlaktes en lokale beoordeling voor en na inachtname van milderende maatregelen (zie paragraaf 12.8) Mast traject IW220 traject EV215 IW220 1 IW220 2 IW220 3 IW220 11 IW220 15 IW220 17 IW220 20 IW220 23 IW220 27 IW220 30 IW220 33 EV215 1 EV215 5 EV215 10 EV215 12 EV215 13 EV215 17 EV215 20 EV215 32 EV215 33 EV215 36 EV215 38 EV215 43 EV215 45 EV215 48 EV215 49 EV215 55 Oppervlakte (ha) te verwijderen vegetatie per biologische waardering Minder Waardevol Zeer waardevol waardevol Voor Na Voor Na Voor Na Beoor deling Milderende maatregel 0,70-2 Uitvoering van gewenste -1t inrichting 0,01 0,00-1 Bosje vrijwaren 0 0,13-2 0,10-2 Heraanplanting bomen -1t -2 Benadering via 0 Nieuweweg 0,09-2 Heraanplanting bomen -1t -2 Benadering via bestaande 0 laan tussen bomen 0,18 0,18 0,03 0,00-2 Trekzone aanpassen -1t 0 Houtkanten vrijwaren 0 0,02 0,02 0,07 0,00-2 Trekzone aanpassen -1t 0,03 0,00-1 Bomen trachten te bewaren bij aanleg werfzone 0,10-2 0,03-2 Trekzone aanpassen -1t 0,04-2 Wilgen snoeien ipv rooien 0 Toegang via opening in 0 vegetatie 0,08 0,00-2 kabeltrekzone 0 aanpassen/verplaatsen 0,07-1 Heraanplant -1t 0,20 0,00-2 Heraanleg bos -1t 0,09-2 Heraanleg bosrand -1t 0,20 0,08 0-2 grootte werfzone -1t aanpassen 0,04-1 Heraanplanting bomen -1t 0,08-2 0,10-2 -1 Heraanplant struiken -1t Snoeien bosrand 0 0,05 0,05-2 Herstellen oorspronkelijke situatie -1t 0,10 0,00-2 Bomen vrijwaren, snoeien 0 Beoordeling na maatregel 0 Rapport - 181-7 oktober 2016

Mast Oppervlakte (ha) te verwijderen vegetatie per biologische waardering Minder Waardevol Zeer waardevol waardevol Voor Na Voor Na Voor Na Beoor deling Milderende maatregel EV215 0,08 0,00-2 Kabeltrekzone aanpassen 0 58 EV215 0,07-1 61 EV215 0,30-2 Kabeltrekzone -1t 62 verplaatsen en heraanplanting doen EV215 0,12 0,05-1 Snoeien ipv verwijderen -1t 63 wilgen, heraanplant knotwilgenrij EV215 0,02 0-1 Bomen vrijwaren -1t 64 EV215 0,07-2 Herstellen -1t 65 oorspronkelijke situatie EV215 0,09-1 73 EV215 0,04-1 Heraanplant solitairen -1t 81 EV215 82 0,03-1 Heraanplanting bomenrij -1t EV215 0,05 0 0,18 0,00-2 Snoeien in werfzone, 0 84 trekzone aanpassen TOTAAL 0,75 0,19 2,87 0,05 0,08 0,00 Beoordeling na maatregel In totaal zal over het hele projectgebied ongeveer 3 ha waardevolle en zeer waardevolle vegetatie (tijdelijk) verwijderd worden. Dit omvat de oppervlaktes van de werfzones rond de mastvoeten, van de tijdelijke toegangswegen die niet samenvallen met bestaande wegenis en van de trekzones. Er is zowel rekening gehouden met bermen, houtkanten en (knot)bomenrijen, bospercelen als botanisch waardevolle graslanden. Wanneer alle milderende maatregelen toegepast worden, zal slechts 0,05 ha waardevolle vegetatie verwijderd worden. Het effect is na toepassing van de milderende maatregelen op lokale schaal beperkt negatief (-1) en tijdelijk of verwaarloosbaar (0). Slechts op 0,28 ha (drietal locaties) blijft op lokale schaal mogelijk een negatief effect omdat houtige vegetatie gerooid wordt zeer dicht bij mastvoeten, die in de toekomst mogelijk niet hersteld zal worden. Het ruimtebeslag is slechts tijdelijk, na uitvoering van de werken kan het ecotoop zich overal opnieuw ontwikkelen. Er verdwijnt op geen enkele werklocatie (mast of trekzone) meer dan 0,3 ha van een waardevol of zeer waardevol ecotoop, behalve bij mast P1, waar 0,7 ha jonge aanplantingen op een voormalig slibstort gerooid moet worden voor een trekzone. Slechts op 0,28 ha wordt houtige vegetatie gerooid die in de toekomst mogelijk niet hersteld wordt door de milderende maatregelen. Binnen het studiegebied (300 m rond masten) verdwijnt maximum 1 % van de waardevolle en zeer waardevolle vegetatie (BWK-codes w, wz en z). De gesommeerde oppervlakte daarvan bedraagt met 3 ha minder dan 5 ha. Dit geldt voor alle betrokken ecotopen op regionale schaal. Op projectniveau wordt het effect van ruimtebeslag als verwaarloosbaar beoordeeld (0). 7 oktober 2016-182 - Rapport

12.7.2 Verstoring tijdens aanlegfase Tijdens de aanleg kunnen geluid, beweging en licht verstoring veroorzaken bij fauna in de omgeving. Het is de politiek van Elia om de natuurwetgeving te respecteren, dus ook de broedperiodes van vogels. Tijdens de werken worden werfdepots aangelegd voor opslag van materiaal en machines. De exacte locatie van deze werfdepots is nog niet gekend. Daarom is er in het MER voor gekozen om zones aan te duiden waar deze depots niet mogen komen omdat daar de impact van verstoring het grootst is. Dit is dan ook de milderende maatregel. De lokale beoordeling voor de impact van werfdepots wijzigt daardoor van -2 naar 0. In deze verstoringsgevoelige zones wordt eveneens aangeraden om niet te werken tijdens het broedseizoen wegens de aanwezigheid van nesten die uitgebroed worden. De betreffende zones zijn aangeduid op figuur 12-7 en zijn gebaseerd op de aanwezigheid van Natura 2000 gebieden en waardevolle vegetaties of ecotopen met een grote kans op de aanwezigheid van broedvogels. Specifiek gaat het om de zone tussen mast IW220 14 en IW220 16 op het traject IW220 en tussen mast EV215 15 EV215 EV215 23, EV215 31 EV215 34 en EV215 55 EV215 56 op traject EV215. Hier wordt aangeraden geen werfdepots te plaatsen en niet te werken tijdens het broedseizoen. De vervanging van de geleiders kan niet gebeuren in de winter (ca. oktober tot maart) omdat de bestaande hoogspanningslijn dan in dienst moet blijven om aan het hogere elektriciteitsverbruik te kunnen voldoen. Zoals hierboven vermeld gebeuren de werken ook best niet tijdens het broedseizoen. Het broedseizoen eindigt in juni, waardoor de vervanging op verstoringsgevoelige plaatsen moet gebeuren in de periode juli september. De aanpassingen aan de masten kunnen wel in de winter gebeuren, op de gevoelige plaatsen tussen juli en maart. Indien het omwille van de werfplanning toch noodzakelijk zou zijn om in deze zones te werken tijdens het broedseizoen dienen de werken voldoende lang vóór het broedseizoen aan te vatten zodat vermeden wordt dat er vogels tot broeden komen in de invloedszone van de werf. Voor grondbroeders kan het nodig zijn dat graslanden voorafgaand kort gemaaid worden. Voor soorten die in bomen broeden dienen bv de bomen op voorhand gekapt te worden. De effecten van verstoring lokaal bij masten of trekzones krijgen een beoordeling -2 op lokale schaal. Rekening houdend met bovenvermelde milderende maatregelen, wordt het effect door verstoring op fauna beoordeeld als verwaarloosbaar (0). 12.7.3 Aanvaring vogels en vleermuizen tijdens operationele fase Omwille van luchtvaartredenen is bebakening van de hoogspanningskabels in het projectgebied enkel noodzakelijk bij overspanningen van snelwegen. Bij vervanging van de geleiders zullen de bestaande bebakeningsbollen grotendeels verdwijnen. Op het traject Horta-Mercator zijn echter verschillende gebieden met verhoogde kans op vogelaanvlieging (Figuur 12-6). In deze gevoelige zones zal het project een negatief effect (-2) hebben. Rapport - 183-7 oktober 2016

12.7.4 Beperking van effecten door markering Effecten op vogels (draadslachtoffers) kunnen ten dele worden gemitigeerd door de over het algemeen voor vogels slecht zichtbare bliksemdraden te markeren. Dit kan bijvoorbeeld met vogelkrullen of plastic bollen. Markeringen maken de draden beter zichtbaar voor vogels waardoor zij mogelijk beter de afstand tot de draad kunnen schatten. Diverse studies toonden aan dat gebruik van draadmarkeringen het aantal vogelslachtoffers reduceert: Markeringen van de bliksemdraden met vogelkrullen resulteerde in diverse gebieden tot een vermindering van het aantal draadslachtoffers met 60-90%. Het effect op de soorten onderling blijkt volgens diverse onderzoeken sterk tussen soorten te verschillen, maar er is vrijwel altijd sprake van een vermindering van het aantal draadslachtoffers na het toepassen van markeringen. Janss en Ferrer onderzochten in Spanje het effect van 3 types markering waaruit bleek dat het aantal slachtoffers lager is bij aanbrengen van markering. In het Verenigd Koninkrijk werd een significante reductie (95 %) van draadslachtoffers onder knobbelzwanen vastgesteld na het aanbrengen van draadmarkeringen (Frost, 2008). In Portugal werden verschillende draadmarkeringen vergeleken en getest op hun doeltreffendheid om draadslachtoffers te verminderen. De voorlopige resultaten bevestigen dat vogelkrullen het minst efficiënt zijn, terwijl dynamische, bewegelijke flappen of flappen met lichtgevende plaatjes de grootste doeltreffendheid bieden (Prinsen et al., 2011). Illustratie 12-52. Vogelkrul (hoogspanningsnet.com In Duitsland werden vogelflappen getest en daar is gebleken dat het gebruik van de vogelflappen zorgt voor een aanzienlijke reductie (> 90 %) in het aantal draadslachtoffers, met name onder meeuwen en watervogels (Von Bernshausen et al., 2007). In 2009 werden aan enkele delen van een bestaande 15 kv hoogspanningslijn bij Hazerswoude (Nederland) vogelflappen bevestigd. De effectiviteit van deze draadmarkeringen in het terugdringen van het aantal draadslachtoffers werd onderzocht door Bureau Waardenburg (Hartman et al., 2010). Uit de resultaten blijkt dat de vogelflappen, voor soorten die overdag de hoogspanningslijn kruisen, een significante reductie van het aantal draadslachtoffers bewerkstelligen (ca. 67%). Voor vogelsoorten die dit voornamelijk s nachts doen, is het effect van de vogelflappen meer soortspecifiek. Zo hebben de draadmarkeringen een significant positief effect voor eenden (Smient) die s nachts vliegen, waarvoor het aanbrengen van draadmarkeringen leidt tot een reductie van het aantal draadslachtoffers van 71-86 %. Voor andere soorten (Meerkoet, Kievit) die s nachts vliegen, resulteert de aanwezigheid van vogelflappen echter niet in een reductie van het aantal draadslachtoffers. Er werd wel een trend aangetoond die wijst in de richting van een reductie van het totaal aantal draadslachtoffers van 40-54 %. Uit het onderzoek komt naar voor dat vogelflappen tot één van de weinige typen draadmarkeringen behoren waarvan specifiek de effectiviteit voor s nachts actieve soorten is bewezen. Op trajecten waar veel eenden de hoogspanningslijn passeren zal de toepassing 7 oktober 2016-184 - Rapport

van vogelflappen kunnen leiden tot een grote reductie van het aantal draadslachtoffers (Hartman et al., 2010). Verder resulteerde het markeren van de hoogspanningsdraad met vogelflappen voor de soortgroepen meeuwen en kraaiachtigen in een lagere aanvlieghoogte. Ganzen vlogen daarentegen significant hoger bij het naderen van een gemarkeerd lijnsegment en voor duiven en spreeuwen had markering van de draad geen invloed op de aanvlieghoogte (Hartman et al., 2010). Jenkins et al. (2010) concludeerden dat iedere voldoende grote draadmarkering, die de diameter van de lijn vergroot met minimaal 20 cm (en met een lengte van minimaal 10 à 20 cm) en bij een tussenafstand van 5 à 10 meter, de aanvaringskans doet dalen met 50 à 80%. Op vlak van kleur blijkt geel een goede keuze gezien het beter licht reflecteert s morgens en s avonds en het meer onderscheidend is van de achtergrond dan oranje, een kleur dit vaak gebruikt wordt bij luchtvaartmarkeringen. In verschillende studies is reeds aangetoond dat het dichter op elkaar plaatsen van markeringen over het algemeen leidt tot hogere reductiepercentages (Koops & de Jong 1982; Brauneis et al. 2003; Jenkins et al. 2010). Een hoge dichtheid aan markeringen is dan ook aan te bevelen, in ieder geval voor de aardkabels. Natuurpunt heeft samen met Elia een proefproject opgezet in Oudenaarde. Door een verplaatsing van de slaapplaats van meeuwen van de Donkvijver naar de industriezone de Bruwaan stelden buurtbewoners vast dat het aantal vogelslachtoffers fors was toegenomen doordat hun nieuwe vliegroute een hoogspanningslijn langs de Doornikse Heerweg kruiste. Natuurpunt nam contact op met Elia om uit te zoeken hoe aan dit knelpunt kon worden verholpen. Gezien de geringe draagkracht van de kabels werd in Oudenaarde gekozen voor de (lichte) vogelkrullen. Elia installeerde op 9 en 10 december 2014 een groot aantal spiralen op de 70 kv lijn 70.506 (Oudenaarde Zottegem) tussen de masten P2 en P7 ter hoogte van de Doornikseheerweg te Oudenaarde. Voor Elia was dit een primeur in België. Om het resultaat van deze ingreep te kunnen evalueren, volgden buurtbewoners en vrijwilligers van Natuurpunt dagelijks de situatie op. De balans was uitermate positief. Tussen 10 december 2014 en 31 maart 2015 werden slechts 2 slachtoffers gemeld. Dit ten opzichte van circa 70 slachtoffers in dezelfde periode in 2013-2014. Voor Elia is het van groot belang dat de draadmarkeringen duurzaam zijn. Uit testen van RTE (Réseau de Transport d Electricité, de Franse hoogspanningsnetbeheerder) is gebleken dat vogelflappen snel verslijten en daardoor sneller vervangen dienen te worden. Ze komen bijgevolg voor Elia niet in aanmerking als draadmarkering. Waarschijnlijk is geen enkel type draadmarkering doeltreffend voor alle vogelsoorten of in alle situaties. In België zijn momenteel enkel vogelkrullen gehomologeerd voor gebruik op hoogspanningslijnen. Dit wordt momenteel toegepast wanneer nieuwe lijnen belangrijke vogelgebieden kruisen. Deze worden in de regel aangebracht op de aardgeleiders gezien deze het dunste zijn; bijgevolg het minst zichtbaar zijn en dus ook het meest risicovol. De mogelijkheden en groottes van de vogelkrullen hangen samen met het type draad of geleider. Op onderstaande figuur is een praktijkvoorbeeld te zien ter hoogte van de Kruibeekse polder. Hier werden op een 380 kv-lijn vogelkrullen aangebracht op de geleiders. De zichtbaarheid van deze vogelkrullen is evenwel zeer beperkt in Rapport - 185-7 oktober 2016

vergelijking tot de verdikte afstandhouders die beide draden van elkaar weg houden. Grotere vogelkrullen zijn op dergelijke types geleiders van 380 kv niet mogelijk, gezien deze de 2e draad niet mogen benaderen of raken i.f.v. de operationaliteit van de lijn. De afstandhouders hebben hier ook deze functie, dus andere draadaanhangsels mogen deze functie niet hypothekeren. Zoals te zien op onderstaande figuur zijn de afstandhouders beter zichtbaar dan de (in dit geval noodzakelijkerwijs kleine) vogelkrullen. Het verhogen van het aantal afstandshouders is een mogelijkheid die eveneens de zichtbaarheid van de lijn verhoogd. Dit heeft wel een nadelig effect op het gewicht van de lijn en heeft daarbij een mogelijk belangrijke impact op de dimensionering van de masten en funderingen. Illustratie 12-53: praktijkvoorbeeld vogelkrullen Kruibeekse polder op 380 kv lijn. Bebakeningsbollen zijn klassiek reeds aanwezig op verschillende aardkabels of fasedraden i.f.v. luchtvaart. Deze bebakeningsbollen voor luchtvaart zijn doorgaans vrij groot (500 à 600 mm diameter) en worden op afstanden van 30, 50 tot 100 m van elkaar aangebracht op de aardkabels, afhankelijk van de locatie en specifieke voorschriften. Deze bollen verhogen de zichtbaarheid, doch dit is onvoldoende werkzaam voor vogels, zeker bij moeilijke weeromstandigheden en verlaagde zichtbaarheid. Dergelijke bollen alleen volstaan dan ook niet voor voorliggend project. Onderstaande figuur toont dergelijke klassieke bebakeningsbollen voor luchtvaart in kunststof. 7 oktober 2016-186 - Rapport

Illustratie 12-54: bebakeningsbollen luchtvaart Naast de bebakeningsbollen voor luchtvaart is er de mogelijkheid tot toepassing van dergelijke bollen i.f.v. vogels. Deze bollen zijn vervaardigd uit aluminium en kunnen zowel op aardkabels als fasedraden aangebracht worden. Illustratie 12-55: voorbeeld bebakeningsbollen voor vogels Deze bebakeningsballen hebben een diameter van 250 mm. Een voordeel van dergelijk type markering is de fotoluminescerende werking, waardoor de nachtelijke zichtbaarheid i.f.v. nachtelijke vogeltrek of lokale vliegbewegingen verhoogt. Draadmarkeringen op de fasedraden wordt minder uitgevoerd als het gaat om hoogspanningslijnen met hoge voltages. Bij de 380 kv lijn van voorliggend project zijn er 2 draden per fase aanwezig, met afstandshouders om de draden te fixeren. Dikkere draden al dan niet met afstandshouders (voorliggend project betreft een dubbele bedrading met afstandhouders) worden veelal beoordeeld als beter zichtbaar waardoor een draadmarkering niet meer noodzakelijk zou zijn. Dit blijkt correct te zijn voor vliegbewegingen overdag. Voor nachtelijke vliegbewegingen of vliegbewegingen bij mist of andere slechte zichtomstandigheden is dit niet het geval. Ook de nachtelijke zichtbaarheid is dus belangrijk, iets wat een voordeel is van bovenstaande bebakeningsbollen. Rapport - 187-7 oktober 2016

Vanuit dit MER wordt er geen voorkeur geuit voor een bepaald type markering, vogelflappen blijken goed te werken maar ook vogelkrullen of bebakeningsbollen kunnen eveneens effectief zijn. Wel zijn de fotoluminescerende bollen positief voor nachtelijke bewegingen; De literatuur geeft hier verschillende conclusies rond en globaal is de stelregel dat grote en opvallende elementen met een beperkte tussenafstand het best werkzaam zijn. De verschillende types bebakening hangen in grote mate af van het type kabel / geleider zowel qua dikte, voltage of het aantal draden per fase. Technische aspecten zijn dan ook onlosmakelijk verbonden met de mogelijkheden bij dit project, vnl. dan voor de geleiders. Voor de aardkabel zijn deze technische aspecten minder van belang, deze kabels zijn steeds gelijkaardig en verschillende types kunnen hier dan ook op aangebracht worden. Prinsen besluit in het rapport Achtergrondrapport natuur MER Noordring Randstad 380 kv verbinding dat over de effecten van bovengrondse hoogspanningslijnen en masten op vleermuizen is weinig bekend, aangezien daar geen specifiek onderzoek naar is gedaan. De verschillende studies die aangewend zijn om tot deze conclusie te komen zijn hieronder vermeld. Het is bekend dat vleermuizen kunnen botsen met structuren in de ruimte, zoals prikkeldraad, zendmasten en windturbines. Dit betreft vooral relatief hoog vliegende vleermuizen die op trek zijn van zomerleefgebieden naar de winterslaapplaatsen (Johnson et al. 2003). Daarnaast kunnen ook vleermuizen die voornamelijk in open gebieden jagen in botsing komen met genoemde structuren (Verboom & Limpens 2001). In het gebied kunnen rosse vleermuis (in beperkte mate) en ruige dwergvleermuis als migrerende vleermuizen worden aangemerkt (Kapteyn 1995; Lange et al. 2003). Gewone dwergvleermuis en laatvlieger zijn relatief vrij in de lucht foeragerende soorten. Kwantitatieve gegevens over aanvaringen van vleermuizen, met uitzondering van die met windturbines, zijn niet bekend. Vermoed wordt dat trekkende vleermuizen minder gebruik maken van sonar en daardoor niet of te laat nieuwe structuren op hun route opmerken. Overigens is uit een recente studie bij windturbines (Trapp et al. 2002) gebleken dat niet zozeer directe aanvaringen met windturbines, maar gebroken vleugels als gevolg van windwervelingen een belangrijke doodsoorzaak vormen. In diverse studies naar 97 aanvaringen van vogels bij hoogspanningslijnen wordt nimmer melding gemaakt van vleermuizen als draadslachtoffers. Verwacht mag worden dat incidenteel een vleermuis tegen de masten of lijnen aan zal vliegen. Dit aantal is naar verwachting dermate laag dat dit geen effect zal hebben op de duurzame instandhouding van populaties (Prinsen et al, 2012). Over de effecten van elektrische en (elektro)magnetische velden op vleermuizen is nog heel weinig bekend. Bij een recent onderzoek bleek dat vleermuizen de elektromagnetische velden rond radarinstallaties mijden. Dit betrof velden met een straling groter dan 2 V/m. Vermoed wordt dat een verhoogde kans op oververhitting en interferentie met de echolocatie daar de oorzaak van zijn (Nicholls & Racey 2007). Dit zou theoretisch kunnen betekenen, indien de velden groter dat verblijfplaatsen in de directe omgeving van hoogspanningslijnen ongeschikt worden voor vleermuizen, waardoor de dieren verhuizen. Daarnaast is het niet uitgesloten dat vleermuizen tijdens foerageren en trekbewegingen hoogspanningslijnen mijden dan wel versneld passeren. Anekdotische informatie op basis van veldwaarnemingen van foeragerende vleermuizen 7 oktober 2016-188 - Rapport

toont echter aan dat vleermuizen veelvuldig rond hoogspanningsleidingen foerageren en niet gehinderd lijken te worden (Prinsen et al, Bureau Waardenburg). Als milderende maatregel wordt voorgesteld om in dit project in de voor vogels belangrijke zones opnieuw bebakening te voorzien om zo de zichtbaarheid voor vogels minstens gelijk te houden. Waar nodig omwille van luchtvaartredenen dienen vanzelfsprekend opnieuw bollen gehangen te worden. In de overige zones die voor vogels belangrijk zijn wordt voorgesteld om vogelkrullen te hangen op de aardkabels. Fluorescerende bollen worden niet opgelegd gezien de landschappelijke impact en de hinder naar omwonenden. Door het voorzien van bebakening zal het project een verwaarloosbaar effect (0) hebben op aanvaring. Het gaat concreet om de hoogspanningslijn tussen de masten IW220 5 en IW220 7 en tussen IW220 12 en IW220 19 op het traject Rodenhuize - Horta. Volgens het Field report Elia, 2 e deel final, 2015-4-8, seul Evergem (7-4 et 5), opgemaakt door Natuurpunt en Aves, volstaat het om bebakening te plaatsen op de aardkabels, want de andere kabels zijn al zichtbaar door de afstandshouders. Dit effect van de afstandshouders werd hoger ook toegelicht. Aanbevolen wordt om de bebakening met een voldoende kleine tussenafstand te plaatsen die afgestemd op de grootte van de vogelkrullen. 12.8 Milderende maatregelen De beschreven effecten lokaal bij masten of trekzones van ruimte inname tijdens de aanlegfase krijgen een (beperkt) negatieve beoordeling (-1 of -2) op lokale schaal. Bij het merendeel van de relevante werf- en trekzones werd een milderende maatregel geformuleerd (zie 12.6 en paragraaf 12.7.2). Indien deze toegepast wordt, wijzigt de beoordeling naar een tijdelijk, beperkt negatief effect of verwaarloosbaar effect. Wat betreft aanvaring werd de dwingende milderende maatregel gegeven om markering te voorzien op gevoelige zones van de hoogspanningslijn. Aangezien vogelkrullen gehomologeerd zijn en Elia positieve ervaringen heeft met toepassing van vogelkrullen, is toepassing van vogelkrullen meest aangewezen. Hierbij is een afstand van 5 à 10 m het meest effectief. Deze afstand dient afgestemd te worden op de grootte van de vogelkrullen. Na toepassing hiervan zal het project een beperkt negatief tot verwaarloosbaar (-1/0) effect hebben op aanvaring. Er blijft enkel enige verhoogde kans op aanvaring in de weinig gevoelige zones voor vogelaanvlieging. 12.9 Leemten in de kennis Ten gevolge van het corona-effect kan geluidshinder voor de aanwezige fauna optreden. Daarnaast kan de aanwezigheid van elektromagnetische velden rond de geleiders ook negatieve effecten genereren voor de fauna. De kennis hieromtrent wordt toegelicht in onderstaand intermezzo. Op de vraag of de aanwezigheid van elektrische en magnetische velden van hoogspanningslijnen (op lange termijn) een risico vormen voor de broedende, pleisterende en rustende vogels alsook ander soorten vogels kan, zoals aangegeven in de kadertekst, momenteel niet geantwoord worden. Rapport - 189-7 oktober 2016

Intermezzo: Elektrische en magnetische velden en effecten op fauna 7 oktober 2016-190 - Rapport

13 RECEPTOR LANDSCHAP 13.1 Figuren Figuur 13-1: Traditionele landschappen Figuur 13-2: Overzicht relictzones, ankerplaatsen, lijnrelicten en puntrelicten Figuur 13-3: Beschermde monumenten, landschappen en gezichten Figuur 13-4: Centrale Archeologische Inventarisatie 13.2 Afbakening van het studiegebied Voor de discipline Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie wordt voor de ruimtelijke impact een zone van 2 km rond het projectgebied genomen. Hierbij is rekening gehouden met het reliëf voor de zichtbaarheid van wijzigingen in het landschap van veraf. De impact op onroerend erfgoed en archeologie zal enkel ter hoogte van de masten onderzocht worden. 13.3 Beschrijving van de referentiesituatie Het landschap wordt beschreven op basis van: Beschrijving op macroschaal: Landschapseenheden: indeling van het landschap in traditionele landschappen Beschrijving op mesoschaal: Landschapsatlas: overzicht ankerplaatsen, relictzones, lijnrelicten en puntrelicten Beschrijving op microschaal: Beschermde landschappen, dorps- en stadsgezichten en monumenten Archeologisch erfgoed 13.3.1 Beschrijving op macroschaal Traditionele landschappen Het projectgebied loopt door vijf traditionele landschappen: Land van Waas, Durmevallei, Straatdorpen van Waarschoot, Straatdorpen van Lokeren en Moervaartdepressie. Dit is weergegeven op figuur 13-1. In het oosten ligt het traditionele landschap Land van Waas (212050). Een landschap met langs de randen een beperkt aantal smalle en sterk gerichte vergezichten en kleine onregelmatige en versnipperde ruimten begrensd door vegetatie (bos) en bebouwing. Vooral de perceelrandbegroeiing door populieren bepaalt de identiteit van dit landschap. De beleidswensen voor dit landschap zijn het behoud van het unieke coulissenlandschap met sterk filterende werking van de populierenschermen in het noordelijk deel door het vrijwaren van verdere versnijdingen. In Lokeren doorkruist het projectgebied het traditionele landschap Durmevallei (911030). Een vallei met bedijkte rivier en afgesneden meanders en rivierduinen. Het reliëf van de valleiranden is structuurversterkend met als belangrijkste beleidswensen het vrijwaren van bebouwing van om het even welke aard in de valleigebieden en beheersen van de recreatiedruk. Rapport - 191-7 oktober 2016

Naar het westen toe loopt het projectgebied door de traditionele landschappen Straatdorpengebied van Waarschoot (211050) en Straatdorpengebied van Lokeren (211060). Het landschap is een vrij vlak landbouwgebied met een dicht verstedelijkt weefsel, met gemengde land- en tuinbouw en een grote dichtheid van bewoning langs de wegen. Wijdse zichten komen weinig voor en zijn dikwijls versnipperd door compartimentering. Het is een oorspronkelijk gebied van grote straatdorpen (zeer grote driesdorpen), momenteel verbonden door sterke lintbebouwing. De beleidswensen zijn het vrijwaren van de resten van open ruimte en behoud en herwaardering (restauratie) van de kernen van de belangrijke oorspronkelijke straat- en driesdorpen. Op het grondgebied van Wachtebeke en Moerbeke doorkruist het projectgebied even het traditionele landschap Moervaartdepressie (921070), een weinig uitgesproken depressie met open landbouwland en plaatselijk compartimenten van kleine bossen. Het landschap heeft verre, meestal wijdse zichten en de weinige bebouwing is meestal begrenzend en komt vooral aan de rand voor. Binnen het landschap zijn vlakke, natte depressies aanwezig en talrijke (populier)bossen. Wenselijkheden voor de toekomst zijn het behoud van de waterrijke gronden en het ontbreken van bewoning in de depressie. 13.3.2 Beschrijving op mesoschaal Landschapsatlas (figuur 13-2) Ankerplaatsen De enige ankerplaats waar het projectgebied doorloopt, is Moervaartdepressie (APO003). De Moervaartdepressie was vóór de grote ontginningen bos of wastine in of nabij het Koningsforeest. Gans het gebied werd door enkele grote initiatieven rationeel ontgonnen. Het ontginningslandschap is nog steeds leesbaar, voornamelijk in grote structuren zoals wegen- en hydrografische patronen. Het gebied van de Moervaartdepressie varieert sterk tussen open, halfopen en gesloten, rechtlijnig en ongestructureerd, afwisselend en homogeen. Het uitzicht in het gebied is door bosuitbreiding wel meer gesloten geworden dan in historische tijden. Typerend voor het grootste deel van de Moervaartdepressie zijn de lange, rechte, onverharde dreven, die door de bomen erlangs landschapsbepalende elementen vormen. De grote structuren zoals wegen-, percelerings- en hydrografische patronen zijn nog duidelijk herkenbaar. Relictzones Volledig in het oosten, ter hoogte van het onderstation Mercator, ligt de relictzone Bolle akkergebieden Land van Waas (R40029). In Sint-Niklaas en Waasmunster loopt het tracé door de relictzone Bosgebieden stuifzandrug Waasmunster, Belsele, St-Niklaas (R40030). Bovendien wordt ter hoogte van Sint-Niklaas ook de relictzone Landbouwgebieden Land van Waas (R40031) doorsneden door de hoogspanningsleidingen. Op het grondgebied van de stad Lokeren loopt het tracé door de relictzone Durmevallei (R40028). De relictzones Moervaartdepressie (R40027) en Pachtboeren, Geuzenhoek, Doornzele (R40020) lopen wel door het projectgebied maar worden niet door het tracé doorsneden. 7 oktober 2016-192 - Rapport

Westelijk in het projectgebied, ter hoogte van Evergem en Waarschoot, vallen de masten en de leidingen in de relictzones Heffink-Wippelgem (R40019) en Vallei van de Lieve (R40018). Lijnrelicten Volgende lijnrelicten worden doorkruist door het tracé: Tabel 13.1: Lijnrelicten binnen het projectgebied Code L40053 L40016 L40019 L40021 L40004 Naam Bunkerlinie Hoofdweerstandstelling Moervaart Zuidlede Spoorwegberm Moerbeke - Lokeren De Lieve Puntrelicten De effecten op puntrelicten in de aanlegfase beperken zich tot een afstand van 200 m. Tabel 13.2: Puntrelicten binnen het projectgebied (200 m van het tracé) Code P40169 P40089 P40095 P40057 Naam Omwalde site (Kruibeke) Lijsdonkhof (Sint-Niklaas) Torregoed (Lochristi) Doornzelemolen (Evergem) 13.3.3 Beschrijving op microschaal Beschermde landschappen, dorps- en stadsgezichten en monumenten Gegevens betreffende het aanwezige bouwkundig erfgoed zijn weergegeven in figuur 13-3. Beschermde dorpsgezichten Het beschermd dorpsgezicht Hulstbaan: omgeving Lijsdonckhof met parkaanleg (OO002101) ligt op 90 m van twee masten. Dit is een overblijfsel van een voormalig omwald klooster (illustratie 13-1). Rapport - 193-7 oktober 2016

Illustratie 13-1: Lysdonckhoeve (foto: website van abdij van Boudelo) Het beschermd dorpsgezicht Zg. Goed Ten Broecke en omgeving (bekend als De Heffink) met dreef en belendende percelen en hoeves aan weerszij van dreef (OO001523) ligt op 250 m van een mast (illustratie 13-2). Illustratie 13-2: Goed Ten Broecke (foto: google maps okt. 2013) Beschermde stadsgezichten Er zijn geen beschermde stadsgezichten aanwezig in de omgeving. Beschermde monumenten Lysdonckhoeve (OO002100) is een beschermd monument en ligt op 150 m van een mast. Windgat 10: hoeve Rosengoed inzonderheid site met walgrachten, boerenhuis, hoevepoort en bedrijfsgebouwen, zonder recente constructies (OO001870) ligt op 300 m van een mast (illustratie 13-3). 7 oktober 2016-194 - Rapport

Illustratie 13-3: Zaffelare Windgat 11 (foto: Lochristi, Zaffelare, Windgat 11 (Vlaamse Gemeenschap, 01-01-1970)) Heffink 2: duiventoren en toegangsdreef vml Goed Ten Broecke in Evergem (OO001518) ligt op 250 van een mast. Hogevoorde 17: omgrachte site met woonhuis en schuur vml pachthof Het Grote Goed Te Voorde in Waarschoot (OO002252) ligt op 100 m van een mast. Beschermde landschappen Binnen het studiegebied is er een beschermd landschap geïdentificeerd, namelijk Doornzele Dries. Doornzele is een van de oudste nederzettingen van Evergem. In 1234 werd in Doornzele een cisterciënzerinnenabdij opgericht, die zich voornamelijk bezighield met landbouw en het vruchtbaar maken van de streek. Daar vormde zich in de loop van de jaren een gehucht rond een dries. De voornaamste functies van de dries waren het plant- en weiderecht. Dit unieke en goed bewaarde landschap - drie kilometer lang - is sinds 1992 beschermd. De molen (1840) met bakstenen romp en omwalling werd in 1996 eigendom van het gemeentebestuur. Van 2001 tot 2003 werd de romp van de molen gerestaureerd en ingericht. Illustratie 13-4 zicht op Doornzele Dries Rapport - 195-7 oktober 2016

13.3.4 Archeologisch erfgoed Voor het uitvoeren van de werken zullen geen grondwerken over grote oppervlakten nodig zijn. Mogelijk zal er vlak naast de huidige fundering van de mastvoeten in beperkte mate gegraven worden. Deze werken zit meer dan waarschijnlijk in de gabarit van de eerder uitgevoerde werken tijdens de aanleg van de lijn. De werfwegen die zullen aangelegd worden zullen meestal in landbouwgrond gelegen zijn, maar niet noodzakelijk op dezelfde locatie als destijds bij de aanleg. De werfwegen worden aangelegd door ondiep de teelaarde weg te graven en te vervangen door steenslag. Een andere mogelijkheid is te werken met rijplaten, waarbij er dan geen vergraving nodig is. De nodige maatregelen worden genomen om schade aan archeologische artefacten te vermijden. Een archeologisch vooronderzoek zonder ingreep van de bodem en de opmaak van een archeologienota zijn momenteel in uitvoering. 13.4 Methodologie effectvoorspelling en beoordeling In tegenstelling tot de meeste milieueffecten die kunnen getoetst worden aan referentiewaarden en/of normen, is de beoordeling van de landschappelijke impact van om het even welk project een subjectief gegeven. Niettegenstaande het subjectieve karakter van de landschappelijke impact laten een aantal min of meer objectieve criteria toe om de kwaliteit van een landschap te waarderen en bijgevolg ook de effecten van het project op de kwaliteit ervan te evalueren. De beperkte ingrepen in dit project, zoals het vervangen van de geleiders, het versterken van de masten en de funderingen en het aanpassen van de bebakening zullen het huidige landschap zo goed als niet wijzigen. Bij uitvoering (aanlegfase) zijn er wel mogelijke effecten. De effecten worden kwalitatief beschreven en beoordeeld op basis van een expertenoordeel. De beoordeling gebeurt aan de hand van de vier onderstaande criteria. Deze indeling in criteria betekent echter zeker niet dat deze aspecten los van elkaar staan. De scores kunnen niet worden opgeteld en dienen samen met de beschrijving van de effecten te worden gelezen. Om de effecten op het landschap te kunnen beoordelen wordt het gepland initiatief in beperkte mate op mesoschaal en hoofdzakelijk op microschaal beoordeeld. 13.4.1 Landschapsstructuur en landschapstypologie De geplande ingrepen zullen op mesoschaal noch de landschapsstructuur noch de landschapstypologie wijzigen. Wel zullen bij de uitvoering tijdelijke werfdepots en plaatselijk werfinrichting nodig zijn. Hierdoor kan in zeer beperkte mate effect verwacht worden op microschaal. 13.4.2 Landschapsbeeld en -beleving De geplande ingrepen zullen op mesoschaal noch het landschapsbeeld noch de landschapsbeleving wijzigen. Wel zullen bij de uitvoering tijdelijke werfdepots en 7 oktober 2016-196 - Rapport

plaatselijk werfinrichting nodig zijn. Hierdoor kan in zeer beperkte maten effect verwacht worden op microschaal. 13.4.3 Cultuurhistorische en erfgoedwaarden Mogelijke effecten op erfgoedlandschappen zullen vooral te verwachten zijn door het wijziging van omgeving, wanneer het omringende landschap storend zal werken op het erfgoedlandschap. Hier zal vooral het perceptieve en het samenspel tussen beide worden beoordeeld. In dit project zijn deze wijzigingen op mesoschaal niet te verwachten. Bijna doorheen heel het volledige projectgebied zullen werken uitgevoerd worden waardoor een aantal erfgoedzones in de nabijheid van de uit te voeren werken gelegen zijn. Hier zal bekeken worden in hoeverre deze werken het erfgoedlandschap en het bouwkundig erfgoed kunnen storen of mogelijk kunnen beschadigen. 13.4.4 Archeologisch erfgoed De verstoring van aanwezig archeologisch erfgoed door de funderingsversterking wordt besproken op basis van experten oordeel. 13.5 Effectuitdrukking De effecten worden als volgt uitgedrukt: Wijziging landschapsstructuur en landschapstypologie: een kwalitatieve beschrijving van de landschapsstructuur en de huidige typologie en de mogelijke wijzigingen die zij door het plan kan ondergaan; Wijziging van het landschapsbeeld en beleving: kwalitatieve beschrijving van het landschapsbeeld en hoe de perceptieve kenmerken door het project aan verandering onderhevig zijn en kwalitatieve beschrijving van de manier waarop de belevingswaarde van het landschap aan verandering onderhevig is door uitvoering van het project; Wijziging van erfgoedwaarden: kwalitatieve beschrijving van de bestaande erfgoedwaarden en hoe zij door uitvoering van het plan aan verandering onderhevig zijn; Wijziging van archeologisch erfgoed: kwalitatieve beschrijving van de resultaten van de voortoets. 13.6 Beoordelingskader Het beoordelingskader is als volgt, met als verklaring van de scores: +3 Aanzienlijk positief effect +2 Positief effect +1 Beperkt positief effect 0 Geen of verwaarloosbaar effect -1 Beperkt negatief effect -2 Negatief effect -3 Aanzienlijk negatief effect Rapport - 197-7 oktober 2016

Landschapsstructuur en landschapstypologie: +3 wanneer waardevolle structuren in hun globaliteit en de bestaande typologie worden hersteld of opgewaardeerd +2 wanneer waardevolle structuren of lokaal worden hersteld of de bestaande typologie over een grote oppervlakte worden hersteld of opgewaardeerd +1 wanneer de landschapsstructuur of typologie lokaal worden hersteld; 0 geen wezenlijke verandering van de samenhang of landschapsvormende processen -1 wanneer de landschapsstructuur of typologie lokaal worden verstoord, of versnipperd of wanneer reeds aangetaste structuren globaal worden verstoord -2 wanneer waardevolle structuren of reeds aangetaste structuren een beperkte verstoring ondergaan of wanneer de typologie over een grote oppervlakte wordt aangetast -3 wanneer waardevolle structuren of relaties worden verstoord of versnipperd of de typologie over het volledig studiegebied wordt teniet gedaan. Landschapsbeeld en beleving +3 wanneer een belangrijke meerwaarde wordt gecreëerd voor perceptieve kenmerken, (zichten op) waardevolle positieve beelddragers worden toegevoegd of negatieve beelddragers worden verwijderd wat zorgt voor een globale en sterke verbetering van de landschapsbeleving +2 wanneer lokaal een meerwaarde wordt gecreëerd voor perceptieve kenmerken, lokale positieve beelddragers worden toegevoegd of negatieve beelddragers worden verwijderd, wat de lokale landschapsbeleving verbeterd binnen en rondom de te onderscheiden projectgebieden. +1 wanneer positieve beelddragers worden beschermd of versterkt of negatieve beelddragers worden afgezwakt wat de lokale landschapsbeleving verbeterd binnen de te onderscheiden projectgebieden. 0 geen wezenlijke verandering van het landschapsbeeld en landschapsbeleving -1 wanneer de perceptieve kenmerken beperkt worden aangetast, wanneer positieve beelddragers worden verzwakt of negatieve beelddragers versterkt en de beleving van het gebied minder aansluit bij de uitgangssituatie en wordt gehinderd -2 wanneer de perceptieve kenmerken een belangrijke lokale aantasting ondergaan (bijvoorbeeld verwijderen van kenmerkende randbegroeiing) en wanneer belevingsaspecten toegevoegd worden die duidelijk niet in overeenstemming zijn met de gewenste functie noch met de uitgangssituatie, of wanneer de mogelijke beleving van waardevolle landschapselementen sterk wordt gereduceerd -3 wanneer de perceptieve kenmerken globaal worden aangetast en de beleving van het gebied zodanig verandert dat er geen herkenning van de uitgangssituatie meer is. Erfgoedwaarden (landschappelijk en cultuurhistorische waarden) +2 wanneer lokaal historische landgebruikssystemen worden hersteld of elementen met een hoge erfgoedwaarde worden gerestaureerd of gerenoveerd +1 wanneer elementen met een beperkte erfgoedwaarde worden gerenoveerd, gerestaureerd of wanneer de contextwaarde van erfgoedwaarden wordt hersteld 0 geen wezenlijke verandering van de cultuurhistorische waarden 7 oktober 2016-198 - Rapport

-1 wanneer de elementen met een lage erfgoedwaarde worden vernield of elementen met een matige erfgoedwaarde worden aangetast of de context- en ensemblewaarde van dergelijke elementen wordt aangetast of bedreigd -2 wanneer de elementen met een matige erfgoedwaarde worden vernield of elementen met een hoge erfgoedwaarde worden aangetast of de context- en ensemblewaarde van elementen met een hoge tot zeer hoge erfgoedwaarde wordt aangetast of bedreigd -3 wanneer elementen met een zeer hoge erfgoedwaarde worden vernield of aangetast of hun ensemble- of contextwaarde wordt aangetast. 13.7 Effectbeschrijving en effectbeoordeling Aangezien het project voorziet in het vervangen van de geleiders van bestaande hoogspanningslijnen en masten is er voor landschap geen wijziging. 13.7.1 Aanlegfase Voor wat betreft de landschapsstructuur en typologie wordt o.a. input gehaald uit de discipline Fauna en flora waar dieper is ingegaan op de werkzaamheden nabij de verschillende masten. Op bepaalde plaatsen waar er te weinig plaats is voor de funderingsmachines of trekmachines zullen bomen en struiken gerooid worden om plaats te maken. Hierdoor zal er tijdelijk een gewijzigde structuur ontstaan op microschaal. Elia zal waar mogelijk herstel doorvoeren door herplanten. Het zal dan ook enkele jaren in beslag nemen vooraleer het herstel volwaardig is. Dit effect beperkt zich tot de microschaal (-1). Wanneer de milderende maatregelen, geformuleerd in hoofdstuk 12, worden opgevolgd zal dit tijdelijk beperkt negatief effect verdwijnen (-1t). Het landschapsbeeld en -beleving zal tijdelijk op microschaal wijzigen tijdens de aanlegfase. Het betreft bestaande masten waarrond tijdelijk werkzaamheden zullen plaatsvinden. Zoals uitvoerig beschreven in voorgaand hoofdstuk 0 zullen er bij bepaalde masten struiken en bomen gerooid worden. Dit kan lokaal en tijdelijk een impact hebben op de landschapsbeleving. De masten en hoogspanningslijnen zijn momenteel aanwezig in het landschap. De werkzaamheden om en nabij de masten zullen de beleving van het landschap beperkt wijzigen (-1). Wanneer de milderende maatregelen, geformuleerd in hoofdstuk 12, worden opgevolgd zal dit tijdelijk beperkt negatief effect verdwijnen (-1t). Tijdens aanleg wordt niet aan erfgoed geraakt. Er worden geen effecten verwacht. (0) Omdat vroeger bij het plaatsen van de mast het mogelijk archeologisch erfgoed al verstoord is, is de kans op aantasting van het archeologisch erfgoed zeer miniem. De zones waar de hoogspanningslijnen doorlopen zijn veelal landbouwgebieden met een in hoge mate verstoorde bovenlaag. De aanleg van de werfwegen en zones brengt geen diepe grondwerken met zich mee. Rapport - 199-7 oktober 2016

Op basis van de centrale archeologische inventarisatie (Figuur 13-4) van Agentschap Onroerend Erfgoed is de mogelijke impact op gekende archeologische zones geëvalueerd 29. Er worden een aantal beschermde monumenten en relicten aangetroffen binnen het projectgebied. De geplande werken met aanleg van werfzones en wegen en trekzones hebben echter geen invloed op deze onroerende erfgoedelementen. Aangezien er steeds een kans bestaat dat er nog niet gekende archeologische vondsten worden geraakt door de werken wordt de voorgeschreven procedure van Agentschap Onroerend Erfgoed toegepast. Het betreft hier de noodzaak om over te gaan tot een archeologienota zonder ingreep in de bodem, dus een desk top studie. Het betreft percelen die volledig gelegen zijn buiten een archeologische zone opgenomen in de inventaris van archeologische zones en waarbij de totale oppervlakte van de ingreep in de bodem 3.000 m² of meer bedraagt. De uitbreiding van de mastfunderingen voldoet daar niet aan omdat deze oppervlakte beperkt is tot enkele vierkante meters per mast. De aanleg van de werfpistes komt mogelijk wel in aanmerking. Wanneer deze aangelegd worden door vergraving van de toplaag en aanbrengen van steenslag is er dus een ingreep in de bodem die voldoet aan de criteria. Een uitzondering hierop kan gemaakt worden indien de werkzaamheden gebeuren binnen het gabarit van bestaande lijninfrastructuur en haar aanhorigheden. Voor de werfwegen en zones is het niet mogelijk om te bepalen of deze op exact dezelfde plaats zullen liggen als destijds bij de eerste aanleg van de hoogspanningsmasten. Indien de werfwegen aangelegd worden met behulp van rijplaten zal er geen ingreep zijn in de bodem. Werfwegen die niet samenvallen met bestaande verharde of onverharde wegen worden tijdelijk aangelegd met rijplaten of door zeer ondiep de bodemtoplaag weg te halen en een stabiele laag op een geotextiel aan te leggen. Voor het voorliggend MER nemen wij het minst gunstige scenario waarin de werfwegen zullen aangelegd worden met ingreep in de bodem. Wij beoordelen daarom deze ingreep als aanzienlijk negatief (-3). Deze zal gemilderd worden indien een archeologienota wordt uitgevoerd waardoor dit effect wijzigt naar een beperkte negatief effect (-1). Een archeologienota zonder ingreep in de bodem (proefsleuven) wordt voldoende geacht om voor voorliggend project de juiste inschatting te kunnen maken op het vlak van archeologie: Wij vertrekken hier van het minst gunstig scenario. De ingrepen worden verspreid langsheen het traject uitgevoerd met telkens een beperkte oppervlakte inname (< 1000 m 2 voor funderingswerken en< 3000 m 2 voor trekzones). De rechtstoestand van de percelen met tijdelijke werfwegen en zones is veelal privé en de precieze ligging van de werfwegen is nog niet gekend. 29 https://geo.onroerenderfgoed.be/#zoom=11&lat=6633358.188644166&lon=402670.2650063085 7 oktober 2016-200 - Rapport

Tabel 13.3 Effectbeoordeling receptor Landschap in de aanlegfase met tussen haakjes de beoordeling na toepassing milderende maatregelen geformuleerd voor direct ruimtebeselag bij receptor Natuur Effectgroep Score Toegang Mercator bestaande mast Toegang Mercator nieuwe mast Versterken mast P3 Vervangen mast P3 landschapsstructuur en landschapstypologie -1 (-1t) -1 (-1t) -1 (-1t) landschapsbeeld en beleving -1 (-1t) -1 (-1t) -1 (-1t) erfgoedwaarden 0 0 0 archeologisch erfgoed -3 (-1) -3 (-1) -3 (-1) 13.7.2 Exploitatiefase Tijdens de exploitatiefase worden geen effecten verwacht op landschap 13.8 Leemten in de kennis De precieze impact op archeologisch erfgoed is niet gekend door enerzijds de inherente onbekendheid van de aanwezigheid van archeologisch erfgoed en anderzijds door de nog onduidelijke locatie en uitvoeringswijze van de werfwegen. Deze leemte wordt opgevangen via het archeologisch vooronderzoek zonder ingreep van de bodem en een archeologienota. Er zijn voor de receptor Landschap geen leemten in de kennis. Rapport - 201-7 oktober 2016

14 RECEPTOR MENS 14.1 Figuren en bijlagen Figuur 3-4: Gewestplan Figuur 8-3: Bodemgebruikskaart Figuur 3-2: Situering project op topografische kaart Figuur 3-3: Situering project op orthofoto Figuur 14-1: Contouren van magnetische-velden 14.2 Afbakening van het studiegebied Het studiegebied volgt uit de disciplines Geluid en trillingen en Licht, warmte en EMvelden. Dit is de zone waarbinnen er mogelijk hinder of gezondheidseffecten te verwachten vallen voor de mens. 14.3 Beschrijving van de referentiesituatie 14.3.1 Bodemgebruik 14.3.2 Geluid 14.3.3 Stof 14.3.4 Verkeer Het huidige bodemgebruik is beschreven in hoofdstuk 8 en 0. De referentiesituatie van deze effectgroep is beschreven in de discipline Geluid en trillingen (zie 10.2). De huidige situatie wordt beschreven, op basis van beschikbare informatie (vb. klachtenregisters van de milieudiensten van betrokken gemeenten). In de meeste gemeentes zijn er geen tot zeer weinig klachten met betrekking tot stofhinder. Enkel in Kruibeke worden geregeld klachten gemeld. Dit heeft echter te maken met transport in functie van één bedrijf. In de Gentse kanaalzone met heel wat industriële en logistieke activiteit zijn er eveneens klachten rond stof gemeld. Deze zijn voornamelijk gerelateerd aan de industriële activiteiten. Het hoogspanningstracé kruist de volgende nationale- en ringwegen: N16 te Sint-Niklaas Primaire weg categorie I Af- en oprittencomplex E17-A14 te Sint-Niklaas Primaire weg categorie I E17 te Sint-Niklaas Hoofdweg N41 te Sint-Niklaas Primaire weg II Kruispunt N70-N446 te Waasmunster Sint-Niklaas Secundaire weg type 2 N449 te Lochristi Lokale weg type 1 R4 (John Kennedylaan) te Gent Primaire weg II N474 te Gent Categorie niet gekend N463 te Evergem Lokale weg type 2 R4 (Jacques Paryslaan) te Evergem Primaire weg categorie I 7 oktober 2016-202 - Rapport

N458 te Evergem Lokale weg type II N456 te Evergem Lokale weg type I N9 te Zomergem Waarschoot Lovendegem Secundaire weg type I Dit is een functionele indeling waarbij de categorieën staan voor: - hoofdwegen met hoofdfunctie verbinden op internationaal niveau en aanvullende functie verbinden op Vlaams niveau; - primaire wegen categorie I met hoofdfunctie verbinden op Vlaams niveau en aanvullende functie verzamelen op Vlaams niveau; - primaire wegen categorie II met hoofdfunctie verzamelen op Vlaams niveau en aanvullende functie verbinden op Vlaams niveau; - secundaire wegen met hoofdfunctie verbinden en/of verzamelen op lokaal en bovenlokaal niveau en aanvullende functie toegang geven; lokale wegen met hoofdfunctie toegang geven. De meeste masten zijn bereikbaar via lokale wegen type 2, dus met voornamelijk lokaal verkeer. 14.3.5 Licht, EM-velden 14.3.6 Recreatie De referentiesituatie van deze effectgroep is beschreven in de discipline Licht, warmte en EM-velden (zie 11.8). Op delen van de lijn zullen de bebakeningsbollen verdwijnen daar waar deze niet wettelijk verplicht zijn. Met name het traject tussen Rodenhuize en mast EV215 62 is momenteel bebakend met bollen. Bij het vervangen van de geleiders worden deze verwijderd en niet teruggeplaatst (zie ook hoofdstuk 12). Rapport - 203-7 oktober 2016

Receptor natuur). Dit deel wordt eveneens vaak voor ballonvaart gebruikt. Hoogspanningslijnen kunnen een risico inhouden voor ballonvaarders en zijn een belangrijke factor waarmee wordt gehouden. 14.4 Methodologie effectvoorspelling en beoordeling 14.4.1 Aanlegfase Ruimteinname/bodemgebruik Tijdens de werken is er tijdelijk inname van grond voor de werfzones en wegen. Hiervoor worden afspraken gemaakt tussen Elia en de grondeigenaren 30. Geluidshinder De gegevens van de discipline Geluid en trillingen dienen als input om de invloed op de receptor Mens te bespreken. Enerzijds wordt de mogelijke geluidshinder die kan optreden tijdens de werkzaamheden besproken. De mogelijke geluidsniveaus en hun duur worden bepaald en getoetst aan de Vlarem milieukwaliteitsnormen waar mogelijk. Het betreft tijdelijke activiteiten. Lichthinder De gegevens van de discipline Licht, warmte en EM-velden dienen als input om de invloed van lichthinder op de receptor Mens in de aanlegfase te bespreken. Stofhinder Wij gaan na in welke mate de werfzones en tijdelijke depots tijdens de aanlegfase stofhinder kunnen veroorzaken voor omliggende bewoning. Rekening houdend met ondergrond, afstand en ligging woningen ten aanzien van werfzone (overheersende windrichting). De relevante zone waarbinnen dit bestudeerd wordt is 200 m rondom de werfzones. Verkeershinder Tijdens de aanlegfase zullen er korte periodes zijn met vrachtverkeer om de machines en noodzakelijke materialen ter plaatse te krijgen, zowel naar de werfzones als naar de tijdelijke werfdepots. Er zullen enkele uitzonderlijke transporten moeten plaatsvinden voor de aanvoer van materieel. De plaatsen waar de hoogspanningskabels de wegen kruisen worden beschermd door mobiele bruggen (portieken). Deze portieken hebben ook een veiligheidsvoordeel bij het vervangen van de geleiders (trekken van de nieuwe geleider m.b.v. de bestaande geleider). Enkel tijdens het installeren van deze portieken zal het verkeer mogelijk kortstondig enige hinder ondervinden. De locaties waar de portieken geplaatst worden zullen op kaart worden aangeduid. 30 http://www.elia.be/nl/over-elia/corporate-social-responsibility/mens-milieu/vergoedingen-landbouw 7 oktober 2016-204 - Rapport

14.4.2 Exploitatiefase EM-velden Voor een gegeven spanning en vermogen doorheen de geleider kan de afstand worden berekend waarbinnen er een overschrijding is van 0,2 µt, 0,4 µt en 10 µt. De dienst Gezondheid van LNE kan op basis van deze magnetische veldcontouren rondom de hoogspanningslijnen nagaan hoeveel bewoners er binnen deze contouren wonen en meer specifiek het aantal kinderen. Vanuit de discipline Licht, warmte en EM-velden zijn de waarden van de elektrische en magnetische velden berekend in functie van de afstand tot de hoogspanningslijnen. Er zal bepaald worden hoeveel personen zijn blootgesteld aan magnetische velden met waarden: 10 μt: de interventiewaarde opgelegd in het Besluit van de Vlaamse Regering inzake binnenmilieu; 0,4 μt: het epidemiologische cut-off point uit bovenvermelde studies, die het statistische verband met kinderleukemie aantonen; 0,2 μt: de richtwaarde opgelegd in het Besluit van de Vlaamse Regering inzake binnenmilieu. Corona-effect Tijdens exploitatie kan er op bepaalde ogenblikken, afhankelijk van de weersomstandigheden (o.a. luchtvochtigheid), een coronaeffect optreden. Doordat HTLS geleiders meer stroom kunnen transporteren, kan het corona effect eveneens versterken. Er zal een vergelijking gemaakt worden tussen de huidige situatie (corona effect in referentiesituatie) en het geluidsniveau als gevolg van het coronaeffect in de toekomstige situatie. Dit verschil in combinatie met mogelijk geïmpacteerde menselijke receptoren die van een verhoogd geluidsniveau hinder kunnen ondervinden zal besproken worden. Recreatie Er zal beschreven worden waar de ballonvaarder rekening mee houdt tijdens zijn vlucht en of het weglaten van bepaalde bebakening hierop een invloed kan hebben. 14.5 Effectuitdrukking De receptor Mens kan mogelijk hinder ondervinden van: Aanlegfase Ruimteinname: Geluid: kwalitatief beschrijvend; Stofhinder: kwalitatief beschrijvend; Lichthinder: kwalitatief beschrijvend; Verkeershinder: kwalitatief beschrijvend. Exploitatiefase magnetische velden: kwalitatief beschrijvend; Corona-effect: kwalitatief beschrijvend; Recreatie (ballonvaart) Rapport - 205-7 oktober 2016

Visuele hinder wordt er niet verwacht. In vergelijking met de referentiesituatie wijzigt het uitzicht immers nauwelijks. De geleiders worden enkel vervangen. 14.6 Beoordelingskader 14.6.1 Hinder aanlegfase Het beoordelingskader voor de discipline Mens - hinder wordt weergegeven in tabel 14.1 voor de aspecten geluid, bodemgebruik, stof, licht en verkeer. Tabel 14.1: Beoordelingskader discipline Mens - Hinder Score Geluidshinder Bodemgebruik Stofhinder Lichthinder Verkeershinder +3 Aanzienlijk bijkomend bodemgebruik +2 Matig bijkomend bodemgebruik +1 Beperkt bijkomend bodemgebruik mogelijk 0 Geen menselijke receptoren bijkomend geïmpacteerd -1 < 10% meer menselijke receptoren geïmpacteerd -2 10-30% meer menselijke receptoren geïmpacteerd -3 30-50% meer menselijke receptoren geïmpacteerd Geen wijziging Er zijn geen of Er zijn geen of bodemgebruik verwaarloosbare verwaarloosbare wijzigingen te wijzigingen te verwachten verwachten Beperkte wijziging Hinder door het Hinder door het bodemgebruik project in beperkte project in beperkte mate mate Er zijn geen of verwaarloosbare wijzigingen te verwachten Hinder door het project in beperkte mate Matige wijziging Matige hinder Matige hinder Matige hinder bodemgebruik Aanzienlijke Aanzienlijk aantal Aanzienlijk aantal Aanzienlijk wijziging gehinderd gehinderd aantal gehinderd bodemgebruik 14.6.2 Exploitatiefase EM-velden in de exploitatiefase Dit wordt beoordeeld in de mate dat er meer personen (kinderen) worden blootgesteld aan EM-velden (x > 0,4 µt) in de exploitatiefase. Er zal echter geen waardeoordeel gegeven worden aan de aantallen. Corona-effect in de exploitatiefase Neutraal: geen menselijke receptoren bijkomend geïmpacteerd; Licht negatief: < 10 % meer menselijke receptoren geïmpacteerd; Matig negatief: 10 30 % meer menselijke receptoren geïmpacteerd; 7 oktober 2016-206 - Rapport

Sterk negatief: 30-50 % meer menselijke receptoren geïmpacteerd. 14.6.3 Effectbeoordeling tijdens de aanlegfase Ruimtebeslag of gewijzigd bodemgebruik Tijdens de aanlegfase zal er tijdelijk ruimtebeslag ontstaan als gevolg van de noodzakelijk werken. Een deel van de oppervlakte (voor het merendeel landbouwoppervlakte met gras en of akkerland, enkele tuinen) zal ingenomen worden voor een tijdelijk gebruik als werfweg als toegang naar de mast en werfzone rondom de mast. Deze ingenomen oppervlakte zal dan tijdelijk (maximaal 2 seizoenen) niet meer in gebruik kunnen genomen worden als landbouwgrond. Landbouwers die schade ondervinden worden hiervoor vergoed conform het protocol tussen Elia en de landbouworganisaties is afgesloten 31. Belangrijk is dat nadien de situatie wordt hersteld. Eventueel aangebrachte steenslag worden verwijderd en de teelaarde wordt teruggeplaatst. Er moet worden toegezien dat de landbouwpercelen steeds toegankelijk blijven tijdens de werken. Binnen de werkzones moeten de nodige maatregelen genomen worden om permanente verdichting van de bodem te voorkomen. Hiervoor voorziet Elia de volgende maatregelen: - Gebruik van rijschotten en rijplaten in de toegangszones - Herstel van terrein in de oorspronkelijke staat na werkzaamheden - Vermijden dat buiten de werkzone, werfwegen en depots gereden wordt met zwaar materieel of stapelen van gronden en materiaal - Werfzones worden aangepast in functie van nabijgelegen gebouwen om mogelijk schade te vermijden - Eigenaars en gebruikers van de geïmpacteerde percelen zullen ruim op voorhand geïnformeerd worden over aanvang en duur van de werken De werken zijn tijdelijk van aard en eventuele effecten worden maximaal gemilderd. Deze tijdelijke inname van oppervlakte en daarmee tijdelijke wijziging van bodemgebruik in functie van de aanleg van werfwegen en werfzone duurt maximaal 2 seizoenen. De situatie wordt na de werkzaamheden hersteld in zijn oorspronkelijk staat. Daarom wordt het effect van ruimtebeslag of gewijzigd bodemgebruik tijdens de aanlegfase beperkt negatief beoordeeld (-1). Elia kan rekening houden bij de aanleg van de werfwegen en zones dat deze op veilige manier kunnen gekruisd worden om toegankelijkheid van de omliggende percelen te vergemakkelijken. Geluidshinder Om geluidshinder tijdens de aanlegfase te voorkomen voor omwonenden kan er ter hoogte van woningen enkel tijdens de dag gewerkt worden. Hierdoor wordt dit effect van geluidshinder beperkt negatief (-1) beoordeeld. Stofhinder Eventuele stofhinder kan ontstaan tijdens het aan en af rijden van werfverkeer over de werfzones en wegen. Deze manoeuvres zijn echter zeer beperkt. Verder komt 31 http://www.elia.be/nl/over-elia/corporate-social-responsibility/mens-milieu/vergoedingen-landbouw Rapport - 207-7 oktober 2016

stofhinder voornamelijk voor bij langdurig droog weer. De werken per mast zijn tijdelijk van aard (< 2 maanden) waardoor dit effect verwaarloosbaar wordt beoordeeld (0). Lichthinder De werken zullen uitgevoerd worden tijdens het zomerhalfjaar (juli oktober). In deze periode is werfverlichting niet noodzakelijk indien niet s nachts gewerkt wordt. Het project voorziet niet in nachtelijk werk. Nachtelijk werk zal enkel uitgevoerd worden indien dit vereist is vanuit een van de vergunningen; bv voor het plaatsen van veiligheidsportieken over de snelweg. Op de depots is er mogelijk nood aan verlichting omwille van de beveiliging van het materiaal. Deze werfdepots worden ingericht op bestaande industriële terreinen of verhardingen. De normale verlichting op dergelijk depots zal niet leiden tot overlast voor omwonenden. Dit effect wordt als verwaarloosbaar beoordeeld (0) Verkeershinder De impact op verkeer zal verwaarloosbaar zijn omdat er een beperkt aantal bewegingen nodig zijn per mast en deze ruimtelijk verspreid zijn. Tijdens de eerste fase (versterking van de masten; vakwerk en fundering) zullen deze verkeersbewegingen te maken hebben met de aanleg van de werfwegen in functie van het bereikbaar maken van de masten voor de funderingsmachine. Hierbij zal telkens per mast een kraan nodig zijn en een vrachtwagen voor het vervoer van grond. Daarna komt de funderingsmachine die zal voorzien worden van beton. Een vijftal betonmolens per mast. De werken zijn verspreid in zowel ruimtelijke zin als periode. De werken zijn van die aard dat er nooit een af en aan rijden zal zijn van zwaar vrachtverkeer, eerder af en toe een vrachtwagen. Het is wel aan te raden om wanneer de werken in de buurt van dorpskernen plaatsvinden aandacht te besteden aan de schooluren (opening en sluiten). De netwerkeffecten zullen tijdens de aanlegfase mogelijk betrekking hebben op de uitzonderlijke transporten die moeten plaatsvinden voor de aanvoer van het materieel, bijvoorbeeld kranen. Op basis van de federale atlas van de reiswegen voor uitzonderlijk transport worden de routes voor de aanvoer van het materieel bepaald. Deze routes voor aan- en afvoer van materieel volgen maximaal de routes voor uitzonderlijk vervoer zoals vastgelegd door de federale overheid. Daarnaast wordt voor de routes welke geen onderdeel vormen van het netwerk voor uitzonderlijk vervoer, naar de kortste, veiligste (schoolomgevingen en dorpskernen worden maximaal vermeden) en best bereikbare route gezocht. Werfwegen mogen geen woongebieden en omgeving ervan doorkruisen. Gezien de ruimtelijke spreiding van de masten zal de impact op het verkeer tijdens de aanlegfase van de masten beperkt zijn. Het effect wordt verwaarloosbaar geacht. Het installeren van de beschermportieken bij kruising van wegen kan kortstondig hinder veroorzaken. Deze hebben tijdens de hele uitvoering van het project verder geen consequentie voor het verkeer. In tegendeel, hierdoor wordt vermeden dat het stilleggen van verkeer tijdens trekken van de geleiders moet gebeuren. Het effect op verkeershinder wordt als verwaarloosbaar beoordeeld (0) Tijdelijke werfdepots Op de tijdelijke werfdepots kunnen werkzaamheden verricht worden als samenstellen van bepaalde onderdelen. De depots worden voornamelijk gebruikt voor tijdelijke opslag 7 oktober 2016-208 - Rapport

van materialen en machines en zullen beperkte geluidshinder met zich meebrengen. De nodige omvang van dergelijke depots bedraagt circa 1 ha. In dit hoofdstuk worden de criteria gebundeld die kunnen gehanteerd worden om de effecten van deze tijdelijke werfdepots tot een minimum te beperken. Deze informatie is kort besproken in de disciplines bodem, water, geluid en mens. Om eventuele effecten te beperkten worden volgende criteria gehanteerd: - Bij voorkeur binnen bestaande industriezones - Niet binnen de zones met een hoge verdichtingsgevoeligheid en/of maatregelen treffen om verdichting te voorkomen (steenslagverharding of rijplaten) - Zo weinig mogelijk aan bijkomende niet infiltreerbare verharding te voorzien en maatregelen treffen om de bestaande infiltratie in beken en grachten of waterafvoer optimaal te houden zonder dat stroomafwaarts wateroverlast kan ontstaan. - Indien een nieuw terrein wordt ingericht, het vermijden van dicht (500 m) bij woongebieden een werfdepot aan te leggen - Rekening houden met de op figuur 12 7 aangeduide zones met voor fauna en flora gevoelige zone. Deze zijn gebaseerd op de aanwezigheid van Natura 2000 gebieden en waardevolle vegetaties of ecotopen met een grote kans op de aanwezigheid van broedvogels. - Zodanig gelegen dat de aan- en afvoer geen verkeersoverlast veroorzaken (dorpskernen, woongebieden) Tabel 14.2 Effectbeoordeling Mens tijdens aanlegfase Effectgroep Score Toegang Mercator bestaande mast Toegang Mercator nieuwe mast Versterken mast P3 Vervangen mast P3 Ruimtebeslag/grondgebruik -1-1 -1 Geluidshinder -1-1 -1 Stofhinder 0 0 0 Lichthinder 0 0 0 Verkeershinder 0 0 0 14.6.4 Effectbeoordeling tijdens exploitatiefase Tijdens exploitatie is mogelijk een effect op mens voor: - Hinder: geluidshinder als gevolg van het corona effect - Gezondheid: Indicatie voor verhoogde kans op leukemie bij kinderen. Geluidshinder In de discipline geluid (hoofdstuk 10) is het corona effect berekend. De resultaten van de berekening (Tabel 10.5) tonen aan dat het corona geluid zal afnemen na vervanging Rapport - 209-7 oktober 2016

van de geleiders. De voornaamste oorzaak is het gladdere oppervlak van de nieuwe HTLS geleiders. Het vervangen van de geleiders zal volgens deze berekeningen een daling van een 2 à 3 db met zich meebrengen, waardoor de nationale normwaarde bij extreem regenweer gerespecteerd wordt. Hierdoor is er dus geen negatief effect maar een beperkt positief effect door het vervangen van de geleiders. Met andere woorden er worden niet meer mensen bijkomende gehinderd als gevolg van het corona effect, waardoor dit effect beperkt positief wordt beoordeeld (+1). Gezondheidseffecten als gevolg van EM-velden De magnetische velden zijn in hoofdstuk 11 berekend en besproken. Deze gegevens zijn door de Dienst Milieu en Gezondheid gebruikt om de bewoning binnen de berekende contouren van 0,2µT en 0,4µT te inventariseren. Uit deze berekening blijkt dat er, mits de voorziene toepassing van de transpositie van de lijnen, er een daling zal zijn van het aantal kinderen dat woont binnen een contour van 0,4 µt, namelijk een daling van 273 naar 158. 400 Aantal kinderen blootgesteld aan > 0,4 µt 350 300 250 200 150 100 50 0 donau dubbele vlag Referentietoestand Gepland zonder transpositie Gepland met transpositie Scenario Illustratie 14-1 Aantal kinderen binnen de 0,4 µt contour In functie van de mogelijke overschrijding van de 10µT-interventiewaarde is een gedetailleerdere analyse gemaakt van kritische overspanningen (dus minst hoge lijndelen) met bewoning. De resultaten daarvan zijn opgenomen in tabel 14.3, voor de toekomstige situatie (Imean = 603 A), met transpositie en 1,5 m boven het maaiveld. De aangrenzende masten bij de overspanningen van huizen zijn hoger dan de masten die gehanteerd zijn voor de minst gunstige berekeningen. De berekende magnetische veldwaardes liggen dan ook lager dan in de eerste algemene screening. Hieruit blijkt dat bij het overspannen van huizen de interventiewaarde van 10 µt niet overschreden wordt. De hoogste berekende waarde bedraagt 6,72 µt. 7 oktober 2016-210 - Rapport

Tabel 14.3 Detailberekening magnetische-velden verschillende lijnstukken Overspanning 0,2 μt 0,4 μt 10 μt max (μt) P24-P25 62 m 46 m - 2,65 P26-P27 65 m 49 m - 6,72 P28-P29 65 m 48 m - 3,08 P41-P42 68 m 50 m - 3,36 P46-P47 59 m 40 m - 1,28 P48-P49 66 m 50 m - 4,16 P50-P51 68 m 50 m - 3,18 P54-P55 64 m 46 m - 2,08 P60-P61 59 m 42 m - 1,51 P62-P63 65 m 46 m - 2,14 Onderstaande tabel geeft de belangrijkste waarden weer voor de 3 relevante veldcontouren. Tabel 14.4 relevante waarden i.v.m. bewoning en magnetische velden 0,2µT 0,4µT 10µT # huishoudens # kinderen # huishoudens Referentiesituatie 782 273 0 Geplande situatie 344 158 0 Hierbij dient opgemerkt te worden dat deze berekeningen voor 0,2 µt en 0,4 µt gelden voor de worst-case situatie en dat het aantal personen binnen deze contouren zowel in de referentie- als de geplande situatie iets lager zal zijn dan berekend. Dit wijzigt echter niets aan de effecten noch de conclusie. Recreatie Op basis van informatie van de Koninklijke Belgische Ballonvaartfederatie blijken de grote hoogspanningslijnen op de gehanteerde vliegkaarten te staan. De kleinere lijnen blijken het meest verraderlijk omdat de pylonen minder goed opvallen door begroeiing, obstakels, glooiing in het landschap of als de pylonen "groen" geschilderd zijn. Tijdens de ballonvaart wordt voornamelijk rekening gehouden met de pylonen, de looprichting van de lijnen en de windrichting. De pylonen worden voor de ballonvaarder daarom bij voorkeur niet gecamoufleerd of verdoken opgesteld. De gangbare vaarprocedure is om een hoogspanningslijn zo veel mogelijk te mijden, zeker als deze in de vaarrichting loopt. Er wordt sterk afgeraden om niet vlak voor een HS-leiding te landen maar om er op flinke hoogte overheen te varen. Op basis van deze informatie is het voor de ballonvaarder vooral belangrijk de pylonen goed te zien staan. De grote hoogspanningslijnen zijn op vliegkaarten aangeduid. Bebakening is niet het criterium om hoogspanningslijnen waar te nemen door de ballonvaarder. De hoogspanningslijnen zijn aangeduid op de topografische kaarten en Rapport - 211-7 oktober 2016

luchtvaartkaarten. De masten op de lijn Mercator Horta zijn goed zichtbaar. Het wegnemen van de bebakening heeft daarom een verwaarloosbaar effect. 14.7 Leemten in de kennis De epidemiologische onderzoeken die de relatie tussen blootstelling aan EM-velden (niet-ioniserende velden) en eventuele ziekteverschijnselen bestuderen geven geen eenduidige resultaten. Of de hoger beschreven mogelijke effecten dus zullen optreden is niet gekend. 7 oktober 2016-212 - Rapport

15 VOORTOETS PASSENDE BEOORDELING/VERSCHERPTE NATUURTOETS 15.1 Figuren In het kader van het decreet voor natuurbehoud dient nagegaan te worden of het project een betekenisvolle aantasting van de natuurkenmerken van de speciale beschermingszones, met betrekking tot de natuurwaarden waarvoor deze zones respectievelijk zijn aangemeld of aangewezen, kan betekenen. Indien dit het geval is, is een opmaak van een passende beoordeling vereist. De elementen die noodzakelijk zijn om na te gaan of een passende beoordeling is vereist (de zogenaamde voortoets ) worden aangereikt vanuit de effectbeschrijving en -beoordeling binnen de receptor Natuur. Indien hieruit blijkt dat een passende beoordeling vereist is, wordt deze geïntegreerd in de milieubeoordeling. Figuur 12-7: Verstoringsgevoelige zones 15.2 Beschrijving van de referentiesituatie De referentiesituatie is beschreven in paragraaf 12.3. 15.3 Beschrijving van het project Het project is beschreven in hoofdstuk 3. 15.4 Beoordeling van de effecten Enkel mast 21 is gelegen binnen het SBZ-H BE2300005 (Illustratie 15-1). Deze mast is eveneens gelegen binnen het VEN-gebied De Moervaartdepressie tot Durmevallei (illustratie 15-2). Illustratie 15-1: Hoogspanningsmasten in omgeving SBZ-H BE2300005 Rapport - 213-7 oktober 2016

Illustratie 15-2: Hoogspanningsmasten in omgeving VEN-gebied 15.4.1 Directe effecten op habitats en biotopen voor fauna in SBZ-H door ruimteinname Mast 21 is ingeplant op biologisch minder waardevolle akkers op zandige bodem (illustratie 15-3). Ten noorden bevindt zich een soortenarm permanent cultuurgrasland met een bomenrij met dominantie van (al dan niet geknotte) wilg (Salix sp.). Dit is op de biologische waarderingskaart aangeduid als complex van biologisch minder waardevolle en waardevolle elementen. Op ongeveer 170 m bevindt zich een ruigt-elzenbos, deels beekbegeleidend vogelkers-essenbos en essen-iepenbos (habitattype 91E0_vnva) en deels Atlantisch zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (habitattype 9120). Op ongeveer 130 m bevindt zich een zoekzone voor de instandhoudingsdoelen van habitattype 91E0 (Bossen op alluviale gronden met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior) (illustratie 15-5). Bij aanleg van een werfzone zal geen waardevolle vegetatie verwijderd worden. Er wordt geen habitat waarvoor het SBZ is aangewezen aangetast, noch een zoekzone voor de ontwikkeling ervan. Er bevindt zich reeds een aarden weg die als toegangsweg kan dienen. In het huidige plan wordt de mast niet voorzien om te trekken, dus wordt geen zone voor kabeltrek voorzien. De werken aan mast 21 zullen dus geen aanzienlijke negatieve effecten door ruimteinname in het habitatrichtlijngebied of het VEN-gebied met zich meebrengen. 7 oktober 2016-214 - Rapport

Illustratie 15-3: Biologische waarderingskaart met aanduiding van de habitats in omgeving mast 21 (Geopunt, INBO 2014) Illustratie 15-4: Aanduiding aardeweg (Geopunt) Rapport - 215-7 oktober 2016

Illustratie 15-5: zoekzone voor de instandhoudingsdoelen van habitattype 91E0 (Geopunt) Mast 20 bevindt zich op ongeveer 100 m ten oosten van het SBZ-H. De aanleg van de werfzone zal geen impact hebben op de SBZ. Er wordt echter een zone voor kabeltrek voorzien, zoals weergegeven op illustratie 15-6. Zoals beschreven in paragraaf 12.7.1 overlapt het westelijke deel van de trekzone met het SBZ-H. Het betreft twee eutrofe vijvers en een loofhoutaanplant, op de BWK aangeduid als complex van waardevolle en minder waardevolle elementen. Voor het aanleggen van deze trekzone zal ca. 0,4 ha vegetatie in het SBZ-H verwijderd worden. De trekzone zal echter geen oppervlakte innemen met een habitattype waarvoor de SBZ werd aangewezen. Ook zal er geen ruimteinname zijn van een zoekzone voor de ontwikkeling van habitat. Er is dus geen betekenisvolle aantasting van de oppervlaktes voor de natuurdoelen in het SBZ-H. 7 oktober 2016-216 - Rapport