STATENBRIEF Onderwerp: Rondvraag over windenergie in Zaltbommel en Apeldoorn Portefeuillehouder: J.J. van Dijk Kerntaak/plandoel: Milieu, energie en klimaat: een energieneutraal Gelderland in 2050 Doel van deze brief: het informeren van de Staten over de vraag, gesteld tijdens de PS vergadering van 25 januari 2017, over windenergie in Zaltbommel en Apeldoorn Het college van Gedeputeerde Staten verzoekt de leden van Provinciale Staten om: Te besluiten conform het ontwerpbesluit Over de inhoud van deze brief te overleggen De inhoud van deze brief voor kennisgeving aan te nemen (informatieplicht) HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH 1 Inhoud voorstel (beoogd resultaat/doel) Op basis van deze Statenbrief willen wij met u overleggen over de vraag die u heeft gesteld over het realiseren van windparken in Zaltbommel (nabij de A2) en Apeldoorn (Beekbergsebroek): wanneer zijn uw Staten verplicht om een inpassingsplan vast te stellen voor realisatie van windparken die door de provincie niet op voorhand waren beoogd voor het behalen van de in IPO-verband met het Rijk afgesproken taakstelling? 2 Aanleiding Tijdens het vragenuur van uw vergadering van 25 januari 2017 heeft u de vraag gesteld of een initiatiefnemer van een windpark in Zaltbommel en een initiatiefnemer van een windpark in Apeldoorn kunnen afdwingen dat uw Staten inpassingsplannen vaststellen ter realisering van deze parken. Hierover hebben wij overleg gevoerd met andere provincies, het ministerie van Economische Zaken en de huisadvocaat. 3 Bestaand beleid c.q. kader Windvisie - omgevingsvisie Bij de totstandkoming van de Windvisie is door uw Staten verzocht om op basis van draagvlak (PS2012-643, amendement A29) te komen tot locaties ten behoeve van de in IPO-verband met het Rijk opgenomen provinciale taakstelling van 230,5 MW windenergie op land. De Windvisie bevat locaties waarbij in beginsel sprake is van draagvlak, dat wil zeggen de toenmalige gemeentebesturen hebben destijds ingestemd met het opnemen van de locaties in de Windvisie, met uitzondering van de gemeente Zevenaar. Zoals destijds toegelicht aan uw Staten (PS2014-678), wordt door het opnemen van locaties met draagvlak zoveel als mogelijk voorkomen dat uw Staten inpassingsplannen moeten vaststellen voor windparken met een opgesteld vermogen tussen de 5 en 100 MW. De gemeenteraad zal de aanvraag van een initiatiefnemer om het bestemmingsplan vast te stellen of te wijzigen immers niet afwijzen. Inlichtingen bij: dhr. I.R.P. van Es, telefoonnummer (026) 359 90 85 e-mailadres: post@gelderland.nl
Elektriciteitswet 1998 In de Elektriciteitswet 1998 is in artikel 9e lid 1 opgenomen dat u bevoegd gezag bent voor het vaststellen van een inpassingsplan voor de aanleg of uitbreiding van windparken met een capaciteit tussen de 5 en 100 MW. In het tweede lid van deze bepaling wordt u verplicht die bevoegdheid toe te passen, indien de gemeente een aanvraag tot vaststelling van een bestemmingsplan heeft afgewezen én een initiatiefnemer u daartoe verzoekt. Daarnaast is in lid 5 opgenomen dat de verplichting uit het tweede lid niet geldt indien voldaan wordt aan de minimum realisatienorm, die volgens lid 6 vastgesteld moet worden in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Deze AMvB is echter nooit vastgesteld, zoals reeds aan uw Staten is gemeld (PS2015-108). Hierdoor geldt de verplichting van het tweede lid tot vaststellen van een inpassingsplan onverkort. Uit de parlementaire stukken bij de Elektriciteitswet blijkt dat de verplichting tot het vaststellen van een inpassingsplan ziet op de bevoegdheid als zodanig, en niet op de locatie, vorm of anderszins inhoudelijke afwegingen. Uw Staten zullen daarom nog steeds een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening acceptabele beslissing moeten nemen (Kamerstukken II 2009-2010, 32 127, nr. 3, blz. 62). Al met al bent u, indien de raad van de gemeente Zaltbommel en de raad van de gemeente Apeldoorn besluiten tot afwijzing van een aanvraag tot vaststelling van een bestemmingsplan én een initiatiefnemer u daartoe verzoekt, gehouden een inpassingsplan voor de windparken vast te stellen. Dit is slechts anders indien realisering van het park op de betrokken locatie in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het maakt daarbij niet uit dat de locatie Apeldoorn in de Windvisie in beginsel niet beoogd was voor het behalen van de in IPO-verband met het Rijk afgesproken taakstelling (230,5 MW). Minimum realisatienorm In de Windvisie zijn voldoende locaties opgenomen om te voldoen aan de in IPO-verband met het Rijk opgenomen provinciale taakstelling van 230,5 MW. Wij gingen ervan uit dat, ondanks dat de AMvB voor de minimum realisatienorm niet vastgesteld is, de taakstelling van 230,5 MW gezien kan worden als invulling van de minimum realisatienorm. Uit artikel 9e lid 6 volgt namelijk de intentie van het Rijk tot het vaststellen van de minimum realisatienorm. Gelet op de afspraken uit het Energieakkoord, de uitwerking daarvan in uitsplitsing van aantal MW per provincie en de monitoring door RVO in de Monitor Wind op Land is het aannemelijk dat de minimum realisatienorm overeen komt met de taakstelling die met het Rijk overeengekomen is. Wij zijn er tot nog toe vanuit gegaan dat met de Windvisie wordt voldaan aan de taakstelling en daarmee aan de invulling van de minimum realisatienorm uit artikel 9e lid 5. Daarmee zou de verplichting vervallen om inpassingsplannen op te stellen voor andere locaties. Zaltbommel en Apeldoorn Uitgaande van ons hiervoor genoemde uitgangspunt zijn uw Staten verplicht om een inpassingsplan voor Zaltbommel vast te stellen, aangezien deze locatie onderdeel uitmaakt van de locaties in de Windvisie die nodig zijn voor onze taakstelling. Uw vraag heeft betrekking op een locatie in Apeldoorn, die geen deel uitmaakt van de locaties die zijn aangewezen in de Windvisie en nodig zijn voor het behalen van de taakstelling. Het betreft hier een nieuwe situatie. Naar aanleiding van uw vraag hebben wij de huisadvocaat verzocht om uitsluitsel te geven over het al dan niet verplicht zijn tot het vaststellen van een inpassingsplan. Zoals eerder vermeld zijn wij er tot nog toe vanuit gegaan dat voor locaties die geen invulling geven aan de minimum realisatienorm, er geen verplichting is om een inpassingsplan vast te stellen, omdat de taakstelling van 230,5 MW volgens ons gezien kan worden als invulling van de minimum realisatienorm. 2
De huisadvocaat geeft aan dat er geen AMvB is vastgesteld die een minimum realisatienorm bevat. Dat heeft tot gevolg dat uw Staten verplicht zijn de bevoegdheid toe te passen tot het vaststellen van een inpassingsplan voor de aanleg of uitbreiding van een windpark met een capaciteit tussen 5 en 100 MW. Daarbij geldt wel de randvoorwaarde dat een initiatiefnemer u daartoe verzoekt én de gemeente een aanvraag van die initiatiefnemer tot vaststelling of wijzigingen van een bestemmingsplan ten behoeve van het windpark heeft afgewezen. De verplichting ziet verder op het toepassen van de bevoegdheid als zodanig, en niet op de locatie, vorm of anderszins een inhoudelijke afweging. Uw Staten moeten nog steeds een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening acceptabele beslissing maken. Aldus is het vaststellen van een inpassingsplan niet vereist, indien realisering van het park op de betrokken locatie in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Mocht er bij AMvB toch een minimum realisatienorm worden vastgesteld, dan is het niet ondenkbaar dat aansluiting wordt gezocht bij de taakstelling die we met het Rijk in IPO-verband hebben afgesproken (230,5 MW), Die opgave moet in 2020 operationeel zijn. Indien een dergelijke minimum realisatienorm zou gelden, dan kan niet worden volstaan met het opnemen van 230,5 MW wind op land locaties in de Windvisie. Gelet op het feit dat er op dit moment nog geen 230,5 MW operationeel is, bent u indien een dergelijke minimumrealisatienorm zou zijn vastgesteld daarmee volgens de huisadvocaat tot het daadwerkelijk operationeel zijn van 230,5 MW verplicht een inpassingsplan vast te stellen. Indien er geen AMvB wordt vastgesteld blijft die verplichting ook bestaan na het behalen van de taakstelling van 230,5 MW. Hiermee zijn uw Staten ook verplicht om voor Apeldoorn indien dat niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening een inpassingsplan vast te stellen, mits de initiatiefnemer ons daartoe verzoekt én de gemeente haar medewerking weigert. Van beide is echter nog geen sprake. Op dit moment onderzoekt de gemeente het draagvlak binnen de gemeente voor windenergie op deze locatie (Beekbergsebroek). Wij volgen deze ontwikkelingen. 4 Argumenten/afwegingen/risico's Toekomstige locaties Met toekomstige locaties worden locaties bedoeld die niet waren beoogd voor de ten behoeve van de in IPO-verband met het Rijk afgesproken taakstelling van 230,5 MW. Dit betreft bijvoorbeeld het voorziene windpark in Apeldoorn. In de Windvisie zijn deze locaties aangewezen als gebieden waar windenergie onder voorwaarden mogelijk is. In de Omgevingsvisie die op 1 maart jongstleden bij uw Staten ter vaststelling voorlag, zijn deze gebieden opgenomen in een aparte bijlage met de titel Windenergie mogelijk. Deze bijlage is tevens bij deze Statenbrief opgenomen. Zoals hiervoor al voor de locatie in Apeldoorn aangegeven, zijn uw Staten ook verplicht om voor toekomstige locaties indien die niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening een inpassingsplan vast te stellen, mits de initiatiefnemer ons daartoe verzoekt én de gemeente haar medewerking weigert. Draagvlak Voor uw Staten en voor ons is draagvlak én participatie van groot belang bij de energietransitie. Hiervoor willen wij op lokaal niveau starten met een open gesprek over welke vormen van duurzame energie, naast energiebesparing, nodig zijn. Dit wordt opgeschreven in lokale energievisies en regionale routekaarten en komt tot stand in overleg met inwoners, bedrijven, organisaties en overheden. Dit leidt tot een groot draagvlak en vaak grote participatie. Deze samenwerking is ook in lijn met het kabinetsaanbod van het IPO, waarin de verschillende regionale overheden samenwerken aan een nationaal programma voor energietransitie. De verplichting om inpassingsplannen vast te stellen voor de aanleg of uitbreiding van windparken met een capaciteit tussen de 5 en 100 MW, zoals opgenomen in de Elektriciteitswet 1998, past niet in deze aanpak. Al eerder hebben ons college en uw Staten aangegeven van deze verplichting af te willen (PS2015-79). Onderdeel van het gezamenlijk kabinetsaanbod is het pleidooi om deze verplichting te schrappen. 3
De aanpak om te komen tot lokale energievisies en regionale routekaarten is helaas niet van vandaag op morgen gereed. Om te voorkomen dat uw Staten verplicht worden om inpassingsplannen voor windturbines vast te stellen, zoeken wij zoveel mogelijk samenwerking met gemeenten. Wij zullen samen met gemeente en initiatiefnemer kijken naar mogelijke oplossingen die voor alle partijen aanvaardbaar zijn. Daarnaast werken wij aan het versterken van burgerinitiatieven en energiecoöperaties via de Vereniging Energie Coöperaties Gelderland (VECG) en stellen wij potentiële initiatiefnemers voor samen te werken met burger- en energiecoöperaties. Onderzoek Zolang de Elektriciteitswet niet is aangepast, kan de provincie alleen afwegen of realisatie van een windpark op de betrokken locatie in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Er is geen ruimte om draagvlak in deze afweging mee te nemen. Ons voorstel is om te onderzoeken of het mogelijk is om in de lopende actualisatie van de Omgevingsvisie - die aan het einde van het jaar door uw Staten zal worden vastgesteld - een toets op draagvlak op te nemen als voorwaarde voor die initiatieven die niet zijn beoogd voor de ten behoeve van de in IPO-verband met het Rijk afgesproken taakstelling van 230,5 MW. Dit is in lijn met het eerder door uw Staten ingenomen standpunt. Overige provincies Wij hebben voorgaande problematiek ook voorgelegd binnen IPO verband aan de andere provincies. De werkwijzen bij provincies verschillen: een aantal provincies werkt op dezelfde manier als wij tot dusver hebben gedaan, zoals beschreven onder kopje minimum realisatienorm een aantal heeft expliciet in hun beleid opgenomen te stoppen met het opstellen van inpassingsplannen als de taakstelling die met het Rijk in IPO-verband is afgesproken, gehaald is andere provincies hebben ruimtelijk beleid waarbij voorstellen buiten de taakstelling om stuiten op bezwaren met betrekking tot een goede ruimtelijke ordening (waardoor medewerking aan een inpassingsplan op voorhand afgewezen kan worden). 5 Consequenties De mogelijkheid bestaat dat voor toekomstige locaties, zoals beschreven onder kopje Toekomstige locaties, een inpassingsplan vastgesteld moet worden. Het eerder genoemde uit te voeren onderzoek kan leiden tot een aanpassing van de Omgevingsvisie. 6 Proces en evaluatie Zoals hiervoor beschreven, kiezen wij voor de volgende aanpak. Wij willen op lokaal niveau starten met een open gesprek over welke vormen van duurzame energie, naast energiebesparing, nodig zijn. Dit wordt opgeschreven in lokale energievisies en regionale routekaarten en komt tot stand in overleg met inwoners, bedrijven, organisaties en overheden. Dit leidt tot een groot draagvlak en vaak grote participatie. Deze samenwerking is ook in lijn met het kabinetsaanbod van het IPO, waarin de verschillende regionale overheden samenwerken aan een nationaal programma voor energietransitie. Wij werken daarbij zoveel mogelijk samen met gemeenten. Daarnaast werken wij aan het versterken van burgerinitiatieven en energiecoöperaties via de Vereniging Energie Coöperaties Gelderland (VECG) en stellen wij potentiële initiatiefnemers voor samen te werken met burger- en energiecoöperaties. Als onderdeel van het IPO kabinetsaanbod werken wij ook aan het schrappen van de verplichting tot het vaststellen van een inpassingsplan uit de Elektriciteitswet 1998. 4
Zolang de Elektriciteitswet niet is aangepast, kan de provincie alleen afwegen of realisatie van een windpark op de betrokken locatie in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Er is geen ruimte om draagvlak in deze afweging mee te nemen. Ons voorstel is om te onderzoeken of het mogelijk is om in de lopende actualisatie van de Omgevingsvisie - die aan het einde van het jaar door uw Staten zal worden vastgesteld - een toets op draagvlak op te nemen als voorwaarde voor die initiatieven die niet zijn beoogd voor de ten behoeve van de in IPO-verband met het Rijk afgesproken taakstelling van 230,5 MW. Dit is in lijn met het eerder door uw Staten ingenomen standpunt. Arnhem, 21 februari 2017 - zaaknummer 2017-001996 Gedeputeerde Staten van Gelderland C.G.A. Cornielje - Commissaris van de Koning P.G.G. Hilhorst - secretaris Bijlagen: Ontwerpbesluit Begrotingswijziging Notitie Kaart Windenergie mogelijk - Omgevingsvisie 5