EVOLUTIE VAN DE ENERGIEMARKT IN 2000

Vergelijkbare documenten
MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN BESTUUR ENERGIE KONING ALBERT II - LAAN BRUSSEL.

2002/5-6A. Heropleving van de Belgische economie

DE ENERGIEMARKT IN 2003

tel Vanuit het buitenland: tel

Verantwoordelijke uitgever: Voorzitter a.i. van het Directiecomité Vooruitgangstraat BRUSSEL

EVOLUTIE VAN DE ENERGIEMARKT IN 2005

ENERGIE- OBSERVATORIUM. Kerncijfers %

ENERGIE- OBSERVATORIUM. Kerncijfers % 80% 60% 40%

ENERGIE- OBSERVATORIUM. Kerncijfers %

ENERGIE- OBSERVATORIUM. Kerncijfers % 80% 60% 40%

ENERGIE OBSERVATORIUM 20% Kerncijfers % 60% 40%

20% 60% 80% 40% ENERGIE. Kerncijfers 2016

20% 60% 80% 40% ENERGIE. Kerncijfers 2015

ENERGIEBALANS VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST Samenvatting

FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND EN ENERGIE ENERGIE

Voorzitter van het Directiecomité Vooruitgangstraat 50 B-1210 BRUSSEL

De buitenlandse handel van België

emissie broeikasgassen

Marktontwikkelingen varkenssector

De buitenlandse handel van België

NOTA (Z) CDC-1299

Statistisch Magazine Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012

Fysieke energiestroom rekeningen

Mondiale perspectieven voor energie, technologie en klimaatbeleid voor 2030 KERNPUNTEN

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2014

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2016

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2013

HERNIEUWBARE ENERGIE IN ITALIË

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2013

Revisie energiebalans 1990 tot en met 1994

20% 60% 80% 40% ENERGY. Key data Editie maart 2019

Voorzitter van het Directiecomité Vooruitgangstraat Brussel

De internationale handel in goederen van Nederland in 2003

Aanbod en verbruik van elektriciteit,

De inflatie zakte in juni nog tot 1,5 punten. De daaropvolgende maanden steeg de inflatie tot 2,0 in augustus (Bron: NBB).

VERSLAG. Vlaamse overheid Koning Albert II-laan 35 bus BRUSSEL T F

Energie, technologie en milieuproblemen: Europees onderzoek schetst somber wereldbeeld in 2030

CO 2 -uitstootrapportage 2011

DE BUITENLANDSE HANDEL VAN BELGIË NA DE EERSTE 9 MAANDEN VAN 2011

Perscommuniqué. Het Federaal Planbureau evalueert de gevolgen van de duurdere dollar en de hogere olieprijzen voor de Belgische economie

Wijnimport Nederland naar regio

ENERGIEPRIORITEITEN VOOR EUROPA

De buitenlandse handel van België. - 2 de semester

WORLD ENERGY TECHNOLOGY OUTLOOK 2050 (WETO-H2) KERNPUNTEN

Duurzame energie in Japan

De handelsbetrekkingen van België met Bolivia

ENERGIEBALANS VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST

Kunstlaan 47-49, 1000 BRUSSEL Eric AERDEN Vooruitgangsstraat 56, 1210 BRUSSEL T GSM Persbericht

DIRECTE TOEGEVOEGDE WAARDE IN DE VLAAMSE HAVENS, HET LUIKSE HAVENCOMPLEX EN DE HAVEN VAN BRUSSEL

De buitenlandse handel van België

Handreiking Aanvulling op het EEP - Addendum op de MEE. In opdracht van het ministerie van Economische Zaken

Inventaris hernieuwbare energie in Vlaanderen 2015

Nulgroei in 2014: opluchting, maar geen opleving

Internationale handel in goederen van Nederland 2012

Internationale handel visproducten

De buitenlandse handel van België in 2008

Potplanten en jonge planten 2007

Facts & Figures 2012»

HERNIEUWBARE ENERGIE, VERVOER EN SPECIFIEK VERBRUIK

PRIJS VAN ELEKTRICITEIT EN AARDGAS IN BELGIË, IN DE 3 REGIO S EN IN DE BUURLANDEN

Bijkomende informatie:

NOTARISBAROMETER VASTGOED AAN DE KUST OVERZICHT

Kerncijfers BELGISCHE PETROLEUM FEDERATIE

Energieverbruik door de industrie,

Impact van efficiënte openbare verlichting op de CO 2 uitstoot

De evolutie en tendensen op regionaal en provinciaal niveau worden verderop in deze barometer besproken.

SCHAPEN EN GEITEN. Bijkomende informatie:

Prof. Jos Uyttenhove. E21UKort

De buitenlandse handel van België. - 9 maanden

COMMERCIËLE RESULTATEN WERELD 2009*

De buitenlandse handel van België

Rol energiedragers binnen de Nederlandse energievoorziening

HANDELSBETREKKINGEN VAN BELGIË MET JAPAN

Handelsstromen Rozenstruiken 2009 / 14. Zoetermeer, Maart 2009 Peter van der Salm Productschap Tuinbouw, Afdeling Markt en Innovatie

Tabellenbijlage. Michiel Hekkenberg (ECN) Martijn Verdonk (PBL) (projectcoördinatie) Oktober 2014 ECN-O

2. ECONOMISCHE SITUATIE IN DE ZUIVEL IN 2018

HANDELSBETREKKINGEN VAN BELGIË MET SURINAME

Bijlage Indicatieve streefcijfers voor de lidstaten

Aanbod en verbruik van elektriciteit,

DEPARTEMENT LANDBOUW & VISSERIJ Vlaamse overheid Koning Albert II-laan 35 bus BRUSSEL T F

BIJLAGE. bij de DISCUSSIENOTA OVER DE VERDIEPING VAN DE ECONOMISCHE EN MONETAIRE UNIE

TOEGEVOEGDE WAARDE IN DE BELGISCHE HAVENS STIJGT MET 7 % IN 2017

Internationale varkensvleesmarkt

Orderboekje historisch gezien op vrij hoog niveau

IMPACTANALYSE RUSLAND

De agrarische handel van Nederland in 2012

Energieverbruik door huishoudens,

PERSBERICHT Brussel, 7 november 2014

Instituut voor de nationale rekeningen

VERSLAG. Vlaamse overheid Koning Albert II-laan 35 bus BRUSSEL T F

ENERGIEBALANS VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST 2002

Emissielekken in België

De buitenlandse handel van België

CO2-monitor 2013 s-hertogenbosch

Hernieuwbare elektriciteit,

ENERGIEBALANS VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST 2001

COMMERCIËLE RESULTATEN 1 e HALFJAAR 2015

VERSLAG. Vlaamse overheid Koning Albert II-laan 35 bus BRUSSEL T F

Bijkomende informatie:

PERSBERICHT Brussel, 5 december 2014

Transcriptie:

EVOLUTIE VAN DE ENERGIEMARKT IN 2000 1. ENERGIE IN DE WERELD In 2000, bedroeg het mondiaal primair energieverbruik 8.752,4 miljoen toe ( ton olie equivalent), dit is een stijging met 2,1% ten opzichte van 1999. Tableau 1: Primair energieverbruik (in miljoen toe) 1998 1999 2000 % var.00/99 % v/h het totaal N-Amerika 2.514,5 2.569,4 2.637,8 +2,7 30,1 waarvan 2.170,1 2.222,0 2.278,6 +2,5 26,0 USA Z-Amerika 365,9 363,4 371,6 +2,3 4,2 Europa 1.806,9 1.798,9 1.817,8 +1,1 20,8 Ex-USSR 892,6 899,8 917,5 +2,0 10,4 waarvan 595,2 606,8 621,3 +2,4 7,1 Rusland Midden- 363,8 375,0 387,2 +3,2 4,5 Oosten Afrika 257,4 262,7 269,4 +2,6 3,1 Azië-Stille 2.347,3 2.303,0 2351,1 +2,1 26,9 Oceaan waarvan 845,4 759,7 752,7-0,9 8,6 China waarvan 497,9 505,9 511,3 +1,1 5,8 Japan Total 8.548,4 8.572,2 8752,4 +2,1 100,0 Bron: BP/Amoco Deze groei die meer aanhoudend is dan in 1999 resulteert uit de combinatie van de volgende tendensen: - de groei van het energieverbruik in Noord-Amerika (+2,7%) en in Zuid-Amerika (+2,3%). In de Verenigde Staten is het verbruik gestegen met 2,5% terwijl het in Europa, slechts gestegen is met 1,1%. In de Europese Unie (Eur15), is het verbruik van primaire energie toegenomen tegen een lager tempo in 2000, 0,8% (Eurostat cijfers). De stijging van de energievraag in de voormalige USSR (+2,0%) dient te worden genoteerd, hetgeen derhalve het einde van de overgangsperiode van de energiemarkten van deze zone en van Rusland in het bijzonder bevestigt (+2,4%);

- de energievraag in Azië-Stille Oceaan is gestegen met 2,1 %. Japan steeg met 1,1% van zijn energieverbruik, en Zuid-korea met 5,7%. Het energieverbruik in China daalt met 0,9 %, maar minder intensief dan in 1999; - de stijging van de energievraag in Afrika (+2,6%), en in het Midden-Oosten (+3,2%), waarvan de verbruiksniveaus evenwel veel lager zijn dan deze in andere delen van de wereld. Uitgedrukt in marktaandelen, blijft aardolie de meest verbruikte energiedrager in de wereld met 40,0%, gevolgd door steenkool (25,0%) en aardgas (24,7%). Kernenergie vertegenwoordigt slechts 7,6% van de wereldmarkt en hydro-elektriciteit 2,7 %. Tabel 2 geeft de evolutie weer van deze marktaandelen voor de jaren 1999 en 2000 Tabel 2: Marktaandelen van de energiebronnen (in %) 2 1999 2000 Mtoe % Mtoe % Aardolie 3.469,1 40,5 3.503,6 40,0 Aardgas 2.065,2 24,1 2.164,0 24,7 Steenkool 2.159,9 25,2 2.186,0 25,0 Kernenergie 651,5 7,6 668,6 7,6 Hydro-elektriciteit 226,6 2,6 230,4 2,7 Totaal 8.572,2 100,0 8.752,4 100,0 Bron: BP/Amoco Het aardolieverbruik steeg met 1,0% in 2000, terwijl men voor het verbruik van aardgas, een hogere stijging met 4,8 % heeft genoteerd. Voor aardolie is die stijging voornamelijk toe te schrijven aan de stijging van het verbruik in de zone Azië-Stille Oceaan (+2,8%), terwijl zij voor het aardgas, voor een groot gedeelte te verklaren is door een algemene stijging van dit product op wereldschaal. Na drie opeenvolgende jaren van daling, heeft de vraag naar steenkolen een stijging gekend op wereldvlak met 1,2%, een cijfer dat te vergelijken valt met een gemiddelde evolutie van 0,4% over 10 jaar. Daarentegen blijft het aandeel van steenkolen in het primair wereldverbruik verminderen en het bedraagt 25,0 % in 2000 tegenover 25,2% in 1999. Steenkolen groeit met 3% in West-Europa, hetzij de grootste stijging sedert 10 jaar. Deze herneming van de vraag naar steenkolen resulteert inzonderheid in meer competitieve prijzen in vergelijking met aardolie en aardgas. Het verbruik van kernenergie heeft zijn progressie voortgezet in de Verenigde Staten (+3,4%) en een globale groei met 2,6 % geïnduceerd op wereldvlak. De bijdrage van hydro-elektricitreit nam zeer lichtjes toe met 1,7% in 2000. In Europa nam het verbruik van hydro-energie, die zeer afhankelijk is van het klimaat, toe met 3,7% (+1,9 Mtoe), met als koplopers, Noorwegen, Spanje en Zweden.

3 Centraal en Zuid-Amerika zagen hun verbruik van hydro-elektriciteit beduidend stijgen (+4,0%) om reden van de grote neerslag die in deze geografische zone werd genoteerd in 2000. 2. Nieuwe algemene conventies die worden gebruikt bij het opstellen van de primaire energiebalans De calorische waarde van een brandstof kan hoger (BVW) of lager (OVW) liggen, al naargelang zij al dan niet de latente verdampingswarmte inhoudt die resulteert uit het waterstofgehalte en inzonderheid uit de vochtigheidsgraad van de brandstof. Voor zover deze warmte kan worden teruggewonnen (inzonderheid bij het aardgas), komt de BVW in aanmerking voor gebruik. In het tegenovergestelde geval is het de OVW die als referentiebasis wordt genomen. De balansen die worden gepubliceerd door het Bestuur Energie, beschouwden het geheel van de energiebronnen in OVW, met uitzondering van de gasachtige brandstoffen, die werden uitgedrukt in BVW. Het Bestuur Energie zal zich in het vervolg conformeren aan de overeenkomst die algemeen wordt aanvaard door de internationale organismen (Eurostat, IEA), waarbij het geheel van de energieën van de primaire balans wordt beschouwd op basis van hun OVW. De gegevens die vervat zijn in de publicaties van het Bestuur Energie zullen in het vervolg uitgedrukt worden in OVW voor het geheel van de energieën van de primaire balans. Om evenwel een samenhang te verzekeren met de voorgaande publicaties, zal het Bestuur de conversiefactor publiceren die toelaat om aardgas uit te drukken in BVW. Kernenergie was tot op heden in rekening gebracht op de primaire balans in equivalent van fossiele brandstoffen die noodzakelijk zijn om in klassieke warmtecentrales de equivalente hoeveelheid te produceren, op basis van een globaal thermisch rendement dat gelijk is aan 38,5%. Het Bestuur Energie zal in navolging van de overeenkomsten van de internationale organismen in de toekomst de kernenergie in rekening brengen, op basis van het werkelijk rendement van de kerncentrales, hetwelk wordt geschat op 33%. De primaire elektriciteit die is samengesteld uit hydraulische elektriciteit, uit hernieuwbare energieën en uit uitwisselingen met het buitenland zal worden in rekening gebracht op basis van een werkelijk rendement aan 100%. De elektriciteit die wordt gewonnen uit pompcentrales zal niet meer worden in rekening gebracht als primaire energie.

4 3. ALGEMEEN OVERZICHT VAN DE EVOLUTIE VAN DE ENERGIEMARKT IN BELGIE In 2000 bedroeg het zichtbaar bruto-verbruik van primaire energie (zonder aanpassing van de klimaatvariaties) van België op tot 58,436 miljoen toe (ton olie equivalent), hetzij een progressie van 1,9% t.o.v 1999. De voornaamste tendensen die zich aftekenen uit deze evolutie op het vlak van de producten zijn : een zeer sterke stijging van het verbruik van de vaste brandstoffen (+12,0%), vooral te verklaren door een zeer sterke stijging van de vraag in bepaalde verbruikerssectoren, vooral (elektrische centrales en staalnijverheid); een stabiel aardolieverbruik (lichte progressie van 0,3%), resulterend uit de stijging van de vraag in bepaalde sectoren van het finaal verbruik (industrie en nietenergetisch gebruik een vermindering van de kernenergie (-1,8%) om reden van een lagere graad van beschikbaarheid (90,7%) dan in 1999 (93,3%) van de kerncentrales; een quasi-stabiliteit van het primair aardgasverbruik (+0,3%) om reden van een gecontrasteerde evolutie van de vraag in bepaalde verbruikerssectoren sectoren die een vermindering registreren in de elektrische centrales (-10,8%), het niet-energetisch verbruik (-5,4%) en een verhoging in de industrie (+10,2%) en het residentieel verbruik (+1,5%). In 2000 was het klimaat, in graaddagen uitgedrukt, zachter dan in 1999. Het aantal graaddagen (15/15) daalde immers aanzienlijk, met 3,4 % in vergelijking met 1999. De graaddag is een indicator voor de strengheid van het stookseizoen op een gegeven plaats. Deze daling van het aantal graaddagen die zich in principe uit in een vermindering van het niveau van het energieverbruik van de residentiële sector, heeft daadwerkelijk als gevolg gehad dat een dergelijke ontwikkeling in deze sector werd geïnduceerd. Volgens de verbruiksniveaus die in 2000 werden genoteerd, daalde het huishoudelijk verbruik dat noch de handel noch de landbouw omvat, globaal met -2,0%. In termen van marktaandelen uitgedrukt, stijgt in 2000 enkel het aandeel van de vaste brandstoffen van 13,0 % in 1999, naar 14,3 % in 2000. Het aandeel van aardgas daalt van 23,3% en 1999 naar 22,9% in 2000, dat van aardolie van 41,2% in 1999 naar 40,5% in 2000, terwijl dat van kernenergie daalt van 22,3% in 1999 naar 21,5% in 2000.

5 Tabel 3 : Zichtbaar brutoverbruik van primaire energie 1999 in 1000 toe 2000 in 1000 toe Variatie In % 00/99 Vaste brandstoffen 7.482 8.381 +12,0 Aardolie 23.610 23.689 +0,3 Aardgas 13.371 (2) 13.405 (2) + 0,3 Kernenergie 12.772 (2) 12.548 (2) - 1,8 Andere (elektriciteit) (2) +104 +413 - Totaal 57.339 58.436 + 1,9 bron : M.E.Z., Bestuur Energie (1) Het teken (-) drukt een exportsaldo weer, het teken (+) een importsaldo (2) BVW voor aardgas en 33% voor het primair rendement van de centrales Tabel 4 : Marktaandelen van de energiebronnen (in %) in % 1999 2000 Vaste brandstoffen 13,0 14,3 Aardolie 41,2 40,5 Aardgas 23,3 22,9 Kernenergie 22,3 21,5 Overige 0,2 0,8 bron : M.E.Z., Bestuur Energie

6 3.1. Energetische afhankelijkheid De totale graad van energetische afhankelijkheid van het land, die daalde van 93,8% in 1973 naar 75,7% in 1985 om vervolgens te stijgen naar 85,4% in 1990 en naar 86,1% in 1995, bleef relatief stabiel met 85,5% in 2000. De variatiegraad van de globale afhankelijkheid van het land blijft essentieel afhankelijk van de bijdrage van de kernenergie aan de primaire balans. De afhankelijkheid van aardolie daalde van 65,3% in 1973 naar 44,2% in 1985, naar 47,2% in 1999 en naar 49,0% in 2000. Grafiek 1: Graad van afhankelijkheid in % 100,0 90,0 80,0 70,0 60,0 Totale afhankelijkheid Aardolie afhankelijkheid 50,0 40,0 30,0 20,0 1973 1979 1985 1990 1995 1998 1999 2000 3.2. Primaire energetische intensiteit Zoals aangegeven in tabel 2, heeft de groeivoet van de economie die 4% (BBP) bedroeg in 2000 tegen 2,5% in 1999, zich sneller ontwikkeld dan die van het primair energieverbruik (+1,9%), en geeft zo, vooral sedert 1985, het loskoppelen weer van de band tussen economische groei en energieverbruik. De primaire energetische intensiteit,

7 berekend als zijnde de verhouding tussen het primair energieverbruik en het BBP, uitgedrukt in volume (prijs 1990), wijst op een breuk van de tendens, die sedert 1996 wordt waargenomen. Grafiek 2: Energetische intensiteit (1980=100) 160 140 BBP index 120 100 80 60 100 76 83 88 93 90 87 85 Index primaire energie verbruik Index energetische intensiteit 40 1980 1985 1990 1995 1996 1998 1999 2000 Na sterk te zijn afgenomen tussen 1980 en 1985, is de energetische intensiteit voortdurend blijven stijgen tot in 1996, om vervolgens na dat jaar op blijvende wijze te dalen. Het aanhouden van een dergelijke tendens in een economische groeiomgeving, wijst op een zekere bestendigheid in het losraken van de band tussen economische groei en energieverbruik. 4. HET FINAALENERGIEVERBRUIK Het finaal energieverbruik dat het zichtbaar bruto-energieverbruik van primaire energie vertegenwoordigt, na aftrek van verwerking en energieverliezen, kende eveneens een stijging met 2,7% in 2000 ten gevolge van enigszins contrasterende sectoriële evoluties. Het finaal energieverbruik van de industriesector met inbegrip van de staalnijverheid steeg met +8,2% tussen 1999 en 2000. Zonder de staalnijverheid bedraagt deze stijging +7,7%, terwijl de staalnijverheid, met 8,9% is gestegen. In de periode 1979/2000, liep het finaal verbruik van de staalsector alleen reeds, met 19,0% terug, terwijl de industriële sector in zijn geheel beschouwd, zijn finaal verbruik zag dalen met 0.8% tijdens dezelfde periode.

8 De industriële sector zonder de staalnijverheid ziet zijn verbruik stijgen met 13,4% gedurende dezelfde periode. Structurele en technologische veranderingen hebben onmiskenbaar een doorslaggevende rol gespeeld in deze ontwikkeling. De transportsector die een lichte inzinking registreert met een geringe daling van 0,2%, vertegenwoordigt één van de sectoren waarin het finaal verbruik de meest spectaculaire stijging heeft genoteerd over de periode 1979/2000 (+61,9%). Het finaal verbruik in de residentiële sector beschouwd in zijn geheel, daalt eerder beduidend met 3,0% in 2000, rekening houdend met de vermindering van het aantal graaddagen in het jaar 2000. Het verbruik in de huishoudelijke sector vermindert tamelijk beduidend met 2% in 2000 en dat van de tertiaire sector (handel en diensten kent een zeer lichte stijging met 0,2%. Men merkt de daling met 19,7% van het finaal verbruik in de landbouw. Over de periode 1979/1999, vermindert het eindverbruik van de residentiële sector en equivalenten met 2,3% in deze sector. Het niet-energiegebruik dat de indicator vormt inzake de activiteit van de petrochemische nijverheid (nafta, aardgas) stijgt krachtig in 2000, met +10,9%. In de periode 1979/2000, bedraagt deze groei +92,3%. Wat het marktaandeel van het finaal verbruik betreft, behoudt aardolie in 2000 met 50,7% de belangrijkste plaats, gevolgd door aardgas met 25,9%, elektriciteit 15,4% en de vaste brandstoffen 8,1%. In de industriële sector wordt aardolie met 11,2%, zeer duidelijk voorbijgestreefd door aardgas met 40,4%, elektriciteit met 24,7% en de vaste brandstoffen met 23,7%. In de residentiële sector blijft aardolie in termen van marktaandelen beschouwd, de eerste plaats bekleden van de brandstoffen, met 41,9% in 2000, gevolgd door aardgas met 34,6%, elektriciteit met 21,9% en de vaste brandstoffen met 1,5%.

9 Tabel 5 : Finaal energieverbruik per sector en per energiedrager in % Energiedrager Staalnijverheid Overige industrieën Transport Résidentieel verbruik Niet- energiegebruik Jaren 1999 2000 1999 2000 1999 2000 1999 2000 1999 2000 Elektriciteit 11,6 11,9 32,8 32,0 1,3 1,3 20,8 21,9 - - Gas 27,7 28,0 46,9 47,4 - - 33,0 34,6 14,7 12,6 Aardolie 0,9 4,0 15,1 15,2 98,7 98,7 44,8 41,9 85,3 87,4 Vaste brandstoffen 59,7 56,2 5,2 5,4 - - 1,4 1,5 - - Bron : M.E.Z., Bestuur Energie Het marktaandeel van aardolie blijft overheersend in het finaal totale verbruik van het land. Aardolie verzekert hoofdzakelijk de behoeften van de transport- en de residentiële sector en van het niet-energiegebruik. Elektriciteit en aardgas spelen een hoofdrol in de industrie en in de residentiële sector, terwijl het gebruik van vaste brandstoffen voornamelijk beperkt blijft tot de staalnijverheid. 5. DE HANDELSBALANS VAN DE ENERGIEPRODUCTEN De resultaten van het jaar 2000 wijzen op een merkelijke verslechtering ter grootte van ongeveer 128 miljard BEF van het saldo van de handelsbalans van de energieproducten in vergelijking met 1999, voornamelijk om reden van de hoge quotering van de Brent (gemiddeld + 58,8% in vergelijking met 1999). Dit hoge niveau van de quotering van de Brent werd slechts matig gecompenseerd door de relatieve daling van de dollarkoers (gemiddeld -1,6% in vergelijking met 1999).

10 Het saldo voor 2000, dat 277,6 miljard bedraagt, werd berekend op basis van een invoer met een totale waarde van ongeveer 559,8 miljard (+80,9% in vergelijking met 1999) en van een uitvoer voor een totale waarde van ongeveer 282,2 miljard BEF (+76,7%). De stijging van de uitvoer heeft bijgedragen tot het vertragen van de verhoging van de energiefactuur. De aardolierekening steeg van 114 miljard in 1999 naar 206 miljard in 2000, een stijging met 92 miljard BEF. De gasrekening stijgt merkelijk in 2000, en beloopt 78 miljard BEF tegen 43 miljard BEF in 1999, een stijging met 35 miljard BEF. De gasinvoer verdubbelt bijna in waarde in 2000 in vergelijking met 1999 en de uitvoer vertoont een verdriedubbeling van de waarde in 2000. De vaste brandstoffen vertonen een invoersaldo van 17,6 miljard BEF in 2000 tegen 15,1 miljard BEF in 1999. In 2000 vertegenwoordigen de ruwe aardolie en de aardolieproducten samen 68,3% van de totale energierekening van het land, het aandeel van aardgas en de vaste brandstoffen bedraagt 31,7%. Tabel 7 : Handelsbalans van de energieproducten 10 6 BEF 1999 2000 Import Export Import Export Vaste brandstoffen 22.038 6.970 25.712 8.124 Waarvan steenkool en agglomeraten Aardolie en aardolieproducten 18.800 4.751 20.495 5.568 227.574 113.302 423.250 217.515 Ruwe aardolie 150.761 311 282.523 3.864 afgeleide producten 76.813 112.991 140.727 213.651 Aardgas + fabrieksgas 48.496 5.615 95.340 17.421 waarvan aardgas 48.453 5.602 95.331 17.405

Elektriciteit 9.789 9.430 13.694 13.810 11 Andere 1.535 24.386 1.767 25.282 Totaal 309.432 159.703 559.763 282.152 Saldo -149.729-277.611 Bron : I.N.R. 6. DE ELEKTRICITEITSMARKT De totale primaire elektriciteitsproductie bedroeg 83.894 GWh, d.i. een zeer lichte daling met 0,7% in 2000. Voor 57,4% werd de elektriciteit geproduceerd door de kerncentrales. De klassieke warmtecentrales leverden 40,6% van de geproduceerde elektriciteit (vaste brandstoffen 15,4%, gasachtige brandstoffen 22,8%, vloeibare brandstoffen 1,0% en recuperatiestoom 1,4%), hetzij 34.023 GWh. Het productiesaldo, hetzij 2,0%, werd verzekerd door pompcentrales, waterkracht en hernieuwbare energie. Het aandeel van de vloeibare brandstoffen in de elektriciteitsproductie vertoont sedert veel jaren een dalende tendens. Dit aandeel dat in 1968, 38,3% bedroeg en steeg naar 52,7% in 1971, vertegenwoordigt nog slechts 1,0% in 2000. Tabel 8 : Structuur van de elektriciteitsproductie in % van de totale productie 1999 2000 Kernenergie 58,0 57,4 Vaste brandstoffen 13,2 16,8 Totaal kernenergie en vaste brandstoffen 71,2 74,2 Gasachtige brandstoffen 25,8 22,8 Vloeibare brandstoffen 1,2 1,0 Waterkrachtenergie en pompcentrales 1,8 2,0

12 Bron:M.E.Z Bestuur Energie In 2000 steeg het finaal verbruik van elektrische energie met 4,0 %. Deze toename van de vraag naar elektriciteit was vooral te verklaren door een stijging die werd geregistreerd in de industriële sector (+5,9%) en in een mindere mate, in de residentiële en gelijkgestelde sectoren (+ 2,1%). Wat de industrie betreft, registreert de staalnijverheid een stijging met 10,9%, de scheikunde groeit met 5,4%, de voedingsnijverheid met +4,9% en de papiernijverheid met 2,0%. De stijging van het verbruik in de industrie die werd geconstateerd in 1999, wordt voortgezet in 2000, maar tegen een veel hoger ritme om reden van een vertraging van de economische groei (groei van het BBP +4,0% in 2000, tegen +2,5% in 1999). Het huishoudelijk gebruik dat het verbruik in laagspanning omvat, steeg licht met +1,1% in 1999. De tertiaire sector kende een zeer beduidende groei met +4,2%. De transportsector ziet zijn elektriciteitsverbruik verder stijgen met een groei van +2,8 in 2000. Dit wijst op een zekere herleving van het spoorverkeer. 6.1. Elektriciteitshandel Het totaal volume van de elektriciteitsuitwisselingen met het buitenland bedroeg 18.964 GWh in 2000 tegen 17.266 GWh in 1999, een stijging met 9,8%. De graad van openstelling van het land tegenover de aangesproken energie bedraagt 22,9%. Deze graad van openstelling is een van de hoogste van de Europese Unie. De volgende tabel geeft voor de belangrijkste landen van de Europese Unie, het saldo weer van deze uitwisselingen, in verhouding tot de bruto primaire productie van elektriciteit Frankrijk is het enige Europese land met een uitermate hoog exportsaldo van 69.590 GWh, hetgeen overeenstemt met 14,7% van zijn bruto elektriciteitsproductie. Bijgevolg beschikt dit land over een grote exportcapaciteit, waarmee in de behoeften van andere landen van de Europese Unie kan worden voorzien.

13 Tabel 9 : Saldo van de elektriciteitsuitwisselingen in de Europese Unie 2000 Netto saldo van de invoer, in GWh % t.o.v de brutoproductie Netto saldo van de uitvoer, in GWh % t.o.v de brutoproductie Duitsland 3.154 0,6 - - Frankrijk - - 69.590 14,7 Verenigd Koninkrijk 14.172 3,6 - - Italië 44.347 13,9 - - Nederland 18.896 17,4 - - België 4.326 4,9 - - Eur 15 42.352 1,6 - - Bron: Eurostat + berekeningen M.E.Z., Bestuur Energie De belangrijkste invoerlanden van de Europese Unie zijn Italië met een netto importsaldo van 44.347 GWh, 13,9% van zijn bruto-productie, op vrij grote afstand gevolgd door Nederland met een saldo van 18.896 GWh, 17,4% van zijn bruto productie en het Verenigd Koninkrijk waarvan het invoersaldo 14.172 GWh bedraagt, 3,6% van zijn bruto productie. 7. DE AARDGASMARKT Het totale finale aardgasverbruik van de industrie registreert een tamelijk duidelijke stijging met +4,7% in 2000. Deze tendens resulteert uit de stijging van het aardgasverbruik in bepaalde verbruikssectoren, zoals de industriële sector en het verbruik in de residentiële sector en gelijkgestelden, met inzonderheid de tertiaire sector.

Het finale gasverbruik in de industrie stijgt sterk, met +10,2%, rekening houdend met de aanhoudende groei van onze economie in 2000 (4,0% groei van het BBP). De verkoop aan de elektriciteitscentrales daalt met 10,8% in vergelijking met het voorbije jaar. Deze daling is te verklaren door een intensiever gebruik van de vaste brandstoffen die momentaan competitiever zijn en door grotere aankopen van elektrische energie in het buitenland. Het gebruik van aardgas als grondstof, daalt tamelijk sterk in 2000, met 5,4%. 14 Het finaal verbruik van de huishoudelijke sector en gelijkgestelden registreert in 2000 een matige stijging met 1,5%. De stijging is voornamelijk merkbaar in de tertiaire sector met een stijging van +3,5%. Daarentegen blijft het verbruik in de residentiële sector tamelijk stabiel +0,6%, hoofdzakelijk, om reden van de gunstige klimatologische voorwaarden en het feit dat het aantal graaddagen tamelijk sterk verminderde in 2000, met 3,0%. Tabel 10 : Toestand van de aardgasmarkt In 10 6 GJ 1999 2000 Var. en % Totaal finaal verbruik 451,7 472,9 +4,7 Industrie 194,5 214,4 +10,2 Huishoudelijk en 221,7 225,0 +1,5 gelijkgestelden Niet energetisch gebruik 35,4 33,5-5,4 Elektrische Centrales (1) 165,5 147,6-10,8 (1) met inbegrip van de zelfproducenten Bron : M.E.Z., Bestuur Energie Voor de bevoorrading in aardgas van ons land wordt een beroep gedaan op drie grote leveranciers, te weten: Noorwegen met 33,3% Nederland met 33,3%, en Algerije met 26,8%. Met deze leveranciers werden contracten op lange termijn afgesloten van het type "Take or Pay". Duitsland bevoorraadt eveneens onze markt voor een kleiner gedeelte dat nu 2,0% van onze totale invoer vertegenwoordigt.

15 Onze bevoorrading wordt ook gedekt door aankopen op korte termijn door tussenkomst van de Interconnector en Hub van Zeebrugge voor een bedrag dat actueel 4,6% vertegenwoordigt van onze totale invoer. Onze invoer, die hoofdzakelijk is gebaseerd op contracten op lange termijn, zal in de toekomst worden aangevuld door contracten op korte termijn met het oog op het verminderen van kosten voor de aanvoer van gas naar België. 8. DE MARKT VAN DE VASTE BRANDSTOFFEN Het primaire binnenlands verbruik van de vaste brandstoffen kende een tamelijk beduidende stijging met +12,0% in 2000. Dit resultaat is vooral het gevolg van de stijging die werd geregistreerd op het niveau van de transformatiesector, met name van de cokesfabrieken +5,3% en de elektrische centrales +17,4%. Deze ontwikkeling van de binnenlandse vraag heeft als gevolg gehad dat de invoer met 6,2% steeg in 2000. Het totale finalel verbruik van vaste brandstoffen steeg met 3,1% in 2000. De meeste sectoren die deze brandstoffen verbruiken bevinden zich in een opwaartse trend, vooral in de industrie in het algemeen beschouwd, waar de globale vraag met + 3,0% steeg. Het verbruik van de staalnijverheid stijgt met +1,9%. De cijfers met betrekking tot de binnenlandse markt +5,4% versterken de algemene opwaartse trend van de markt van de vaste brandstoffen. België voert de quasi-totaliteit van zijn steenkool in. De voornaamste leveranciers blijven Australië (31,2%), Zuid-Afrika (27,8%) en de Verenigde Staten (19,9%). De meeste intracommunautaire uitwisselingen gebeuren met onze buurlanden (Duitsland, Nederland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk). 9. DE AARDOLIEMARKT Het primair aardolieverbruik bleef relatief stabiel op de Belgische markt, aangezien het slechts met +0,3% schommelde in 2000, en dit ondanks de positieve evolutie van de gebruiksgraad van de raffinaderijen, die van 87,8% in 1999, steeg naar 88,3% in 2000. Globaal beschouwd, terwijl in vergelijking met 1999, het totaal finaal verbruik van geraffineerde producten lichtjes steeg met 1,1%, registreren de niet-energetische toepassingen die wijzen op aanzienlijke leveringen van oliegrondstoffen aan de petrochemie, een nieuwe stijging in 2000 met +13,7% om reden van een aanhoudende conjunctuur in deze sector.

16 Het finaal verbruik van de industriële sector, dat in 2000 steeg met 20,6%, werd niet teveel aangetast door de forse prijsstijging van de aardolie. De huishoudelijke sector en gelijkgestelden ziet zijn finaal verbruik merkelijk dalen, met 9,1%. Het huishoudelijk verbruik vermindert met 6,4% om reden van de gunstige klimatologische omstandigheden en de daling van het aantal graaddagen (-3,0%) in 2000. Het finaal verbruik van de handel daalt eveneens in 2000 met 6,3%. Het finaal verbruik van de transportsector blijft op een bijna ongewijzigd niveau t.o.v 1999 (-0,2%). Het gedeelte van het verbruik dat te wijten is aan niet substitueerbaar gebruik (nietenergetisch transport en gebruik) vertegenwoordigt 61,2% van het primair aardolieverbruik en 65,9% van zijn finaal verbruik. Op het vlak van de producten, registreren de motorbrandstoffen een zeer lichte stijging van +0,9% in 1999. De leveringen van autobenzine dalen gevoelig met de -6,2%, terwijl deze van de diesel met +5,4% stijgen. Deze fel gecontrasteerde ontwikkeling resulteert uit een grote toename van het aantal dieselvoertuigen. Deze bewering moet evenwel worden genuanceerd want volgens FEBIAC, ziet de samenstelling van het wagenpark er in 2000, per type van brandstof, als volgt uit: 58,8% benzinevoertuigen, tegen 54,8% in 1998; 39,9% dieselvoertuigen in 2000 tegen 43,4% in 1999. In 1999 vertegenwoordigt de dieselmotorbrandstof 68,3% van de totale leveringen van motorbrandstoffen tegen 65,7% in 1999. Het aandeel van de autobenzine bedraagt 30,4% in 1999, tegen 32,9% in 1999, terwijl LPG slechts 1,3% van de leveringen vertegenwoordigt in 2000 (cijfer in lichte daling in vergelijking met 1999). In 1999 wordt de opmars van LPG gestopt 7,5%, de jetfuel ondergaat een daling van 1,9%. In 1999 dalen de leveringen van extrazware olie met 18,2%. In 2000 kent nafta, dat voornamelijk als grondstof wordt gebruikt in de petrochemie, een belangrijke opmars met 15,6%. De extracommunautaire bevoorrading van het land in aardolie wordt verzekerd voor 38,1% door het Nabije en het Midden-Oosten (waarvan 26,0% door Saoedi-Arabië), 34,2% door Noorwegen, 20,5% door Oost-Europa (hoofdzakelijk door Rusland) en 3,7% door het Amerikaans continent. Het aandeel van Afrika in deze invoer bedraagt slechts 3,5%. De OPEC-landen vertegenwoordigen 38,4% van onze extracommunautaire invoer van ruwe aardolie tegen 86,6% in 1979 en 43,4% in 1999.

Tabel 11: Structuur van de leveringen van de voornaamste motorbrandstoffen 17 in ktoe 1999 2000 00/99 in % Autobenzine 2.513 2.357-6,2 Dieselmotorbrandstof 5.022 5.295 +5,4 Jet fuel 1.558 1.528-1,9 LPG 106 98-7,5 Totaal 9.199 9.278 +0,9 Bron: MEZ, Bestuur Energie 10. EVOLUTIE VAN DE GEMIDDELDE VERBRUIKSPRIJZEN VAN DE BELANGRIJKSTE ENERGIEPRODUCTEN 10.1 Algemene toestand Over het algemeen zijn de gemiddelde verbruiksprijzen van de voornaamste petroleumproducten gestegen in 2000, hoofdzakelijk onder de invloed van de stijging van de ruwe aardolie (Brentprijs: +58,8%). De gemiddelde prijs van de ingevoerde ruwe olie in de BLEU (gemiddelde CIF prijs) steeg van 4.730 Bef/t in 1999 naar 8.798 Bef/t in 2000. In vergelijking met 1999 betekent dit een stijging met 86,0% van de prijs van dit product. Om reden van de indexatiemechanismen die verbonden zijn met de evolutie van de ruwe aardolie, is de gemiddelde prijs van het ingevoerd aardgas gestegen van 463 Bef/t in 1999, naar 748 Bef/t in 2000, hetzij een stijging met 61,6%. De gemiddelde prijs van de ingevoerde vaste brandstoffen is minder betroffen door deze stijging, hij steeg van 1.815 Bef/t in 1999 naar 2.045 Bef/t in 2000, hetzij een stijging met 12,7%. Deze relatieve stabiliteit van de prijzen van de vaste grondstoffen heeft een niet verwaarloosbare rol gespeeld in de toename van de vraag naar deze producten, inzonderheid op het niveau van de elektrische centrales. Wat de motorbrandstoffen betreft, stegen de prijzen in 2000 in eerder beduidende mate. De gemiddelde dieselprijs steeg met 23,6%, de prijs van de loodvrije superbenzine (95) stijgt met 17,3% en die van de loodvrije superbenzine (98) met 18,1%. De gemiddelde prijs van de huisbrandolie ondergaat een spectaculaire stijging van 66,9% in 2000, terwijl deze van het aardgas voor huisverwarming (verwarming tarief B) slechts stijgt met 29,1%. Wat elektriciteit betreft, steeg het normaal tarief gemiddeld met 2,8% in 2000 (van 5,98 F/kWh in 1999 naar 6,15 F/kWh in 2000). Tabel 12: Evolutie van de gemiddelde verbruiksprijzen

1999 2000 Var.00/99 Dieselmotorbrandstof (F/L) 26,46 32,70 +23,6 Gasolie verwarming (F/L) 8,87 14,80 +66,9 Superbenzine (F/L) 37,15 43,58 +17,3 Super loodvrij (F/L) 37,89 44,73 +18,1 Aardgas (tarief B) F/m 3 (1) 9,94 12,83 +29,1 Elektriciteit - normaal tarief F/kWh (2) 5,98 6,15 +2,8 Bron : M.E.Z., Bestuur Energie 18 (1) Enkel de proportionele term en het tarief uitgedrukt in F/m 3 zijn bij wijze van indicatie gegeven voor een energie-inhoud van 35,169 MJ/m 3 ; (2) Enkel de proportionele term Op industrieel vlak, registreren de gemiddelde prijzen van zware olie (3 % zwavel) tevens een belangrijke stijging, van 51,6% in 2000 (zie tabel van het statistisch bijvoegsel pa/34). Na de daling van 1999, kent de gemiddelde verkoopsprijs van aardgas voor de industrie een stijging van 40,4 % in 2000. De gemiddelde prijzen van hoogspanning elektriciteit die daalden met 5,6% in 1999, hebben dezelfde dalende tendens aangehouden in 2000, maar minder merkbaar dan in het voorbije jaar met 0,5%. 10.2. Belangrijke opmerking Bij elke vergelijking van de energiedragers, dient rekening te worden gehouden met het thermisch rendement van de verwarmingsinstallatie. Ook moeten alle elementen worden geïntegreerd die een rol spelen in de prijsvorming van de totale energiekosten van gas, gasolie, en elektriciteit (exploitatie- en onderhoudskosten). Bovendien is de oorspronkelijke investeringskost verschillend naar gelang van het type van installatie. 10.3 Conversiefactor Om het PCI aardgas te converteren in PCS, moet het verbruik van aardgas vermenigvuldigd worden met het cijfer van het verbruik van het PCI aardgas met de factor 1,10809. -=-=-=-=-

Manuscript voltooid op 30 januari 2002 19