Afdeling Vergunningverlening

Vergelijkbare documenten
Beslissing. De aanvraag

beroepsmogelijkheid veranderingsvergunning IEH Group B.V. te Mijdrecht

De inrichting is gelegen aan De Schans nummers 14 en 16 te Soest, kadastraal bekend gemeente Soest, sectie A, nummers 5385 en 5387.

De inrichting is gelegen aan Nijverheidsweg 12 te Maarssen, kadastraal bekend onder gemeente Maarssen, sectie A, nummer 3835 gedeeltelijk.

stortontheffing artikel WET MILIEUBEHEER

De inrichting is gelegen aan Molensteyn 3a te De Meern, kadastraal bekend gemeente De Meern- Utrecht, sectie A, nr

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WET MILIEUBEHEER VOOR NV AREA REINIGING TE HOOGEVEEN

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking Wet milieubeheer

Reinigingsbedrijf Midden Nederland. Soest

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

I. BESLISSING HET VERZOEK. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van het verzoek en de inrichting

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS

Afdeling Vergunningen

OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Afdeling Vergunningverlening

OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

Afdeling vergunningverlening

Beslissing. Dienst water en milieu

Dienst water en milieu

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM VOOR H. SMIT V.O.F. SCHROOT- EN METAALHANDEL TE BORGER

De inrichting is gelegen aan de Bobinestraat 2A te Veenendaal, kadastraal bekend gemeente Veenendaal, sectie E nummer 711.

OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS. verleend aan. Franse auto?

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

I. BESLISSING DE AANVRAAG. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de aanvraag

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM VOOR DE MILIEUSTRAAT GEMEENTE MIDDEN-DRENTHE, EURSING 2A TE BEILEN

I. BESLISSING DE WIJZIGING. II.A. Beschrijving van de inrichting

tômgevingsd/msŕ jc Midden- ca Wts-t-Brabaat

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

De inrichting is gelegen aan de Peter van den Breemerweg ongenummerd, kadastraal bekend gemeente Soest, sectie L, nummer 221.

I. SAMENVATTING ONTWERP BESLUIT

De inrichting is gelegen aan de Caledoniastraat 9 en 13 te Tilburg, kadastraal bekend: gemeente Tilburg, sectie F, nummer 5343 en 5191.

Besluit omgevingsvergunning beperkte milieutoets Rits Scooters T.a.v. mevr. R. Imanse Hugo de Vriesstraat CT Nieuw Vennep

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Kadastrale ligging: Mestbassins: Gem. Coevorden, Dalen Sectie H nr. 485

Afdeling Vergunningverlening

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

De inrichting is gelegen aan de Nijverheidsweg-Noord 135 te Amersfoort, kadastraal bekend, gemeente Amersfoort, sectie D, nummer 9194.

Afdeling Vergunningverlening. BESCHIKKING van GS van Utrecht. Pythagoraslaan 101 Postbus TH Utrecht

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

GEDEPUTEERDE STATEN DER PROVINCIE GRONINGEN

Bijlage 2: Maatwerkbeleid in het kader van het Activiteitenbesluit

II.B Aanleiding voor het indienen van de aanvraag Als reden voor de demping van de sloot wordt opgegeven rationele agrarische bedrijfsvoering.

I. SAMENVATTING BESLUIT

I. BESLISSING DE MELDING. II.A. Beschrijving van de melding en de inrichting

Het werk is gelegen aan de Hoofdweg 94, 3474 JH te Zegveld, kadastraal bekend gemeente Woerden, sectie H, nummer 231.

Beschikking maatwerkvoorschriften

Dienst water en milieu

sectorplan 3 Restafval van handel, diensten en overheden

De locatie is gelegen in Schalkwijk (gemeente Houten) kadastraal bekend: HTN04 I 414G. Het uitvlakken zal plaatsvinden op bovengenoemd perceel.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

I. BESLISSING HET VERZOEK. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van het verzoek en de inrichting

Ontheffing stortverbod artikel WET MILIEUBEHEER

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Vergunningverlening. BESCHIKKING van GS van Utrecht

De Wm-vergunning wordt aangevraagd voor onbepaalde tijd.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

VOORSCHRIFTEN. behorende bij de veranderingsvergunning Wm

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor het milieuneutraal veranderen. Sappi Maastricht B.V.

Dienst water en milieu

25 SEP provinsje fryslân provincie fryslân. Metaalhandel de Home bv de heer S.F. Overdijk Du itslandd reef SP OUDEHASKE

Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer besluiten wij dat:

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor de activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V.

op grond van artikel 8.22 van de Wet milieubeheer (Wm) actualiseren.

Aanmeldnotitie Besluit Mer

Afdeling Vergunningen

(ontwerp) MAATWERKBESLUIT. Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit)

Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer besluiten wij dat:

omgevingsdienst HAAGLANDEN

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

TEERDE STATEN VAN GELDERLAND. Ingevolge artikel 8.24 Wet milieubeheer 1 FEITEN

(ONTWERP) VERGUNNING WET MILIEUBEHEER

sectorplan 14 Verpakkingsafval

I. BESLISSING DE MELDING. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de melding en de inrichting

DEFINITIEVE VERGUNNING. EEW Energy from Waste Delfzijl BV

sectorplan 8 Afval van verlichting

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Afdeling Vergunningen

II.B Aanleiding voor het indienen van de aanvraag Als reden wordt opgegeven de aanleg van een tracé voor een nieuwe drinkwatertransportleiding.

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Ontwerpbesluit inzake de Wet verontreiniging oppervlaktewateren

Theo Pouw Beheer - Wijzigingsvergunning. Asfaltstraat 25 te Lelystad

Wubben Oliebewerking BV Postbus BN ROOSENDAAL. Melding ex artikel 8.19 Wet milieubeheer.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

I. SAMENVATTING VERGUNNING

Sectorplan 8 Afval van verlichting

De inrichting is gelegen aan de Rumpsterweg 4 te Bunnik, kadastraal bekend Bunnik, sectie A nr

Sectorplan 12: Metalen

I. BESLISSING DE AANVRAAG. II.A. Beschrijving van de aanvraag

De Wm-vergunning wordt aangevraagd voor een periode van 10 jaar.

I. SAMENVATTING BESLUIT

sectorplan 18 Papier en karton

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Transcriptie:

Afdeling Vergunningverlening BESCHIKKING van GS van Utrecht Pythagoraslaan 101 Postbus 80300 3508 TH Utrecht Tel. 030-2589111 http://www.provincie-utrecht.nl Datum 4 september 2007 Team Milieubeheer Nummer 2007INT201270 Referentie J. Jehee Uw brief van Doorkiesnummer 030-258 2504 Uw nummer Faxnummer 030-258 3981 Bijlage Voorschriften Onderwerp Wet milieubeheer; beschikking I Beslissing Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer, de Algemene wet bestuursrecht, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2004 2008 en op hetgeen onder hoofdstuk II en volgende wordt overwogen, besluiten wij: de door aangevraagde Wm-vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor een termijn van 10 jaar te verlenen gerekend vanaf het in werking treden van de beschikking. dat de bij deze beschikking behorende gewaarmerkte aanvraag deel uitmaakt van deze beschikking voor zover de voorschriften en beperkingen niet anderszins bepalen; aan deze Wm-vergunning de voorschriften en beperkingen te verbinden, zoals die in de bijbehorende voorschriften zijn opgenomen. dat hoofdstuk 6 gedurende vijf jaar nadat de Wm-vergunning haar geldigheid heeft verloren in werking blijft. II De aanvraag II.A Beschrijving van de aanvraag Op 19 maart 2007 hebben wij een aanvraag van (hierna: de aanvrager) ontvangen voor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (Wm) voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting (Wm, art. 8.1, lid 1 sub a). De inrichting is gelegen aan Ravenswade 150h te Nieuwegein, kadastraal bekend gemeente Nieuwegein, sectie E, nr. 3732 en 3733. De Wm-vergunning wordt gevraagd voor een periode van 10 jaar. De aanvraag voorziet in de in- en verkoop van nieuwe en gebruikte it-apparatuur, het testen en demonteren daarvan en het verlenen van service. De verwerkingscapaciteit is 300 ton/jaar, de opslag capaciteit 1100 m 2. Op grond van categorie 28.4, lid a onder 6º en 28.4, lid c onder 2º van bijlage I van het Inrichtingenen vergunningenbesluit milieubeheer zijn wij bevoegd gezag voor de inrichting. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 1 Beschikking 4 september 2007

II.B Aanleiding voor het indienen van de aanvraag De inrichting is in werking onder het Besluit opslag- en transportbedrijven. Voor het verwerken van gevaarlijke afvalstoffen is echter een vergunning in het kader van de Wet milieubeheer noodzakelijk. II.C Locatie van de inrichting en het bestemmingsplan De inrichting ligt op een industrieterrein. De dichtstbijgelegen woning ligt op een afstand van 300 meter. II.D Huidige vergunningsituatie De aanvraag heeft betrekking op het oprichten en in werking hebben van een inrichting waarvoor nog geen eerdere Wm-vergunning is verleend. III Procedure van de aanvraag om milieuvergunning III.A De aanvraag III.A.1 Ontvangst van de aanvraag Met betrekking tot het verzoek is de procedure ingevolge de paragraaf 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De aanvraag is door ons op 19 maart 2007 ontvangen en is door ons ter informatie op 20 maart 2007 toegezonden aan betrokken bestuursorganen, te weten: a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein; b. de Regionaal inspecteur VROM-inspectie Regio Noord-West te Haarlem; c. het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden; III.A.2 Aanvullende gegevens In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvrager op 20 april 2007 in de gelegenheid gesteld om tot 18 mei 2007 de aanvraag aan te vullen. Deze gegevens hebben wij op 23 april 2007 en 9 mei 2007 ontvangen. De termijn voor het geven van de beschikking is opgeschort met de periode die de aanvrager nodig heeft om de aanvraag aan te vullen. In dit geval is de termijn voor het geven van de beschikking opgeschort met 19 dagen (Algemene wet bestuursrecht, art. 4:15). III.B Coördinatie Wm-vergunning en bouwvergunning Voor de aangevraagde activiteiten is geen bouwvergunning noodzakelijk. III.C Coördinatie Wm-vergunning en Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo)- vergunning De aangevraagde activiteiten zijn tevens Wvo-vergunningplichtig. Uit bijlage 3.3 van de aanvraag (een email d.d. 12 maart 2007 afkomstig van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden) blijkt dat er voor de aangevraagde activiteiten geen (nieuwe) Wvo-vergunning nodig is. Coördinatie van de Wmvergunning met de Wvo-vergunning is in dit geval dus niet aan de orde. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 2 Beschikking 4 september 2007

III.D Terinzagelegging De kennisgeving over de ontwerp-beschikking en bijbehorende stukken is gepubliceerd in een ter plaatse verschijnend regionaal dagblad op 13 juni 2007. De aanvraag, ontwerp-beschikking en bijbehorende stukken hebben van 13 juni tot 25 juli 2007 ter inzage gelegen bij de gemeente Nieuwegein en op het Provinciehuis te Utrecht. Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag, zijn op 2 juli 2007 zienswijzen binnengekomen van B.V. te Nieuwegein. IV Toetsingskaders IV.A Groene wetten IV.A.1 Habitatrichtlijn (HR) De HR heeft tot doel bij te dragen aan het waarborgen van de biologische diversiteit door het in stand houden van de natuurlijke habitatten en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten (artikel 2, lid 1 van de HR). De richtlijn kent een tweeledig beschermingsregime: gebiedsbescherming; soortenbescherming. Binnen de provincie Utrecht zijn de volgende gebieden aangewezen als Habitatgebied: Bosthol, nabij Abcoude; Kolland en Overlangbroek, nabij Wijk bij Duurstede; Amerongse Bovenpolder, nabij Amerongen; Groot Zandbrink, nabij Leusden. De gebieden de Bennekomse Meent, de Nieuwkoopse Plassen, de Haeck en Luistenbuul en Koekoeksche Waard liggen buiten de provincie, maar grenzen er wel aan. De inrichting is niet gelegen in of nabij een habitatrichtlijn gebied. Het dichtstbijzijnde HR gebied Luistenbuul en Koekoeksche Waard is gelegen op een afstand van ruim 9 km. Op deze afstand zijn er geen effecten van de inrichting op het HR-gebied te verwachten. Een verdere beoordeling op grond van de HR is niet noodzakelijk. IV.A.2 Natuurbeschermingswet 1998 De Vogelrichtlijn is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998. Bij de implementatie in de Natuurbeschermingswet is bepaald, dat de wet slechts geldt voor op te richten inrichtingen. Aangezien sprake is van een oprichting, dient een afweging te worden gemaakt in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. De activiteit vindt niet plaats in of in de nabijheid van een beschermd natuurmonument en/of een Natura 2000-gebied als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Er is dan ook geen sprake van een vergunningplicht ingevolge de Natuurbeschermingswet. IV.A.3 Flora- en faunawet De Flora- en faunawet heeft betrekking op de individuele beschermde plant- en diersoorten. In de Flora- en faunawet is een verbod opgenomen tot het beschadigen, doden, vernielen, verontrusten en/of verstoren van beschermde plant- en diersoorten dan wel het beschadigen, vernielen en/of verstoren van de nesten, holen, voortplanting- en rustplaatsen van beschermende diersoorten. Dit houdt in dat als de oprichting of het in werking zijn van een vergunningplichtige inrichting leidt tot negatieve effecten op (voortplantings-, rust- en verblijfplaatsen van) beschermde soorten, ontheffing op grond van de Floraen faunawet aangevraagd moet worden. Als het gaat om minder kwetsbare dier- of plantensoorten geldt op voorhand een vrijstelling van deze ontheffingsplicht. Hierbij geldt dan wel als eis dat gewerkt wordt volgens een door de Minister van Landbouw Natuur en Voedselveiligheid goedgekeurde gedragscode. Een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet is niet van toepassing. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 3 Beschikking 4 september 2007

IV.B Artikel 8.8 tot en met 8.11 Wet milieubeheer IV.B.1 Algemeen De artikelen 8.8 tot en met 8.11 van de Wet milieubeheer omvatten het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna geven wij aan hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Hierbij beperken wij ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook werkelijk op onze beslissing van invloed zijn. IV.B.2 IPPC-richtlijn/Beste beschikbare technieken (BBT) Algemeen Richtlijn 96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging - hierna: de IPPC-richtlijn - verplicht het bevoegd gezag een milieuvergunning op te stellen, die voldoet aan de in deze richtlijn geformuleerde eisen voor nieuwe en bestaande installaties. In de beoordeling van de milieugevolgen wordt de aanvraag getoetst aan de in de IPPC-richtlijn geformuleerde eisen. Dit betekent onder andere dat door de inrichting alle passende preventieve maatregelen (moeten) worden getroffen om verontreiniging van bodem, water en lucht te voorkomen dan wel te beperken door toepassing van de Beste beschikbare technieken (BBT), met inbegrip van maatregelen betreffende afvalpreventie en energiebesparing om aldus een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel te waarborgen. Voor de beoordeling van de aanvraag worden zogenoemde BAT Reference Documents (= BREF's) opgesteld. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen zogenaamde verticale BREF's - deze zijn branche gebonden - en zogenaamde horizontale BREF's die branche overstijgend zijn. Voor een aantal activiteiten zijn deze BREF's in definitieve vorm en moeten dan ook worden toegepast bij de vergunningverlening. De IPPC-Richtlijn is van toepassing op activiteiten die zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijn. De aangevraagde activiteiten hebben wij getoetst aan de bijlage van de IPPC-richtlijn. De aangevraagde activiteiten worden daarin niet genoemd. Een aanpassing van art. 8.11 van de Wm is op 1 december 2005 in werking getreden, waarmee de IPPC-richtlijn is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Beste beschikbare technieken Ingevolge artikel 8.11, derde lid, Wm dienen in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften te worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk bij voorkeur bij de bron te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden toegepast. Wij hebben echter aan de hand van bestaande literatuur, de in de Regeling aanwijzing BBTdocumenten genoemde Nederlandse informatiedocumenten en kennis van de aangevraagde activiteiten bij het verlenen van de vergunning de beste beschikbare technieken voorgeschreven. Met betrekking tot de aspecten voor de bepaling van de beste beschikbare technieken als genoemd in artikel 5a.1, lid 1 onder a tot en met k, van het Ivb merken wij het volgende op: Ad a Toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken. Het gaat binnen de inrichting om de opslag, het sorteren en het bewerken van afvalstoffen. Bij de toegepaste technieken komen geen afvalstoffen vrij, maar er worden reeds bestaande afvalstoffen hetzij verder in de afvalverwijderingsketen gebracht, hetzij hergebruikt. Ad b Toepassing van minder gevaarlijke stoffen Er worden in het proces geen gevaarlijke stoffen toegepast. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 4 Beschikking 4 september 2007

Ad c Ontwikkeling van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen Binnen de inrichting worden geen stoffen uitgestoten en gebruikt; de afvalstoffen worden van derden buiten de inrichting geaccepteerd. Om deze afvalstoffen beter te kunnen inzetten voor hergebruik houdt aanvrager de ontwikkelingen in het oog en zal die in de toekomst - rekening houdend met de voorzienbare kosten en baten van de maatregelen - zo mogelijk toepassen. Ad d Vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd en de ontwikkeling daarvan Binnen de inrichting worden de thans beste beschikbare technieken toegepast, die ook bij vergelijkbare inrichtingen worden toegepast. Ad e Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis wordt door de milieufunctionaris gesignaleerd en gerapporteerd in het milieulogboek. Dit hebben wij bepaald in het voorschrift met betrekking tot de rapportage, meet- en registratieverplichtingen. Ad f Aard, effecten en omvang van de betrokken emissies De aard, effecten en omvang van de emissies zijn in het hierna volgende overwogen in de paragrafen IV.C t/m IV.H. Ad g Data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen De installaties in de inrichting zijn thans reeds in bedrijf. Ad h De tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen Betere technieken zijn thans niet aan de orde. Ad i Het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energieefficiëntie Er is amper verbruik van grondstoffen, ook is er geen watervragend proces. Het energieverbruik is dusdanig laag dat geen energiebesparende maatregelen worden geëist. Ad j Noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico s voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken De inrichting dient voor de inzameling van afvalstoffen met het oog op vermindering van emissies en het beperken van de gevolgen voor het milieu, maatregelen te nemen teneinde de emissies en de risico's voor het milieu tot een minimum te beperken. In de overwegingen met betrekking tot de verschillende milieuthema's komen we hierop terug. Ad k. Noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken Voor de overwegingen met betrekking tot het voorkomen van ongevallen en beperking van de gevolgen daarvan wordt verwezen naar de overwegingen van paragrafen IV.Q t/m IV.S. Het gaat binnen de inrichting om de opslag, het sorteren en het uitsluitend fysisch bewerken van afvalstoffen. Bij de toegepaste technieken komen geen afvalstoffen vrij, maar er worden reeds bestaande afvalstoffen verder voor materiaalhergebruik dan wel nuttige toepassing in de afvalverwijderingsketen gebracht. Bij ons besluit hebben wij de aanvraag en de door ons voorgeschreven maatregelen ter voorkoming dan wel ter beperking van emissies door toepassing van de beste beschikbare technieken getoetst aan de hand van de volgende informatiedocumenten die zijn opgenomen in tabel 2 van de bijlage bij de Regeling aanwijzing BBT-documenten: Circulaire energie in de milieuvergunning; Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR); De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 5 Beschikking 4 september 2007

IV.B.3 Algemene maatregelen van bestuur In deze AMvB's worden direct werkende eisen gesteld. Deze eisen mogen niet in de Wm-vergunning worden opgenomen. In de Wm-vergunning kan alleen van de AMvB worden afgeweken voor zover dat in de AMvB is aangegeven. Indien de aangevraagde activiteiten strijdig zijn met een van deze AMvB's, kan de Wm-vergunning niet worden verleend. De aangevraagde activiteiten vallen binnen de werkingsfeer van het Besluit luchtkwaliteit 2005 en het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur met bijbehorende regeling. Dit betekent dat voor deze aspecten moet worden voldaan aan de voorschriften gesteld in deze Algemene maatregelen van bestuur. IV.C Lucht IV.C.1 Het wettelijke kader voor de bescherming van de lucht Op de aangevraagde emissies is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) van toepassing. Het Blk 2005 is van toepassing indien in de inrichting fijn stof (PM10), stikstofoxiden waaronder NO 2, SO 2, CO, benzeen en/of loodemissies vrijkomen die buiten de inrichting terecht komen. IV.C.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de lucht Uit de aanvraag blijkt dat er vanuit de inrichting emissies naar de lucht plaatsvinden door transportbewegingen en door rookgas emissies van de verwarmingsinstallatie. IV.C.3 De te verwachten ontwikkelingen Er zijn geen redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen. IV.C.4 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de lucht Er zijn geen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de luchtkwaliteit in de aanvraag opgenomen. IV.C.5 Toetsing Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk 2005) De grenswaarden voor de luchtkwaliteit uit het Blk 2005, betreffende de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, koolmonoxide, zwevende deeltjes (PM10), lood en benzeen in de lucht worden door ons als toetsingscriterium gehanteerd. De grenswaarden geven een niveau van de buitenluchtkwaliteit aan dat, in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu in zijn geheel, moet zijn bereikt. In beginsel dienen de Beste beschikbare technieken te zijn toegepast. Worden desondanks overschrijdingen van luchtkwaliteitsnormen verwacht dan is het zoeken naar aanvullende eisen of alternatieven geboden. Alleen ten aanzien van de stoffen die genoemd zijn in het Blk 2005 en waarvan te verwachten is dat deze nu, of in de toekomst, de gestelde grenswaarden zullen overschrijden of door de inrichting in hoge concentraties worden uitgestoten is het noodzakelijk dat een onderzoek wordt verricht naar de mogelijke gevolgen van het in werking zijn van de inrichting. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 6 Beschikking 4 september 2007

Wij hebben uit publicaties van onder meer het Rijksinstituut van Volksgezondheid en Milieu (RIVM) afgeleid (met behulp van CAR II 5.0) dat van de in het Blk 2005 genoemde luchtverontreinigende stoffen, zijnde zwaveldioxide, benzeen, koolmonoxide, lood, fijn stof (PM10) en stikstofoxiden de grenswaarden van deze stoffen niet zijn overschreden. Stof art Blk Grenswaarden Blk 2005 Achtergrond-niveau vastgesteld op Bijdrage aan achtergrond-niveau NO2 art 15 36 (jaargemiddelde uiterlijk in 2010 µg/m3) 36 µg/m3 (2005) 34 µg/m3 (prognose 2010) kleiner dan 1 µg/m3 PM10 art 20 40 (jaargemiddelde in µg/m3) en: 35 (maximaal aantal dagen dat maximaal 50 µg/m3 is vastgesteld) 25 µg/m3 (2005) 23 µg/m3 (prognose 2010) 24 overschrijdingen (2005) kleiner dan 1 µg/m3 Op grond van de geldende jurisprudentie staat een mogelijke overschrijding van de grenswaarden voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide het verlenen van een vergunning niet in de weg, zolang de concentratie van PM10 en stikstofdioxide in de nabije omgeving van de inrichting als gevolg de aangevraagde activiteiten ten opzichte van een eerder vergunde situatie verbetert of ten minste gelijk blijft. IV.C.6 Conclusie overwegingen aangaande de emissies naar de lucht Met betrekking tot uit de inrichting vrijkomende stoffen naar de buitenlucht ontstaat geen strijdigheid met de regelgeving die op de aangevraagde activiteiten van toepassing zijn. IV.D Geur Het in de NeR omschreven algemeen uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van de BBT de kern van het nationale geurbeleid. In het landelijke geurbeleid is vastgelegd dat wij de uiteindelijke afweging maken waarbij wij rekening houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. Het geurbeleid bestaat uit de volgende uitgangspunten: a. als er geen hinder of kans op hinder is, zijn maatregelen niet nodig; b. als er wel hinder of kans op hinder is, worden maatregelen op basis van de BBT afgeleid; c. voor bepaalde branches is een toetsingskader voor geurhinder in een bijzondere regeling van de NeR opgenomen; d. de mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag. Voor het bepalen van het acceptabele hinderniveau geeft de NeR de hindersystematiek. Met behulp hiervan kan een situatie van geuroverlast worden beoordeeld. Toepassen van de hindersystematiek leidt tot een specifieke afweging voor een individuele situatie of tot het toepassen van een bijzondere regeling van de NeR. Beoordeling en conclusie Voor de inrichting zijn geen processen aangevraagd waarvan bekend is dat zij geurhinder veroorzaken. Er is geen bijzondere regeling van toepassing. Ter voorkoming van eventuele geuroverlast van activiteiten als gevolg van bijvoorbeeld gebrekkig onderhoud, verwaarlozing van een afvalstoffenopslag o.i.d. hebben wij een algemeen voorschrift aan deze vergunning verbonden dat optreden mogelijk maakt tegen overlast van geur. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 7 Beschikking 4 september 2007

IV.E Geluid IV.E.1 Het kader voor de bescherming tegen geluidhinder Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (L Ar,LT ) De inrichting is gelegen op het gezoneerde industrieterrein Laagraven. Op grond van de Wet geluidhinder is rondom dit industrieterrein een geluidszone vastgesteld. Ingevolge artikel 8.8 van Wet milieubeheer dient bij de beoordeling van de door de inrichting veroorzaakte geluidsniveaus de zone in acht te worden genomen en moet de benodigde geluidruimte worden getoetst aan de grenswaarden ter plaatse van de binnen de zone gelegen woningen. De inrichting moet op een zodanige wijze geluidruimte vergund krijgen dat de zone en de betreffende grenswaarden niet worden overschreden. Maximale geluidniveaus (L Amax ) De maximale geluidniveaus werden in het verleden getoetst aan de grenswaarden in de Circulaire Industrielawaai uit 1979. Deze circulaire is in 1998 vervangen door de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening d.d. 21 oktober 1998. In voornoemde handreiking is in paragraaf 1.5 een overgangssituatie beschreven, namelijk: Zolang een gemeente nog geen beleid voor industrielawaai heeft vastgesteld, kan er nog niet van de hoofdstukken 2 en 3 inzake de gemeentelijke nota industrielawaai en de grenswaarden gebruik worden gemaakt. Wat betreft de grenswaarden voor de geluidnormering bij de Wm-vergunningverlening moet dan nog gebruik worden gemaakt van de normstellingsystematiek zoals die in de Circulaire Industrielawaai was opgenomen. Deze systematiek is nu geactualiseerd opgenomen in hoofdstuk 4 van de voornoemde handreiking. In dit geval heeft de betreffende gemeente geen beleid inzake industrielawaai vastgesteld, daarom toetsen wij aan de normstelling in hoofdstuk 4 van de Handreiking. In hoofdstuk 4 wordt niet expliciet op de systematiek conform de voormalige circulaire Industrielawaai voor maximale geluidniveaus ingegaan. Daarom sluiten wij aan bij de grenswaarden zoals in hoofdstuk 3 van de Handreiking zijn opgenomen in relatie tot de gemeentelijke nota industrielawaai. Hierbij wordt evenals in de Circulaire Industrielawaai, aangegeven dat er gestreefd dient te worden naar het voorkomen van maximale geluidsniveaus die meer dan 10 db boven het aanwezige equivalente geluidsniveau uitkomen. In die gevallen waarin niet aan de grenswaarden kan worden voldaan wordt sterk aanbevolen dat de maximale geluidniveaus beperkt blijven tot maximaal 70 db(a) in de dagperiode, 65 db(a) in de avondperiode en 60 db(a) in de nachtperiode. Verkeersaantrekkende werking De Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het verkeer op de openbare weg op of buiten het gezoneerd industrieterrein niet hoeft te worden getoetst omdat hierdoor het speciale regime en vergunningstelsel voor bedrijven op een gezoneerd industrieterrein worden doorkruist. IV.E.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor geluidhinder De dagelijkse geluidsuitstraling die vanuit de inrichting optreedt, wordt vooral veroorzaakt door: - de voertuigbewegingen van de bestelwagen - gebouwuitstraling ten gevolge van activiteiten in de hal uitgestraald door het dakvlak Uitgaande van de in de aanvraag beschreven activiteiten is door de aanvrager een akoestische notitie opgesteld. Deze notitie maakt deel uit van de aanvraag. IV.E.3 De te verwachten ontwikkelingen Er zijn in de nabije toekomst geen ontwikkelingen te verwachten die de geluidsuitstraling van het bedrijf zullen beïnvloeden. IV.E.4 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming tegen geluidhinder De apparatuur binnen de inrichting voldoet aan de Best Beschikbare Technieken. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 8 Beschikking 4 september 2007

IV.E.5 Beoordeling en conclusie De bij de aanvraag gevoegde akoestische notitie hebben wij beoordeeld. Met de uitgangspunten van deze notitie kunnen wij instemmen. Uit verwerking van de opgegeven activiteiten in de betreffende notitie volgt dat de zone niet wordt gefrustreerd en de inrichting in een representatieve bedrijfssituatie kan voldoen aan de normstelling zoals hiervoor is genoemd. De geluidsgrenswaarden zijn opgenomen in voorschrift 2.2.1. De optredende geluidniveaus op de zonebewakingspunten zijn dermate laag dat er geen voorschriften voor de zonebewakingspunten aan de vergunning zijn verbonden. Ten behoeve van de handhaafbaarheid van de Wm-vergunning zijn in de voorschiften geluidsgrenswaarden gesteld op referentiepunten nabij de inrichting. Door opname van deze referentiepunten wordt eveneens bescherming van de zonebewakingspunten gewaarborgd. IV.F Trillingen IV.F.1 Het kader voor de bescherming tegen trillingshinder Trillingen kunnen schade veroorzaken aan gebouwen, hinderlijk zijn voor mensen en storingen veroorzaken aan apparatuur. Wij hanteren ter beoordeling van de toelaatbare trillinghinder de Richtlijn van de Stichting bouwresearch: Trilling: meet- en beoordelingsrichtlijnen, Deel B - Hinder voor personen in gebouwen (herdruk oktober 2003) In deze Richtlijn wordt gesproken van richtwaarden. In verband met het kunnen vaststellen van de mate van hinder hanteren wij geen trillingssterkten (Vmax) met een waarde die minder bedraagt dan 0,2. Gelet op de activiteiten die zijn aangevraagd hebben wij vastgesteld dat de te verwachten hinder nagenoeg afwezig is. Een onderzoek naar trillingen in woningen van derden achten wij niet nodig. IV.F.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor trillingshinder De te verwachten hinder ten gevolge van de aangevraagde activiteiten is nihil. IV.F.3 De te verwachten ontwikkelingen Er zijn in de nabije toekomst geen ontwikkelingen te verwachten die de trillingshinder door het bedrijf zullen beïnvloeden. IV.F.4 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming tegen trillingshinder Er zijn geen speciale voorzieningen getroffen ter bescherming tegen trillingshinder. IV.F.5 Beoordeling en conclusie Gelet op de activiteiten die zijn aangevraagd hebben wij vastgesteld dat de te verwachten hinder als gevolg van de aangevraagde activiteiten nihil is. Een onderzoek naar trillingen in nabij gelegen gebouwen waarin zich personen kunnen bevinden, achten wij daarom niet nodig. Wij hebben geen voorschriften met grenswaarden voor trillinghinder aan deze vergunning verbonden. IV.G Bodem IV.G.1 Het kader voor de bescherming van de bodem Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten. Het ministerie van VROM heeft de NRB in overleg met vergunningverleners, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven opgesteld. Deze richtlijn is ontwikkeld om vergunningvoorschriften te uniformeren en harmoniseren. Met de NRB kunnen (voorgenomen) bodembeschermende maatregelen en voorzieningen binnen inrichtingen worden beoordeeld en kan de besluitvorming met betrekking tot een optimale bodembeschermingstrategie worden gestuurd. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 9 Beschikking 4 september 2007

De NRB beperkt zich tot de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming t.b.v. calamiteiten wordt in NRB-kader niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang echter wel. IV.G.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de bodem Binnen de inrichting vinden geen potentieel bodembedreigende activiteiten plaats. IV.G.3 Beoordeling en conclusie bodembescherming In de aanvraag zijn geen maatregelen en voorzieningen opgenomen om bodemverontreiniging te voorkomen, dit achten wij ook niet noodzakelijk. Opslag van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) In navolging van artikel 9 van de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur zouden wij overeenkomstig bijlage III bij richtlijn nr. 2002/96 voor de opslag van AEEA een vloeistofdichte voorziening moeten voorschrijven. Gezien het feit dat er slechts AEEA wordt opgeslagen die geen vloeistoffen bevatten, is er geen noodzaak voor een vloeistofdichte vloer en kan een vloeistofkerende vloer volstaan. Middels voorschrift (4.1.3) sluiten wij de acceptatie van AEEA dat vloeistoffen bevat uit. IV.G.4 Bodembelastingonderzoek Het preventieve bodembeschermingbeleid gaat er van uit dat (zelfs) een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een belasting van de bodem optreedt. Om die reden is altijd bodembelastingonderzoek noodzakelijk. Het bodembelastingonderzoek richt zich op de afzonderlijke activiteiten en de aldaar gebruikte stoffen. Bodembelastingonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan, of zo spoedig mogelijk na, de start van de betreffende activiteit(en) en een vergelijkbaar eindsituatie bodemonderzoek na het beëindigen van de betreffende activiteit. Gezien het feit dat geen bodembelastende activiteiten plaatsvinden is het niet noodzakelijk de nulsituatie vast te leggen. Wel hebben wij de uitgevoerde bodemonderzoeken bij de aanvraag ontvangen en bekeken. Hieruit blijken geen bijzonderheden. IV.H Afvalwater IV.H.1 Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door lozing van afvalwater De aangevraagde activiteiten zijn niet Wvo-vergunningplichtig. Dit houdt in dat in de Wmbeschikking naast voorschriften ter bescherming van de doelmatige werking van het gemeentelijk riool en het verwijderen van slib uit dit riool, tevens voorschriften voor de doelmatige werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en het oppervlaktewater waarop deze rioolwaterzuiveringsinstallatie haar effluent loost, opgenomen dienen te worden. Op de lozing van afvalwater op een openbaar riool is de Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer van toepassing. In het kader van deze regeling dienen voorschriften opgenomen te worden die gericht zijn op de kwaliteit van het te lozen bedrijfsafvalwater. IV.H.2 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming tegen verontreiniging door lozing van afvalwater Daar er slechts sprake is van lozing van huishoudelijk afvalwater zijn er geen maatregelen of voorzieningen opgenomen in de aanvraag. Wij achten dit ook niet noodzakelijk. IV.H.3 Beoordeling en conclusie Wij achten deze situatie vergunbaar. Aan deze beschikking zijn uitsluitend de voorschriften voortvloeiend uit de Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer opgenomen. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 10 Beschikking 4 september 2007

IV.I Energie IV.I.1 Het kader voor het beoordelen van energie in de milieuvergunning Aanvrager wordt tot de kleinere energiegebruikende industrie gerekend. Daaronder vallen bedrijven met een jaarlijks energiegebruik van minder dan 0,5 PJ. De doelstellingen tot energiebesparing zijn gebaseerd op het idee dat energiegebruikende industrie alle kosteneffectieve maatregelen treft waarbij het rendement tenminste 15% bedraagt (terugverdientijd tot en met 5 jaar). IV.I.2 Beoordeling en conclusie De Handreiking Wegen naar preventie bij bedrijven (Infomil, december 2005) en de Circulaire Energie in de milieuvergunning (InfoMil, oktober 1999) zijn als uitgangspunt genomen bij de beoordeling van het aspect energie. Uit de aanvraag blijkt dat het jaarlijkse energieverbruik van aanvrager minder is dan 50.000 kwh of 25.000 m 3 aardgas equivalenten. Daarom zal aan de vergunning uitsluitend een voorschrift verbonden worden waarin van aanvrager wordt verlangd dat hij jaarlijks rapporteert over het energiegebruik. IV.J Mobiliteit IV.J.1 Het kader voor het aspect mobiliteit Het landelijke beleid ten aanzien van verkeer is gericht op de beperking van de uitstoot van stoffen, de verbetering van de bereikbaarheid van bedrijven en de beperking van ruimtebeslag. Vervoersmanagement is vooral van belang bij bedrijven waar veel mensen werken, waar veel bezoekers komen of waar grote stromen goederen vervoerd worden. De Handreiking Wegen naar preventie bij bedrijven; aanpak preventie in het kader van de Wet milieubeheer voor vervoer, water, afval en energie is als uitgangpunt genomen voor de beoordeling van het aspect mobiliteit. In deze publicatie worden de volgende ondergrenzen genoemd: Meer dan 100 werknemers en/of; Meer dan 500 bezoekers per dag en/of; Meer dan 2 miljoen transportkilometers per jaar voor verladers en uitbesteed vervoer en/of; Meer dan 1 miljoen eigen transportkilometers voor eigen vervoerders per jaar. Wij hanteren voor vervoer, een aangepast relevantiecriterium, te weten meer dan 500 werknemers en het niet aannemelijk zijn dat het bedrijf alle maatregelen getroffen heeft om de nadelige gevolgen voor het milieu ten gevolge van vervoer door medewerkers tegen te gaan. IV.J.2 Beoordeling en conclusie Er is geen sprake van overschrijding van het relevantiecriterium zoals dat door ons is gesteld. Wij zijn daarom van mening dat het in deze situatie niet nodig is om voorschriften met betrekking tot vervoersmanagement in de vergunning op te nemen. IV.K Waterbesparing IV.K.1 Het kader voor het aspect waterbesparing Op grond van de Wm moeten aan de vergunning voorschriften worden verbonden ter bescherming van het milieu, hetgeen onder meer betekent dat het aspect watergebruik in de vergunning moeten worden meegenomen. In de Handreiking Wegen naar preventie bij bedrijven; aanpak preventie in het kader van de Wet milieubeheer voor vervoer, water, afval en energie (VROM) worden handvaten gegeven voor uitvoering van de verruimde reikwijdte in vergunningverlening en handhaving. De winning van drinkwater kost geld, grondstoffen en energie. Het gebruik van drinkwater als proceswater moet zoveel mogelijk worden beperkt tot die processen waarvoor water van een bepaalde kwaliteit noodzakelijk is. Het gebruik van drinkwater als koelwater bijvoorbeeld moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Het richtinggevend relevantiecriterium voor waterbesparing is een verbruik van meer dan 5.000 m 3 op jaarbasis. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 11 Beschikking 4 september 2007

IV.K.2 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen gericht op waterbesparing Het totale drinkwaterverbruik van de aanvrager bedraagt 250 m 3 per jaar. Door aanvrager zijn de mogelijkheden om het waterverbruik terug te dringen niet onderzocht. IV.K.3 Beoordeling en conclusie Er is geen sprake van overschrijding van het relevantiecriterium zoals wij die voor het drinkwaterverbruik hebben gesteld. Wij hebben geen voorschriften verbonden aan deze vergunning waarmee invulling wordt gegeven aan het begrip waterbesparing. Van aanvrager wordt uitsluitend verlangd dat hij het jaarlijkse waterverbruik registreert. IV.L Afvalstoffen IV.L.1 Preventie In hoofdstuk 13 van het het Landelijk Afvalbeheerplan 2002-2012, hierna aangeduid als het LAP, is het beleid uitgewerkt voor afvalpreventie, waarbij paragraaf 13.5 specifiek ingaat op de aanpak van afvalpreventie bij bedrijven. Preventie van afval is een van de hoofddoelstellingen van het afvalstoffenbeleid. Op welke wijze invulling kan worden gegeven aan preventie is beschreven in de handreiking Wegen naar preventie bij bedrijven (Infomil 2005). Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. De handreiking Wegen naar preventie bij bedrijven (Infomil, 2005) hanteert ondergrenzen die de relevantie van afvalpreventie bepalen. Hierin wordt gesteld dat afvalpreventie relevant is wanneer er jaarlijks meer dan 25 ton (niet gevaarlijk) bedrijfsafval en/of meer dan 2,5 ton gevaarlijk afval binnen de inrichting vrijkomt. De totale hoeveelheid gevaarlijk en/of niet gevaarlijk afval ligt beneden de gehanteerde ondergrenzen. Wij hebben daarom in deze vergunning verder geen aandacht besteed aan de preventie van afvalstoffen. IV.L.2 Afvalscheiding In hoofdstuk 14 van deel 1 van het LAP is het beleid uitgewerkt voor afvalscheiding, waarbij paragraaf 14.4 specifiek ingaat op afvalscheiding door bedrijven. Daarbij is aangegeven dat het voor bedrijfsafval niet goed mogelijk is om een limitatieve opsomming te maken van afvalstoffen die door alle bedrijven gescheiden moet worden gehouden. Bedrijven verschillen van aard en omvang veel van elkaar en er bestaat een groot aantal bedrijfsspecifieke afvalstoffen. Uitgangspunt is dat bedrijven verplicht zijn alle afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven, tenzij dat redelijkerwijs niet van hen kan worden gevergd. Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting afvalstoffen vrijkomen waarvan in het LAP is aangegeven dat er omstandigheden kunnen zijn dat scheiding daarvan redelijkerwijs van een bedrijf kan worden gevergd. Op basis van het gestelde in de aanvraag achten wij het in voorliggende situatie daarom redelijk van vergunninghoudster afvalscheiding te verlangen van de volgende afvalstoffen: gevaarlijk afval; papier en karton. IV.M Doelmatig beheer van afvalstoffen IV.M.1 Het kader voor de toetsing doelmatig beheer van afvalstoffen Op grond van artikel 8.10 Wm kan de Wm-vergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip bescherming van het milieu is de zorg voor de doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 Wm is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheersplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm (artikel 10.14 van de Wm). In het bedoelde afvalbeheersplan (het Landelijk Afvalbeheerplan 2002-2012, hierna aangeduid als het LAP) is het afvalstoffenbeleid neergelegd. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 12 Beschikking 4 september 2007

Op grond van de Wm dient het LAP als toetsingskader voor het beslissen op aanvragen om een Wmvergunning voor zover deze betrekking heeft op afvalbeheer. De hoofdlijnen van het beleid zijn vastgelegd in deel 1 van het LAP, het Beleidskader. De doelstellingen van het LAP zijn kortweg aan te duiden als: De doelstellingen van het LAP geven invulling aan de voorkeursvolgorde voor afvalbeheer zoals die in artikel 10.4 van de Wm is opgenomen en die is samen te vatten als: het stimuleren van preventie van afvalstoffen; het stimuleren van hergebruik/nuttige toepassing van afvalstoffen door het promoten van afvalscheiding aan de bron en nascheiding van afvalstromen; Door afvalscheiding wordt producthergebruik en materiaalhergebruik (nuttige toepassing) mogelijk en wordt de hoeveelheid afvalstoffen die moet worden gestort of in een afvalverbrandingsinstallatie (AVI) moet worden verbrand beperkt; het optimaal benutten van de energie-inhoud van afval dat niet kan worden hergebruikt (nuttig toepassen als brandstof). In de toelichting van deel 2 van het LAP is in de paragraaf Algemene bepalingen bij vergunningverlening aangegeven op welke wijze het bevoegd gezag bij het beoordelen van een vergunningaanvraag voor het inzamelen, bewaren en be- en verwerken van afvalstoffen rekening moeten houden met een aantal algemene bepalingen aangaande het LAP. Daarnaast bevat deel 2 de LAP Sectorplannen waarin het beleid voor 34 specifieke afvalstromen is uitgewerkt. In de Toelichting bij de sectorplannen zijn de algemene bepalingen bij vergunningverlening opgenomen. Vervolgens wordt per sectorplan in het hoofdstuk Afbakening sectorplan aangegeven voor welke afvalstromen het beleid in het sectorplan is uitgewerkt en welke daarmee verwante stromen in andere sectorplannen aan de orde komen. In het sectorplan wordt voorts een specificatie van het beleid ten aanzien van preventiemogelijkheden, inzamelen en opslaan en been verwerken voor de betreffende afvalstromen gegeven. In deel 3 van het LAP is aangegeven op welke wijze wij rekening dienen te houden met de daarin opgenomen capaciteitsplannen. Voor afvalstoffen waarvoor geen specifiek beleid in de sectorplannen is opgenomen geldt het algemeen beleid uit deel 1 Beleidskader. Een belangrijk aspect voor het bewerken van afvalstoffen is de minimumstandaard. De minimumstandaard geeft de meest laagwaardige wijze van be- en verwerking van de betreffende afvalstoffen, waarvoor nog vergunning verleend mag worden. Wanneer de minimumstandaard bestaat uit meerdere be- en verwerkingshandelingen bij meerdere inrichtingen kan voor de afzonderlijke bewerkingsstappen een vergunning worden verleend, als door middel van sturingsvoorschriften in de vergunning verzekerd is dat de betreffende afvalstof alle noodzakelijke be- of verwerkingshandelingen doorloopt die tot de minimumstandaard behoren. IV.M.2 Toetsing aan Algemene bepalingen bij vergunningverlening Afvalstro(o)m(en) waarvoor in het LAP een sectorplan is opgenomen Voor de onderhavige aanvraag is sectorplan 15 (Wit- en bruingoed) van het LAP van toepassing. Uitsluitend opslaan In de toelichting bij de sectorplannen van het LAP staat aangegeven dat voor het uitsluitend opslaan van afvalstoffen (opslaan als zelfstandige activiteit) in beginsel een Wm-vergunning wordt afgegeven, met uitzondering van die afvalstoffen waarvoor een inzamelvergunning noodzakelijk is op grond van het Besluit inzamelen afvalstoffen. Ingevolge het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen wordt de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan verwijdering gezien als storten indien de tijdsduur van 1 jaar wordt overschreden. Indien de opslag voorafgaat aan nuttige toepassing van de afvalstoffen is deze termijn drie jaar. heeft aangevraagd om afgedankte it-apparatuur op te slaan: Voor de opslagtermijn van deze afvalstoffen is geen maximum in de aanvraag opgenomen. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 13 Beschikking 4 september 2007

Voor het uitsluitend opslaan van de hierboven vermelde afvalstoffen kan vergunning worden verleend omdat deze afvalstromen niet inzamelvergunningplichtig zijn. In de vergunning is vastgelegd dat de termijn van opslag voorafgaand aan verwijdering maximaal 1 jaar is en de termijn van opslag voorafgaand aan nuttige toepassing maximaal 3 jaar is. Be-/verwerking Het bewerken van afgedankte it-apparatuur valt onder sectorplan 15 Wit- en bruingoed wat in het kort inhoudt het inzamelen van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur van huishoudens en vergelijkbare apparatuur van bedrijven die vallen onder het Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur. In dit sectorplan staat omschreven dat nuttige toepassing van de samenstellende delen tot minimaal 65% (dit is het percentage dat is opgenomen in de Regeling beheer elektrische en elektronische apparatuur) de minimum standaard is. Dit betekent dat de vergunning slechts mag worden verleend wanneer de activiteiten van de inrichting leiden tot het hergebruik van minimaal 65% van de afvalstoffen. Bij de aanvrager wordt zoveel mogelijk van de inname volledig gerecycled (producthergebruik) het overige wordt afgevoerd naar de recyclingindustrie. Hiermee voldoet de aanvrager aan de minimum standaard en achten wij de aangevraagde activiteit doelmatig. Acceptatie en verwerking (A&V-beleid) In het LAP is aangegeven dat een afvalverwerkend bedrijf over een adequaat acceptatie en verwerkingsbeleid (A&V-beleid) dient te beschikken. In het A&V-beleid dient te zijn aangegeven op welke wijze binnen de inrichting acceptatie en verwerking van afvalstoffen plaatsvindt. Het A&Vbeleid is van toepassing op alle bedrijven die afval accepteren. In het LAP is aangegeven dat de procedures gebaseerd dienen te zijn op de richtlijnen uit het rapport De verwerking verantwoord (Hierna: DVV), maar dat per specifieke situatie maatwerk moet worden geleverd. Bij de aanvraag is een beschrijving van het A&V-beleid gevoegd. Daarin is, gebaseerd op het rapport DVV, per afvalstof aangegeven op welke wijze acceptatie en verwerking plaats zal vinden. Wel is rekening gehouden met de specifieke bedrijfssituatie. Het beschreven A&V-beleid voldoet aan de randvoorwaarden zoals die in het LAP en DVV zijn beschreven. Op basis van het gestelde in de aanvraag kunnen wij met dit A&V-beleid instemmen. Administratieve organisatie en interne controle (AO/IC) In het LAP is tevens aangegeven dat bedrijven die gevaarlijke afvalstoffen accepteren over een adequate administratieve organisatie en een interne controle (AO/IC) dienen te beschikken. Onder administratieve organisatie wordt verstaan het complex van organisatorische maatregelen gericht op de informatieverzorging ten behoeve van het besturen en doen functioneren van een organisatie, alsmede voor het afleggen van verantwoordingen. Onder interne controle wordt verstaan het toetsen van resultaten aan normen door of namens de leiding ten behoeve van de leiding. Via de AO/IC dient een betrouwbare informatie naar het management en derden (vergunningverleners en toezichthouders) te zijn gewaarborgd. Met betrouwbaar wordt bedoeld een juiste, tijdige en volledige informatieverzorging die tevens controleerbaar is. In het LAP is aangegeven dat de procedures gebaseerd dienen te zijn op de richtlijnen uit het rapport DVV, maar dat per specifieke situatie een oordeel dient te worden gevormd. Bij de aanvraag is een beschrijving van de AO/IC gevoegd. Daarin is, gebaseerd op DVV, een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de acceptatie en verwerking zijn vastgelegd in procedures met betrekking tot de administratieve organisatie en interne controle (AO/IC). Deze procedures zijn gebaseerd op een risicoanalyse van de handelingen die met afvalstoffen worden uitgevoerd en dienen ter formulering van interne beheersmaatregelen teneinde de risico's op een onjuiste verwerking te verminderen. Rekening houdend met de aard van de bedrijvigheid voldoet het beschreven AO/IC aan de randvoorwaarden zoals die in DVV zijn beschreven. Op basis van het gestelde in de aanvraag kunnen wij met deze AO/IC instemmen. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 14 Beschikking 4 september 2007

Wijzigen A&V-beleid en/of AO/IC Wijzigingen in het A&V-beleid en/of de AO/IC dienen schriftelijk aan ons te worden voorgelegd. Als bevoegd gezag zullen wij vervolgens bezien welke procedure in relatie tot de aard van de wijziging is vereist. Registratie Naast de voorschriften voortvloeiend uit het A&V-beleid zijn geen extra registratie-voorschriften in de vergunning opgenomen. Mede gezien de verplichtingen ingevolge de Wet milieubeheer (artikelen 8.14, 10.38 en 10.40) en de verplichtingen ingevolge het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en daarbij behorende regeling, worden voldoende en juiste gegevens geregistreerd om handhaving mogelijk te maken. Vergunningtermijn Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (behoudens in het geval sprake is van de activiteiten storten en/of afvalverbranding) slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (Wet milieubeheer, art. 8.17, lid 1 en lid 2). De gevraagde Wm-vergunning kan worden verleend voor een periode van 10 jaar. IV.M.3 Conclusie toetsing doelmatig beheer Gelet op het bovenstaande zijn wij van mening dat de aangevraagde activiteiten in overeenstemming zijn met het geldende afvalbeheersplan en daarmee bijdragen aan een doelmatig beheer van afvalstoffen. IV.N Opslag gevaarlijke en/of brandbare stoffen Er vindt geen opslag van gevaarlijke en/of brandbare stoffen plaats. IV.O Toekomstige ontwikkelingen Er zijn geen redelijkerwijs te verwachten toekomstige ontwikkelingen. IV.P Meten en registreren Voorschriften, waarin wordt bepaald dat moet worden gemeten of aan de voorschriften wordt voldaan (artikel 8.12 Wm), zijn niet aan deze vergunning verbonden. Registratie van dergelijke gegevens is dan ook niet aan de orde. IV.Q Verspreiding verontreinigingen Ten behoeve van het voorkomen dan wel zo veel mogelijk beperken van door de inrichting veroorzaakte verontreinigingen over lange afstand of grensoverschrijdende verontreinigingen (artikel 8.12 b Wm) zijn geen voorschriften in deze vergunning opgenomen. Dit omdat er van deze inrichting geen verontreinigingen over lange afstand of grensoverschrijdende verontreinigingen te verwachten zijn. IV.R Bijzondere bedrijfsomstandigheden Ten behoeve van het voorkomen dan wel zo veel mogelijk beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu, die kunnen worden veroorzaakt door opstarten, lekken, storingen, korte stilleggingen, definitieve bedrijfsbeëindiging of andere bijzondere bedrijfsomstandigheden (artikel 8.12 b Wm) zijn in hoofdstuk 6 voorschriften voor het beëindigen van de inrichting opgenomen. Nadelige gevolgen veroorzaakt door opstarten, lekken, storingen, korte stilleggingen of andere bijzondere bedrijfsomstandigheden zijn bij deze inrichting niet van toepassing. IV.S Ongevallen Voorschriften, met als doel het voorkomen van ongevallen en het beperken van de gevolgen van ongevallen (artikel 8.12 b Wm), zijn niet aan deze vergunning verbonden. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 15 Beschikking 4 september 2007

IV.T Bedrijfsbeëindiging Ten behoeve van het treffen van maatregelen om bij definitieve bedrijfsbeëindiging de nadelige gevolgen die de inrichting heeft veroorzaakt voor het terrein waarop zij was gevestigd, ongedaan te maken of te beperken voor zover dat nodig is om dat terrein weer geschikt te maken voor een volgende functie (artikel 8.12 b Wm) zijn in hoofdstuk 6 van de voorschriften van deze vergunning voorschriften opgenomen. De voorschriften hebben betrekking op: Melding dat de bedrijfsactiviteiten worden beëindigd; Het afvoeren van nog aanwezige grond-, hulp- en afvalstoffen. Deze voorschriften blijven vijf jaar nadat de Wm-vergunning haar geldigheid heeft verloren van kracht. IV.U Milieuzorg Uit de aanvraag blijkt dat aanvrager niet beschikt over een systeem van met elkaar samenhangende technische, administratieve en organisatorische maatregelen om de gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, te monitoren, te beheersen en, voor zover het nadelige gevolgen betreft, te verminderen, alsmede het milieubeleid dat hij met betrekking tot de inrichting voert. Wij hebben met het verbinden van voorschriften aan deze vergunning rekening gehouden met het ontbreken van het genoemde systeem en wel zodanig dat de combinatie van aanvraag en voorschriften het gemis van een degelijk systeem compenseert zodat een gelijkwaardig niveau van milieubescherming wordt bereikt. V Reacties op de ontwerp-beschikking V.A Zienswijze Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag, zijn op 2 juli 2007 zienswijzen binnengekomen van B.V. te Nieuwegein. Een korte samenvatting van de zienswijze en onze reactie daarop luidt als volgt: 1. In voorschrift 2.7.4 is gesteld dat de totale hoeveelheid afvalwater door een controlevoorziening moet worden geleid, zodat te allen tijde bemonstering van het afvalwater kan plaatsvinden. Vervolgens wordt gesteld dat de controlevoorziening goed bereikbaar en toegankelijk moet zijn. Reclamant is van mening dat dit voorschrift voor hen niet van toepassing is omdat zij alleen huishoudelijk afvalwater op de bedrijfsriolering lozen. Ad 1. Gezien het feit dat er inderdaad geen afvalwaterstromen anders dan huishoudelijk zijn aangevraagd is een controlevoorziening niet noodzakelijk. V.B Wijzigingen ten opzichte van de ontwerp-beschikking Ten opzichte van de ontwerp-beschikking is voorschrift 2.7.4 verwijderd. VI Conclusie Gelet op bovenstaande overwegingen ten aanzien van de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, bestaat er voor ons geen aanleiding de gevraagde vergunning in het belang van de bescherming van het milieu te weigeren. De mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau worden beperkt door de aan deze vergunning verbonden voorschriften. Wij hebben derhalve besloten als weergegeven onder I. Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 16 Beschikking 4 september 2007