Ontheffing stortverbod artikel WET MILIEUBEHEER

Transcriptie

1 Ontheffing stortverbod artikel WET MILIEUBEHEER Aan: Kenmerk: Afdeling: Beelen Groep B.V. T.a.v. de heer drs. A. Sijtsma Postbus GK Amersfoort W-AOV Vergunningen Datum: Onderwerp: Instemmen met verzoek van Beelen Groep B.V om een stortontheffing op grond van artikel Wet milieubeheer Samenvatting besluit Wij hebben op 22 mei 2014 besloten om in te stemmen met het verzoek van Beelen Groep B.V om een stortontheffing op grond van artikel Wet milieubeheer. 1

2 Inhoudsopgave 1 WET MILIEUBEHEER Onderwerp Besluit Ondertekening en verzending Inwerkingtreding Rechtsmiddelen Afschriften 4 2 VOORSCHRIFTEN MILIEU Drooglegging Bovenafdekking partijkeuring AP Nuttige toepassing Maximale opslagperiode 7 3 OVERWEGINGEN PROCEDURELE ASPECTEN Gegevens aanvrager Volledigheid van de aanvraag en opschorting procedure Procedure (uitgebreid) en zienswijzen 7 4 BEOORDELING VAN HET VERZOEK Inleiding Het kader voor de toetsing doelmatig beheer van afvalstoffen Bodem Integrale afweging Verhouding tussen aanvraag en vergunning Conclusie 10

3 1 WET MILIEUBEHEER 1.1 Onderwerp Op 13 februari 2013 hebben wij een aanvraag ontvangen van Beelen Groep B.V. om een ontheffing als bedoeld in artikel tweede lid Wet milieubeheer te verlenen van het in artikel 10.2, eerste lid Wet milieubeheer gestelde verbod om zich van afvalstoffen te ontdoen door deze buiten een inrichting te storten of anderszins op of in de bodem te brengen. Er wordt een Wm-ontheffing aangevraagd voor het tijdelijk opslaan van AVI-bodemas. Wij zijn op basis van artikel van de Wet milieubeheer bevoegd op de aanvraag te beslissen. 1.2 Besluit Gelet op de Wet milieubeheer en de hiervoor genoemde overwegingen besluiten wij I II III de gevraagde ontheffing te verlenen, overeenkomstig de aanvraag en de daarbij behorende bescheiden. dat de gehele aanvraag deel uitmaakt van de vergunning. te bepalen dat voor zover de vergunningaanvraag niet in overeenstemming is met de gestelde voorschriften, de voorschriften bepalend zijn. 1.3 Ondertekening en verzending Gedeputeerde staten van Zeeland, namens dezen, ing. A. van Leeuwen MPA Directeur RUD Zeeland 1.4 Inwerkingtreding De beschikking wordt na afloop van de beroepstermijn van kracht tenzij gedurende die termijn beroep is ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan. De beschikking wordt niet van kracht voordat op dat verzoek is beslist. Het beroepschrift moet in tweevoud worden ingediend bij Rechtbank Middelburg, Postbus 5015, 4330 KA Middelburg. Het verzoek om voorlopige voorziening moet worden gericht aan de Voorzieningenrechter van de rechtbank in Middelburg, Postbus 5015, 4330 KA Middelburg. 1.5 Rechtsmiddelen Indien u zich niet kunt verenigen met deze beschikking, kunt u een beroepsschrift indienen bij de Rechtbank Middelburg. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt 6 weken en vangt

4 aan met ingang van de dag na die waarop het besluit ter inzage is gelegd. U dient hiervoor griffierecht te betalen. Het beroep kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:1 juncto artikel 7:1 van de Awb worden ingesteld door de belanghebbenden die tijdig hun zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of door belanghebbenden die geen zienswijze naar voren hebben gebracht maar die dat redelijkerwijs niet kan worden verweten of door belanghebbenden die zich niet kunnen vinden in de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbesluit.

5 Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste bevatten: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht; - de gronden van het beroep (de motivering). 1.6 Afschriften Een afschrift van deze beschikking wordt gezonden aan: - het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen;

6 VOORSCHRIFTEN MILIEU 1.1 Drooglegging Het horende grondwaterpeil optredend ten gevolge van het beheerst peil van het oppervlaktewater, vermeerderd met een zekerheidsmarge van 0,20 meter, wordt aangehouden als het ontwerppeil van het grondwater De onderzijde van de IBC-bouwstof wordt op een zodanige wijze aangelegd, dat deze ten minste 0,50 meter boven het ontwerppeil van het grondwater ligt en er geen contact is met het grondwater als gevolg van capillaire opstijging uit het grondwater Bovenafdekking Ter vaststelling van de kwaliteit van het grondwater als referentiesituatie moet voor ingebruikname van het depot een nulsituatieonderzoek zijn uitgevoerd. De resultaten moeten uiterlijk 6 weken nadat het onderzoek is uitgevoerd aan het bevoegd gezag zijn overgelegd. Het onderzoek moet gebaseerd zijn op de NEN 5740 Onderzoekstrategie vaststelling nulsituatie bij een toekomstige bodembelasting en afgestemd zijn op de toegepaste stoffen. De monsterneming en analyse van de monsters moet zijn uitgevoerd overeenkomstig NEN 5740 en NEN Ter zake van de uitvoering van het bodemonderzoek kunnen binnen 3 maanden nadat voornoemde rapportage is overgelegd nadere eisen worde gesteld door het bevoegd gezag; inhoudenden dat meerdere monsternemingen of analyses moeten worden verricht, indien dit op grond van de overgelegde hypothes(n) en onderzoeksstrategie noodzakelijk blijkt Een tussentijds onderzoek ter vaststelling van de grondwaterkwaliteit moet worden uitgevoerd: a. elke jaar; b. op aanwijzing van het bevoegd gezag nadat een redelijk vermoeden van bodemverontreiniging is ontstaan; Ter plaatse van de tijdens het nulsituatieonderzoek onderzochte locaties moet het tussentijds onderzoek dezelfde opzet en intensiteit hebben als het nulsituatieonderzoek, mits dat onderzoek correct is uitgevoerd. Als het nulsituatie onderzoek niet correct is uitgevoerd dan moet het tussentijdsonderzoek betrekking hebben op alle plaatsen binnen de inrichting waar bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden danwel plaatsvinden. Het onderzoek moet gebaseerd zijn op de NEN 5740 Onderzoekstrategie vaststelling nulsituatie bij een toekomstige bodembelasting en afgestemd zijn op de toegepaste stoffen. De monsterneming en analyse van de monsters moet zijn uitgevoerd overeenkomstig NEN 5740 en NEN 5725.

7 Ter zake van de uitvoering van het bodemonderzoek kunnen binnen 3 maanden nadat voornoemde rapportage is overgelegd nadere eisen worde gesteld door het bevoegd gezag; inhoudenden dat meerdere monsternemingen of analyses moeten worden verricht, indien dit op grond van de overgelegde hypothes(n) en onderzoeksstrategie noodzakelijk blijkt Bij beëindiging van een bodembedreigende activiteit moet ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem een bodembelastingonderzoek naar de eindsituatie zijn uitgevoerd. Ter plaatse van de tijdens het nulsituatieonderzoek onderzochte locaties moet het eindonderzoek dezelfde opzet en intensiteit hebben als het nulsituatieonderzoek, mits dat onderzoek correct is uitgevoerd. Als het nulsituatie onderzoek niet correct is uitgevoerd dan moet het eindonderzoek betrekking hebben op alle plaatsen binnen de inrichting waar bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Het onderzoek moet gebaseerd zijn op de NEN 5740 Onderzoekstrategie vaststelling nulsituatie bij een toekomstige bodembelasting en afgestemd zijn op de toegepaste stoffen. De monsterneming en analyse van de monsters moet zijn uitgevoerd overeenkomstig NEN 5740 en NEN partijkeuring AP04 Indien uit partijkeuring conform AP04 blijkt dat het niet gaat om een IBC-bouwstof maar een NVbouwstof, zijn de voorschriften 1.2.1, 1.2.2, en niet van toepassing. De rapportage van de partijkeuring(en) dient ter informatie gezonden te worden aan het bevoegd gezag Nuttige toepassing Na beëindiging van de tijdelijke opslag moet nuttige toepassing in de vorm van materiaalhergebruik van de AVI-bodemas plaatsvinden of te worden afgevoerd naar een erkend verwerker Maximale opslagperiode De termijn van opslag van afvalstoffen mag maximaal één jaar bedragen. In afwijking hiervan mag de termijn van opslag van afvalstoffen maximaal drie jaar bedragen indien de vergunninghouder aantoont dat de opslag van afvalstoffen gevolgd wordt door nuttige toepassing van afvalstoffen.

8 2 OVERWEGINGEN PROCEDURELE ASPECTEN 2.1 Gegevens aanvrager Op 13 februari 2013 hebben wij een aanvraag van Beelen Groep B.V. om een ontheffing als bedoeld in artikel tweede lid Wet milieubeheer ontvangen. 2.2 Volledigheid van de aanvraag en opschorting procedure Na ontvangst van het verzoek hebben wij deze getoetst op volledigheid. In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvrager op 26 maart 2013 in de gelegenheid gesteld om de aanvraag aan te vullen. Na het ontvangen van de aanvulling op 12 april 2013, zijn wij van oordeel dat de aanvraag voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook in behandeling genomen. 2.3 Procedure (uitgebreid) en zienswijzen Voor de voorbereiding van de beschikking hebben wij afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd in combinatie met afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer. Tussen 12 maart 2014 tot en met 23 april 2014 heeft een ontwerp van de beschikking ter inzage gelegen en is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. De gemeente Terneuzen is door de aanvrager op de hoogte gebracht van de voorgenomen tijdelijke opslag. De gemeente Terneuzen is bevoegd gezag in het kader van de Omgevingsvergunning en het Besluit Bodemkwaliteit. 3 BEOORDELING VAN HET VERZOEK 3.1 Inleiding Op grond van het bepaalde in artikel 10.64, eerste lid Wm, zijn de artikelen 2.8, 2.14, 2.20, 2.22, 2.23, 2.25, 2.26, derde en vierde lid, 2.29, 2.30, 2.31, eerste lid, onder a en b, en tweede lid, onder b, 2.33, eerste lid, onder a tot en met d, en tweede lid, onder a, b en d, 3.2, 3.10, 3.12, 3.13, 3.15 en 4.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van overeenkomstige toepassing op de beoordeling van een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel Wm met dien verstande dat behalve ten aanzien van een ontheffing van de in artikel 10.2, eerste lid, en artikel 10.54, eerste lid, gestelde verboden, voor die toepassing het belang van de bescherming van het milieu wordt beperkt tot het belang van een doelmatig beheer van de betrokken categorie van afvalstoffen. De relevante aspecten voor deze beschikking komen in de hierna volgende hoofdstukken aan de orde. 3.2 Het kader voor de toetsing doelmatig beheer van afvalstoffen Op grond van artikel 2.14 Wabo kan de ontheffing in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip "bescherming van het milieu" is de zorg voor het doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 Wm is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen.

9 Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheerplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm (artikel van de Wm). In het bedoelde afvalbeheerplan (het Landelijk Afvalbeheerplan , hierna aangeduid als het LAP) is het afvalstoffenbeleid neergelegd. Op grond van de Wm dient het LAP als toetsingskader voor het beslissen op een aanvraag om een ontheffing voorzover deze betrekking heeft op afvalbeheer. De hoofdlijnen van het beleid zijn vastgelegd in het LAP. De doelstellingen van het LAP geven invulling aan de voorkeursvolgorde voor afvalbeheer zoals die in artikel 10.4 van de Wm is opgenomen en als volgt is samen te vatten: het stimuleren van preventie van afvalstoffen; het stimuleren van hergebruik/nuttige toepassing van afvalstoffen door het promoten van afvalscheiding aan de bron en nascheiding van afvalstromen. Afvalscheiding maakt produkthergebruik en materiaalhergebruik (nuttige toepassing) mogelijk en beperkt de hoeveelheid te storten of in een afvalverbrandingsinstallatie (AVI) te verbranden afvalstoffen; het optimaal benutten van de energie-inhoud van afval dat niet kan worden hergebruikt (nuttig toepassen als brandstof); het verwijderen van afvalstoffen door verbranding; het verwijderen van afvalstoffen door storten. Bij de vaststelling van het LAP is ook rekening gehouden met de in artikel 10.5 van de Wm vermelde aspecten van doelmatig afvalbeheer. Bijlage 4 bij het LAP bevat een invulling van het beleid voor specifieke afvalstoffen. In het LAP is aangegeven op welke wijze het bevoegd gezag bij het beoordelen van een aanvraag voor een stortontheffing rekening moeten houden met een aantal algemene bepalingen aangaande het LAP. Afvalstro(o)m(en) waarvoor in bijlage 4 van het LAP een sectorplan is opgenomen Voor de verwerking van AVI-bodemas is sectorplan 20 vastgesteld. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van AVI-bodemas is nuttige toepassing in de vorm van materiaalhergebruik, binnen de kaders van het beleidskader. De stortontheffing heeft betrekking op de tijdelijke opslag van AVIbodemas. Door het realiseren van een tijdelijke opslag wordt nuttige toepassing in een later stadium mogelijk. De AVI-bodemas komt vrij bij de herinrichting van het perceel kadastraal geregistreerd gemeente Sas van Gent, sectie M, nr Pas als de werkzaamheden afgerond zijn is de hoeveelheid vrijkomende AVI-bodemas bekend. Op dat moment kan een bestemming gezocht worden. In de voorschriften is opgenomen dat na de opslag nuttige toepassing in de vorm van materiaalhergebruik plaats moet vinden. Conclusie Gelet op het bovenstaande zijn wij van mening dat door het opleggen van voorschriften de aangevraagde activiteiten in overeenstemming zijn met het geldende afvalbeheerplan en daarmee bijdragen aan een doelmatig beheer van afvalstoffen. 3.3 Bodem Het opslaan van AVI-bodemas kan leiden tot een verontreiniging van de onderliggende bodem. AVIbodemas wordt in het bodembeschermingsbeleid aangemerkt als een IBC-bouwstof. Om uitloging van verontreinigende stoffen naar de onderliggende bodem te voorkomen mag dit materiaal alleen toegepast worden wanneer isolerende maatregelen worden getroffen. Voor het definitief toepassen van IBC-bouwstoffen worden in paragraaf 3.9 van de Regeling Bodemkwaliteit voorschriften gegeven. Het integraal overnemen van de daar geformuleerde eisen wordt onevenredig belastend geacht voor een tijdelijke opslag. Daarom wordt het redelijk geacht om alleen eisen aan de bovenafdekking en de drooglegging te stellen. De aanvrager heeft aangegeven een isolerende maatregel te treffen aan de onderzijde van de opslag wanneer deze langer dan 3 maanden duurt. Gezien de overige bodembeschermende maatregelen is het niet nodig om eisen te stellen aan de isolatievoorziening aan de onderzijde.voor de maximaal toegestane opslagperiode is aansluiting gezocht bij het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen. In de aanvraag is aangegeven dat het te verwachten is dat een opslagtermijn van 1 jaar realistisch is. Wij hebben dan ook in de voorschriften vastgelegd dat de AVI-bodemas maximaal 1 jaar opgeslagen mag worden, waarbij de mogelijkheid is geboden dit uit te breiden naar 3 jaar indien aangetoond wordt dat de opslag van afvalstoffen gevolgd wordt door nuttige toepassing van de afvalstoffen.

10 3.4 Integrale afweging Het bevoegd gezag moet alle aspecten van de milieugevolgen, voor zover ze elkaar beïnvloeden, tegen elkaar afwegen. Hiermee wordt voorkomen, dat maatregelen ten behoeve van het ene milieucompartiment negatieve gevolgen hebben voor een ander compartiment. Er vindt geen beïnvloeding plaatsvindt tussen de verschillende compartimenten. 3.5 Verhouding tussen aanvraag en vergunning Wij hebben nagegaan welke onderdelen van de aanvraag en de daarbij behorende bijlagen deel uit moeten maken van de ontheffing. Hierbij is als uitgangspunt genomen, dat de volgende onderdelen geen deel behoeven uit te maken van de ontheffing: 1. Onderdelen met zeer concrete en gedetailleerde informatie op niet-essentiële punten; 2. Onderdelen met betrekking tot milieuaspecten waarvoor in de voorschriften reeds voldoende beperkingen zijn opgenomen; 3. Onderdelen die bestaan uit weinig concrete beschouwingen, of achtergrondinformatie betreffen. In het hierna volgende hoofdstuk Besluit is aangegeven, welke onderdelen van de aanvraag op grond van deze overwegingen deel uitmaken van de ontheffing. Tezamen bevatten deze een concreet, voldoende uitvoerig en onderling samenhangend geheel van feiten en informatie. Als onderdeel van de ontheffing vormen ze een met voorschriften gelijk te stellen, en daarom handhaafbaar geheel van verplichtingen. 3.6 Conclusie Uit de overwegingen volgt dat de gevraagde ontheffing onder voorschriften ter bescherming van het milieu kan worden verleend. In deze beschikking zijn de voor deze activiteit relevante voorschriften opgenomen.