Milieuhandhavingscollege

Vergelijkbare documenten
Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Milieuhandhavingscollege

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de 24 januari 2013

52-VK van. hierna de. tegen. voor wie. hierna de. 6 november 2012

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen 6/24, hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de 24 januari 2013

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

35-VK van. hierna de. tegen. hierna de. 9 augustus 2012

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de 29 maart 20122

51-VK van. mevrouw. raadsman, hierna de. tegen. voor wie. hierna de. noemen, 6 november 2012

voor wie van de Vlaamse

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

advocaat hierna de tegen hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Voorliggende publicatie bundelt dan ook de geanonimiseerde versies van de uitspraken van het Milieuhandhavingscollege in 2010:

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie de Vlaamse overheid, hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

STROOMDIAGRAM MILIEUHANDHAVING BEROEP BIJ HET MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. A R R E S T. nr van 4 maart 2010 in de zaak A /XII-5232.

mevrouw hierna de tegen hierna de 16 februari 2012

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

de BVBA hierna de tegen wie optreedtt afdelingshoofd Energie hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERKIEZINGSBETWISTINGEN ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Beslissing. hierna de. tegen. hierna de

Infosessies geluidsnormen muziek

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MHHC-11/ /5-VK. advocaat. hierna de. tegen. hierna de

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

I n s t i t u u t van de B e d r i j f s r e v i s o r e n. C o m m i s s i e v a n B e r o e p. N e d e r l a n d s t a l i g e K a m e r

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

A R R E S T. samengesteld uit voorzitter R. Henneuse en de rechters-verslaggevers F. Daoût en A. Alen, bijgestaan door de griffier F.

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VIIe KAMER A R R E S T. nr van 15 april 2010 in de zaak A /VII

Transcriptie:

Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-13/97-VK van 21 november 2013 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] voor wie optreedt de heer Frédérick VAN KERREBROECK, raadsman, hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, voor wie optreedt mevrouw Sigrid RAEDSCHELDERS, afdelingshoofd van de afdeling Milieuhandhaving, Milieuschade en Crisisbeheer van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse overheid, hierna de verwerende partij te noemen, ingeschreven in het register van de beroepen op 16 januari 2013 onder nummer 13/MHHC/5-M, MHHC-13/97-VK 21 november 2013 1

heeft het Milieuhandhavingscollege het volgende overwogen: 1. Voorwerp van het beroep Het beroep is gericht tegen de beslissing 10/AMMC/471-M/AR(SM) van 30 november 2012. Met deze beslissing legt de gewestelijke entiteit aan de verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete op van 172 euro, vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing waren voor de strafrechtelijke geldboeten, aldus gebracht op 946 euro, dit wegens het bezit en het gebruik van een wildklem. 2. Verloop van de rechtspleging 2.1. Voor het voorafgaande verloop van de rechtspleging verwijst het Milieuhandhavingscollege naar hetgeen desbetreffend is uiteengezet in het tussenarrest MHHC-13/20-VK van 7 maart 2013. In dit tussenarrest beslist het College, met toepassing van artikel 39, tweede lid van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 mei 2011 houdende vaststelling van de rechtspleging voor het Milieuhandhavingscollege (hierna Procedurebesluit), dat het beroep niet in staat is om in beraad te worden genomen en dat het in gewijzigde kamersamenstelling verder zal worden behandeld volgens de gewone rechtspleging. 2.2. De verwerende partij dient op 29 maart 2013 een memorie van antwoord in. De verzoekende partij dient op 2 mei 2013 een memorie van wederantwoord in. De verwerende partij dient op 22 mei 2013 een laatste memorie in. 2.3. Bij beschikking 13/MHHC/5-M/B2 van 4 juni 2013, heeft de kamervoorzitter de behandeling van het beroep vastgesteld op de zitting van 4 juli 2013. De verzoekende partij is op de zitting vertegenwoordigd door de heer Frédérick VAN KERREBROECK. De verwerende partij is vertegenwoordigd door de heer Bart DE WAELE, beleidsmedewerker van de afdeling Milieuhandhaving, Milieuschade en Crisisbeheer van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie. Bestuursrechter Luk JOLY brengt verslag uit. De partijen worden gehoord. De debatten worden gesloten en de zaak wordt voor uitspraak in beraad genomen. 3. Ontvankelijkheid 3.1. Het beroep, dat op 14 januari 2013 is ingediend met een aangetekende brief, is tijdig. 3.2.1. Wat de ontvankelijkheid ex artikel 7, 1, 4, Procedurebesluit betreft, stelt de verwerende partij dat in casu de verzoekende partij zich in het verzoekschrift tot een vage omschrijving beperkt: Gezien de aard van de feiten vragen wij een kwijtschelding van de opgelegde geldboete. De verwerende partij besluit dienaangaande: Dit is in tegenspraak met de verplichting volgend uit artikel 7 van het MHHC-13/97-VK 21 november 2013 2

Procedurebesluit MHHC en met de rechtspraak van uw College en laat verwerende partij niet toe om op deugdelijke wijze het standpunt van verzoekende partij te weerleggen. Om deze reden dient het beroep te worden afgewezen als onontvankelijk. 3.2.2. De verzoekende partij repliceert dat aan alle voorwaarden voldaan is voor een ontvankelijk beroep: Immers, het verzoekschrift verwijst inderdaad expliciet naar de aard van de feiten en dat betreft uiteraard de feiten zoals ze uit het administratief dossier naar voren komen. De verzoekende partij stelt dat men in het administratief dossier vooreerst duidelijk kan zien dat de periode tussen de vaststellingen enerzijds en het opleggen van de geldboete anderzijds onredelijk lang is en niet beantwoordt aan de wettelijke en zichzelf opgelegde termijnvoorschriften en dat men vervolgens duidelijk kan vaststellen dat de verzoekende partij heel erg meewerkend en eerlijk is geweest en de klem gebruikt werd in een afgebakende tuin en niet in de natuur. De proportionaliteit van de genomen maatregel wordt in het verzoekschrift in vraag gesteld met een duidelijke verwijzing naar de aard van de feiten. 3.2.3. In het verzoekschrift wordt het volgende gesteld: Uw kenmerk 10/AMMC/471-M/SM/ib. Naar aanleiding van uw kennisgeving van de beslissing tot opleggen van een bestuurlijke geldboete met bovenvermeld kenmerk wens ik hierbij beroep in te stellen tegen de oplegging van de alternatieve bestuurlijke geldboete van 946. Gezien de aard van de feiten vragen wij een kwijtschelding van de opgelegde geldboete. 3.2.4. Artikel 7, 1, 4 Procedurebesluit bepaalt: Het verzoekschrift vermeldt op straffe van onontvankelijkheid ( ) een uiteenzetting van de ingeroepen bezwaren. Anders dan de verwerende partij suggereert is het noodzakelijk, maar voldoende, dat de uiteenzetting van de ingeroepen bezwaren het mogelijk maakt te vatten wat de bestreden beslissing wordt verweten in het kader van de legaliteitstoetsing die het Milieuhandhavingscollege doorvoert. Meer bepaald moet de uiteenzetting van de ingeroepen bezwaren het mogelijk maken te begrijpen welke rechtsregels of rechtsbeginselen door de bestreden beslissing zouden zijn geschonden en hoe. Dit is de informatie die onontbeerlijk maar voldoende is voor een nuttige behandeling van het beroep, met eerbiediging van het recht op verdediging van de verwerende partij. Zoals hierna blijkt, voldoet in casu de uiteenzetting van de ingeroepen bezwaren vervat in de bewoordingen Gezien de aard van de feiten vragen wij een kwijtschelding van de opgelegde geldboete. Deze ene zin, hoe kort ook, kan niet anders worden begrepen dan de formulering van een bezwaar dat een schending inroept van artikel 16.4.4 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (hierna DABM) samengelezen met artikel 16.4.29 DABM. Overigens heeft de verwerende partij zelf, zoals haar omstandig verweer aantoont, wel degelijk begrepen wat het aangevoerde bezwaar aan de bestreden beslissing verwijt. De exceptie is ongegrond. 3.3. Er stellen zich geen problemen met betrekking tot andere aspecten van de ontvankelijkheid van het beroep en de verwerende partij werpt desbetreffend geen verdere excepties op. Het beroep is ontvankelijk. 4. Feiten De feiten die vaststaan en relevant zijn voor de beoordeling van het beroep zijn de volgende. 4.1. Op 14 april 2010 voeren inspecteurs van de lokale politie Aalter-Knesselare (hierna verbalisanten) een onderzoek uit naar het eventuele bezit of gebruik van verboden vangtuigen op het adres van de verzoekende partij. Dit gebeurt op verzoek van de wijkagent ; Meerdere buurtbewoners MHHC-13/97-VK 21 november 2013 3

zijn hun kat kwijt of hebben een kat die met een poot in een klem is terechtgekomen. De verbalisanten worden in de woning van de verzoekende partij toegelaten en krijgen toestemming om de tuin en aanhorigheden te controleren. De verzoekende partij vergezelt hierbij de verbalisanten. Zij stellen vast: Wij kunnen geen klemmen of vallen aantreffen. Zij voegen toe: Betrokkene geeft echter toe dat hij af en toe een wildklem gebruikt in zijn tuin. Betrokkene begeeft zich naar zijn woning (zolder) en keert terug bij onze diensten met een gebruikte wildklem. Betrokkene stelt dat hij deze klem recent heeft gebruikt in zijn tuin om ratten te vangen. 4.2. Tijdens het verhoor door de verbalisanten, eveneens d.d. 14 april 2014, verklaart de verzoekende partij onder meer het volgende: Ik neem kennis van het feit dat hier in de buurt katten zouden verdwijnen. Ik ben duivenliefhebber en houder van neerhofdieren. Zoals uw diensten kunnen vaststellen liggen er actueel geen klemmen opgesteld in mijn tuin. Ik ben wel eigenaar van een klem. Ik overhandig uw diensten vrijwillig deze klem waarvan ik eigenaar ben. Ik heb afgelopen winter deze klem gebruikt achteraan in de tuin. Er werden geen katten gevangen. Bedoeling was om hier ratten mee te vangen doch ik gebruik hier nu gif voor van de gemeente AALTER. Ik wist niet dat het gebruik en bezit van dergelijke wildklem niet toegelaten was. Ik neem kennis dat deze klem door uw diensten wordt inbeslaggenomen en zal worden neergelegd ter griffie van de correctionele rechtbank. Ik doe vrijwillig afstand van deze inbeslaggenomen wildklem. Ik bezit deze klem reeds gans mijn leven. 5. Beoordeling 5.1. De gewestelijke entiteit kwalificeert de vastgestelde feiten als milieumisdrijven overeenkomstig artikel 16.1.2, 2, DABM, meer bepaald als schendingen van: - artikel 19 van het Jachtdecreet van 24 juli 1991 (hierna Jachtdecreet), dat bepaalt dat het ten allen tijde verboden is gebruik te maken van netten, strikken, stroppen, lokaas, giftige stoffen en van enig ander tuig geschikt om jaagbaar wild te vangen, te doden, of om het vangen of doden van dat wild te vergemakkelijken, evenals het bij zich houden van voormelde tuigen; - artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 mei 2008 houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder de jacht wordt uitgeoefend (hierna Besluit Jachtvoorwaarden) dat bepaalt dat het gebruik, alsook het bezit van veerklemmen verboden is. 5.2.1. Met haar beroep beoogt de verzoekende partij de kwijtschelding van de opgelegde boete, gezien de aard van de feiten. Haar bezwaar komt neer op het in vraag stellen van de proportionaliteit tussen de opgelegde boete en de de aard van de feiten. In haar memorie van antwoord preciseert zij dit enig bezwaar. Zij betoogt dat de verwijzing naar de feiten uiteraard de feiten betreft zoals ze uit het administratief dossier naar voren komen. Ze wijst erop dat voorbijgegaan werd aan het feit dat het in casu ging om de context van een tuin, een omheind gebied in bewoonde zone, wat helemaal niet gelijk gesteld kan worden met gebruik in natuurgebied en dat de verwerende partij ook op geen enkele manier rekening gehouden heeft met de vrijwillige afstand van de klem als bijkomende verzachtende omstandigheid. 5.2.2.1. In haar memorie van wederantwoord ontwikkelt de verzoekende partij nog bijkomende bezwaren, met name de schending van de redelijke termijn, de schending van het beginsel patere legem quam ipse fecisti, het bezwaar dat er geen schending van het Jachtdecreet, noch van het Besluit Jachtvoorwaarden zou zijn, en het bezwaar dat er de facto een discriminerende situatie ontstaat omdat de verzoekende partij, vermits zij niet strafrechtelijk vervolgd wordt, geen opschorting van de uitspraak of minstens een algeheel uitstel van straf kan krijgen. De verwerende partij vraagt in haar laatste memorie deze nieuwe middelen te weren uit de debatten. MHHC-13/97-VK 21 november 2013 4

Uit artikel 7, 1, 4, Procedurebesluit, hogerop aangehaald, vloeit a contrario voort dat bezwaren die voor het eerst na de indiening van het verzoekschrift worden geformuleerd, bijvoorbeeld in de memorie van wederantwoord, niet ontvankelijk zijn. Deze bijkomende bezwaren zijn niet ontvankelijk. 5.2.2.2. In de memorie van wederantwoord werpt de verzoekende partij nog een exceptie op van onontvankelijkheid van de memorie van antwoord om reden dat deze niet gedateerd zou zijn. De verwerende partij stelt dat het Procedurebesluit nergens bepaalt dat de niet-datering van een memorie van antwoord leidt tot een wering uit de debatten. Bovendien werd bij de memorie van antwoord een begeleidend schrijven gevoegd dat wel gedateerd is.. In tegenstelling tot wat het Procedurebesluit in artikel 7, 1, tweede lid, bepaalt betreffende de dagtekening van het verzoekschrift, is in hetzelfde besluit geen bepaling voorzien betreffende de dagtekening van de memorie van antwoord. Uit het dossier valt af te leiden dat van een kopie van het verzoekschrift door de griffie aan de verwerende partij kennis werd gegeven op 11 maart 2013 en dat deze partij de memorie van antwoord bij de griffie indiende op 29 maart 2013, zodat ruimschoots werd voldaan aan de door artikel 13, 1, Procedurebesluit bepaalde termijn van 40 dagen. De exceptie is ongegrond. 5.2.2.3. Naar ook blijkt uit het proces-verbaal van de zitting, legt de verzoekende partij ter zitting een pleitnota neer. In het proces-verbaal van de zitting wordt onder meer vermeld: De verzoekende partij legt haar pleitnota neer. De verwerende partij vraagt de kamer te onderzoeken of het neerleggen van een pleitnota is toegestaan binnen het kader van het Procedurebesluit. De procedure voor het Milieuhandhavingscollege verloopt na het indienen van het verzoekschrift op tegensprekelijke wijze door het uitwisselen van memories conform artikel 13 Procedurebesluit. De neerlegging van pleitnota s wordt in het Procedurebesluit niet voorzien en brengt de rechten van verdediging van de verwerende partij in het gedrang. De door de verzoekende partij ingediende pleitnota wordt uit de debatten geweerd. 5.3. De verwerende partij stelt, wat de grond van de zaak betreft, dat het milieumisdrijf vaststaat, dat wat de ernst betreft het bezit van een veerklem kan leiden tot een verstoring van het wildbeheer en natuurbehoud, dat wat de frequentie betreft de gewestelijke entiteit geen rekening heeft gehouden met de frequentie vermits het een éénmalige schending betrof, dat wat de omstandigheden betreft, de vrijwillige toestemming tot huiszoeking werd meegenomen als verzachtende omstandigheid. Zij betoogt in het bijzonder: - Dat wat de context van een tuin betreft, het irrelevant is op welke plaats de veerklem werd gebruikt, in een tuin of in een natuurgebied. Een tuin is immers geen hermetisch afgesloten ruimte: er kunnen zich vrij diersoorten in en door een tuin verplaatsen. Bovendien werd verzoekende partij niet enkel beboet voor het gebruiken van een veerklem, maar tevens voor het onder zich hebben van deze veerklem. - Dat wat het niet meenemen van de bijkomende verzachtende omstandigheid betreft, met name het vrijwillig afstaan van de veerklem, dit geen verzachtende omstandigheid is maar dat dit enkel de beëindiging inhoudt van de onwettige toestand: De veerklem niet afstaan zou immers leiden tot de voortzetting van het milieumisdrijf. Het onder zich hebben van deze veerklem is immers al verboden volgens artikel 19 Jachtdecreet en artikel 3 Besluit Jachtvoorwaarden. 5.4. Het enig bezwaar voert een schending aan van artikel 16.4.4 DABM, zoals gepreciseerd door artikel 16.4.29 DABM. Dienaangaande overweegt het Milieuhandhavingscollege wat volgt. MHHC-13/97-VK 21 november 2013 5

5.4.1. Luidens artikel 16.4.4 DABM moet de gewestelijke entiteit er bij het opleggen van een bestuurlijke geldboete voor zorgen dat er geen kennelijke wanverhouding bestaat tussen de feiten die aan de bestuurlijke geldboete ten grondslag liggen en de boete die op grond van die feiten worden opgelegd. Artikel 16.4.29 DABM bepaalt dat wanneer de gewestelijke entiteit een bestuurlijke geldboete oplegt de hoogte ervan wordt afgestemd op de ernst van het milieumisdrijf en dat tevens rekening wordt gehouden met de frequentie waarmee en de omstandigheden waarin de vermoedelijke overtreder het milieumisdrijf heeft gepleegd of beëindigd. Uit de bewoordingen van artikel 16.4.29 DABM blijkt dat de gewestelijke entiteit bij het bepalen van de hoogte van de bestuurlijke geldboete in eerste orde de ernst van het milieumisdrijf in aanmerking moet nemen. Gezien het door de milieuregelgeving beschermde algemeen belang uitgedrukt in artikel 1.2.1, 1, DABM, in casu aangevuld met artikel 2 Jachtdecreet, vormen de schadelijke gevolgen van het milieumisdrijf voor de mens of het milieu, in het bijzonder op het vlak van het verstandig gebruik van wildsoorten en hun leefgebieden, een wezenlijk aspect van de beoordeling van de ernst van het milieumisdrijf. Van een mogelijke schending van de artikelen 16.4.4 juncto 16.4.29 DABM kan alleen dan sprake zijn indien de gewestelijke entiteit op kennelijk onevenredige of onredelijke wijze toepassing heeft gemaakt van de waarderingscriteria die in deze artikelen zijn bepaald. 5.4.2. Wat het waarderingscriterium ernst betreft, stelt het Milieuhandhavingscollege het volgende vast. De feiten werden ontegensprekelijk gepleegd in een woonwijk: de verbalisanten noteren in het procesverbaal van overtreding dat zij optraden ingevolge de melding van een wijkagent over meerdere buurtbewoners wier gezelschapsdier, met name een kat, verdween of verminkt werd. In geheel het proces-verbaal, bijlagen inbegrepen, is er voor wat het gebruik van de klem betreft en de mogelijke impact ervan uitsluitend sprake van rattenbestrijding en schade ten aanzien van katten. In deze concrete context betreft het wederrechtelijke feit het bij zich houden en gebruik van net één klem. Die ene klem was, ten tijde van de vaststellingen, niet vangklaar opgesteld doch bevond zich, wel integendeel, naar de verbalisanten zelf noteren, op de zolder van het woonhuis, wat niet meteen wijst op voortdurend gebruik. Door het bezit en gebruik van deze ene klem volkomen te hebben geïsoleerd van het concrete, reële kader waarin de feiten werden vastgesteld, heeft de bestreden beslissing, mede in het licht van het algemeen belang beschermd door artikel 1.2.1, 1, DABM zoals gepreciseerd door het Jachtdecreet, de ernst van de feiten kennelijk onredelijk beoordeeld. Dienvolgens dringt zich een substantiële vermindering op van de opgelegde bestuurlijke geldboete. Samen met de verwerende partij oordeelt het Milieuhandhavingscollege evenwel dat het niet in aanmerking nemen van de vrijwillige afstand van de wildklem als bijkomend verzachtende omstandigheid niet kennelijk onredelijk is nu precies door deze afstand een einde is gesteld aan de wederrechtelijke toestand. Het bezwaar is in de aangegeven mate gegrond. 5.5. De behandeling van het beroep door het Milieuhandhavingscollege heeft geen kosten met zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is. MHHC-13/97-VK 21 november 2013 6

Om deze redenen beslist het Milieuhandhavingscollege: 1. Het door de verzoekende partij ingestelde beroep is ontvankelijk en in de aangegeven mate gegrond. 2. De beslissing 10/AMMC/471-M/AR(SM) van 30 november 2012 van de gewestelijke entiteit wordt vernietigd in zoverre zij een alternatieve bestuurlijke geldboete oplegt van 172 euro, vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing waren voor de strafrechtelijke geldboeten, aldus gebracht op 946 euro. 3. De alternatieve bestuurlijke geldboete wordt verminderd tot 10 euro, vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing waren voor de strafrechtelijke geldboeten, aldus gebracht op 55 euro. Dit arrest is uitgesproken in Brussel op de openbare zitting van 21 november 2013 door het Milieuhandhavingscollege, dat samengesteld is uit: Carole M. BILLIET Ludo DE JAGER Luk JOLY Josef NIJS Peter SCHRYVERS Linda VAN GEYSTELEN ondervoorzitter plaatsvervangend bijgestaan door Xavier VERCAEMER griffier. De griffier, De ondervoorzitter, Xavier VERCAEMER Carole M. BILLIET MHHC-13/97-VK 21 november 2013 7