Raadsvergadering : 27 oktober 2008 Agendapunt : 9 Onderwerp : Voorstel tot het nemen van een delegatiebesluit met betrekking tot het overdragen van de bevoegdheid tot het nemen of weigeren van een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 Wet ruimtelijke ordening Samenvatting voorstel Voorgesteld wordt om de bevoegdheid tot het nemen of weigeren van een projectbesluit dat ingevolge artikel 3.10 van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening aan uw Raad toekomt, te delegeren aan ons college onder een aantal randvoorwaarden. Toelichting op het voorstel: Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. De Wro biedt, evenals de vroegere Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), de instrumenten voor het (uit)voeren van ruimtelijk beleid. Het instrumentarium is in een nieuw jasje gegoten. De gemeente is verplicht een structuurvisie vast te stellen en naast bestemmingsplannen kan ook worden gekozen voor projectbesluiten en beheersverordeningen (voor gebieden waar geen ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien). Het veelvuldig toegepaste artikel 19 WRO (vrijstellingsprocedures) is vervallen. Min of meer daarvoor in de plaats heeft de wetgever het projectbesluit ingevoerd. In materiele zin gelden voor projectbesluiten (artikel 3.10 Wro) dezelfde eisen als bij de toepassing van de (zelfstandige) projectprocedures op grond van artikel 19 WRO. Er moet een ruimtelijke onderbouwing worden geleverd waarmee wordt aangetoond dat het project past in het ruimtelijk beleid van de gemeente. Ook de procedurele vereisten lopen niet ver uiteen. Maar er is wel een belangrijk verschil. Het projectbesluit op grond van de Wro is namelijk de eerste fase van het bestemmingsplan. Nadat het project is gerealiseerd, moet het worden ingepast in het bestemmingsplan voor het desbetreffende gebied, waarvan werd afgeweken. De afwijkingen kunnen groot en klein zijn. De wet bevat geen begrenzing of criteria en geeft geen definitie van project. Het feit dat sprake is van de eerste fase van een bestemmingsplan, duidt erop dat het niet gaat om planologische kruimelgevallen. De ruimte voor geringe afwijkingen moet zoveel mogelijk in het bestemmingsplan worden geboden via binnenplanse ontheffingen en wijzigingsbevoegdheden. Verder kan eventueel via buitenplanse ontheffingen (art. 3.23 Wro) planologische medewerking worden verleend aan uitbreidingen van gebouwen en de oprichting van bijgebouwen. Het projectbesluit biedt de mogelijkheid om de bestemmingsplanprocedure gefaseerd te doorlopen. De gemeente kan het projectbesluit onder meer gebruiken als het bestemmingsplan een bepaalde ontwikkeling of een bepaald project niet toestaat, maar toch planologische medewerking wil verlenen zonder meteen een alomvattend bestemmingsplan te hoeven maken. In een projectbesluit moeten de belangrijkste elementen van het project worden beschreven. De stedenbouwkundige randvoorwaarden moeten helder worden geformuleerd omdat de (latere) bouwaanvraag moet worden getoetst aan het projectbesluit. 1
Het is ook denkbaar dat eerst een bouwaanvraag wordt ingediend en later het projectbesluit wordt ontwikkeld. In elk geval kan de realisatie van een project voortvarend ter hand worden genomen. Regeling van bijvoorbeeld de beheersaspecten van het betreffende project volgt later bij de aanpassing van het bestemmingsplan. Omdat de actualiteit van bestemmingsplannen van groot belang is, moet het projectbesluit altijd gevolgd worden door een aanpassing van het bestemmingsplan. Deze aanpassing moet in beginsel plaatsvinden binnen één jaar nadat het projectbesluit onherroepelijk is geworden. Deze termijn kan worden verlengd tot drie jaar als de inpassing samen kan vallen met een herziening van het bestemmingsplan en zelfs tot vijf jaar als er meerdere projecten binnen een (groter) bestemmingsplangebied worden gerealiseerd. Zolang het project niet is ingepast in het bestemmingsplan, kunnen de verschuldigde leges voor bouwvergunningen en andere diensten die betrekking hebben op het projectbesluit niet worden ingevorderd. Hier staat tegenover dat als een aantal projecten gelijktijdig (digitaal en volgens vaste standaarden) kan worden ingepast, dit een belangrijke besparing betekent omdat anders een groot aantal partiële bestemmingsplannen moet worden ontwikkeld. Het projectbesluit is vooral bedoeld om snel te kunnen handelen als er concrete bouwinitiatieven liggen. Het gaat bij projecten niet om het ontwikkelen van nieuwe locaties en belangrijke ruimtelijke ingrepen op een wat groter schaalniveau. Hiervoor zal uw Raad uiteraard de lijnen moeten uitzetten. Het gaat derhalve om concrete, kleinschalige projecten waarbij het meestal een initiatief betreft van één eigenaar. Zijn er meerdere eigenaren in het spel, dan is sprake van gebiedsontwikkeling en is een bestemmingsplan de aangewezen weg. Wat de reikwijdte van projecten betreft zou aansluiting kunnen worden gezocht bij bouwplannen die vallen onder de grondexploitatie. Het gaat dan om een of meer woningen en de uitbreiding van gebouwen met 50%. De grens zou gelegd kunnen worden bij de bouw van meerdere woningen. Het is moeilijk om het juiste omslagpunt aan te geven voor projectbesluitvorming. Veel gemeenten worstelen hiermee omdat de wetgever hier geen duidelijke richting aan geeft. Er kan worden gekozen voor een volledige overdracht van de bevoegdheid tot vaststelling van projectbesluiten. Dat zou aan de orde kunnen zijn als op structuurvisieniveau alle ontwikkelingen concreet zijn aangegeven. In dat geval kan in de ruimtelijke onderbouwing simpelweg worden verwezen naar de structuurvisie. Als daarnaast ook nog eens bekend is dat er geen knelpunten zijn vanuit andere beleidsvelden (milieu, natuur, water, lucht, bodem, archeologie, externe veiligheid etc) dan kan snel worden gehandeld en kan de ruimtelijke onderbouwing zeer summier zijn. In de latere inpassing in het bestemmingsplan kan worden bezien of er behoefte is aan flexibiliteitsbepalingen. Wij hechten eraan dat er duidelijkheid ontstaat over de keuze en afbakening tussen projectbesluiten en bestemmingsplan. Het is belangrijk dat hierover binnen de gemeente eenduidigheid bestaat. Er is een gemeenschappelijk doel, namelijk snel en klantvriendelijk werken en het gaat zeker niet om competentiekwesties. Het werken met vage criteria is niet bevorderlijk voor de transparantie. Wij hebben daarom een poging gedaan om een aantal praktische, dus werkbare criteria te formuleren voor de toepassing van projectbesluiten. Het is niet wenselijk dat er binnen die criteria weer allerlei discussies plaatsvinden zoals dat in het verleden het geval is geweest. Het is niet wenselijk om per geval een afweging te maken. Het is veel beter om van te voren de grenzen af te bakenen. In het verleden was de vrijstelling als bedoeld in artikel 19 lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ook door uw Raad gedelegeerd aan burgemeester en wethouders. Ook daarbij was het doel om efficiënter en sneller te werken. Het grote voordeel van delegatie 2
is dat niet behoeft te worden gewacht op de volgende raadsvergadering. De termijnen kunnen dan gemakkelijk worden gehaald. Het voorliggende voorstel voor een delegatiebesluit sluit in wezen aan bij de huidige werkwijze. Waar voorheen artikel 19 WRO werd toegepast, wordt nu gekozen voor projectbesluiten. Maar dan moet wel worden voldaan aan de criteria die we hieronder zullen uitwerken. In de Wro is geregeld dat gelijktijdig met een bestemmingsplan of projectbesluit een exploitatieplan moet worden vastgesteld. Het is daarom essentieel dat de delegatie mede de exploitatieplannen omvat. Anders zou het planologisch besluit door ons college worden genomen en zou het exploitatieplan door uw Raad moeten worden vastgesteld. Wij menen overigens dat in de meeste gevallen met de eigenaar tot overeenstemming kan worden gekomen over de kostenverhaalsaspecten, aangezien het geen al te grootschalige projecten omvat waarbij meerdere eigenaren zijn betrokken en waar zorgvuldig moet worden gekeken naar een evenredige toerekening van exploitatiekosten. De verwachting is dat in de meeste gevallen tot overeenstemming kan worden gekomen met de eigenaar alvorens een projectbesluit in procedure wordt gebracht. Als een exploitatieovereenkomst tot stand komt, is de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig. Is een exploitatieplan toch nodig, dan moet de delegatie van het projectbesluit mede omvatten het al dan niet vaststellen van een exploitatieplan, behorende bij het projectbesluit. Tijdens de raadsbijeenkomst van 8 september 2008 is uitvoerig gesproken over het delegatievoorstel, in die zin dat er vanuit uw Raad de behoefte werd geuit om betrokken te worden bij ingrijpende ruimtelijke ontwikkelingen. Uitgesproken werd dat delegatie voor het overgrote deel van de initiatieven die op de gemeente afkomen een goed middel is om de procedure zo voortvarend mogelijk te doorlopen. Wel werd aangegeven dat er gezocht moest worden naar een delegatievoorstel dat recht doet aan uw wens om in een vroegtijdig stadium te worden betrokken bij ingrijpende ruimtelijke plannen. Het aan de delegatie koppelen van een bindend advies van uw Raad, is in strijd met de wet. Een andere vorm van betrokkenheid kan zijn het stellen van beleidsregels. Daarbij kan het gaan om het afwegen van belangen, het vaststellen van feiten of het uitleggen van wettelijke voorschriften. Ook een vorm is dat in het delegatiebesluit zélf beperkingen kunnen worden opgenomen. Het gaat dan om een clausulering, bijvoorbeeld ten aanzien van maximaal aantal woningen of een bepaalde omvang. Bovendien kan een bepaald gebied uitgesloten worden van de delegatie. Naar onze mening moet voorop staan dat tot een goede taakverdeling wordt gekomen op basis van zo duidelijk mogelijke criteria. Buiten kijf staat dat ingrijpende bouwplannen (dus plannen die niet passen in het bestaande, door uw Raad vastgelegde planologische kader) middels een bestemmingsplanwijziging aan u ter vaststelling zullen worden voorgelegd. Een delegatiebesluit met de voorwaarde dat hiervan alleen gebruik mag worden gemaakt na overleg met de Raad, is niet wenselijk en juridisch niet correct. Uiteraard is het wel passend om Uw Raad in kennis stellen van de genomen delegatiebesluiten. Dit biedt de mogelijkheid om zorgvuldig na te gaan of de afgesproken werkwijze aan de verwachtingen voldoet. Daarmee heeft uw Raad een controlemogelijkheid op basis waarvan kan worden afgewogen of er nadere beleidsregels moeten worden vastgesteld, dan wel dat het delegatiebesluit moet worden ingetrokken of gewijzigd. Kortom, uw Raad heeft meer dan voorheen het primaat voor het ruimtelijke beleid en wij zullen u in kennis stellen van initiatieven waarvoor een projectbesluit genomen zou kunnen worden. Initiatieven die zoals in het delegatiebesluit van 10 maart 2003 worden omschreven als omvangrijke projecten die een behoorlijke impact hebben op de omgeving 3
zullen niet met een projectbesluit worden gerealiseerd, maar met een bestemmingsplanwijziging. Wij realiseren ons dat de vaststelling van een bestemmingsplan het sluitstuk is van een procedure. Met andere woorden, het project dat zijn vertaling krijgt in een bestemmingsplan heeft al diverse stadia van inspraak doorlopen. Om u als Raad in een eerder stadium bij een project te betrekken stellen wij voor om tijdens de Raadsinformatiebijeenkomsten u in kennis te stellen van initiatieven die middels een bestemmingsplanwijziging zullen worden gerealiseerd. De formele figuur van delegatie laat onverlet dat de Raad langs formele en informele weg (politieke) invloed houdt op het ruimtelijk beleid. Het huidige delegatiebesluit met betrekking tot artikel 19 lid 1 zal nog gehandhaafd blijven in verband met het overgangsrecht en zal te zijner tijd moeten worden ingetrokken. Criteria voor de toepassing van projectbesluiten Het is gewenst om zeker in het begin te werken met duidelijke en eenduidige criteria, zodat er geen misverstanden of competentieproblemen ontstaan. Ook voor de burgers moet een transparant instrumenteel beleid worden gevoerd en moet binnen de organisatie dezelfde gedragslijn worden gevolgd. Na verloop van tijd zal een evaluatie plaatsvinden om te bezien of deze werkwijze recht doet aan de taakverdeling tussen uw Raad en ons college. Het moge duidelijk zijn dat het er vooral om te doen is om snel te kunnen handelen in situaties waarin sprake is van niet al te ingrijpende wijzigingen in de ruimtelijke structuur. Is sprake van gebiedsontwikkeling en zijn er meerdere eigenaren in het spel, dan verdient een bestemmingsplan veelal de voorkeur. Voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling die niet past binnen het geldende bestemmingsplan en waarvoor een eenvoudige ontheffing of wijziging van het bestemmingsplan niet toereikend is om het initiatief van een planologische basis te voorzien, zal ofwel een nieuw bestemmingsplan ofwel een projectbesluit moeten worden vastgesteld. De aard van het ruimtelijke initiatief is daarbij richtinggevend voor de keuze van het ruimtelijke planinstrument. Hierbij maken wij onderscheid tussen twee categorieën van gevallen: (meer ingrijpende) gebiedsontwikkelingen en (minder ingrijpende) overige ruimtelijke ontwikkelingen. Gebiedsontwikkelingen Wij vinden het wenselijk dat meer grootschalige en/of ingrijpende nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen direct planologisch geregeld worden in een bestemmingsplan en niet eerst in een projectbesluit. Dergelijke gebiedsontwikkelingen kenmerken zich doordat sprake is van een meervoudige functiewijziging (bv. Gezondheidscentrum ) en/of een uitleggebied (bv. nieuwe woonwijk) en/of een enkelvoudige functiewijziging waarvoor uw Raad geen actueel beleidskader heeft vastgesteld (voorbeeld: nieuwe ontwikkelingen binnen bebouwingsconcentraties buitengebied) en/of het toevoegen van een belangrijke openbare voorziening (voorbeeld: bouw gemeenschapshuis). Aangezien deze nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen direct regeling krijgen in een bestemmingsplan, is en blijft uw Raad bevoegd te beslissen of een concrete gebiedsontwikkeling al dan niet voor planologische medewerking in aanmerking komt. Overige nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen Voor alle overige nieuwe (niet ingrijpende) ruimtelijke ontwikkelingen, zijnde geen 4
gebiedsontwikkelingen, stellen wij voor om te werken met een projectbesluit. Voorbeelden van ruimtelijke ontwikkelingen in deze categorie zijn de (vervangende) nieuwbouw van één of enkele woningen op een plek die zich hiervoor goed leent, de uitbreiding van een bestaand bouwwerk, het verplaatsen (vergroten) van een agrarisch bedrijf naar (in) het landbouwontwikkelingsgebied, het omzetten van een agrarische functie van een perceel naar een woonfunctie (passend binnen actueel en vastgesteld beleid van uw Raad) en het wijzigen van het gebruik van een voormalige agrarische bedrijfslocatie (voor zover de flexibiliteitbepalingen van het bestemmingsplan onvoldoende ruimte bieden). Wettelijk kader/beleidskader Wet op de Ruimtelijke Ordening, Wet ruimtelijke ordening. Financiële consequenties geen Samenvattend stellen wij u voor te besluiten: Op grond van de artikelen 3.10 lid 4 en 6.12 lid 3 Wro de bevoegdheid tot het al dan niet vaststellen van een projectbesluit (als bedoeld in artikel 3.10 lid 1 Wro) respectievelijk de bevoegdheid tot vaststellen (of in voorkomend geval: de bevoegdheid tot het niet vaststellen) van een exploitatieplan (als bedoeld in de artikelen 6.12 lid 1 en 6.12 lid 2 Wro) te delegeren aan het College van burgemeester en wethouders voor zover het geen gebiedsontwikkelingen betreft, waarbij onder gebiedsontwikkeling moet worden verstaan een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling inhoudende een meervoudige functiewijziging en/of een uitleggebied en/of herstructurering van een bestaande wijk en/of een enkelvoudige functiewijziging waarvoor uw Raad geen actueel beleidskader heeft vastgesteld en/of het toevoegen of verdwijnen van een belangrijke openbare voorziening; Naar onze mening is het in de meeste gevallen mogelijk om binnen dit kader te werken. In gevallen waarin wij twijfelen over de impact van een projectbesluit, zullen we niet aarzelen het project aan Uw Raad voor te leggen. Sint Anthonis, 14 oktober 2008. Burgemeester en wethouders van Sint Anthonis, de secretaris, de burgemeester, drs. R.H.M.A. Rongen J.M.J. Verbeeten Ter inzage legging Bij dit onderwerp liggen de volgende stukken ter inzage: 1. Raadsvoorstel en delegatiebesluit van 10 maart 2003. 2. Deelverslag openbare bijeenkomst Raad van 8 september 2008. Afdeling Portefeuillehouder : Ruimte en Wonen : Wethouder P. Bos 5